HomeActiviteitenActiviteiten 2009Lezing De regenboog van de Vlaamse dialecten - zondag 25 oktober

Zondag 25 oktober 2009 om 10 u - door prof. dr. Magda Devos (Universiteit Gent)

Het dialectlandschap in Vlaanderen is buitengewoon versnipperd. Er is West-Vlaams, Oost-Vlaams, Brabants, Antwerps en Limburgs, maar binnen elk van die dialectfamilies bestaat er nog een grote verscheidenheid. Dat is niet altijd zo geweest. Vandaag is er bij voorbeeld sprake van twee soorten Vlaams (West- en Oost-Vlaams), maar tot na de middeleeuwen bestond er maar één Vlaams, dat gesproken werd tot aan de Schelde in het Waasland en de Dender in Zuid-Oost-Vlaanderen, waar het Brabantse dialectgebied begint. Van dat oude Vlaams is het tegenwoordige West-Vlaams de directe erfgenaam: het heeft de klankstructuur van het middeleeuwse Vlaams grotendeels bewaard. De oude Vlaamse taaleenheid ging verloren doordat oostelijk Vlaanderen onder Brabantse invloed een aantal taalvernieuwingen kende waaraan het westen niet deelnam. Die vernieuwingen waren zo ingrijpend dat het oude, homogene Vlaamse landschap in tweeën hebben gekliefd. Voortaan vormden het conservatieve West-Vlaams en het vernieuwingsgezinde Oost-Vlaams twee aparte dialectfamilies. Hoewel het West-Vlaams een veel grotere eenheid vertoont dan het Oost-Vlaams, heeft het niettemin heel wat verscheidenheid ontwikkeld, zodat we vandaag kunnen spreken van drie of vier West-Vlaamse subdialecten.

In de lezing wordt op een boeiende en voor iedereen begrijpelijke manier verteld hoe die grote versnippering van het Vlaamse dialectlandschap in de loop van de eeuwen tot stand is gekomen. Bijzondere aandacht gaat uit naar de tegenstellingen binnen het West-Vlaams (en eventueel ook het Oost-Vlaams).

Verslag

lezing2009_devos_03Het begin van onze dialecten gaat terug tot de 4de -5de eeuw toen de Germanen onze streken binnentrokken. Onze dialecten zijn van oorsprong West-Germaanse dialecten. Ook de grote bevolkingsdichtheid van onze streken in de middeleeuwen speelde een rol bij de verdere ontwikkeling ervan. Taal speelt naast zijn functie voor communicatie ook een rol in de identiteit van groepen mensen. Het zegt iets over wie je bent, tegenover anderen, en geeft een gevoel van samenhorigheid binnen een groep. Ontwikkeling van taal komt ook meer voor in steden, die een bron van taalvernieuwing zijn. Vlaanderen heeft ook eeuwenlang geen Nederlandse standaardtaal gekregen. Dit omdat de elite Frans sprak en geen interesse had voor het Nederlands. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd een Nederlandse standaardtaal belangrijk.

Er zijn twee soorten Vlaams: Oost- en West-Vlaams. De grens tussen beide is 1000 jaar jonger dan de grens tussen het Vlaams en het Brabants en het Limburgs. De overgangszone tussen het Oost- en het West-Vlaams ligt in Maldegem, waar in sommige kernen Oost- en in andere West-Vlaams dialect wordt gesproken.

Alles begint met de inval van 3 verschillende Germaanse stammen: de Friezen (uit het noorden, die geen invloed hebben gehad op onze taal), de Saksen en de Franken. De Saksen, die hun kerngebied hadden in wat nu Saksen heet in Duitsland, kwamen voor een deel over land naar de oostelijke provincies van Nederland (o.a. Drente). Een ander deel waren zeevaarders die naar Engeland vaarden (waar ook een andere Germaanse stam de Angelen naar toe trok, vandaar de naam Angelsaksisch). Een deel van deze Zee-Saksen kwam ook naar onze kust en naar de Zeeuwse kust. De eerste groep Franken (de Salische Franken) kwamen van over de Rijn via Limburg naar onze streken tot aan de Gete. Dit is de oorsprong van de grens tussen het Limburgs en het Brabants. Een andere groep Franken trok verder westwaarts tot de lijn Schelde-Dender. De plaats waar deze Franken op de Saksen botsten vormt de oorsprong van de grens tussen het Brabants en het Vlaams. Het Brabants en het Limburgs zijn dus zuiver Frankische talen. Het Vlaams is van oorsprong Saksisch.

De grens tussen het Oost- en het West-Vlaams is pas veel later ontstaan. Het West-Vlaams is zuiver Saksisch gebleven, net als het Engels. Beide talen hebben een gemeenschappelijke oorsprong. Hoe meer naar het westen, hoe meer Saksisch de taal of het dialect is. Typisch Saksisch zijn de woorden pit (put), stik (stuk) en rik (rug). Deze zijn ook terug te vinden in het (Oud-)Engels. Het Frankisch heeft later het Saksisch verder verdrongen door de overheersing van de Franken, met o.a. Karel de Grote die zijn rijk sterk heeft uitgebreid en strijd leverde tegen toen bestaande Saksische koninkrijkjes. Door deze Frankische overheersing werd de Saksische taal als minderwaardig en weinig beschaafd beschouwd en werd ze verdrongen naar het westen toe, waar ze zich handhaafde. In wat nu Oost-Vlaanderen is verdween hierdoor het zuivere Saksisch.

lezing2009_devos_01Professor Devos gaf een aantal voorbeelden van het oude Vlaams dat in het West-Vlaamse dialect zit: de korte u, zoals in zunne (zon, sun in het Engels) en nunne (non, nun in het Engels); de eu i.p.v. oo, zoals zeule (zool) en zeune (zoon). Het woord zeun is later zelfs doorgedrongen naar het oosten over de Schelde-Dender grens in het Brabants ten gevolge van het prestige van Brugge in de middeleeuwen. Andere oude kernen in het West-Vlaams zijn dier (duur), meervouden op -s van éénlettergrepige woorden en het niet aanblazen van de ‘h’. Dit laatste doet zich ook voor in de 
Engelse dialecten. Het upperclass Engels blaast de ‘h’ dan weer in compensatie sterk aan. Ook verder in ons binnenland wordt de ‘h’ niet altijd aangeblazen, ook onder invloed van het middeleeuwse Brugge. Het woord ‘zwin’ is een Saksisch woord. Aan de middenkust heeft het de betekenis van een brede sloot in de polders. Het West-Vlaams voor klaproos is kankerblomme (van cancer, kreeft). In het Engels dialect spreekt men van een cancerflower.

Men kan zeggen dat er tot 1600 één soort Vlaams gesproken werd van de kust tot aan de Schelde-Dender grens. Nadien ontstond de splitsing tussen het West- en het Oost-Vlaams. De eerste oorzaak hiervoor waren taalvernieuwingen in het West-Vlaams, die reeds in de middeleeuwen ontstonden in Brugge en zich verspreidden over het westelijk deel van het graafschap Vlaanderen. Voorbeelden hiervan zijn de klanken ‘uu’ die ‘eu’ werden, zoals scheur (schuur) en gebeur (gebuur), ‘ou’ dat ‘oe’ werd (oekd voor oud), ‘ij’ dat ‘u’ werd (vuve voor vijf, pupe voor pijp). Een tweede oorzaak waren veranderingen in Oost-Vlaanderen waar er Brabantse invloeden oprukten en er eigen vernieuwende kenmerken optraden die zich niet verspreidden naar het westen. Voorbeelden hiervan zijn de woorden wijn en huis (voorheen respectievelijk wine en huus). Het West-Vlaams is dus de enige erfgenaam van het oud-Vlaams. Er is echter wel één Brabantse vernieuwing doorgedrongen in het West-Vlaams (met Wenduine als grens): het woord “mòòken, wat Brabants is. In Wenduine spreekt men dit uit als “maakn”. De Brabantse expansie heeft dus de grens tussen het Oost- en het West-Vlaams veroorzaakt met een overgangszone. Deze overgangszone ligt niet op een natuurlijke grens, zoals tussen het Vlaams en het Brabants en Limburgs. De verklaring hiervoor heeft te maken met de invloedssferen van de steden aan beide kanten van deze overgangszone, met aan West-Vlaamse zijde Brugge, Tielt en Kortrijk en aan Oost-Vlaamse zijde Eeklo, Deinze en Oudenaarde. Taalvernieuwingen ontstonden eerst in de steden en breidden zich nadien uit in de invloedssferen van deze steden. De West-Vlaamse steden waren conservatief en moesten niets weten van de Brabantse mode. Zij waren gericht op de zee en op Frankrijk. De taalvernieuwingen die in Gent ontstonden werden overgenomen door Eeklo, Deinze, Oudenaarde en Ronse. De invloedssferen van bovengenoemde steden aan beide zijden van de dialectgrens zorgden voor de huidige overgangszone, wat heel duidelijk te zien was op één van de talrijke kaarten die professor Devos toonde. Het echte Oost-Vlaams bestaat dus uit Brabantse elementen vermengd met typische kenmerken ontstaan in Gent. De Gentse vernieuwingen werden echter ook in het Waasland niet overgenomen. Dit werd geïllustreerd met de dialectwoorden voor angst: ‘schuw’ in het Oost-Vlaams en ‘benauwd’ zowel in het West-Vlaams als in het Waaslands. De dialecten van het Waasland worden recent echter sterk ‘verantwerpst’, met Sint-Niklaas op kop.

Het West-Vlaams op zich is geen eenheid, maar vormt een verscheidenheid. Bijvoorbeeld de klank ‘sk’ is recent in opmars vanuit het Kortrijkse. Het grootste verschil binnen het West-Vlaams zit tussen het kust-West-Vlaams en het dialect van de Westhoek enerzijds en het continentale West-Vlaams anderzijds. Het West-Vlaams kan ingedeeld worden in 4 zones:

  1. lezing2009_devos_02noord West-Vlaams
  2. westelijk West-Vlaams
  3. continentaal West-Vlaams
  4. overgangszone West-Vlaams / Oost-Vlaams

Op een kaart was ook te zien dat de overgangszone tussen het West- en Oost-Vlaams in het noorden en in het zuiden breder is. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van grote verkeerswegen in het noorden en het zuiden. Ter hoogte van St-Joris Ten Distel ontbraken deze grote verkeerswegen en hier is de overgangszone smaller.

Er is ook nog een verschil tussen het noordoostelijke kust-West-Vlaams en het oostelijke kust-West-Vlaams. Oostende vormt op zijn beurt dan weer een eiland op zich wat het dialect betreft. Typisch voor Oostende is de lange ei-klank (zeitje voor zee). Dit komt door de vroegere contacten van de Oostendse vissers met Holland (waar hun schepen geregeld aanlegden) en deze klanken verspreidden zich over de ganse Oostendse bevolking. Ook in Nieuwpoort en Blankenberge vindt men dit fenomeen terug, maar dan beperkter (bleef beperkt tot de vissersgemeenschap van deze kustplaatsen).

De indeling van de dialecten is vooral gebaseerd op klanken. Wat betreft de woordenschat is men reeds een aantal jaren bezig met het maken van dialectwoordenboeken in een samenwerkingsverband tussen een aantal Nederlandse en Belgische universiteiten, waarbij de traditionele dialectwoordenschat wordt geregistreerd en bestudeerd. Er worden drie onderscheiden woordenboeken gemaakt: respectievelijk voor de Brabantse, de Limburgse en de Vlaamse dialecten (deze laatste aan de Universiteit Gent). Tot voorheen werd de dialectwoordenschat vooral schriftelijk verzameld door middel van vragenlijsten en interviews. Men is hier nu de laatste tijd mee gestopt omdat de (oudere) mensen de dialectwoorden niet meer te binnen schieten. Ze (her)kennen ze echter wel nog wanneer ze hen worden voorgelegd. Maar deze methode heeft geen zin meer om de verzameling dialectwoorden nog aan te vullen. De woordenboeken zijn thematisch geordend. Ze verschijnen in afleveringen, die elk de dialectwoordenschat van een bepaald onderwerp behandelen (b.v. het paard, de klompenmaker, het huisraad). Elk woordenboek bestaat uit drie grote delen: de woordenschat m.b.t. de landbouw, de vaktalen en de algemene woordenschat (woordenschat die niet tot bepaalde vakgebieden beperkt is).

Marc De Meester
Foto’s: Etienne Decaluwé