titel_windmolens
De alleroudste molens maken geen gebruik van wind of water. Spierkracht is de wijze van bediening, door met wrijfstenen de graankorrels op een zadelsteen open te wrijven in een heen en weer gaande beweging. De wrijfstenen worden in gebruik genomen vanaf het ogenblik de mens aan akkerbouw begint te doen. De eerste stap voorwaarts in de molenevolutie is de uitvinding van de handmolen of kweern. De zadelsteen wordt vervangen door een ronde ligger, waarop een steen met dezelfde omvang met de hand wordt rondgedraaid. De technische vondst prijkt eerst op het palmares van de Romeinen, maar het is een Keltische uitvinding van 500 jaar voor onze jaartelling. Met de hand malen is bijzonder zwaar en is het werk van slaven, misdadigers en… vrouwen.

Windmolens_wrijfsteen               Windmolens_kweern

Wrijfsteen (links) | Kweern (rechts)

 

De Romeinen introduceren wel de watermolen. Eerst gaat om een versie met een horizontaal waterrad (20 na Chr.). Water uit de beek wordt met een gootje tot aan het gebracht dat zo in beweging wordt gezet. Eén omwenteling van het wiel brengt één omwenteling van de steen teweeg. Opnieuw geniaal is de vervanging van het horizontale door het verticale rad. De draaibeweging wordt gekanteld én versneld door de grootte van het rad en het binnenwerk aan te passen. Zo kan meer graan gemalen worden. De verspreiding van de watermolen begint pas in Rome en daarna in West-Europa in de Merovingische tijd (430-751).

Water als energie gebruiken blijkt redelijk makkelijk. Het gebruiken van wind als aandrijfmiddel blijkt moeilijker. Aanvankelijk zijn de Arabieren de uitvinder van de windmolen. Dat zeggen dappere kruisvaarders die in de 12de eeuw terugkeren uit het Heilige land. Het geloofwaardige verhaal wordt lang verteld op school. Maar de oorsprong van de windmolen ligt veel dichterbij. En het gaat niet om Nederland voor velen het molenland bij uitstek.

Windmolens_renteboek-fragmentDe oudste ontegensprekelijke bronvermelding van een verticale windmolen is gedateerd in 1183. In het document bevestigt graaf Filips van den Elzas de bezittingen van de benedictijnerabdij van Sint-Winoksbergen, waaronder de windmolen in Wormhout, nu Frankrijk, maar toen Graafschap Vlaanderen. Op het eind van de 12de eeuw sieren windmolens het Vlaamse landschap met vermeldingen in Opzullik (1195) en Ieper (1197). Het winderige Noordzeeklimaat leent zich uitstekend tot dit type van windmolen.

De oudst bekende afbeelding van een staakmolen is eveneens Vlaams: een houten molen getekend in het renteboek van de heer van Pamele (bij Oudenaarde) uit 1270. De verspreiding van de windmolen in West-Europa is te volgen via de vermeldingen in officiële documenten: Zuid-Engeland (omstreeks 1200), Nederland (1240, Merum), Keulen (1244), Denemarken (1259) en Parijs (1297, via Normandië en Bretagne).

Volgens de kaart van Ferraris (1771-1778) telt West-Vlaanderen in die tijd 605 windmolens, waarvan 599 uit hout en 6 opgebouwd uit steen. Volgens de kaart van Popp (midden 19de eeuw) zijn er 939 windmolen, waarvan 831 houten en 108 stenen. De nijverheidstelling van 1846 geeft 730 korenmolens en 263 oliemolens, in totaal dus 1.007 molens. Een telling uit 1880 laat een kentering zien met een totaal van 759 windmolens. Door de steeds oprukkende mechanisatie en concurrentie van de veel efficiëntere industriële maalderijen (eerst op stoomkracht en later met diesel- en elektromotoren) blijft het aantal dalen.

De verdwijning van steeds meer molens wordt al vroeg in de 20e eeuw ervaren als een aantasting van het monumentaal erfgoed en een verarming van het landschap. In 1938 richt de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen een subcomité op belast met het opmaken van de “lijst van de windmolens waarvan het behoud in historisch, artistiek of aesthetisch opzicht van nationaal belang is”. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is in ons land één molen beschermd: de Kalfmolen nog tot 1927 in bedrijf. In 1940 zijn in West-Vlaanderen nog 35 molens operationeel.

Momenteel telt de provincie West-Vlaanderen al meer dan vijftig gerestaureerde en krijgen anderen een grondige opknapbeurt. Op enkele na zijn het allemaal windmolens, waarvan het overgrote deel op gezette tijden of occasioneel open zijn voor het publiek. Bij geschikte wind wordt er gemalen.

Een windmolen is het werktuig van de molenaar, vroeger in een dorp even onmisbaar als de smid of de wagenmaker. De geschiedenis van een molen is dan ook de geschiedenis van een werktuig dat een volmaakte eenheid vormt met het gebouw waarin het zich bevindt en dat altijd veel onderhoud en zorg gevraagd heeft. Voor de werking van een windmolen is uiteraard wind nodig. De oude windmolens (tot in de 20ste eeuw) hebben een windsnelheid van 6 tot 9 m/sec nodig. Statistisch gezien kunnen oude windmolens gemiddeld 22% van de tijd van het jaar, dit is 80 dagen per jaar, werken. Bovendien moet de molen zodanig opgesteld zijn dat de wind de molen kan vangen. De terreinomstandigheden (vlak, heuvelachtig, bebost…) bepalen de keuze van het molentype.

 

Molenstenen

De maalstenen van een windmolen komen steevast uit het buitenland. Molenstenen bestaan steeds uit een koppel: een ligger en een loper. Beide zijn voorzien van uitgekapte groeven (scherpsel). De ligger ligt stil en de loper wordt door het gaande werk aangedreven. Tussen de loper en de ligger wordt het graan fijngemalen.

Sinds het neoliticum bestaat er al een bloeiende handel in molenstenen. Gedurende de middeleeuwen wordt deze handels zelfs Europees. Het winnen van de molenstenen gebeurt aanvankelijk in Centraal-Europa: Heidelberg, Flonheim en in verschillende streken van Saksen en Neder-Oostenrijk.

De oude molenstenen zijn monoliete blokken (uit één stuk) gehouwen uit graniet, dioriet, trachiet en basalt. Deze laatste steensoort is een blauwe tot donkergrijze vulkanisch gesteente uit het Duitse Eifelgebied (Niedermendig en Andernach-aan-de-Rijn), waar al voor de Romeinse tijd open groeven bestaan.

Vanaf het begin van de 19de eeuw komen in West-Vlaanderen maalstenen uit Frankrijk erg in trek. Volgens heel wat molenaars de beste stenen ooit. De bekendste komen uit de groeven van La Ferté-sous-Jouarre in het Franse departement Seine-et-Marne. De steenlagen worden ontdekt op het einde van de 18de eeuw. Steenkappers ontginnen er de zogenaamde Franse stenen én Engelse stenen. De Franse stenen hebben een groter natuurlijk snijvermogen. De Engelse stenen zijn veel harder, vaster en minder poreus.

Aanvankelijk worden monolieten geproduceerd. Onder druk van de omstandigheden gaan de producenten over op samengestelde stenen met een verbeterd profiel: nieuwe ontwikkelingen in molentechnologie (de opkomst van cilinders), problemen om voldoende grote blokken te vinden en de steeds hogere eisen waaraan het meel moet voldoen. De kwartsblokken van 30-50 bij 15 cm worden in mekaar gepuzzeld, aan elkaar gehecht met mortel en door ijzeren banden omsloten. De dikte van de maallaag bedraagt gewoonlijk 10-15 cm. De rest is ballast: 15-25 cm dik.

Van de honderden groeven destijds in de regio van La Ferté, met ronkende namen zoals Bois de la Barre, La Justice, Le Limon… zijn nauwelijks herinneringen over. De meeste groeven zijn volgelopen met water.

Sinds 1920 komen gegoten kunststenen erg in trek. Ze bestaan uit een mengsel van kwarts (afval van de stenen van La Ferté) of amaril en een bindmiddel. Ook deze kunststenen komen uit het buitenland.

Komt een maalsteen uit de ‘fabriek’ dat moet de steen gescherpt worden. Scherpen is het kappen van kerven in de molensteen zodat er efficiënt kan worden gemalen. Platte stenen zouden het graan enkel vermorzelen en niet malen. De kerven in de steen zorgen er niet alleen voor het snijden (malen) van het graan, maar ook voor het wegdrijven van het meel.

Een molensteen heeft een hart, een middenstuk en een maalvlak. De stenen hebben verschillende afmetingen, bepaald door de grootte van de molen zelf. Een grote molen heeft grotere wieken en kan daardoor ook zwaardere stenen in beweging brengen. De meest voorkomende maat is een steen met een diameter van anderhalve meter, ook wel zeventiener genoemd. Dit getal is de maat in vierkante voet. Andere formaten zijn zestieners (diameter van 1,40 meter). Molenstenen kunnen een diameter hebben van 90 cm tot 2 m. Een zeventiener is dertig tot veertig centimeter dik en weegt ongeveer 1,5 ton. Dit gewicht is nodig om het graan fijn te malen. Lopers die te licht worden, zijn nog goed als ligger, die geen druk uitoefent op het maalgoed.

Beide molenstenen, de ligger en de loper, worden voorzien van groeven: het scherpsel. Dit is in de stenen uitgehakt om het graan beter fijn te malen. Zonder scherpsel zou het graan worden vermorzeld, waardoor het meel heel warm wordt en geen mooie zemel krijgt. Door de groeven wordt er bovendien lucht tussen de stenen door gezogen. Dit zorgt er voor dat het meel niet te warm wordt. Het scherpsel zorgt ook voor het efficiënt wegdrijven van het meel. Kunststenen zijn zo keihard dat ze bijna nooit opnieuw uitgehakt worden.

 

Kalfmolen - Knokke

Deze houten open standaardmolen op de 15de-eeuwse Graaf Jansdijk in de wijk Het Kalf staat op bakstenen teerlingen op een oude dijk. Hij is gebouw in de tweede helft van de 17de eeuw. De oudste vermelding dateert uit 1681, toen molenaar Cornelis Dyle op de molen verongelukt. Bij herhaaldelijke onderhouds- en herstellingswerken worden verschillende molenonderdelen vernieuwd, wat onder meer blijkt uit de datum 1746 op het vangwiel. In één van de balken van de molen zijn verschillende data (1705, 1733 en 1770) en namen van molenaars gekerfd.

windmolens_kalfmolenDe korenmolen wordt in 1925 grondig maar gebrekkig hersteld. Tot in 1927 blijft deze windmolen in werking. De vereniging ‘Les Amis de la Commission Royale des Monuments et des Sites’ koopt de Kalfmolen aan in 1928 om hem van een mogelijke sloop te redden. Getuige daarvan is een tweetalig inschrift op een bord tegen de standaard. De molen wordt als eerste van het land beschermd op 20 februari 1939, op basis van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen.

De Kalfmolen raakt door gebrekkig onderhoud steeds verder in verval. Consolidatie- en herstellingswerken in 1958 kunnen het tij niet keren. Sinds 1974 is de gemeente Knokke-Heist eigenaar. In 1979-1980 vindt een grondige herstelling plaats door aannemer Cottenier uit Aalbeke. Helaas wordt de beoogde maalvaardigheid niet bereikt. Dat komt er pas na nieuwe herstellingswerken, uitgevoerd in 1990 door de molenbouwers Peel uit Gistel. Om de windvang te verzekeren wordt de onmiddellijke omgeving van de molen in 1995 als dorpsgezicht beschermd.

Technische beschrijving :
° verticale beschieting tegen de zij- en voorkant
° eiken leien aan de windweeg en op de kap
° gebroken kap
° gevlucht/rad: nieuwe pestelroeden – vlucht van ca. 23 m
° maalzolder: haverpletter.
° steenzolder: twee koppels maalstenen
° vangwiel: 48 kammen -> schijfloop: 13 staven – drijft ook het kamwiel en de haverpletter aan
° voorwiel: 48 kammen -> schijfloop: 13 staven
° houten hoepelvang.

Op het klauwijzer van de voormolen staat "ANNA" en "180."; het vierde cijfer is bij een vroeger onderzoek onzichtbaar; nu is het jaartal helemaal verborgen. De twee bovenwielen worden tijdens de laatste restauratie vervangen. Op het oude vangwiel staat: "IHS ANNO 1746 ICM". Een fragment van de midden-lijst waarop inschriften staan, werd afgezaagd en in de molen geplaatst: "P. DELANGHE 1770", "HUISRECHT /COLLYN /1713", "TOMAES PO /UWAERT /1703", "1733", "1763". Op de ezel onder de voormolen is geschilderd "IA-COBUS DE VOS / 1837". Op de bovenas "LUDOVIKUS DE VOS / 1865".

 

 

Molen van Callant - Ramskapelle

De oudste vermelding van de Molen van Callant aan de Ramskapellestraat in Ramskapelle gaat terug tot 1416, toen een windmolen in Ramskapelle, die aan het Stratenleen in Knokke toehoorde. Enkele jaren later wordt de Ramskapelse molen bij het leenhof Veldegoed in Heist gevoegd. Waarschijnlijk is de molen ca. 1330 van het Hof van Dudzele naar het Stratenleen overgegaan. Pourbus tekent de molen van Ramskapelle op zijn kaart van 1571. Rond 1580, tijdens de godsdiensttroebelen, gaat de molen in de vlammen op, maar wordt daarna weer opgericht.

De huidige, stenen windmolen wordt in 1897 gebouwd. Dat staat te lezen op een steen boven de ingang. In 1934 wordt één roede uitgehaald, in 1936 de andere. Op 5 januari 1936 waait door een storm de kap van de molen. Tot rond 1960 wordt graan gemalen met een motor. Het mechanisme - twee maalstoelen op de steenzolder, het spoorwiel dat twee kamwielen aandrijft - blijft gelukkig aanwezig.

Wilfried Callant wordt eigenaar van de molen. In 2001 demonteert Thomaes Molenbouw uit Beveren-Roeselare het binnenwerk en plaatst een puntvormig nooddak. In 2003-2005 voltrekt zich de maalvaardige restauratie. Begin 2003 wordt door de firma Fondedile, in onderaanneming van Arthur Vandendorpe, een funderingsversterking uitgevoerd. Hierbij dragen twaalf, door cementinjecties in de grond gevormde kolommen, met een diameter van ca. 80 cm, de lasten over op de dichter gelegen goed draagkrachtige lagen.

De molen is een stenen grondzeiler bestemd als korenmolen. Hij heeft een smalle romp. Het gevlucht is verwijderd en het rad bestaat uit geklinknagelde roeden, van 24 meter. De molen is maalvaardig en heeft twee steenkoppels. Het ene koppel is uit Franse steen (kwartsrots). Het andere koppel is een kunststeen van de Molensteen Makerij Hans Titulaar met de vermelding Mohlsteinbau 20-12-2004. Als één van de weinige molens in Vlaanderen wordt de molenromp opnieuw bepleisterd. Als afwerking worden een kalkverf in twee lagen en een hydrofuge aangebracht. Thomaes Molenbouw plaatst op 15 en16 maart 2005 de nieuwe mansardekap en geklinknagelde roeden. Op 7 augustus 2005 volgt de feestelijke inhuldiging.

 

Technische beschrijving :
° rondboog ingangen en –vensters
° benedenverdieping: conische overbrengingswielen voor het mechanisch aandrijven van de maalinrichting.
° 1ste zolder = steenzolder: twee maalstoelen, spoorwiel (60 kammen) —> kamwiel (32 kammen) -> kamwiel (32 kammen)
° 2de zolder = luizolder

Op een steen boven de ingang kan men lezen "J. DE VOS / DECKERS /1897' Op een balk op de benedenverdieping is de naam van de laatste molenaar geschilderd "19 C. CALLANT 23". Op het ene smeedijzeren klauwijzer staat "ISt>" en "1626" op het ander "1735".

 

Naar hoofdpagina  /  Naar OMD 2006