A. De vroegste periode
De ligging van onze streek bij de zee-inham naar de middeleeuwse wereldstad Brugge en daarna bij de nieuwe staatsgrens van de 16de-17de eeuw, had als gevolg dat de streek dikwijls in oorlogsgebied lag. De lokale bevolking had dan ook verschillende keren te lijden van oorlogsschattingen, plunderingen en verwoestingen, rondtrekkende legers en huurlingen,...
Voor de periode van de indijkingen (11de-12de eeuw) was het gebied gedeeltelijk overstroomd (cfr. brede monding van de Zinkval) en was het gedeeltelijk ontwikkeld tot schorre, waar vreemde aanvallers weinig te zoeken hadden.
Wel was de oudste nederzetting van Brugge reeds enkele keren een militair doelwit geweest. De Romeinse limes (2de-4de eeuw) lagen op de hoger gelegen zandruggen van Aardenburg – Aardenburg – Kassel. Het Romeinse handelsgehucht. Brugge (omgeving Fort Lapin) zou ca 280 door een brand zijn verwoest bij een inval van Germaanse piraten die in die periode de hele kuststreek onveilig maakten.
Enkele eeuwen later, bij de Noormaninvallen van de 9de eeuw, lijkt Brugge minder te hebben geleden dan bv. Gent en Kortrijk (winterkampen) aangezien Gentse en Torhoutse monniken hun kerkschatten in Brugge in veiligheid brachten. Vanaf ca 870 sloeg men munt in Brugge, wat op een zekere welstand (en veiligheid) wijst. Concrete (archeologische) sporen van de Noorman werden in onze streek niet gevonden.
B. De strijd van het graafschap Vlaanderen tegen de Franse koning
Na het huwelijk van Johanna van Constantinopel met Ferrand van Portugal (1212) probeerde koning Filip-August zijn invloed in Vlaanderen te vergroten (door o.a. Artois in te palmen). Graaf Ferrand zocht daarop toenadering met Engeland en met de steun van de steden Gent, Brugge en Ieper weigerde hij zijn leenheer te helpen op een veroveringspoging van Engeland.
Daarop wijzigde Filip-August zijn plannen en i.p.v. Engeland viel hij Vlaanderen binnen. Op 23 mei 1213 rukte zijn landleger op vanuit Calais naar Gent en Brugge die werden ingenomen. Tegelijkertijd voer zijn oorlogsvloot het Zwin op en bereikte Damme dat op 2 juni 1213 volledig wordt geplunderd. Ondertussen had de stad Gent de hulp ingeroepen van de Engelse koning die met zijn oorlogsvloot het Zwin opvoer en de Franse vloot volledig vernietigde.
Graaf Ferrand die naar Walcheren was gevlucht, vormde daar een nieuwe coalitie (o.a. met Jan zonder Land) tegen de Franse koning. Die coalitie werd op 27 juli 1214 verpletterend verslagen bij Bouvines.
Na een tijdelijk herstel van de verhouding tussen de leenman en de leenheer, kwam er op het einde van dezelfde eeuw opnieuw een conflict. Ditmaal tussen Graaf Gwijde van Dampierre en Floris V van Holland, die elkaar de heerschappij over Zeeland betwistten. Floris V verzekerde zich van de steun van Engeland terwijl Gwijde van Dampierre hulp kreeg van Zeeuwse edelen die in opstand kwamen tegen Floris V. In 1295 verwoestten de Hollanders Sluis en Cadzand. De Vlaamse tegenaanval werd afgeslagen.
Toen de Vlaamse steden de kant van graaf Gewijde van Dampierre kozen in de strijd tegen de Franse koning Filips de Schone, was de verdediging van de grenzen één der eerste bezorgdheden. De landlegers verdedigden de zuidgrens.
Ondertussen werd ook aan de kustverdediging, en in het bijzonder aan de verdediging van het Zwin gedacht. In de haven van Sluis werd reeds in 1301 een Vlaamse oorlogsvloot gevormd. De stad Brugge eiste de beschikbare schepen, waaronder ook verschillende vissersboten op. Deze schepen werden omgebouwd tot oorlogsschepen door voor- en achteraan een verhoog of kasteel te bouwen door de wanden te verhogen tegen een eventuele bestorming. De grootste schepen werden bemand met 40 à 80 bootsgezellen en een garnizoen van ca 50 soldaten of kruisboogschutters.
De landlegers behaalden in 1302 een belangrijke overwinning in de Slag bij Groeninge. Na de Slag kon een Franse vloot, op weg naar het Zwin, uiteengeslagen worden. De onrust bleef bestaan en in 1304 liet de stad Brugge een brug bouwen voor de sluis van de Reigaarsvliet in Westkapelle om zo de afwatering van Brugge te beschermen tegen een Franse actie. Op de eilanden Wulpen en Kadzand werden wachtposten geplaatst en Jan de Bruine uit Heist werd met 25 man in de nabijheid van Damme gelegerd.
Deze uitgebreide voorbereidingen konden niet verhinderen dat de Vlaamse vloot op 11 augustus 1304 bijna volledig werd vernield in een zeeslag bij Zierikzee. Om de overgebleven troepen zo snel mogelijk te kunnen evacueren eiste Brugge de vissersboten op. Aanvankelijk weigerden de Heistse vissers en de stad Brugge moest een tweede maal aandringen.
De Vlamingen heroverden Rijsel en Dowaai. De slag bij de Pevelenberg (18-20 augustus 1304) bleef voor de Vlamingen gelukkig onbeslist.
De strijd tussen Vlaanderen de Franse koning werd beëindigd door het verdrag van Athis (juni 1305) dat niet zo gunstig was voor de Vlaamse steden omdat zij o.a. een zeer hoge schadevergoeding moesten betalen.
De Vrede van Athis-sur-Orge legde Vlaanderen een zeer hoge oorlogsschatting op. Bij de inning van die belasting, voelden de plattelandsbewoners zich benadeeld en uitgebuit en kwamen o.l.v. Nikolaas Zannekin, in opstand tegen de fransgezinde graaf Lodewijk van Nevers. De opstand werd in 1328 (Slag bij Kassel) in het voordeel van de graaf beslecht.
Een belangrijk figuur in die opstand was Lambert Bonin, een rijke boer uit Westkapelle, die na de slag werd gevangen genomen en vermoord.