Rechtspraak in het Brugse Vrije
c. Terechtstelling in Effigie

Germain Vandepitte

Op de eerste zondag van mei 1779, werd de "meifeeste" gevierd in de herberg "Het Meuleken" op het gehucht Donk te Sijsele.

Toen omstreeks twee uur drie Moerkerkenaren bij de herberg kwamen, troffen zij er veel volk aan: vele jonkheden profiteerden van het mooie weer en zaten voor de herberg in de zon. Alras waren Jacob Vercruyce, Cornelis Geirnaert en Pieter Kerckaert in het gezelschap opgenomen, trouwens de meesten waren bekenden van hen.

Onvermijdelijk kwam dan ook de vechtpartij ter sprake, die zich de vorige zondag op deze plaats had voorgedaan tussen Jan Doorselaere en Jacob De Brabander. En Vercruyce reageerde daarop met enkele woorden, die later in de afrekening zwaar zouden doorwegen: “Daer zouden hier oock van desen nacht wel connen wat uythangen". De meesten hadden die woorden laten waaien; pas later herinnerden ze zich dit gezegde en de betekenis ervan.

Voorlopig had men er werk genoeg aan om bij te blijven, want menige kan bier vond er zijn weg door de gulzige keelgaten.

Ook binnen was er veel vertier en de gasten zaten in de keuken en de Oostkamer. In de keuken was dat normaal te noemen daar deze plaats gewoonlijk ook de gelagzaal was. Onder deze aanwezigen troffen we Pieter Vercruyce aan, de broer van Jacob en hun zuster Rosa. Verder François Deprez, Pieter Voorenbergh, Helena Bassele en François De Brabander die speleman was van het gezelschap. In de keuken waren onder meer Christiaen Vermeulen, François Wouters, die schaper was van Jan Hooricx, Hendrik Fous, Pieter Vanden Bosschoe en zijn vrouw, verder Joos en Martinus Coene en diens vrouw Rosa Van Loo, samen met nog meer anderen.

Overal amuseerde men zich en de gesprekken waren geanimeerd.

Maar zoals het dikwijls gaat, ook daar waren er mensen met een moeilijk karakter, mensen die zich opdrongen, die zich op het voorplan werkten en die daardoor het genoegen van velen temperden.

Omstreeks vijf uur in de namiddag zat het spel reeds op de wagen. François De Brabander was het eerste slachtoffer van Pieter Vercruyce; en toen deze schermutseling voorbij was, hield de speleman er een gebroken "veerstock ofte vioolboghe" aan over. Daarmee was het amen en uit met het eenmansorkest. Maar ook Jacob Vercruy­ce moest zich laten gelden. Hij ook viel de speleman lastig en had hem tweemaal een stoot op de borst gegeven, zodat hij met zijn pikkels omhoog tussen de tafels en stoelen was terecht gekomen. Gelukkig had de snarenstrijker toen assistentie gekregen van Jan Coppens en na wat trekken en duwen was er toch weer wat rust geko­men. Een paar uur later ging Jacob Vercruyce weer op het oorlogspad.

Zijn vest openend schreeuwde hij "dat hij zich liever zou laten in stukken scheuren of in repen rijten, dan zich te laten slaan". Dit was een duidelijke uitdaging en allusie op het feit dat Jan Coppens het had opgenomen voor François De Brabander.

Cornelis Geirnaert was even naar achter geweest en had daar de speleman aangetroffen die duidelijk aan het wrokken was over zijn gebroken strijkstok. "Er zijn er hier in de herberg die het voor mij zullen aantrekken" zei hij tegen Cornelis. "Och, antwoordde deze daarop, laat waaien man, vandaag geeft ge hem slagen en morgen al hebt ge ze terug!" Duidelijk een poging om de vrede te bewaren en het nutteloze van zijn gedrag in het licht te stellen.

Toen later in de avond de lichten waren aangestoken, zaten Martinus Coene en zijn gezelschap aan een tafeltje, en Marten had juist een boom opgezet tegen de schaper over een schaapsdrift.

Daar moest Jacob Vercruyce natuurlijk ongevraagd op inhaken. Slaande met de vuist op de tafel, zodat het bier uit de glazen sprong, riep hij dat de schaper gelijk had. Coene zei daarop dat dit gesprek hem helemaal niet aanging en meteen ging de kat op de koord. Met een man of drie probeerden ze de moeial buiten te werken, maar dra kreeg deze versterking van zijn broer Pieter. Weldra was het een kluwen van armen, benen en lijven.

Niet zodra had Cornelis Geirnaert bemerkt dat de boel verkeerd liep of hij was naar de voordeur afgezakt. Daar gekomen echter, veranderde hij van gedacht en ging kijken of hij Pieter Kerckaert niet zag, om dan gezamenlijk huiswaarts te keren. Terwijl hij zich langs de muur voortbewoog, zag hij de huisvrouw van Pieter Vanden Bossche met de haardtang afkomen en op haar gezicht kon hij aflezen dat ze er dankbaar gebruik zou van maken.

Toen ze in zijn omgeving kwam, greep hij wijf en tang. De tang hield hij over ter­wijl het wijf op de wriemelende hoop terechtkwam. Evenwel gooide hij de tang weer in de hoek van de haard.

Juist toen hij Kerkaert te pakken kreeg, wilde het toeval dat Pieter Vanden Bossche zijn wijf vond en toen ze Cornelis aanwees en krees dat hij haar wat had aangedaan, vloog Pieter op Cornelis af gelijk Stoffel op zijn kater. Kerckaert echter stond het best in positie en kreeg er het eerst een oplawaai tegen zijn tater. Cornelis liet het op geen herhaling aankomen en zeilde de herberg uit met in zijn kielzog Kerckaert.

Inmiddels had Cornelis bij de voordeur nog een lange vent zien staan, maar door de duisternis had hij hem niet herkend. Wel had hij in een flits gezien hoe deze een mes in de hand had... en dat mes was bebloed.

Op 4 mei hadden ze Jacob Vercruyce te pakken en werd hij in het gevang opgesloten. Zijn broer Pieter was nergens te vinden, hoewel hij werd opgezocht en opgespoord.

Van den Vos Reynaerde:

Salmen vry recht voert draghen  - Als men ’t vrij recht voorstaat
Men salne drie waerven daghe,  - moet men hem driemaal dagen
Also men doet eenen vryen man.  - zoals men doet met een vrij man.
Ende en comt hi niet dan,  - En komt hij dan niet zo
So is hi sculdich alre dinc  - is hij schuldig voor alles
Daer hi af voer den coninc  - waarvan hij voor de koning
Van deesen heeren es beclaghet.  - door deze Heren wordt aangeklaagd

Deze oude Frankische wet was ook nog van toepassing in het geval van Pieter Vercruyce. Zo zien we in zijn laatste woonplaats, Moerkerke, tot driemaal toe de omroeper verschijnen, met de aanmaning dat hij zich voor de vierschaar moest aanbieden, "om te ho­ren tale ende wedertale".

Maar Pieter bleef voortvluchtig en op grond van zijn niet ver­schijnen, werd hij in datum van 4 September 1779 veroordeeld (vonnis ontbreekt).

Klaarblijkelijk kon nu de zaak in zijn geheel worden behandeld en zo zien we dan ook op 27 September de zaak terug op de rol geplaatst. Tot dan had Jacob geduldig moeten wachten in voorarrest.

Met Jacob vinden we op die 27 September ook Gornelis Geirnaert in het gevang. Of hij daar ook al zat vanaf de 4 mei, is niet bekend. De feiten die aanleiding gaven tot zijn aanhouding waren:

Het feit dat hij in gezelschap van Jacob Vercruyce van Moerker­ke naar Donk was gekomen en men vooropstelde dat hij met Jacob was meegegaan met het opzet van een robbertje te vechten.

Dat hij de vrouw van Pieter Vanden Bossche in het gevecht had aangegaan en dat was duidelijk het bewijs dat hij het voor de beschuldigden had opgenomen en hun hulp had geboden.

Er werd toen nog getwijfeld over het feit of Cornelis zijn mes had geleend aan Pieter Vercruyce, het mes waarmee hij in de namiddag voor de herberg een stok aan het snijden was.

Na verschijnen in de Kamer op 29 September werd Cornelis zuiver bevonden en werd geslaakt: als vrij man mocht hij het gevang verlaten.

Voor Jacob liep het geval anders: hij werd ervan beticht met opzet naar Donk te zijn gekomen om twist uit te lokken. Als bewijs daarvan had men zijn uitlating en woorden, bevestigd door getuigen: "Daer soude hier oock desen naght wel connen wat uythangen".

Jacob ontkende dat hij zich in die zin had uitgelaten. Hij was naar Donk gekomen om zijn zuster Rosa naar huis te halen, waar ze haar invalide vader moest bijstaan en verzorgen. Hij had namelijk gehoord dat ze wou trouwen met Jacobus Veeremen, de hofknecht van Martinus Coene; en blijkbaar mocht dat niet. In confrontatie met de getuigen werd Jacob heel wat wind uit de zeilen genomen.

Uiteindelijk werd vonnis geveld op 30 September, vonnis dat zijn uitvoering kreeg op 2 oktober 1779.

Vanwege Mhr Pieter Francois Vincent, Burghraeve van Vooght... en Hoogbaljuw vanden lande vanden Vrijen, ende J. Philippe de Stappens, Burgemeester vanden selven Lande...

is mij gelast, tegen u Pieter Beernaert Vercruyce, zoon van Beernaert, oud 34 jaar, geboren te Moerkerke... alhier absent ende fugitief...

en u Jacob Vercruyce, zoon van Beernaert voornoemd, oud 29 jaar, geboren en wonende te Moerkerke, boerenwerkman van stiel en alhier present, te vertonen het naar volgende:

Dat het bij verscheiden plakkaten zeer streng verboden is krakeel en gevecht te maken, scherppuntige en andere messen in twist te trekken en daarmee zijn evenmens aan het lichaam te krenken of ter dood te brengen.

Ondanks deze is het nochtans zo, dat gij Pieter Vercruyce, nu zes of zeven jaar geleden, u bevindende op de parochie Sint-Kruis in de herberg "De Fortuyne” gehouden door baas Deleersnijder gij er ernstig van verdacht wordt in die herberg Pieter Vanden Bossche te hebben aangerand en geslagen, waardoor hem verscheidene wonden aan het hoofd werden toegebracht, zodanig dat het bloed liep op de vloer van het huis. Op de koop toe trekkende "een scheedebroodmes" daarmee dreigende de baas Deleersnijder en Pieter Vanden Bossche te vermoorden, indien ze om hulp zouden vragen.

- Hebt gij, Jacob Vercruyce, u op 2 mei 1779 begeven naar de parochie Sijsele op het gehucht Donk en de herberg "Het Meulenken" waar men de meifeesten hield, hoogstwaarschijnlijk met het inzicht er krakeel te maken, vermits gij vooraleer de herberg te betreden en horende dat er over het gevecht van de vorige zondag gesproken werd, gij daarop hebt gezegd:" desen nacht souder nogh eens wat connen uythanghen".

Waardoor gij, Jacob Vercruyce, in feite uw boos opzet hebt te kennen gegeven, aangezien gij u op deze dag, bevindende in de Oostkamer van deze herberg, nu tegen één dan tegen de ander van het gezelschap dat meifeest vierde, krakeel hebt gezocht.

Want het is gebleken dat gij, Jacob Vercruyce, nadat uw broer Pieter Vercruyce "den veerstock ofte vioolboghe" van de speelman François De Brabander had gebroken, hebt gezegd: "Hontsfot als

gy uytgaet draeght dan uw goet mede", hem verder tweemaal met geweld tegen de borst hebt gestoten, zodat hij ter aarde is gevallen, terwijl ge verder tot tweemaal toe met Jan Coppens hebt gevochten die uw moedwilligheid tegenover de speelman wilde beteugelen.

Waarna gij, Jacob Vercruyce, in een woedende gramschap brengende uw hand van de ene kant van uw lijf tot de andere en uw vest opentrekkende, hebt gezegd: "Ick soude mij liever laeten in stucken ende riemen snijden, dan mij te laeten slaeghen".

Verder hebt gij u, Jacob Vercruyce, tussen acht en negen uren van dezelfde avond, u in de keuken van de herberg begeven, waar uw broer ook tegenwoordig was, drinkende aan een tafel staande aan de noordkant van de keuken, terwijl in de zuidhoek van de schouwe Steyen De Mets op een stoel zat te slapen. Aan de tafel voor het Zuidvenster zat Martinus Coene, rechtover hem François Wouters schaper van Jan Hooricx, Pieter Vanden Bossche en zijn vrouw Cecilia Vanden Kerckhove, Hendrik Fous, Christoffel Vermeulen, de huisvrouw van Martinus Coene, Joos Coene en Jan Coppens.

Martinus Coene toen in 't vriendelijk sprekende met de scha­per over de schaapsdrift, hebt gij, Jacob Vercruyce, het nodig gevonden u in het gesprek te mengen, en onder vloeken en zweren met uw hand verscheidene slagen op de tafel gevende, zodat het bier uit de glazen sprong, zeggende deze woorden: "Den schaeper heeft ghelyck". Dat Martinus Coene u heeft geantwoord dat het u niet aanging en gij zijt daarop seffens op hem toegeschoten, hem willende bij het lijf vatten. Daarop werd ge door Hendrik Fous, Christoffel Vermeulen en Jan Coppens vastgenomen en gedreven tot omtrent de deur van de Oostkamer, alwaar gij er van verdacht zijt van aan Pieter Vanden Bossche die op u aankwam, in de linker kaak met een scherppuntig voorwerp te hebben toegebracht een wonde, zodanig dat het bloed is gelopen tot op zijn schoenen, hebbende gij verder aan dezelfde Pieter Vanden Bossche die ter aarde gevallen was, een stamp gegeven op of omtrent die wonde.

Intussen hebt gij, Pieter Vercruyce, tegen Jozef Coene, beiden rechtstaande in de keuken, gezegd: "Desen nacht sal het uw leetwesen sijn!" Waarop Jozef Coene antwoordde: "Pieter ick wil weten waer over ende waervan, ick en wil in geen dreyghementen leven". Waarop hij u seffens bij het haar greep en ter aarde neder duwde;

u zo op de grond houdende zonder te slaan. Op dat ogenblik hebt gij, Pieter Vercruyce, kans gezien "breeckende uyt uwen rechter broucksack een scherppuntigh mes met geluwen spletleght", hebt daarmee aan Jozef Coene toegebracht een wonde aan de rechterzijde van de onderbuik, beginnende drie à vier vingers van de navel naar de rechterzijde opgaande, zodanig dat een groot deel van zijn ingewanden waren uitgestort, van welke er ook enige gekwetst waren, bijzonder dan "den intestum ileum" die op twee plaatsen was doorboord. Daardoor was er ook een grote bloedstorting waaraan Joos Coene ook subiet is overleden.

Verder hebt gij, Pieter Vercruyce, op dezelfde plaats en de­zelfde tijd, met uw scherppuntig mes toegebracht aan Steven De Mets, langs de linkerzijde van de buik, een dwarse wonde van ongeveer vier dwarse vingeren lang, van de heup opgaande naar de navel, waardoor "den intestinum colon" en andere delen werden doorsneden, waardoor De Mets 's anderendaags is gestorven.

De volle toom gevende aan uw geweldige gramschap hebt gij, Pieter Vercruyce, de vluchtende Martinus Coene achterna gezeten, hem dreigende aan het lijf te krenken.

Uw wreedheid verder willende tentoonstellen hebt gij, Pie­ter Vercruyce, nog de eigenste avond u nog vermeten van met uw bebloede klederen te gaan in de herberg genaamd "Donk", waar u de toegang werd ontzegd door de herbergier Pieter Van Damme.

Als gevolg van dit alles, werd gij, Jacob Vercruyce na voorafgaand abandonnement, gevangen gezet op 4 mei 1779.

Terwijl gij, Pieter Vercruyce, buiten het land vertrokken zijnde, u ergens op houdende en wonende, en werd tot driemaal toe bij uitroeping en bij affichering gedagvaard om te verschijnen, u niet vertoond hebbende, bij vonnis van 4 September daarvoor veroordeeld zijt.

Waardoor, na alle wettelijke informatie en ten dele door de verklaringen en bekentenissen door u, Jacob Vercruyce afgelegd en die de rechter voldoende vindt,

en gezien het krakelen en vechten te zeer frekwent zijn, evenals het trekken van messen en andere scherppuntige instrumenten en daarmee zijn evenmens te kwetsen of het leven te benemen, dat alles niet lijdelijk is in een land met wet en recht zonder passende straf,

Zo is het dat de Heren Eisers, besluiten ten opzichte: van U, Pieter Vercruyce, zoon van ... enz. alhier afwezig en voortvluchtig; en U, Jacob Vercruyce, zoon van ... enz. alhier present, te straffen als naar recht om Hare Majesteit plakkaten, anderen tot voorbeeld.

Burgemeesters en Schepenen ‘s Lands van den Vrijen hebben u, Pieter Vercruyce, veroordeeld, zo zij u veroordelen bij deze:

"aen eene galghe voor den Lantshuyse, met een mes aen den hals, ghehanghen te worden in effigie", en verklaren al uw goederen verbeurd.

En u, Jacob Vercruyce, "voor den tijd van acht naervolghende jaeren, te worden gecolloqueert in het provinciael correctiehuys binnen de stadt Ghendt". Voorts in de kosten en misen van justitie

Prononce et execute den 2n October 1779. J.C. Onraedt.

Bron

  • RaB, Reg Vrije Nr 17032, f° 13 v° - 15 v°; £9 - 25 v°

Noten

  1. Van den Vos Reynaerde, Pr. Dr. P. De Keyser, Nederl. Boekh Antwerpen 1961, Klassieke Galerij.

  2. Intestinum ileum: kronkeldarm, onderste gedeelte van de dunne darm, dat tussen de blinde en de nuchtere darm gelegen is.

  3. Intestinum colon: dikke darm.

  4. Gehangen in effigie (= in beeltenis) : Pieter werd in uitbeelding gehangen en met een mes aan de hals. De betekenis daarvan was dat mocht Pieter ooit gevat worden, hij eerst en vooral zou geëxecuteerd worden door het steken met een mes in de keel.

Rechtspraak in het Brugse Vrije - c. Terechtstelling in Effigie

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1977
01
027-035
Ludo Sterkens
2023-06-19 15:26:46