Zondag 28 maart 2010 om 10u – door dr. Klaas Maddens
De opstand van de Nederlandse gewesten tegen Spanje, met zijn nasleep van oorlogen en genadeloze plundertochten, heeft in Vlaanderen bijna onherstelbare verwoestingen aangericht, de bevolking uitgedund en de economie geruïneerd. De fiscale bronnen weerspiegelen duidelijk de catastrofale toestand waarin het graafschap Vlaanderen zich op het einde van de XVIde eeuw bevond. Zo bedroeg de opbrengst van de impost (een belasting op het verbruik van wijn, bier en vlees) over gans Vlaanderen in 1587-88 nog slechts 34.000 gulden, waar dat recht in 1575-76, tegen hetzelfde tarief geïnd, 244.000 gulden opbracht.
Sommige streken raakten praktisch volledig ontvolkt. Dit was alleszins het geval voor het Brugse Vrije, waar in 1591, blijkens de opbrengst van een belasting op de bebouwde gronden geen 5% van het landbouwareaal in cultuur gebracht werd. De kleine Vlaamse steden waren bijna onbewoond, terwijl de grote centra als Gent, Brugge en Ieper hun bevolking sterk zagen dalen. Een zeer belangrijke oorzaak van ontvolking dient gezocht in de emigratie naar de Verenigde Provincies. Leiden was een sterk aantrekkingspunt voor Vlaamse textielarbeiders. De traditioneel Vlaamse textielnijverheid verkeerde inderdaad in een zeer diepe depressie.
Het verlaten liggen der landerijen en de crisis in de textielindustrie werkten de armoede en de hongersnood in de hand. De nood werd aanvankelijk nog verscherpt door de pogingen van de Verenigde Provincies om de Zuidelijke Nederlanden van de toevoer van levensmiddelen af te snijden. Eerst in 1587 kwam aan deze economische blokkade een einde. De handel met de vijand geschiedde voortaan mits het betalen van de zeer dure licentierechten en bleef daarbij voortdurend onder de controle van de Verenigde Provincies staan. De graanprijzen bereikten op het einde van de XVIde eeuw, ingevolge het tekort, een zeer hoog peil.
Indien zich na de onderwerping van Vlaanderen aan Spanje geen krachtdadige herstelbeweging kon inzetten, dan was zulks voor een goed deel toe te schrijven aan de vrijbuiterij. Vanuit hun basissen in noordelijk Vlaanderen, vooral vanuit Oostende, wisten de Verenigde Provincies, door toedoen van de zogenaamde vrijbuiters, het economisch leven onafgebroken te ontredderen. Ook het ongedisciplineerd optreden van de Spaanse troepen remde in sterke mate het economisch herstel. Eerst het sluiten van het Twaalfjarig Bestand (1609) zou een gunstig klimaat voor een economische heropleving scheppen.
Biografie
Niklaas Maddens werd geboren in Geluwe op 2 juli 1933. Hij volgde de Latijns-Griekse humaniora aan het Sint-Barbaracollege in Gent. In 1956 behaalde hij het diploma van licentiaat in de moderne geschiedenis aan de Katholieke Universiteit van Leuven, waar hij in 1975 ook doctoreerde met een scriptie over de belastingen in het graafschap Vlaanderen onder keizer Karel V. Die studie werd in 1978 uitgegeven in de reek’ Standen en Landen’. In 1963 behaalde hij aan het Algemeen Rijksarchief het diploma van archivaris.
Van 1964 tot zijn op pensioenstelling in 1998 was hij verbonden aan het Rijksarchief Kortrijk. Klaas Maddens is actief in verschillende culturele commissies en verenigingen, vooral in de in 1958 opgerichte Leiegouw, Vereniging voor Geschied-, Taal- en Volkskundig Onderzoek in het Kortrijkse. Hij publiceerde veel over het verleden van Kortrijk, het Kortrijkse en het graafschap Vlaanderen. Zo stond o.m. het deel over de nieuwe tijd (1515-1794) in 'De Geschiedenis van Kortrijk', verschenen in 1990, op zijn naam. Ook had hij een ruim aandeel in het boek Bekaert 100. Economische Ontwikkeling van Zuid-West-Vlaanderen (1980).
De opstand van de Nederlandse gewesten tegen Spanje, met zijn nasleep van oorlogen en genadeloze plundertochten, heeft in Vlaanderen bijna onherstelbare verwoestingen aangericht, de bevolking uitgedund en de economie geruïneerd. De fiscale bronnen weerspiegelen duidelijk de catastrofale toestand waarin het graafschap Vlaanderen zich op het einde van de XVIde eeuw bevond. Zo bedroeg de opbrengst van de impost (een belasting op het verbruik van wijn, bier en vlees) over gans Vlaanderen in 1587-88 nog slechts 34.000 gulden, waar dat recht in 1575-76, tegen hetzelfde tarief geïnd, 244.000 gulden opbracht.
Sommige streken raakten praktisch volledig ontvolkt. Dit was alleszins het geval voor het Brugse Vrije, waar in 1591, blijkens de opbrengst van een belasting op de bebouwde gronden geen 5% van het landbouwareaal in cultuur gebracht werd. De kleine Vlaamse steden waren bijna onbewoond, terwijl de grote centra als Gent, Brugge en Ieper hun bevolking sterk zagen dalen. Een zeer belangrijke oorzaak van ontvolking dient gezocht in de emigratie naar de Verenigde Provincies. Leiden was een sterk aantrekkingspunt voor Vlaamse textielarbeiders. De traditioneel Vlaamse textielnijverheid verkeerde inderdaad in een zeer diepe depressie.
Het verlaten liggen der landerijen en de crisis in de textielindustrie werkten de armoede en de hongersnood in de hand. De nood werd aanvankelijk nog verscherpt door de pogingen van de Verenigde Provincies om de Zuidelijke Nederlanden van de toevoer van levensmiddelen af te snijden. Eerst in 1587 kwam aan deze economische blokkade een einde. De handel met de vijand geschiedde voortaan mits het betalen van de zeer dure licentierechten en bleef daarbij voortdurend onder de controle van de Verenigde Provincies staan. De graanprijzen bereikten op het einde van de XVIde eeuw, ingevolge het tekort, een zeer hoog peil.
Indien zich na de onderwerping van Vlaanderen aan Spanje geen krachtdadige herstelbeweging kon inzetten, dan was zulks voor een goed deel toe te schrijven aan de vrijbuiterij. Vanuit hun basissen in noordelijk Vlaanderen, vooral vanuit Oostende, wisten de Verenigde Provincies, door toedoen van de zogenaamde vrijbuiters, het economisch leven onafgebroken te ontredderen. Ook het ongedisciplineerd optreden van de Spaanse troepen remde in sterke mate het economisch herstel. Eerst het sluiten van het Twaalfjarig Bestand (1609) zou een gunstig klimaat voor een economische heropleving scheppen.
Biografie
Niklaas Maddens werd geboren in Geluwe op 2 juli 1933. Hij volgde de Latijns-Griekse humaniora aan het Sint-Barbaracollege in Gent. In 1956 behaalde hij het diploma van licentiaat in de moderne geschiedenis aan de Katholieke Universiteit van Leuven, waar hij in 1975 ook doctoreerde met een scriptie over de belastingen in het graafschap Vlaanderen onder keizer Karel V. Die studie werd in 1978 uitgegeven in de reek’ Standen en Landen’. In 1963 behaalde hij aan het Algemeen Rijksarchief het diploma van archivaris.
Van 1964 tot zijn op pensioenstelling in 1998 was hij verbonden aan het Rijksarchief Kortrijk. Klaas Maddens is actief in verschillende culturele commissies en verenigingen, vooral in de in 1958 opgerichte Leiegouw, Vereniging voor Geschied-, Taal- en Volkskundig Onderzoek in het Kortrijkse. Hij publiceerde veel over het verleden van Kortrijk, het Kortrijkse en het graafschap Vlaanderen. Zo stond o.m. het deel over de nieuwe tijd (1515-1794) in 'De Geschiedenis van Kortrijk', verschenen in 1990, op zijn naam. Ook had hij een ruim aandeel in het boek Bekaert 100. Economische Ontwikkeling van Zuid-West-Vlaanderen (1980).
Verslag
De voordracht ging over één van de zwartste perioden uit onze geschiedenis en was gebaseerd op wat de kroniekschrijvers hierover hebben neergeschreven. In oktober 1577 hadden Calvinisten zich meester gemaakt van de stad Gent en vestigden er een Calvinistische republiek, naar analogie met Genève. Ook andere Vlaamse steden kregen toen een gelijkaardige Calvinistische republiek als bestuur (o.a. Brugge, Ieper en Dendermonde). Er kwam een tegenbeweging op gang door de Malcontenten die niet overweg konden met de Calvinisten. Deze Malcontenten waren wel katholiek maar toch ook tegenstanders van de Spaanse troepen. Op 1 oktober 1578 barstte de strijd los en de Malcontenten veroverden Menen, dat een sleutelpost naar Rijsel was. Op 2 oktober van dat jaar veroverden zij Wervik waar veel vernietigingen werden aangericht.
Ondertussen was Alexander Farnese door koning Filips II benoemd tot bevelhebber van de Spaanse troepen. Hij zorgde ervoor dat de Waalse Malcontenten zich aansloten bij zijn troepen en heroverde de Zuidelijke Nederlanden, met als slotstuk de capitulatie van Gent. Enkele steden, waaronder Oostende, Sluis en Axel, konden echter niet door Farnese worden ingenomen en bleven dus in handen van de Noordelijke Nederlanden.
De toestand werd door tijdgenoten beschreven, zoals door Emanuel van Meteren, auteur van een geschiedenisboek. In 1597 heerste hier armoede, ellende en hongersnood. Vele steden en dorpen waren verwoest en verlaten. De ontvanger van Filips II kon bijna geen belastingen innen. De belasting op consumptiegoederen (graan, vlees, e.d.) in Gent bedroeg vóór de oorlog 21.000 gulden, erna maar 1.780 gulden. De opbrengst aan belastingen bedroeg in het Brugse Vrije slechts 0,40 %. In Damme en Hoeke was die opbrengst nihil omdat er geen bewoners meer waren. In 1591 bracht de belasting op vee niets op in 33 districten van het Brugse Vrije wegens geen bewoning meer. In de kasselrij Kortrijk was de toestand iets beter.
Door de oorlog was de aanvoer van voedsel geblokkeerd. De graanprijs verhoogde. Bijvoorbeeld in Nevele was de prijs verviervoudigd. Het gevolg was honger en armoede. Afval werd doorzocht om nog wat eetbaars te vinden.
Het verschijnen van wolven, omdat ze niet meer werden bestreden, was ook een teken van ontvolking. De wolven vonden geen eten en werden agressief. Dit werd een plaag volgens de toenmalige kroniekschrijvers. Geneesheren werden speciaal aangesteld om mensen die gebeten waren door wolven te behandelen en er waren speciale premies voor wie een wolf doodde.
Vanaf circa 1590 kwamen er inwijkelingen naar Vlaanderen. In de kasselrij Ieper, dat voor 90 % ontvolkt was, kwamen deze uit Artesië. In 1610 telde Langemark 346 inwoners die buiten Langemark geboren waren. Slechts 89 hiervan waren in de omgeving geboren. Het grootste deel was afkomstig van Frans-Vlaanderen, waaronder 69 uit Artesië, dat minder getroffen was door de oorlog. Er was ook een belastingsvermindering voor wie hier gronden kwam ontginnen.
Waar was de oorspronkelijke bevolking dan gebleven? Een klein deel was gedood door de oorlogshandelingen. De meeste plattelandslieden waren echter gevlucht naar versterkte steden. Velen van hen stierven door honger en ziekten. Er was immers sowieso al een tekort aan voedsel in de steden. De vluchtelingen droegen daarenboven ook nog besmettelijke ziekten over op de stadsbewoners. De belangrijkste besmettelijke ziekte was toen de pest. In Menen waren er in de periode 1579 - 1580 dertig doden per dag door de pest. Men noemde de pest daar de Schotse Ziekte, omdat Schotten op dat moment Menen bezetten. Bij het beleg van Ieper vernietigde Farnese de oogsten. De naar Ieper gevluchte plattelandslieden werden tijdens dit beleg door de stad Ieper terug weggezonden, maar door Farnese opnieuw in de stad geduwd, om deze te verhongeren. In 1583 werden in Ieper massagraven aangelegd voor de slachtoffers van de pest en de honger.
De maatregelen die de stadsbesturen namen om de pest in te dijken waren zeer beperkt: o.a. het houden van processies en bidden. De hygiëne liet te wensen over. In 1583 werden in Kortrijk de doden zonder kisten begraven in hun eigen grond. Dode lichamen bleven soms zelfs liggen zonder bedekt te worden en werden er gegeten door honden. Blijkbaar werd er op kerkhoven afval gegooid en varkens geslacht, want het stadsbestuur verordende dat slachtafval in de Leie gegooid moest worden en dat varkens niet meer op straat mochten lopen. Rondlopende wilde honden moesten doodgeknuppeld worden.
Een belangrijk deel van de bevolking was ook uitgeweken naar de Noordelijke Nederlanden, Zuid-Engeland (Sandwich) en Duitsland, zowel om godsdienstige als om economische redenen. Het grootste deel was naar Nederland getrokken. In de Calvinistische ondertrouwregisters van Haarlem konden 64 Bruggelingen teruggevonden worden. De Kortrijkse damastindustrie werd naar Haarlem overgebracht en er waren ook Vlamingen in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Het herstel van de toestand in Vlaanderen gebeurde traag. Ten eerste was de streek zo sterk verwoest dat dit niet op enkele jaren tijd kon hersteld worden. Daarnaast waren er ook vrijbuiters actief die geregeld raids uitvoerden. Deze werden georganiseerd door de Staten van Holland en Zeeland. Mensen gingen ’s nachts slapen in struiken in plaats van in hun huis uit schrik voor de vrijbuiters. De spreker ging niet verder in op het fenomeen van de vrijbuiterij en verwees naar de lezing die Tim Piceu in februari 2009 voor onze kring hierover heeft gegeven. Een derde reden voor het trage herstel was het zeer ongedisciplineerde gedrag van de Spaanse en Catalaanse troepen. Een voorbeeld hiervan: in september 1587 waren er 1300 soldaten gelogeerd in Ieper die in 1588 terug wegtrokken. Ze werden door kroniekschrijvers uit die tijd beschreven als “vuile en corrupte creaturen”. Ze gedroegen zich allesbehalve katholiek: “ze deden hun gevoeg in de kerk en pisten in de kerk”. Ze waren erg aanstellerig, leenden geld zonder het later terug te betalen en bedreven hoererij. Tijdens de vastenperiode en op vrijdag moest het vleeshuis open zijn voor hen.
Het platteland werd ook nog eens geteisterd door troepen van Farnese die naar Duinkerke trokken om zich in te schepen voor de grote Spaanse Armada van Filips II die tegen Engeland zou uitvaren. Deze Spaanse vloot zou echter verslagen en vernietigd worden waardoor Spanje een tweederangs zeemogendheid werd. Deze naar de kust oprukkende troepen veroorzaakten angst bij de bevolking van de dorpen waar ze langs kwamen. In 1588 passeerden in Waasten 59 vendels en iedereen was daar weggelopen. In datzelfde jaar werd in Veurne Ambacht vee geroofd door de Spaanse soldaten. De troepen werden slecht betaald, ze bestonden uit huurlingen en er was veel crapuul bij. In die tijd was de filosofie dat de soldaten moesten leven van het land. Pas vanaf de 18de eeuw werd er meer militaire discipline in de legers ingevoerd.
Omwille van de ellendige omstandigheden was de besproken tijdsperiode gunstig voor het geloof in heksen en waren er heel wat heksenvervolgingen. Wat een heks juist was, werd toen zelfs juridisch vastgelegd via een definitie. Er waren ook proeven om uit te maken of iemand een heks was of niet. Bijvoorbeeld als men bleef drijven op water was men een heks; als men verdronk niet. Kortrijkse rechters waren wel wat milder in hun vonnissen bij heksenprocessen dan die in Brugge. Klaas Maddens besloot de lezing met het citeren uit een proces tegen een grootmoeder, haar dochter en kleindochter die alle drie van hekserij werden beschuldigd en dit niet overleefden.
Verslag: Marc De Meester
Foto’s: Etienne Decaluwé
De voordracht ging over één van de zwartste perioden uit onze geschiedenis en was gebaseerd op wat de kroniekschrijvers hierover hebben neergeschreven. In oktober 1577 hadden Calvinisten zich meester gemaakt van de stad Gent en vestigden er een Calvinistische republiek, naar analogie met Genève. Ook andere Vlaamse steden kregen toen een gelijkaardige Calvinistische republiek als bestuur (o.a. Brugge, Ieper en Dendermonde). Er kwam een tegenbeweging op gang door de Malcontenten die niet overweg konden met de Calvinisten. Deze Malcontenten waren wel katholiek maar toch ook tegenstanders van de Spaanse troepen. Op 1 oktober 1578 barstte de strijd los en de Malcontenten veroverden Menen, dat een sleutelpost naar Rijsel was. Op 2 oktober van dat jaar veroverden zij Wervik waar veel vernietigingen werden aangericht.
Ondertussen was Alexander Farnese door koning Filips II benoemd tot bevelhebber van de Spaanse troepen. Hij zorgde ervoor dat de Waalse Malcontenten zich aansloten bij zijn troepen en heroverde de Zuidelijke Nederlanden, met als slotstuk de capitulatie van Gent. Enkele steden, waaronder Oostende, Sluis en Axel, konden echter niet door Farnese worden ingenomen en bleven dus in handen van de Noordelijke Nederlanden.
De toestand werd door tijdgenoten beschreven, zoals door Emanuel van Meteren, auteur van een geschiedenisboek. In 1597 heerste hier armoede, ellende en hongersnood. Vele steden en dorpen waren verwoest en verlaten. De ontvanger van Filips II kon bijna geen belastingen innen. De belasting op consumptiegoederen (graan, vlees, e.d.) in Gent bedroeg vóór de oorlog 21.000 gulden, erna maar 1.780 gulden. De opbrengst aan belastingen bedroeg in het Brugse Vrije slechts 0,40 %. In Damme en Hoeke was die opbrengst nihil omdat er geen bewoners meer waren. In 1591 bracht de belasting op vee niets op in 33 districten van het Brugse Vrije wegens geen bewoning meer. In de kasselrij Kortrijk was de toestand iets beter.
Door de oorlog was de aanvoer van voedsel geblokkeerd. De graanprijs verhoogde. Bijvoorbeeld in Nevele was de prijs verviervoudigd. Het gevolg was honger en armoede. Afval werd doorzocht om nog wat eetbaars te vinden.
Het verschijnen van wolven, omdat ze niet meer werden bestreden, was ook een teken van ontvolking. De wolven vonden geen eten en werden agressief. Dit werd een plaag volgens de toenmalige kroniekschrijvers. Geneesheren werden speciaal aangesteld om mensen die gebeten waren door wolven te behandelen en er waren speciale premies voor wie een wolf doodde.
Vanaf circa 1590 kwamen er inwijkelingen naar Vlaanderen. In de kasselrij Ieper, dat voor 90 % ontvolkt was, kwamen deze uit Artesië. In 1610 telde Langemark 346 inwoners die buiten Langemark geboren waren. Slechts 89 hiervan waren in de omgeving geboren. Het grootste deel was afkomstig van Frans-Vlaanderen, waaronder 69 uit Artesië, dat minder getroffen was door de oorlog. Er was ook een belastingsvermindering voor wie hier gronden kwam ontginnen.
Waar was de oorspronkelijke bevolking dan gebleven? Een klein deel was gedood door de oorlogshandelingen. De meeste plattelandslieden waren echter gevlucht naar versterkte steden. Velen van hen stierven door honger en ziekten. Er was immers sowieso al een tekort aan voedsel in de steden. De vluchtelingen droegen daarenboven ook nog besmettelijke ziekten over op de stadsbewoners. De belangrijkste besmettelijke ziekte was toen de pest. In Menen waren er in de periode 1579 - 1580 dertig doden per dag door de pest. Men noemde de pest daar de Schotse Ziekte, omdat Schotten op dat moment Menen bezetten. Bij het beleg van Ieper vernietigde Farnese de oogsten. De naar Ieper gevluchte plattelandslieden werden tijdens dit beleg door de stad Ieper terug weggezonden, maar door Farnese opnieuw in de stad geduwd, om deze te verhongeren. In 1583 werden in Ieper massagraven aangelegd voor de slachtoffers van de pest en de honger.
De maatregelen die de stadsbesturen namen om de pest in te dijken waren zeer beperkt: o.a. het houden van processies en bidden. De hygiëne liet te wensen over. In 1583 werden in Kortrijk de doden zonder kisten begraven in hun eigen grond. Dode lichamen bleven soms zelfs liggen zonder bedekt te worden en werden er gegeten door honden. Blijkbaar werd er op kerkhoven afval gegooid en varkens geslacht, want het stadsbestuur verordende dat slachtafval in de Leie gegooid moest worden en dat varkens niet meer op straat mochten lopen. Rondlopende wilde honden moesten doodgeknuppeld worden.
Een belangrijk deel van de bevolking was ook uitgeweken naar de Noordelijke Nederlanden, Zuid-Engeland (Sandwich) en Duitsland, zowel om godsdienstige als om economische redenen. Het grootste deel was naar Nederland getrokken. In de Calvinistische ondertrouwregisters van Haarlem konden 64 Bruggelingen teruggevonden worden. De Kortrijkse damastindustrie werd naar Haarlem overgebracht en er waren ook Vlamingen in dienst van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Het herstel van de toestand in Vlaanderen gebeurde traag. Ten eerste was de streek zo sterk verwoest dat dit niet op enkele jaren tijd kon hersteld worden. Daarnaast waren er ook vrijbuiters actief die geregeld raids uitvoerden. Deze werden georganiseerd door de Staten van Holland en Zeeland. Mensen gingen ’s nachts slapen in struiken in plaats van in hun huis uit schrik voor de vrijbuiters. De spreker ging niet verder in op het fenomeen van de vrijbuiterij en verwees naar de lezing die Tim Piceu in februari 2009 voor onze kring hierover heeft gegeven. Een derde reden voor het trage herstel was het zeer ongedisciplineerde gedrag van de Spaanse en Catalaanse troepen. Een voorbeeld hiervan: in september 1587 waren er 1300 soldaten gelogeerd in Ieper die in 1588 terug wegtrokken. Ze werden door kroniekschrijvers uit die tijd beschreven als “vuile en corrupte creaturen”. Ze gedroegen zich allesbehalve katholiek: “ze deden hun gevoeg in de kerk en pisten in de kerk”. Ze waren erg aanstellerig, leenden geld zonder het later terug te betalen en bedreven hoererij. Tijdens de vastenperiode en op vrijdag moest het vleeshuis open zijn voor hen.
Het platteland werd ook nog eens geteisterd door troepen van Farnese die naar Duinkerke trokken om zich in te schepen voor de grote Spaanse Armada van Filips II die tegen Engeland zou uitvaren. Deze Spaanse vloot zou echter verslagen en vernietigd worden waardoor Spanje een tweederangs zeemogendheid werd. Deze naar de kust oprukkende troepen veroorzaakten angst bij de bevolking van de dorpen waar ze langs kwamen. In 1588 passeerden in Waasten 59 vendels en iedereen was daar weggelopen. In datzelfde jaar werd in Veurne Ambacht vee geroofd door de Spaanse soldaten. De troepen werden slecht betaald, ze bestonden uit huurlingen en er was veel crapuul bij. In die tijd was de filosofie dat de soldaten moesten leven van het land. Pas vanaf de 18de eeuw werd er meer militaire discipline in de legers ingevoerd.
Omwille van de ellendige omstandigheden was de besproken tijdsperiode gunstig voor het geloof in heksen en waren er heel wat heksenvervolgingen. Wat een heks juist was, werd toen zelfs juridisch vastgelegd via een definitie. Er waren ook proeven om uit te maken of iemand een heks was of niet. Bijvoorbeeld als men bleef drijven op water was men een heks; als men verdronk niet. Kortrijkse rechters waren wel wat milder in hun vonnissen bij heksenprocessen dan die in Brugge. Klaas Maddens besloot de lezing met het citeren uit een proces tegen een grootmoeder, haar dochter en kleindochter die alle drie van hekserij werden beschuldigd en dit niet overleefden.
Verslag: Marc De Meester
Foto’s: Etienne Decaluwé