Over de bewoning en landwinning van het grondgebied van het huidige Knokke-Heist voor het verschijnen van de vroegste geschreven bronnen, is veel hypothetisch. De hypothese nemen dikwijls bewezen theorieën over van andere kuststreken en -gemeenten en steunen hoofdzakelijk op geologische/geografische bevindingen en archeologische ontdekkingen. Een duidelijk beeld van de vroegste inwoners schetsen, kan dan ook slechts door een interdisciplinair onderzoek.

De archeologische opgravingen in Knokke-Heist zijn vrij schaars. Enkel in het centrum van Heist werd op enkele plaatsen systematische opgravingen gedaan die vooral materiaal leverden m.b.t. de laatmiddeleeuwse geschiedenis van Heis(t). Voor het overige zijn we aangewezen op eerder toevallige, en daardoor niet altijd wetenschappelijke, vondsten. De archeologische vondsten uit de vroegste periode zijn beperkt omdat de Zinkval in de vroege middeleeuwen een groot stuk van het huidige Knokke uitschuurde.

In de ijstijden was de huidige Noordzee een deel van het vasteland. Het gebied vormde een uitgebreide moerassige en begroeide vlakte waar o.a. mammoeten leefden. Zeer geregeld halen de vissers nog mammoettanden en –beenderen op (cf. Museum Sincfala). Of de prehistorische mens ook aanwezig was in onze streek is moeilijker te achterhalen. De vondst van een bewerkte silexsteen in de omgeving van Dudzele is nog geen sluitend bewijs.

Opgeviste mammoetbeenderen en -tanden (Museum Sincfala)

Vanaf het einde van de ijstijden steeg de zeespiegel door het afsmelten van de ijskappen. Tegen de Romeinse Tijd bestond de huidige Zwinstreek uit een uitgestrekt veenmoeras waarin enkele heuveltjes waren gevormd en dat tegen de zee was beschermd door een duinengordel. In het gebied vond men vele geulen en kreken die toelieten dat het water uit de Zandstreek werd afgevoerd naar de zee. Enkele kreken bereikten zelfs de rand van het huidige Brugge waar het water via de Reie afvloeide.

De Gallo-Romeinse aanwezigheid werd lange tijd afgeleid uit enkele archeologische vondsten die werden ontdekt bij de bouw van de haven (zoutziederij) en achterhaven (schipje van Brugge cf. maquette in Museum Sincfala). De laatste decennia werden ook een aantal Romeinse sporen aangetroffen in Dudzele, wat op een duidelijke Gallo-Romeinse aanwezigheid in onze streek wijst. De Gallo-Romeinse vondsten in Knokke-Heist beperkten zich (voorlopig) tot een Gallo-Romeinse scherf die op het strand van Duinbergen werd gevonden en eenzelfde soort scherf gevonden in het gebied ten westen van de kerk van Ramskapelle.

 

Romeinse boot van Brugge (Museum Sincfala)

Vanaf de 3de eeuw brak de zee geregeld door en overstroomde het lage gebied ten noorden van de Zandstreek (verlagen van grond door Romeinse drainage, uitvening ?  verwaarlozing van zeebescherming door Germaanse dreiging ?...)

Vanaf de 7de eeuw worden de gronden opnieuw droger (licht gestegen door sedimentatie) en wordt het gebied doorsneden door enkele grote getijdengeulen waaronder de Zinkval (Sincfala) die een groot deel van het huidige Westkapelle, Knokke en Heist overstroomt.

De droge schorrengronden werden gebruikt als schapenweiden. Een vroege vermelding hiervan vinden we in een schenkingsakte uit 737 van de Sint-Pietersabdij uit Gent : “Ambrico schonk voor het onderhoud van de broeders in het distrikt Aardenburg (pagus Rodanensis), op de plaats genoemd ‘Greveninge’ een weide die in de zomer 30 schapen kan voeden en een lijfeigene die Berthlende wordt genoemd”. Die schapen waren afkomstig van hogergelegen hoeven uit de Zandstreek waar men het belang van de inpoldering van de rijpe schorren inzag.

Ca 960 ligt het gebied ten noorden van Brugge er vrij droog bij. Vanuit Brugge wordt de Blankenbergse Dijk of Gentele recht naar het noorden (zee) gebouwd (vanuit Vlamingdam, over Sint-Pieters-op-de-Dijk, Sint-Jan-op-de-Dijk, Zuienkerke, naar Blankenberge). Vanuit Oudenburg vertrekt een tweede dijk (Zidelinge) recht op zee (bij De Haan). Daarna worden de uiteinden van die twee dijken verbonden met de Evendijk. Hierdoor wordt een eerste groot stuk schorre in het noorden ingepolderd.

Ongeveer in dezelfde periode worden gronden ten zuiden van de Zinkval beschermd door de Branddijk. In latere eeuwen zullen steeds nieuwe dijken worden aangelegd om de rechteroever van het Zwin (als opvolger van de Zinkval) in te polderen (die dijken vormen ongeveer een lijn van Damme naar Sluis). Door de bouw van de Gentele en de Branddijk, ligt nog enkel een groot stuk schorrengebied ten noordoosten van Brugge open. Rijke boeren en leenheren verkregen van de Graaf van Vlaanderen (als wettelijke eigenaar van buitendijkse gronden) de toelating om die gronden in te dijken.

Van uit de Gentele, ten noorden van Uitkerke, bouwde men ca 1070 een tweede Evendijk in oostelijke richting. Die dijk loopt door het huidige Heist (Marktstraat, Westkapellestraat) in zuidoostelijke richting van Westkapelle naar Schapenbrugge waar de dijk naar het zuiden loopt om bij Hoeke aan te sluiten bij de Krinkeldijk die de linkeroever van het Zwin zal beschermen tot Damme (= defensieve dijkengordel).

Het eerste stuk van die bewuste dijk wordt Evendijk genoemd (evendijk is soort soortnaam). Onmiddellijk voorbij Heist kreeg de dijk de naam van Zomerdijk, daarna Kalveketedijk. Voorbij Schapenbrugge spreekt van men de Brolosedijk (genoemd naar een persoon/pachter) of Oostdijk. Het laatste stuk krijgt de naam Krinkeldijk omdat die dijk de kronkelende Zwinoever volgde. Hoeke ontstaat in de “hoek” Brolosedijk/Krinkeldijk. Binnen het ingepolderde gebied lagen een aantal verheffingen in het landschap : de Rugge (Koudekercke, Heist), Ramskapelle (dorp), Westkapelle (dorp) en Ten Doele (tussen Westkapelle en Oostkerke). Kort achter of bij de dijk kwamen volgende hoeven (van oost naar west) Veldegoed (carrosserie Lierman ;  verdwenen), Hof ten Poele (Walletje), Hof ter Kalvekete (Sluisstraat) en Hof van Reigaarsvliet (Marouxdreef, verdwenen). Iets meer landinwaarts stonden de Duivekete (Speelmansweg), Rode Poort (Speelmansweg), Groot Pronkenhof (Fonteinestraat) en Hof ter Zale (Oostkerkestraat, hotel). Deze hofsteden werden gebouwd door leenhoven die reeds een ander leenhof bezaten of waren nieuwe leengoederen die door de graaf werden gesticht. Vanaf 1089 worden de eerste parochies vermeld in het recent ingedijkte gebied : Uitkerke, Oostkerke, Lissewege en Dudzele.

Krinkeldijk

Deze eerste dijkengordel in het noordoosten van Brugge was een defensieve dijk, d.w.z. het was niet de bedoeling om op een actieve manier grond te winnen door de zee actief tegen te houden, maar men wilde wel het schorregebied dat reeds enige tijd niet meer door de zee was overspoeld beschermen tegen een mogelijke nieuwe overstroming door bv. een stormvloed.  Ook de latere dijken zijn defensieve dijken die reeds drooggekomen schorren wilden beschermen.

Na de eerste grote indijking slibde het schorregebied verder dicht. De monding van de Zinkval verschoof verder oostwaarts (normaal verschijnsel aan Vlaamse kust, cf. huidig Zwinreservaat) zodat een nieuwe rijpe schorre ontstond. In de 12de eeuw spoelde een groot stuk van de Brolozendijk ten zuiden van het Hof van Reigaarsvliet weg (dijkbreuk door storm ?) zodat de ingepolderde vlakte aan de oostzijde niet langer beschermd was tegen de zee. Bewoners en eigenaars vroeger dan toelating aan de graaf om een nieuwe dijk te bouwen. Deze nieuwe dijk, de Greveningedijk, moest niet alleen een nieuwe oostelijke bescherming bieden maar zou ook een groot stuk inpolderen (ca 1150-1170). De Greveningedijk vertrekt (bij het latere Schapenbrugge) uit de Brolozendijk en loopt ca 2 km in oostelijke richting. Aan de Neder Heerweg draait de dijk zuidwaarts, passeert voorbij de kern van Sint-Anna-ter-Muiden (dat wordt ingedijkt) om dan de noorddijk van het Zwin te vormen tot bij de wijk Nachtegaal en bij Hoeke aan te sluiten op de Krinkeldijk. De nieuw gevormde Greveningepolder vormt een vooruitgeschoven gebied in de schorre van de Zinkvalmonding. In het uiterste oosten ervan ontstaat nog voor 1200 het vissersdorpje “Mude” dat vanaf 1213, na de bouw van een kapel, Sint-Anna-ter-Muiden wordt genoemd en vanaf 1242 stadsrechten kreeg.

Greveningedijk

Ook in het noorden van het gebied liggen rijpe schorren klaar om te worden ingedijkt. Vanaf 1170 bouwde men de Zeedijk die ten noorden van de Evendijk (over huidige strand) liep over het grondgebied van Uitkerke, Lissewege en Heist. In Heist werd de Zeedijk met de Kalveketedijk verbonden door de Pannendijk. Vanuit Heist liep de Zeedijk vanaf ca 1170 verder tot de aanwassen Scharpoord en Knokke.

Dit deel kreeg de naam “Groenedijk”. Die Groenedijk sloot vanaf 1190 in Knokke aan op de nieuw gebouwde Kragendijk die op zijn beurt verbonden was met de Kalvekeetdijk. Die nieuwe dijklijn polderde een groot gebied in dat in Heist de “Oudemaarspolder” (persoonsnaam) en in Knokke/Westkapelle de “Vardenaarspolder” (persoonsnaam).

Door deze uitbreiding was het grondgebied van de moederparochie Lissewege zeer uitgestrekt geworden. Daarom werd vanaf 1200 Koudekerke een zelfstandige parochie. Even later werd de parochie Westkapelle (1235) (waartoe ook Sint-Anna-ter-Muiden hoorde) afgescheiden van de parochie Oostkerke. Door de meer noordelijke Zeedijk in Heist kwamen de vissers van Koudekerke te ver van de zee (en hun schuiten) te wonen. Ze verhuisden dan ook van Koudekerke (Zuiddorp) naar Heis(t) (Noorddorp) (tussen huidige Heistlaan, Kerkstraat, Kursaalstraat en de zee).

Vanuit het huidige "Driewege" (schuttersplein Knokke) werd de Keuveldijk (ca. 1220) aangelegd.  Die dijk liep (nog altijd gedeeltelijk zichtbaar) achter de Jan Devischstraat (die lange tijd Kalfstraat werd genoemd en die in ca. 1700 werd aangelegd op Driewege met de Graaf Jansdijk te verbinden) en achter het Ziekenhuis,  met een wijde boog (huidige Kalfstraat vanaf de hoeve de Grote Keuvel)  tot aan de Kalveketedijk  Een tiental jaar later volgde de Monnikendijk (ca. 1230).  Die vertrok vanuit de noordelijke bocht van de Keuveldijk en ging in de een wijde boog noordoostwaarts om bij Schapenbrug aan te sluiten bij de Kalveketedijk.  De nieuw gewonnen Monnikenpolder werd doorsneden door de Monnikenweg (die aansloot op de Groeneweg).

De oostelijke uitbreiding van Knokke ging steeds verder. Ca 1240 werd de Hoge Polder (Volkaartsgote), met tegen het dorp de Papenpolder (eigendom van de pastorie) ingedijkt. In het Kalf kwam de Vauxelleshoeve en in het oosten de Hoeve de Kleine Keuvel. Daarna volgden nog op de linkeroever van de Reigaarsvliet de Butspolder (ca 1255) en de Vagenierspolder (ca 1280).

Kleine Keuvelhoeve

Ook de rechteroever van de Reigaarsvliet waste voortdurend aan zodat ook hier een aantal kleine polders konden worden gewonnen. Tussen de oudere Greveningepolder (1170) en de Reigaarsvliet werden 7 kleine polders gewonnen in ca 100 jaar. In de zuidoostelijke hoek van de schorre kwam eerst de Baespolder (1) die vertrok en terug aansloot bij de Greveningedijk. Daarna volgde (ca 1 km) langs de Greveningedijk de langwerpige, maar smalle Schellebank (2). Een derde polder bleef naamloos en wordt daarom de “Polder van 177 Gemet” (3) (ca 1200) genoemd. Die nieuwe dijk loopt een eind langs de rechteroever van de Reigaarsvliet en sluit de gronden te noorden van de Schellebank in.

Zover gekomen vormden de Greveningedijk en de dijk van de Polder van 177 Gemet de linkeroever van het Zwin in de omgeving van Sint-Anna-ter-Muiden. De binnenbocht van het Zwin was sterk aangeslibd en vormde een rijpe schorre die de Brixuspolder (4) werd genoemd. Tussen de Brixuspolder en de monding van de Reigaarsvliet bleef een groot stuk schorre over. Die grond werd in drie fasen ingedijkt : de polder van 94 gemet (5), de Tantspolder (6) en de Noordpolder (7) (1296). Die laatste werd beschermd door de Dikke Dijk die enkele eeuwen de noordoostelijke zeedijk zou blijven.

Ondertussen liepen ook de inpolderingwerken verder op de linkeroever van het Zwin, ten zuiden van Sint-Anna-ter-Muiden. De indijking van de Maneschijnspolder (door zekere Maene), de Zoutepannepolder, de Brugse Polder en de Robbe Moreelpolder was ten laatste tegen 1324 klaar.

In het oosten van de parochie Westkapelle groeide het vissersdorp Sint-Anna-ter-Muiden verder aan. Het had reeds in 1242 stadsrechten verkregen. In de tweede helft van de 13de eeuw werd het een zelfstandige parochie.

Vanaf 1285 wordt de vooruitgeschoven Zeedijk in Heis(t) herhaaldelijk door de zee bedreigd. Het Brugse Vrije verplicht de inwoners van het gebied tussen Blankenberge en Heist om een “inlaghe” of “insete” (inlaagdijk) te bouwen. Die inlaagdijk werd ca 1290 een honderdtal meter landinwaarts (vanuit vooruitgeschoven Zeedijk) gelegd en sloot bij Windgat aan op de Groene Dijk. Hierdoor ging een strook grond van het vissersdorp Heist verloren.

De noordelijke dijkenlijn zag er in 1324 dan als volgt uit:

* tussen Heist en monding van de Reigaarsvliet : Inlaagdijk, Groenedijk, dijken van Hoge Polder, Butspolder en Vagenierspolder
* ussen Reigaarsvliet en Het Zwin : dijken van Noordpolder, Maneschijn
De besproken dijkengordel zou een eeuw de zeewering in het noordoosten van Brugge voorstellen. De dijken werden jaarlijks geïnspecteerd en hersteld waar het nodig was. Ondertussen schoof de monding van het Zwin op natuurlijke wijze oostwaarts. Daardoor daalde de invloed van de getijden op het strand van Heist waar vanaf 1300 kleine duinen ontstonden ten westen van Windgat. Die duinen groeiden in de 14de eeuw voortdurend aan en vormden een kleine bescherming voor de dijken tegen de zee. De kustbewoners beseften deze positieve evolutie en beplantten de jonge duinen om zo de verstuiving tegen te gaan.

Wanneer door grote stormen in de winter 1375/76 en 1376/77 het westpunt van het eiland Wulpen/Cadzand wegspoelde, kon het Zwin ongehinderd verder opschuiven naar het oosten waardoor de duinvorming in de sector Heist-Knokke nog sneller kon gebeuren.

De nieuwe duinen trokken ongewenste bezoekers aan, nl. konijnen. De konijnen uit de duinen vielen onder het jachtrecht van de graaf waardoor door de inwoners van Knokke en Heist in principe niet op hen mochten worden gejaagd. De konijnen konden zich dan ook vlug vermenigvuldigen. Zij graafden talrijke holen in de dijken die daardoor erg verzwakt werden. In 1395 meldde de baljuw van Brugge na zijn inspectiebezoek aan Heis(t) : “de dike ende de dunen die zeere te broken waren van den zee ende doorlopen vanden coninen”. In 1398 gaf Filips de Stoute een oorkonde uit om de konijnen verder te verdelgen. Hij stelde dat “de konijnen van onze warande zich opnieuw zo vermenigvuldigd hadden en zich zozeer over de gronden buiten de duinen verspreidden, omdat de duinenwachters geen toezicht hadden gehouden, zoals ze voordien gewoonlijk deden, dat de konijnen zoveel schade veroorzaakten in de vruchten van de boeren die bij de duinen woonden, dat deze personen geen voordeel uit hun veldvruchten trokken, en tengevolge daarvan gedoemd waren hun bedrijf te laten gaan en tot armoede te vervallen, dat de konijnen zo erg de zeedijken beschadigden door er holen in te graven en ze op vele plaatsen te doorboren dat het weldra zo er zou komen, dat het zeewater door deze gaten liep en de dijken deed instorten waardoor de aanpalende streek zou overstroomd geraken”. Ook hielden de konijnen zich herhaaldelijk op in de velden achter de dijken, waar zij tot groot nadeel van de lokale bevolking de veldgewassen opaten. De Heistenaren en Knokkenaren vroegen herhaaldelijk toelating aan de graaf om de konijnen te verdelgen. Ook in de volgende eeuwen was er dikwijls sprake van een konijnenplaag.

De duinen vorderden in de 14de eeuw van Heist naar Knokke. Het zand overstoof de Groene Dijk en bij Windgat werd het begin van een “panne” gevormd (laagte tussen Groenedijk en duinengordel). Op het einde van die eeuw was het strand tussen Heist en Knokke ca 200 meter breed. Tegen 1397 was de Groene Dijk zo goed als helemaal verdwenen. Ook het vissersgehucht Schaarte verdween in die periode onder het zand.

In het begin van de 15de eeuw volgden de stormen elkaar op. De belangrijkste was de zgn. Sint-Elisabethsvloed van 19 november 1404 waardoor grote stukken van de weerdijken werden vernietigd. Onmiddellijk startte het Brugse Vrije een grote reddingsactie. Alle beschikbare mankracht werd naar de dijken gestuurd om de bressen te dichten. De Elisabethsvloed had een enorme schade aangericht. Over heel de kuststrook werd aan een groot plan gewerkt. Tussen Blankenberge en Heist kwam een nieuwe inlaagdijk en in de noordwesthoek (Logenhoek) van de bedreigde Vardenaarspolder bouwde men een kleine inlaagdijk (Pastuurdijk). Tussen Heist en Knokke bleken de duinen reeds sterk genoeg om als zeewering te dienen.

Vanaf Knokke-dorp tot aan Vijfhuizen waren de opeenvolgende dijken zwaar beschadigd. Alle verantwoordelijken besloten om samen te werken voor de bouw van een grote dijk die reeds klaar was tegen de winter 1405-1406. Het Brugse Vrije inspecteerde “de hoochte ende de dicte vanden nieuwen zeedike lighende tusschen de kerke van Cnocke ende den polre vanden Vaghernie, te westene of de voorseide zeedyc also dicke ende also hooghte belopen was met erde, als hi besteid was onde de voorwaerde verclaerde, welken dyc wel ende soffisantelike bevonden was volmaect na den inhoudende van der voorwaerde”.

Niet alleen in de Zwinstreek maar ook nog verder langs de Vlaamse kust en zuidelijker over de Zwinmonding, tot aan Maldegem, werden dijken hersteld en herbouwd. Aangezien in die periode Jan zonder Vrees (1404-1419) Graaf van Vlaanderen was, werd de (ver)nieuwde dijkengordel over heel haar lengte Graaf Jansdijk genoemd. De Graaf Jansdijk bleef de volgende eeuwen de zeedijk. De actieve inpoldering was voorlopig ten einde. De duinvorming schreed echter verder en in ca 1600 bereikten de duinen het noorden van het Kalf (Kalfduinen).

Graaf Jansdijk

Ten oosten van Heist had zich op het verbrede strand een tweede rij duinen ontwikkeld. Rond 1600 had die tweede duinenrij de omgeving van de Oosthoek bereikt. Tussen die twee duinenruggen kreeg men in Heist de Grote Panne (omgeving Directeur-Generaal Willemspark) en in Knokke de Brabantse Panne (vanaf Watertoren tot en met het zuidelijk deel golfterrein). Ten zuiden van de tweede duinengordel ontwikkelde zich een kleine maar zeer hoge duinenrij (vanaf Monument gesneuvelden over noordelijk deel van de golf en het Koningsbos naar Zevenkote) die men de Blinckaertduinen noemt (met tussen de rijen duinen de Blinckaertpanne) omdat ze lange tijd onbegroeid bleven.

In de huidige omgeving van het huidige Duinbergen was een zeebank uit zee opgedoken. Die zandplaat ontwikkelde zich in noordoostelijke richting (richting huidige zeedijk) tot omgeving Groenplein en waste zeer snel aan. Op het nieuwe strand kwamen reeds vroeg kleine duinen voor. Tussen deze derde duinenrij en de tweede lag een groot schorrengebied waardoor de Zoutekreek (getijdengeul) liep.

Onder invloed van de Godsdienstoorlogen van het einde van de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw, veranderde het dijkenpatroon in het oosten van Knokke voor een deel. Tussen 1609 en 1621 (Twaalfjarig Bestand) werd voor de Noordpolder een langgerekt stuk ingedijkt dat uit verschillende polders bestond (van N naar Z) : Godefrootpolder, Burkelpolder en Gouverneurpolder. Aan het noordeinde van de nieuw gewonnen gronden bouwde men het Sint-Isabellafort (1622). De Reigaarsvliet vanaf Schapenbrugge tot aan de monding werd rechtgetrokken en kreeg de naam “Legervaart”. Tegen de oever van het Zwin, op de schorre, bouwde men het Sint-Theresiafort.

Om de noordzijde tegen een mogelijk vijandelijke landing te beschermen bouwde men op de laatste noordoostelijk duinen  van de tweede duinengordel het Sint-Paulusfort (Oosthoek ; 1627), aan de rand van de Zoute Kreek. Het nieuwe fort werd op bevel van de graaf van Fontaine, bevelhebber van de Spaanse troepen, met een kanaal verbonden met het Sint-Isabellafort. De uitgedolven dijk werd aan de zeekant opgeworpen en ging onbedoeld de Paulusdijk vormen.

Hazegras- of Paulusdijk

De achterblijvende gronden van de (Oude) Hazegraspolder werden zo ingedijkt. Halverwege de Paulusdijk bouwde men dan nog het kleine Sint-Bernardusfort (nu Waterzuivering). Na het Verdrag van Westfalen verviel het Sint-Isabellafort. Daarom bouwde men ca 1650 een verbindingsdijk van de Graaf Jansdijk naar de Paulusdijk dwars door het Sint-Isabellafort. In 1679 werd het fort dan geplaneerd.

Na 1718 liep de grens met de Noordelijke Nederlanden langs het Sint-Paulus- en het Sint-Isabellafort die beiden bij de Noordelijke Nederlanden behoorden. Die lieten het Sint-Isabellafort verder slechten. Het fort werd dan ook een zwakke schakel in de zeewering. In de winter van 1720/21 volgde dan ook een dijkbreuk waardoor het water tot de Vauxelleshoeve stroomde. De inspecteur van het Brugse Vrije getuigde dan : “op den zeedyck aen het fort van Isabella, alwaer bevonden hebbende, dat door die van Sluys de glessie vande conterschape van het selve fort (die voor dezen ghedient heeft voor zeedyck) gans plat gheplaneert is, ende ghebrocht is tot zaeylandt, waer door in dezen laetste storme ende hooghe vloeden het zeewaeter in vele diversche plaetsen daer over is gheloopen ende putten syn ghespoelt”.

Op 17 februari 1736 werd de Vlaamse kust opnieuw getroffen door een zware storm. Opnieuw rapporteert men : “dat omtrent het fot van Ste-Pauwel ende eenighe andere plaetsen, door het grote tempeest, de zee was doorbrooken, ende het schorre Haesegras ende eenighe andere landen dan dorre waere beschaedight”. Konijnen werden aangewezen als schuldigen voor de verzwakte dijken : “de groote schaede ende ruine die veroorsaecht wiert in de dycken omtrent het fort van ste Isabelle door de pijpen vande conijnen die aldaer in groote quantiteyt bevonden worden”. De dijken werden na elke stormschade terug hersteld.

De grote schorre die zich uitstrekte van de Sint-Paulusdijk (Hazegrasstraat) was in 1700 reeds rijp voor inpoldering. In de 18de eeuw werden dan ook verscheidene plannen gemaakt om die gronden in te dijken. In het gebied liepen twee kreken, de Hazegraskreek en de Schaperijkreek. In de monding van het Zwin dook de Paardemarkt op en in de 18de eeuw verschenen de eerste duinen op die vlakte. Ook vanuit de derde duinenrij scheidde zich een nieuwe duinengordel af (van Albertplein tot Lekkerbek). In 1755 reikte die laatste duinengordel even ver als de derde duinenrij.

De aanleiding tot de inpoldering van de Nieuwe Hazegraspolder is opnieuw militair. De streek waterde sedert 1755 uit langs de Passluis die in Noord-Nederlandse handen was. Jozef II overwoog de bouw van een nieuwe sluis (Hazegrassluis) op Oostenrijks grondgebied. Om de plannen voor die sluis te maken stelde hij in 1784 Philippe-François Lippens uit Moerbeke-Waas aan. Die merkte onmiddellijk de rijpe Hazegrasschorre op en sloot een vennootschap met zijn neven Pieter Debock en Bruno D’hert om de schorren aan te kopen en in te polderen. Een maand later reeds begonnen de werken aan de nieuwe zeedijk die ten oosten van het Sint-Paulusfort vertrok. Voor de oever van het Zwin draaide de dijk zuidwaarts tot bij het Hazegrasfort (± vroegere vooruitgeschoven Theresiafort).

 

In 142 werkdagen slaagde men er in de ca 5 km lange dijk met ongeveer 300 werklieden te bouwen. Begin oktober 1784 was de nieuwe Hazegraspolder ingedijkt. De nieuwe Hazegraspolder werd in 8 kavels loodrecht op de Paulusdijk, verdeeld. Die kavels werden per loting verdeeld onder de eigenaars. Philippe-François Lippens zag in 1785 nog andere inpolderingmogelijkheden. Ten zuiden van het Hazegrasfort op de rechteroever van het Zwin was de Kommandeursplaat rijp. Lippens en Debrock kochten eerste deze schorre op om die in 1787 in te polderen. In dezelfde periode kreeg hij de Zoute Schorre in erfpacht. In 1787 werd de Zoutedijk aangelegd. Deze kleine dijk verbond de dijk van de Nieuwe Hazegraspolder met de derde duinenrij. De Zoute Kreek werd vervangen door de Zoute Vaart. Om de bewoners van achter de Graafjansdijk toe te laten met hun vee naar de nieuwe noordelijke schorre te trekken werd een weg dwars door het gebied getrokken (huidige Konijnendreef – Blinkaartlaan - Bosdreef tot Kalf). De nieuwe Zoute Polder werd in 8 kavels verdeeld die op hun beurt onder de eigenaars werden verloot.

In 1805 kwam Napoleon op inspectie langs de Vlaamse kust. Bij zijn overtocht over de Zwinmonding schonk hij alle eilanden in de Zwinmonding aan zijn Generaal Vandamme. Vandamme en zijn erfgenamen zouden de gronden tot 52 jaar na de indijking in concessie houden. De belangrijkste eilanden van de Zandplaat (vroegere Paardemarkt), en de Zeehondenplaat, restanten in de Zwinmonding van het eiland Wulpen/Cadzand. Iets zuidelijker in het Zwin lag de Grote Plaat, waardoor het Zwin twee vertakkingen kreeg (de westelijke geul werd Dievengat genoemd).

Vanuit Cadzand liet men de oostelijke geul zo vlug mogelijk verzanden door de beide uiteinden van de geul af te dammen (1828-1835). Ook zuidelijker (vanaf Sluis) begon de Zwingeul meer en meer dicht te slibben. Enkel het Dievengat hield nog enige tijd stand door de schuurkracht van het afvoerwater uit de Hazegrassluis.

De Nederlanders konden hun overtollig water niet meer afvoeren door de Passluis (bij Sluis) en verkregen het akkoord van België om de afvoer langs de Hazegrassluis te laten gebeuren. Vanaf 1857 werd het water uit de Zwinstreek afgeleid naar het Leopoldkanaal en waren de Nederlanders verplicht om een eigen sluis te bouwen. Theoretisch stond niets meer de afdamming van het Zwin in de weg. Praktische problemen waren : de eilanden in het Zwin behoorden aan de erfgenamen Vandamme en waren die wel akkoord ?  Het gebied strekte zich uit over Nederland en België zodat een internationaal akkoord (o.a. over de verdeling van de kosten) noodzakelijk was.

Zowel Nederland en België gingen in 1870 de schorre in de Zwinmonding als Staatseigendom beschouwen en kwamen akkoord voor de inpoldering van de Zwinmonding met de Internationale Dijk waardoor de Willem-Leopoldpolder, genoemd naar de beide koningen, zou ontstaan. De dijk vertrok op het meest noordelijke punt van de Hazegrasdijkpolder en liep recht oostwaarts tot de Nederlandse dijk op de oostoever van het Zwin. Door de dijk werden de Grote Plaat en het zuiden van de Zeehondenplaat ingedijkt. Ten noorden van de lijn Zoutedijk - Hazegraspolderdijk en Internationale Dijk lag een groot gebied (huidige Zwinbosjes, Natuurreservaat en Kleine Vlakte) dat enkel door een verdergevorderde duinenrij werd beschermd.

Internationale Dijk

De indijking van de Willem-Leopoldpolder betekende de laatste grote inpoldering. Het opkomend toerisme, de grotere technische mogelijkheden en de noodzaak om de dijken te onderhouden, zorgden er voor dat vanaf de tweede helft van de 19de eeuw een stenen dijk werd gebouwd, eerst in Heist en enkele decennia later in Knokke. In 1852 bouwde men tegen het door de zee bedreigde Sas van Heist (Leopoldkanaal) een eerste stenen versterking die in 1855 ca 250 oostwaarts werd verlengd.

Tussen 1855 en 1870 trok men de stenen dijk van Heist door tot voor het Kursaal (Heldenplein). Daardoor werden de Heistse schuiten verplicht om in het oosten van het dorp te stranden. De vissersbevolking verhuisde toen “langs den oostkant waar het hun veel gemakkelijker en voordeliger valt zich, benevens de visscherij, met den landbouw en het kweeken van varkens, konijnen, enz... onledig te houden, hetgeen in ’t dorp niet meer mogelijk is”.  De volgende jaren werd de stenen dijk verder oostwaarts (richting van nieuwe Duinbergen) doorgetrokken.  In 1907 had Duinbergen dan ook zijn stenen zeedijk.

In Knokke werd het eerste stuk (200 m vanaf huidige Lichttorenplein naar huidige Van Bunnenplein, vroegst bebouwde stuk zeedijk) van de stenen zeedijk pas in 1899 aanbesteed.  De volgende jaren werd de dijk dan uitgebreid.  In juli 1908 werd de eerste steen gelegd voor de zeedijk van het Zoute.  Die dijk bereikte in 1912 reeds de Lekkerbek.  Het verlengde van de dijk tot de Zwinduinen werd in verschillende stukken gebouwd en was klaar in 1938.

Westwaarts werd de dijk van het Albertstrand in 1922 aangelegd.  Tijdens de werken werd een deel van de dijk in aanbouw door een storm vernield.  Dat zette er de initiatiefnemers toe aan om de dijk daar een honderdtal meter landinwaarts te leggen waardoor het huidige Albertstrand ontstond.

| inhoudstafel |