Lezing op Zondag 25 februari 2018 10 -12 uur door Bieke Hillewaert
De kustvlakte kent een complexe ontstaansgeschiedenis.
Het landschap dat men er vandaag aantreft, is het resultaat van een evolutie van meer dan 10 000 jaar die begon na de laatste ijstijd. In dit landschap is de mens aanwezig. Tot voor kort ging men er van uit dat de complexe sedimentatie- en erosieprocessen die kenmerkend zijn voor de opbouw van de kustvlakte alle oudere bewoningssporen hadden uitgewist.
Niets is minder waar. Recent grootschalig onderzoek – met een aangepaste onderzoeksstrategie – brengt sporen aan het licht die teruggaan tot de prehistorie. Daarnaast wordt ook onze kennis in verband met de Romeinse tijd en de volle middeleeuwen (10de -12de eeuw) in het gebied ruimschoots aangevuld.
Kortom, enkele nieuwe bladzijden in de geschiedenis van de Zwinstreek
Verslag
Op zondag 25 februari 2018 kon voorzitter Eric Huys 49 aanwezigen verwelkomen in Museum Sincfala te Heist voor de lezing "Op en onder de polderklei. Nieuwe resultaten van archeologisch onderzoek in de oostelijke kustvlakte" en de spreekster, Bieke Hillewaert, inleiden.
Voor de leden van Sint-Guthago is Bieke Hillewaert zeker geen onbekende. Als expert en bestuurslid heeft zij ons op regelmatige tijdstippen, in lezingen en rondleidingen, een inzicht gegeven in de laatste ontwikkelingen van het archeologisch onderzoek van Brugge en omliggende gemeenten, waaronder die van de Zwinstreek (o.a. in 2005, 2008, 2011 en 2014). Bieke is 1ste senior archeoloog bij “Raakvlak - Onroerend erfgoed Brugge en Ommeland”. De voorzitter citeerde Jan Trachet in zijn lezing van 26 november 2017 (“De verdwenen havenstadjes Monnikerede en Hoeke. Een interdisciplinair landschaps-archeologisch onderzoek”): “Met de toenmalige mogelijkheden heeft Bieke Hillewaert indrukwekkend, baanbrekend en vernieuwend onderzoek verricht en gepubliceerd over de archeologische toestand van Oostkerke”.
Dit is terug te vinden in de volgende publicaties:
- HILLEWAERT Beatrijs, Archaeologische inventaris Vlaanderen. Band II. Oostkerke-bij-Brugge, Gent, 1984, 727 pp. (Dissertationes ad Archaeologiam Flandriae Pertinentes edendas curavit J. Nenquin);
- HILLEWAERT Bieke., Ontstaan en stadsontwikkeling van Damme, in Rond de Poldertorens, XXVII, 1985, pp. 89-91;
- HILLEWAERT Bieke., Verdwenen bewoning te Michem, in Liber Amicorum René De Keyser, Oostkerke, 1985, pp. 109-122;
- HILLEWAERT Bieke, HOLLEVOET Yann, Archeologisch Project Refuge : eindverslag, Brugge, 1997, 25 pp.;
- HILLEWAERT Bieke, Archeologie Brugge, Brugge, 2004, 32 pp.;
- HILLEWAERT Bieke, Archeologie in Brugge: van stedelijke naar intergemeentelijke dienst, in Monumenten en Landschappen, Jrg. 26 (2007) nr. 2, p. 24-34.
Bieke Hillewaert is één van de stuwende krachten geweest om van Raakvlak een intergemeentelijke archeologische dienst te maken. Knokke-Heist en Damme, als gemeenten uit de Zwinstreek, maken er o.a. deel van uit. Publicaties in dit kader zijn:
- HILLEWAERT Bieke, Het Prinsenhof in Brugge, Brugge, 2007, 118 pp.;
- HILLEWAERT Bieke, HOLLEVOET Yann, Cooremans Brigitte, Vondsten uit vuur: Romeins grafveld met nederzettingssporen aan de Hoge Dijken in Jabbeke, Brugge, 2009, 128 pp.;
- HILLEWAERT Bieke, HOLLEVOET Yann, RYCKAERT Marc, Op het raakvlak van twee landschappen: de vroegste geschiedenis van Brugge, Brugge, 2011, 175 pp.
Dit laatste boek schetst de ontstaansgeschiedenis van Brugge aan de hand van archeologische gegevens. Eerst krijgen we een reconstructie van het leven van de eerste mensen. Daarna wordt de Romeinse aanwezigheid onderzocht aan de hand van het tracé van de Zandstraat en worden de weinig bekende middeleeuwen geanalyseerd. Het boek eindigt met een zoektocht naar de morfologische, etymologische, hydrografische en religieuze wortels van de wereldhaven Brugge. Tussendoor zijn er intermezzo's, onder andere over het laat-Romeinse Kortrijk, en achteraan volgen eindnoten en een selectieve bibliografie. Naast drie redactieleden verleenden liefst 66 anderen hun medewerking aan dit omvangrijke project. Een boeiend boek, dat zowel een brede samenvatting als een polemiek uitlokkend wetenschappelijk document is.
Op 24 augustus 2014 hebben leden van Sint-Guthago het Merovingisch huis bezocht te Sint-Andries o.l.v. Bieke. En we waren onder de indruk. Een verslag over dit bezoek kan nagelezen worden in de Tijdingen van september 2014, opgemaakt door Marc De Meester, onze ondervoorzitter. Het Merovingisch huis van OCMW-woonzorgcentrum Hallenhuis te Sint-Andries, opende in 2011, nadat archeologen van RAAKVLAK, de intergemeentelijke dienst voor Archeologie in Brugge en Ommeland, er tal van sporen uit vervlogen tijden terugvonden.
De voorzitter citeerde OCMW-voorzitter Dirk De Fauw: “Tijdens uitgebreide graaf- en opzoekingswerken haalde men hier restanten van waterputten, potscherven, kralen en andere kleine overblijfselen uit de grond. De vondsten bevestigden dat er op deze site eeuwen geleden een bloeiende economie bestond, vooral rond textiel. Met de ploeg van ons sociale tewerkstellingsproject WOK hebben we die geschiedenis terug tot leven gebracht en dit Merovingisch huis gebouwd. Het huis is een absoluut huzarenstukje: een skelet uit eikenhout, zonder metalen verbindingsstukken en met een rieten zadeldak, gebonden met wilgentenen. Bezoekers wanen zich in de vroege middeleeuwen, dankzij een waaier aan activiteiten voor jong en oud. Er is onder andere een workshop munten slaan en vlechten met wilgentenen voor kinderen, je kunt wol verven en Merovingisch koken met proevertjes. Tot slot is er ook nog een fotoshoot in Merovingische kledij voor wie dat wil.”
Het Merovingisch huis is een mooi voorbeeld van hoe archeologie, ouderenzorg, sociale tewerkstelling, educatie en cultureel toerisme hand in hand kunnen gaan. Het Merovingisch Huis bij de Campus WZC Hallenhuis is gelegen in de Pastoriestraat 1B, 8200 Sint-Andries.
Bieke Hillewaert vatte dan haar lezing aan met eerst te vermelden dat er van het boek “Op het raakvlak van twee landschappen: de vroegste geschiedenis van Brugge” een nieuwe versie zal uitkomen in 2019 met daarin de nieuwste onderzoeksresultaten. Vervolgens gaf ze een overzicht van de evolutie van het landschap rond Brugge en de kuststreek. Het gebied rond Brugge bestaat nu uit twee landschappen: enerzijds de kustvlakte en anderzijds de polders en de zandstreek.
In het Midden-Paleolithicum (Midden-Oude Steentijd, 70.000-35.000 v. Chr.) bestond gans de streek volledig uit zand, ook op de plaats van de huidige kustlijn. Toch was het landschap toen niet vlak. Beken kronkelden er door en het was een koude periode. Het betrof een toendralandschap waar mammoeten rondliepen. Er was geen zee: het land liep door tot in Engeland.
In het Laat-Paleolithicum (12.000-10.000 v. Chr.) ontstond een zandrichel. Deze zandrug wordt later de grens tussen de kustvlakte en de zandstreek. Er bestond toen ook nog geen Noordzee. In de periode 10.000-5.000 v. Chr. warmde het klimaat op en smolt het ijs, met een stijging van de waterspiegel tot gevolg waardoor de Noordzee ontstond. De kustlijn lag toen nog niet op de plaats waar de huidige kustlijn is. Daar was het toen allemaal nog zandgrond.
In het Neolithicum (Nieuwe Steentijd, 5.000-2.500 v. Chr.) werden de gronden natter en werd de moeraszone groter.
In de Bronstijd (2.500-800 v. Chr.) werd de kustvlakte afgesloten door twee zandzones en werd het een moeras- en veengebied.
Vanaf het Neolithicum is het theoretisch mogelijk dat er mensen zouden kunnen gewoond hebben in de streek. In Oostkamp is er een woning uit die periode gevonden. Er was wel heel weinig bewoning. Voordien zouden er mensen zijn geweest die er niet permanent woonden maar van de ene plaats naar de andere trokken.
In de IJzertijd (800-50 v. Chr.) kwamen er doorbraken en gaten in de zandbarrière van de kuststreek, waardoor de zee het land binnen drong. Op die plaatsen werd er grond weg geërodeerd. Dit heeft als gevolg dat op die plaatsen mogelijke bewijssporen van vroegere bewoning verdwenen zijn en dus door de archeologen nu niet meer kunnen teruggevonden worden.
In de Romeinse Tijd (50 v. Chr.-3de eeuw) bleef het landschap hetzelfde en werd het stabieler. In de Laat-Romeinse Tijd (4de-5de eeuw) breidden de geulen zich verder uit en erodeerde het landschap. De Vroege Middeleeuwen (6de-9de eeuw) was een rustiger periode en de kustlijn lag toen op de plaats van onze huidige kustlijn. In die periode startte de bedijking.
Dan had Bieke Hillewaert het over de methoden die bij het archeologisch onderzoek werden gebruikt. Oorspronkelijk werd er gestart met het bestuderen van bodemkaarten die gemaakt waren voor landbouwkundige doeleinden. Maar met deze kaarten konden de archeologen niet veel doen.
Er werd dan een model opgemaakt waarmee specifiek in het landschap kon worden gezocht. Dit model was gebaseerd op de geologische structuur van het landschap. Bovenop het pleistocene zand uit het Neolithicum bevindt zich een veenlaag uit de Bronstijd, daar boven klei en zand uit de Romeinse tijd en daar weer bovenop een laag uit de middeleeuwen. Horizontaal bekeken zijn er tussenin stukken waar veenwinning is gebeurd (reeds in de Romeinse tijd) tot op het pleistocene zand. Veen bestaat uit samengeperste plantenresten. De veenwinning gebeurde voor het winnen van brandstof.
Door de archeologen werden proefsleuven getrokken en boringen uitgevoerd. Dit laatste gebeurde om de onderste lagen te onderzoeken. In de proefsleuven in de achterhaven van Zeebrugge werd er wat Romeins materiaal gevonden, maar niets uit het Neolithicum. De proefsleuven werden getrokken op plaatsen met geulsedimenten en op het zandgedeelte waar veenwinning had plaatsgevonden, waardoor dingen gemist werden. De conclusie was toen dat de methodiek niet op punt stond.
De aanleg van de A11 en van de Elia hoogspanningslijn was de aanleiding om de archeologische methode op punt te stellen. Er moest vermeden worden dat proefsleuven op plaatsen getrokken werden waar niets kon gevonden worden. Het was belangrijk om de vroegere geulen op een kaart te zetten. Het basisdocument hiervoor was een hoogtekaart waarop het geulenpatroon te zien was. Geulen waren hierop zichtbaar omdat zij hoger gelegen waren dan het veengebied errond dat compacter was en meer ingezakt in de loop van de tijd dan het zand van de geulen. Zo konden proefsleuven en boringen gerichter worden uitgevoerd. Boringen gebeurden op de hogere plekken. De verwachting was dat vestigingen zich eerder op hoger gelegen plaatsen zouden hebben bevonden. Er werden boringen uitgevoerd tussen Dudzele en Westkapelle. Een zone die interessant leek werd verder bekeken door gebruik te maken van een speciale boor. De opgeboorde grond werd vervolgens uitgezeefd op zoek naar archeologische vondsten.
Wat de resultaten van het onderzoek betrof van een aantal sites op de A11 springen er twee uit: de Zonnebloemweg en de Heistlaan.
De Zonnebloemweg was een zone zonder geulen waar aan veenwinning is gedaan. Hier werd een opgraving gedaan: laagje per laagje werd er afgehaald en het materiaal gezeefd. Op deze plaats is er prehistorische activiteit geweest: bewerken van vuursteen en maken van gereedschap. Hebben er hier toen ook effectief mensen gewoond of trokken zij van de ene plaats naar de andere?
Op deze site werd ook een Romeinse waterput gevonden. Deze waterput bestond uit een gevlochten structuur, waarschijnlijk een versleten mand. Dit wijst op bewoning.
Tevens werden er hier ook sporen gevonden van paaltjes (putjes) waar een gebouwtje heeft gestaan, alsook sporen van zoutwinning. Voor de zoutwinning werden potjes met zout water op een soort rooster gezet waaronder een vuur werd gestookt. Wijst dit op een permanente bewoning? Bieke Hillewaert dacht dit niet. Maar het geeft wel aan dat mensen daar toen toch enige tijd hebben verbleven.
Een tweede site die eruit sprong was de Heistlaan, op de plaats waar er een aftakking van de A11 is. Door boringen werd aangetoond dat er hier verschillende lagen waren. In ophogingslagen werd veel Romeins aardewerk gevonden. Dit kan wijzen op een permanente bewoning in die periode.
De Elia hoogspanningslijn werd gedeeltelijk ondergronds aangelegd. Het betrof grote werken met brede zones. Hier werden dezelfde archeologische onderzoeksmethodes gebruikt als bij de A11 (hoogtekaart, proefsleuven en boringen). Er waren drie plaatsen met bijzondere resultaten.
Ter hoogte van de Arendstraat te Koolkerke werd bij opgravingen silexmateriaal en een stuk van een maalsteen uit de Steentijd gevonden. Ook materiaal dat moeilijk te interpreteren is, maar lijkt op een stuk Romeinse dijk (zoals in Stene bij Oostende) werd gevonden. Op deze plaats waren er geen scherven van aardewerk aanwezig.
Bij de Kruisabelestraat te Dudzele werden verschillende waterputten en een drieschepig gebouw opgegraven uit de volle middeleeuwen met vondsten uit de 11de - 12de eeuw.
Aan de Brugse Steenweg werd door de werken van de hoogspanningslijn het Oud Zwin doorgesneden. Dit leverde echter niet veel op: van het Oud Zwin was niets meer te zien. Op deze plaats werden wel bewoningssporen gevonden: paalputjes (die niet duidelijk genoeg waren om er een woning uit op te halen) en afvalputten met veel aardewerk erin, waarschijnlijk uit de 12de eeuw. Dit aardewerk bevatte o.a. Rijnlandse import, dat in die tijd heel populair was, en ook inheems aardewerk.
Na deze heel interessante en boeiende lezing over de laatste archeologische ontwikkelingen in de Zwinstreek kreeg Bieke Hillewaert een dankwoord van voorzitter Eric Huys.
Vervolgens was het tijd voor een drankje aangeboden door Museum Sincfala.
Verslag: Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé
Praktische informatie
Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen. Reservatie is niet mogelijk. Best om 15 minuten vroeger te komen om van een plaats verzekerd te zijn.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.
Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730 Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien.
Parkeergelegenheid
Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)