Het 19de-eeuwse Brugge in prent en fotografie
Lezing op zondag 24 februari 2013 om 10 uur door Marc Ryckaert
Vanaf 1815 ontdekken de Britten – als toeristen onderweg naar het slagveld van Waterloo – het pittoreske Brugge. Hun enthousiasme voor de stad maken zij kenbaar via geschriften en prenten. Het is het begin van de 19de-eeuwse prentproductie over Brugge. Een productie waar uiteraard algauw ook anderen dan Britten een bijdrage zullen toe leveren.
Tegelijk kent de 19de eeuw een geweldige ontwikkeling en vernieuwing op het gebied van prentproductie. Meerdere nieuwe druktechnieken laten toe om kwaliteitsvolle prenten in grote oplagen te drukken en te verspreiden. Van die druktechnieken is de lithografie of steendruk de meest revolutionaire. Met dit procédé worden hoogwaardige prenten gemaakt, die afzonderlijk of in albums te koop aangeboden worden. Eén van de topwerken op dat gebied is het Album Pittoresque (1837-1840) met stadsgezichten van Brugge. Dit album zal vele decennia lang maatgevend zijn voor de wijze waarop Brugge afgebeeld wordt.
Niet veel later vindt een andere revolutie plaats die een invloed zal hebben op de prentproductie: de uitvinding van de fotografie (1839). Stadsgezichten van Brugge worden al snel op de gevoelige plaat vastgelegd. De oudste bekende foto van Brugge dateert uit 1844 of 1845. Rond 1860 ontstaan de eerste reeksen met foto’s van de stad. Nog later slaagt men erin om foto’s via lithografische weg in grote oplagen te vermenigvuldigen, wat op het einde van de eeuw zal leiden tot de prestigieuze internationale Photochrom-reeks, waarin ook prenten van Brugge zijn opgenomen.
Marc Ryckaert schetst de hele evolutie van de Brugse prenten in de 19de eeuw, van de vroegste Engelse staalgravures over het Album Pittoresque tot de Photochrom-prenten van de Belle Epoque. Hij behandelt de belangrijkste kunstenaars en uitgevers. Hij toont vooral ook een groot aantal afbeeldingen die de rijkdom en aantrekkelijkheid van de 19de-eeuwse prentproductie illustreren.
Verslag
Ondanks een onverwacht sneeuwtapijt op zondagmorgen 24 februari 2013 kon voorzitter Eric Huys toch nog 15 Sint-Guthagoleden verwelkomen voor de lezing "19de-eeuws Brugge in prent en fotografie". Hij stelde de spreker, Marc Ryckaert, voor. Marc Ryckaert is historicus, geboren in Brugge. Hij is de zoon van André Ryckaert en Madeleine Fonteyne en de kleinzoon van de Brugse kunstenaar Jules Fonteyne, een befaamd kunstschilder, etser, boekillustrator van o.a. Streuvels, Timmermans, Maurits Sabbe en fotograaf). Marc Ryckaert volgde Grieks-Latijnse humaniora te Brugge. Daarna studeerde hij geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent, waar hij professor Adriaan Verhulst als leermeester had. In 1971 behaalde hij het diploma van licentiaat geschiedenis met een verhandeling over de topografische ontwikkeling van de stad Brugge in de Middeleeuwen. Beroepshalve was hij achtereenvolgens wetenschappelijk medewerker bij het Centrum voor Kunst en Cultuur van de stad Gent, aspirant bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, assistent en wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit Gent en ambtenaar bij de Dienst Cultuur van de provincie West-Vlaanderen. In deze laatste functie was hij hoofd van de afdeling Erfgoed. Hij was er onder meer betrokken bij de werking van de Monumentenwacht en bij de culturele samenwerking van West-Vlaanderen met Kent, Nord-Pas-de-Calais en Westfalen-Lippe. In 1994 startte hij het provinciaal erfgoedtijdschrift "In de Steigers" op, waarvan hij tot mei 2009 ook een van de eindredacteuren was. Marc Ryckaert is sinds 1976 lid van het bestuur van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge en sinds datzelfde jaar bestuurslid bij de Heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle en lid van de redactie van het tijdschrift "Brugs Ommeland". Hij is ook redactielid van de tijdschriften "De Grote Rede" en "Brugge die Scone". Marc Ryckaert is tevens auteur van talrijke boeken en tijdschriftartikels, waaronder o.a. "Historische Stedenatlas van België: Brugge" (1991), "Brugge. De geschiedenis van een Europese stad" (1999), verschillende hoofdstukken in "Brugge en de Zee" (1984), "Brugge: echt of vals middeleeuws?" (1990), "Stedenbouwkundige ontwikkeling van Brugge in de 19de en 20ste eeuw" (2000) en "Damme. Van bruisende havenstad tot schone slaapster" (2007).
De spreker begon met te stellen dat de 19de eeuw belangrijk was op het gebied van de prent productie en dit ook voor Brugge. Eerst toonde Marc Ryckaert een aantal afbeeldingen van Brugge van vóór de 19de eeuw. Het aantal afbeeldingen uit deze periode is vrij beperkt. Een kleine houtsnede uit 1480 zou zogezegd Brugge voorstellen, maar de tekening had niets met Brugge te maken. Het was geen weergave van de realiteit en kon evengoed gelijk welke andere stad voorstellen. Op een schilderij van de Meester van de Lucialegende, ca. 1485, staat het Brugse belfort centraal op de achtergrond afgebeeld. Er waren ook afbeeldingen van Brugge gemaakt door Antoon Claeissens (1580) en Jan-Baptist van Meunincxhove (eind 17de eeuw). De meest uitgebreide weergaven van Brugge van vóór de 19de eeuw zijn het stadsplan van Marcus Gheeraerts en de afbeeldingen in de Flandria illustrata van Antonius Sanderus.
Brugge werd in de 19de eeuw "ontdekt" door Britten die als toeristen of "bedevaarders" vanaf 1815 op weg waren naar Waterloo. Er waren toen nog geen spoorwegen en zij kwamen met de boot toe in Oostende, vanwaar zij met de trekschuit of de koets naar Brugge trokken, waar zij dan moesten overnachten. Daarna trokken zij verder naar Gent, waar zij ook dienden te overnachten en dan verder via Brussel naar Waterloo. Deze Britten waren gecharmeerd door het historische stadslandschap en de sfeer van vergane glorie in Brugge. Voor hen was Brugge een openbaring en zij verspreidden het schilderachtige imago van de stad niet alleen in geschriften maar ook via prenten. Eén van deze Britten was Robert Southey die in 1815 schreef: "de algemene indruk heeft veel weg van Oxford en Cambridge; alleen voert Brugge u volkomen naar vroegere tijden terug" en "de hele stad is in harmonie en ze bezit een bijzondere bekoorlijkheid die al het overige verhoogt". Ook Edward & Catherine Stanley kwamen in Brugge in 1816. Edward die graag schetsen maakte, schreef dat men in Brugge vele schetsboekjes vol kon tekenen.
Een tekenaar maakte eerst een tekening en die werd dan vervolgens gegraveerd door een graveur. Gravures werden soms ook nog bijgekleurd. Voorbeelden van Britse tekenaars waren William Henry Bartlett (1809-1854), die het Europese vasteland bezocht vanaf ca. 1830 en ook in het Midden-Oosten en Amerika tekende. Van hem toonde de spreker tekeningen van de Markt, de Groene Rei en het Stadhuis. Robert Batty, gewoonlijk genoemd Captain Batty (1789-1848), was een militair die gewond raakte op het slagveld van Waterloo. Nadien wijdde hij zich hoofdzakelijk aan reizen en tekenen. Hij tekende o.a. het Minnewater en de Gentpoort. Samuel Prout (1783-1852) was een aquarellist en tekenaar die Vlaanderen bezocht in of kort voor 1824. Samuel Austin (1796-1834) schilderde vooral in Lancashire en Noord-Wales, maar ook in België, Nederland en Normandië. Met hem deed de Romantiek haar intrede en in zijn tekening van de Dijver veroorloofde hij zich wel wat "artistieke vrijheid".
In de 19de eeuw werden nieuwe druktechnieken ontwikkeld. Een drietal maakten een grotere prentproductie mogelijk, die ook kwaliteitsvoller was, namelijk de staalgravure, de houtgravure en de lithografie.
Bij de staalgravure (diepdrukprocédé, ontwikkeld vanaf 1816) werd een stalen plaat gebruikt waarin gleuven werden aangebracht. Hierin werd de inkt aangebracht en de tekening afgedrukt. Deze techniek werd vooral in Engeland gebruikt en de voordelen t.o.v. de vroegere traditionele kopergravure waren dat men fijnere details en een suggestie van grijswaarden bekwam. Hogere oplages werden mogelijk omdat de harde staalplaat minder vlug versleet dan de veel zachtere koperplaat. Het nadeel was dat men een aparte drukgang op een speciale pers nodig had.
Voor de vernieuwde houtgravure gebruikte men nu kops hout, waardoor de houtnerven in een andere richting liepen dan bij de traditionele houtsnede waar de nerven in de lengterichting liepen. Door het gebruik van dit kops hout bekwam men fijnere details en een suggestie van grijswaarden. Ook waren weer hogere oplages mogelijk. De afbeelding kon ook in een tekst gezet worden, waardoor deze techniek zeer veel gebruikt werd voor boeken en tijdschriften. De houtgravure werd minder gebruikt voor het maken van kwaliteitsprenten.
De lithografie was een volledig nieuwe techniek. Dit vlakdrukprocédé werd uitgevonden door Aloys Senefelder in 1796 en stond tegen 1820 helemaal op punt. De drager was een steen, vandaar de benaming "lithografie" of "steendruk". Bij lithografie was er geen omslachtig en technisch veeleisend graveerwerk meer nodig en een directe creatie op steen was nu mogelijk wat heel wat meer artistieke mogelijkheden bood. Het gaf ook een uitstekende drukkwaliteit met fijne lijnen en genuanceerde grijstonen. Ook kleurendruk was hiermee mogelijk (chromolithografie). De nadelen waren dat er een aparte drukgang op een speciale pers vereist was en de zware stenen waren moeilijk hanteerbaar. Het principe van de lithografie was het aanbrengen van een tekening met vette inkt met een penceel of een pen op een poreuze steen. Door de vette inkt was de steen op die plaatsen niet meer poreus. Dan werd de steen nat gemaakt met water dat in het poreuze gedeelte drong. Vervolgens werd inkt over de steen gegoten die alleen maar op het niet natte gedeelte bleef hangen en dit werd dan afgedrukt.
De oudste lithografische drukkerijen in België waren die van Jobard (Brussel 1820) en van Dewasme (Doornik 1822). Dewasme gaf in 1822-1823 de "Collection des principales vues des Pays-Bas" uit. Hierin stonden de eerste lithografische prenten van Brugge. Het betrof werk van lithograaf J.-B. De Jonghe, naar tekeningen van Serafijn Vermote, August Van den Steene en Auguste-Prosper "chevalier" de la Barrière. Jean-Baptiste Jobard in Brussel publiceerde tussen 1821 en 1830 talrijke lithografische prenten met stads- en landschapsgezichten. De gezichten op Brugge waren meestal gelithografeerd naar aquarellen van Auguste de Peellaert (1793-1876). Een voorbeeld dat tijdens de lezing werd getoond was een prent van de Vismarkt naar Auguste de Peellaert, waarop de zachte weergave van de grijstonen, één van de voordelen van de lithografie, duidelijk te zien was.
Er waren ook Brugse lithografen en uitgevers. Het oudste bedrijf in Brugge was Daveluy, gesticht door Edouard-Alexis (geboren in 1812). Later kwam ook zijn zoon Victor (geboren in 1846) in de zaak. Daveluy is een eeuw in Brugge geweest en was bekend voor kwaliteitsvol lithografisch werk (prenten, speelkaarten, porseleinkaarten, publicitaire kaartjes), boekdruk en later fotografie. De prentenproductie met Brugse gezichten van deze uitgever was wel weinig opvallend. Andere Brugse steendrukkers die een beperkt aantal stadsgezichten uitgaven waren De Lay-De Muyttere en Fabronius. Ook Philippe-Christian Popp maakte gebruik van de lithografie voor het vervaardigen van de stadsgezichtjes in de rand van zijn kadastraal plan (1854 en 1865).
Het volgende deel van de lezing ging over het topwerk wat betreft de lithografie over Brugge: het "Album Pittoresque de Bruges, ou collection des plus belles vues et des principaux monuments de cette ville". De uitgever van dit werk was Joseph Buffa, geboren in 1801 in Pieve Tesino (Noord-Italië). Zijn familie en dorpsgenoten waren gespecialiseerd in de prentenhandel. Joseph Buffa vestigde zich in Brugge in 1829 en begon hier een prentenhandel. Hij was ook uitgever en fotografiepionier. De auteur van het Album was (Joseph-) Octave Delepierre, geboren in Brugge in 1802 en overleden in Londen in 1879. Hij was jurist, stadsbibliothecaris, provinciaal archivaris (equivalent met een rijksarchivaris nu), medestichter van de "Société d'Emulation", diplomaat te Londen (vanaf 1843), letterkundige en geschiedschrijver. De tekenaars en lithografen waren H. Borremans (tekenaar en lithograaf in deel I van het “Album”), A. Tessaro (tekenaar in deel I en vermoedelijk de schoonbroer of aangetrouwde neef van Buffa), Louis-Joseph Ghémar (tekenaar en lithograaf voor deel II en vanaf 1854 beroepsfotograaf) en Edouard Manche (tekenaar en lithograaf voor deel II). Over Borremans en Tessaro is verder niets bekend. Zelfs hun voornamen zijn tot op heden niet terug gevonden.
Het doel van het "Album Pittoresque" was het vastleggen in woord en vooral in afbeeldingen van het romantische beeld van een stille stad vol monumentale en pittoreske sporen van een groots verleden en dit vooraleer de eentonigheid van de oprukkende moderne architectuur die sporen van het verleden zou uitgewist hebben. In de 19de eeuw werd in Brugge namelijk veel gebouwd in Franse stijl met gepleisterde gevels. Het was een groot boek (formaat 39,4 x 29 cm) dat in verscheidene afleveringen verscheen. Het werd uiteindelijk gebundeld in twee volumes (1837-1840). Er verscheen ook nog een derde volume over het Ursulaschrijn van Memling met 15 prenten.
De prenten in het "Album Pittoresque" waren paginagrote hoogwaardige lithografieën en bij elke prent waren er enkele pagina's met begeleidende tekst. Voor de laatste prenten is de tekst nooit verschenen. Deze prenten zijn ook erg zeldzaam. In totaal waren er 68 prenten, de 15 met het Ursulaschrijn inbegrepen. Van sommige prenten zijn er 2 of 3 versies. Blijkbaar was men niet tevreden over die tekeningen van Borremans of Tessaro. In het Album stonden 27 prenten met stadsgezichten van Brugge. De andere betroffen interieurs, kunstobjecten, 1 prent met historische klederdracht en 2 prenten van Damme. Tijdens de lezing werden verschillende prenten getoond van H. Borremans (Van Eyckplein, Minnewater met een barge, O.L.Vrouwkerk), Ghémar (tuin van bankier Dujardin, Blinde Ezelstraat, Nepomucenusbrug) en Manche (Jeruzalemkerk, O.L.Vrouwkerk, zuidportaal Sint-Salvator). In het tweede deel waren de lithografieën nog beter en geperfectioneerder dan deze uit het eerste deel. Op een prent van Ghémar en Manche van de Steenstraat was op de achtergrond de toren van Sint-Salvator te zien, waarvan het dak nog niet hersteld was na een brand van kort daarvoor. Op een prent met de schouw van het Brugse Vrije stond uitzonderlijk de naam van de lithograaf (L. Ghémar) in de tekening zelf.
De originele tekeningen van het "Album Pittoresque" zijn nog steeds bewaard. Zij bevinden zich in een privé-collectie in het Brusselse. Deze originele tekeningen vormen uitzonderlijk studiemateriaal, onder meer voor het auteurschap van sommige tekeningen. Uit deze originele tekeningen was ook op te maken dat het definitieve resultaat in het "Album" soms ietwat anders was dan in het origineel. Bijvoorbeeld in de prent van het Minnewater stond de barge in het "Album" meer naar rechts dan in het origineel, zodat de brug nu beter te zien was.
De prenten die na het "Album" verschenen waren van mindere kwaliteit. Er waren ook navolgers van het "Album". Eén onder hen was François Stroobant (1819-1916), een productief kunstenaar. Hij publiceerde diverse albums met lithografieën, waaronder "Monuments et vues d'Ostende" (1847) en voor Buffa maakte hij in 1846 "Monuments et vues de Bruges". Een deel van deze prenten gebruikte hij eerder al in "Les Délices de la Belgique" van A. Wauters. De prenten van François Stroobant zijn eerder klein en voor de Brugse beelden is hij duidelijk schatplichtig aan het "Album Pittoresque". Bijvoorbeeld de prent met de Jeruzalemkerk is identiek aan deze in het "Album", met zelfs dezelfde losse stenen die tegen een gevel gestapeld zijn. Ook zijn prent met de schouw van het Brugse Vrije is identiek. Op zijn prent van het zuidportaal van Sint-Salvator heeft hij een processie bij getekend. Origineel was zijn tekening van het treinstation. Dit stond niet in het "Album", aangezien het station er nog niet was toen het "Album Pittoresque" verscheen.
Vanaf 1839 maakte de fotografie haar opmars en veroverde in enkele maanden tijd de wereld en dus ook Brugge. De oudste technieken waren de daguerreotypie (op metalen plaatjes) en enkele jaren later de calotypie (papier). In Brugge verkocht Buffa daguerreotypes en opende in 1843 een eigen portretstudio. Daveluy volgde in 1850 met een studio voor daguerreotypie. Welke de oudste foto van Brugge was, is niet bekend, maar het zal waarschijnlijk een daguerreotype geweest zijn. De oudste thans bekende foto van Brugge is een gezicht op het Minnewater door Louis Constantin Jacopssen, daterend van 1844 of vroeger, aangezien er een gebouw op stond dat in 1844 werd afgebroken. De oudste reeksen met stadsgezichten werden in 1863-1864 uitgegeven door Albéric Goethals (Kortrijk, 1843-1897) en in 1866 door Victor Daveluy die zijn album "Bruges et ses monuments" aangeboden heeft aan koning Leopold II. Dit album is nog altijd goed bewaard in het Koninklijk Archief. Opmerkelijk was een foto van de Steenstraat zonder mensen erop in dit album. Dit was het gevolg van de lange belichtingstijd die toen nodig was, waardoor bewegende personen niet op het uiteindelijke beeld terecht kwamen. Albéric Goethals was een rijke industrieel. De meeste foto’s van hem waren van Kortrijk, doch ook enkele van Brugge (Rozenhoedkaai, Van Eyckplein, Grote Markt waarop huis Craenenburg een klassiek gepleisterde Franse gevel heeft, wat aantoont dat de huidige "middeleeuwse" trapgevel van recentere datum is) en Damme.
De fotografie had ook een invloed op de prentproductie. Verscheidene lithografen bleken een grote interesse te hebben in de fotografie. J.-B. Jobard ging al in 1839 aan het experimenteren en Louis Ghémar maakte in 1854 helemaal de overstap naar de fotografie. Er werd gezocht naar middelen om foto's lithografisch te vermenigvuldigen, maar het duurde een tijd voor de techniek op punt stond. In 1850 gaf Daveluy in Brugge de "Collection du Daguerréotype" uit, met natekeningen van foto's op steen.
Tegen 1854 slaagde men erin om een lithografische steen met een lichtgevoelige laag (een soort fijne teer) te bedekken die na belichting (waardoor de teer verhardde) en nabehandeling (niet belichte gedeelten werden weggeveegd) een afdrukbaar beeld opleverde. Zo was de fotolithografie geboren. De fotolithografie werd voornamelijk gebruikt voor boekillustraties en later ook voor prentkaarten.
Het laatste deel van de lezing ging over het summum van de fotolithografie: de Photochrom-prenten. Het Photochrom-procedé werd vanaf 1887 op punt gesteld door een bedrijf uit Zürich. Als vertrekpunt werd een groot formaat zwart-witnegatief op glasplaat genomen. Van één negatief werden meerdere lithografische stenen belicht en bewerkt (delen weggeschuurd). Elke steen werd vervolgens in een andere kleur afgedrukt. Tussen 1887 en 1914 verschenen meer dan 15.000 Photochrom-prenten met gezichten van over heel de wereld. Voor West-Vlaanderen waren er maar 3 plaatsen waarvan Photochrom-prenten werden gemaakt: Brugge, Blankenberge en Oostende. Photochrom-prenten hadden een formaat tussen A5 en A4 en werden afgedrukt op glad papier. Onderaan stond een volgnummer en de letters "P.Z." (Photochrom Zürich). Brugge was vertegenwoordigd met minstens 13 stadsgezichten en de afgebeelde onderwerpen waren zeer klassiek, en pasten in de lijn die eerder door de Engelsen en het "Album Pittoresque" werden uitgezet. Tijdens de lezing werden enkele voorbeelden getoond van Photochrom-prenten over Brugge, met o.a. de Steenhouwersdijk, de Rozenhoedkaai, de Kruispoort met ijsschotsen op het water en het tweede (neogotische) treinstation waarvoor koetsen stonden te wachten (als voorlopers van de huidige taxi's).
Na de lezing dankte voorzitter Eric Huys de spreker voor diens heel boeiende en verrassende voordracht die ook erg mooi geïllustreerd was. De voormiddag werd afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.
Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé
Praktische informatie
Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.
Sincfala, Museum van de Zwinstreek, Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist. Tel. 050 53 07 30.
Parkeergelegenheid
Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37.