Een bestek voor het aanleggen van het Izabellafort en de linie van Catelmo
Eerw. Broeder Gaëtan
De heer L. Danhiuex, adjunct-conservator van het Rijksarchief te Brugge, bezorgde ons het afschrift van een document dat betrekking heeft op het aanleggen van de fameuze Linie van Cantelmo, in Sint--Anna--ten-Vrijen. Het stuk berust op het Alg. Rijksarch. Brussel, Manuscrits divers, 381 F, f° 33 r° à 35 v°. Wij zijn dhr Danhieux daarvoor dankbaar, te meer dat er nog weinig of niets over de Linie is gepubliceerd. Het gaat hier om een korte uiteenzetting van wat er zal moeten gedaan worden, de opsomming van wat er zal nodig zijn aan mannen en materiaal, en een beraming van de kosten. :
“ Dispositif pour la construction d’une ligne pour couvrir le pais du nord du Franc de Bruges entre la mer et St Donas, de deux redoutes, et du fort Isabelle,
Ladite a environ 1.600 toises [une toise = 1,949 m] de long, compris le contour des redents qu’il faudra faire.
Il faudra environ 4 toises cubes des terres par toise courante, pour former un bon retranchement, ce que cinq pionniers [= delvers] feront en quatre jours, pourvu qu'ils ayent des brouettes et des planches, sans quoy l’on pourroit bien doubler le temps. Sur ce pied 1.600 pionniers ayant des brouettes, feront le dit retranchement en vingt jours.
Il faudra pour chacune des deux redoutes 350 pionniers; et pour le fort d’ Isabelle environ 700, pour travailler a son chemin couvert en mesme temps.
Il sera bon que les pionniers arrivent près St Donas en trois ou quatre jours, scavoir: le ... 500 ou environ; le … 700; le ... 800; le ... 1.000; ce qui fera 3.000.
Il faut six ingénieurs ou officiers entendus et qui ayent fait travailler; et qu’ils soyent icy s’il se peut, 3 ou 4 jours avant les pionniers, affin qu’ils aident a tirer lesdites lignes. Il y a Monsieur de St. Jean, capitaine reformé à la suite du regiment de Lorraine a Ostende, qui a déja conduit de pareils ouvrages, ayant esté ingenieur, et fort entendu, que l’on peut faire venir. Il y a Monsieur de Chamoreau, lieutenant au regiment de Royal a Gand, qui a aussi fait travailler a de pareils ouvrages, que l’on peut aussi faire venir. Mais il faudroit leur donner des appointements suffisants pour qu’ils puissent subsister dans les cartiers ou ils seront obligez de tout faire venir de la ville.
Il faudra 8 bons gasonniers, qui cousteront 1 lb. 10 s. par jour chacun; 8 coupeurs de gason, idem; 16 terrassiers, idem; 8 charrons, tant pour faire les ponts, que pour racommoder les brouettes, et faire des barrières, idem = 2.400 lb. (ponden)
Comme il faudra faire dans le fort et dans les redoutes des petits magasins de maconnerie voutez a preuve sous les bastions ou barbettes, l’on aura besoin de: 8 maçons, 12 manoevres, 112.000 briques - le sable se prendra sur le lieu -, 450 rasieres de chaux mesure de Hainaut, ou pour mieux dire, pour 225 toises quarrées de maconnerie d’une brique de paist (= d’épais), ce que je marque ne scachant pas le nom ny le contenu des mesures du pais. Les articles pourront monter a 3.000 lb.
Il faudra des gonds de fer, pentures et serrures pour les portes desdits ma- gasins et entrées = 200 lb.
Il faut dans chacune des deux redoutes un corps de garde pour loger les Soldats de sa garde, qui cousteront ensemble cy 4.000 lb.
Si l'on doit faire dans le fort desdits bastiments a la legere pour loger un commandant, des officiers, et 200 hommes, ils cousteront 1.000 lb.
Matereaux qu’il faudra: 1.000 brouettes = 2.000 lb; 4.000 planches = 1.800 lb; 500 pelles et 1.400 louchets - les pionniers les pourront fournir -; 40 hollandoises grandes et 40 petites = 100 lb; 500 grans sapiers (= sapins?) pour les ponts = 300 lb; 600 petits = 250 lb; des clous de plusieurs especes, aussi pour les ponts, et racommoder les brouettes, des cordes pour les hollandoises et pour tracer des aides toises = 200 lb.
Il faudra pour les forts et deux redoutes, 13.000 palissades et 3.000 fraises, scavoir: 7.000 palissades de 9 pieds de long pour le chemin couvert du fort; et 6.000 de 8 pieds pour les bermes, de quinze a 18 pouces de tour; et 3.000 fraises de six pieds et demy de longueur, de 14 a 16 pouces de tour, le tout mesure de France. A 12 sh. chacune = 10.000 lb.
Il faudra que les 7.000 palissades destinées au chemin couvert du fort d’Isabelle, se trouvent cincq ou six jours apres que l’on aura commencé d’y travailler, affin de les planter en mesme temps, ce qui asseurera les travailleurs.
La somme totale montera a 42. 250 lb.
Il pourroit y avoir encor quelque depense a faire au sujet de la dite Ligne, ou des redoutes, qui n’est pas comprise dans les articles cy devant: ce qui se verra dans lexecution. »
Onze lezers verwachten daarbij wel een paar aantekeningen
De lengte van de Linie met de 8 uitsprongen, is 1600 vademen van 1,95 m of iets meer dan 3 Km. “La mer” dat is hier dus over de Graaf Jansdijk aan het Izabellefort, De twee redoutes worden niet bij naam genoemd, maar het zijn ongetwijfeld de St.-Anna- en de St.-Ambrosiusschans waarvan de grachten nog te zien zijn achter de Linie.
Er zullen alles samen 3.000 “pionniers” of “graafwerkers” nodig zijn. Zij komen best in 4 groepen met de boot uit Brugge tot aan St-Donaas. Daarbij zullen 6 ingenieurs of bevoegde officieren nodig zijn; en 2 worden hier bij naam aanbevolen. Men zal ze goed moeten betalen, want het leven is kostelijk in dit verloren gat.
De pionniers en hun officieren zijn wellicht allemaal militairen, want in tegenstelling met de volgende werklieden, wordt hier geen betaling in de beraming meegerekend.
Er wordt verondersteld dat elke pionier gemiddeld per dag ruim 0,75 m3 uitdelft, wegvoert en op de plaats aanbrengt. Ziehier de doorsnede van een veldretranchement, zoals die er doorgaans uitzag. Deze schets en meerdere details over vestingsbouw en veldverdedigingswerken, vonden wij bij J. W. Wijn "Het Krijgswezen in de tijd van prins Maurits”, Utrecht 1934.
Tekening van “veldretranchement “
De soldaten moesten van de bank van 2 voet hoog kunnen afstappen om , volledig verschanst achter de totale hoogte van 6 voet, hun musket te herladen. Dit werkje duurde bij een geoefend soldaat toch nog 2 à 3 min.
Onder de gespecialiseerde werklieden zijn er 8 goede zodensnijders en 8 zodenleggers. De taluds werden zoveel mogelijk met zware zoden bekleed. Die moesten handig gesneden worden in gelijkzijdige driehoeken en schaaksgewijs op de barm ingeplant worden:
Een “graszodenpatroon”
Verder komen nog 16 terrassiers die het profiel afwerken; en 8 wagen-makers om bruggen en barrieren te timmeren en om de kordewagens te herstellen. De toegang tot redouten en forten was gewoonlijk een kleine poort met daarvoor een ophaalbrug. Al die mannen zouden nogal goed betaald worden tegen 1 1/2 lb (pond) per dag.
Schets van een “Bastion”
In de flanken van de vier bastions op Sint-Izabella, moesten overwelfde poedermagazijnen of kleine kazematten gebouwd worden. De flanken waren minst blootgesteld aan het geschut van de aanvaller. Simon Stevin was niet voor kazematten in de flanken; we vinden er dan ook geen in het Fort Nassau (Retranchement) dat in die tijd werd gebouwd.
Te zien aan wat er van de walgrachten in de fortweide te Knokke overblijft, waren de courtines van het Isabellafort, net als die van het Fort Nassau en van het Fort St-Paul, ook lichtjes “gebroken”.
De 2 redouten achter de Linie hadden geen bastions, maar binnen tegen de wallen, aanhogingen om het geschut op te plaatsen: d.z. kanonbanken of “barbettes". Ook daarin zouden kazematten komen. Al ‘t nodige materiaal wordt opgesomd, met de duimen en de hengsels van de deuren erbij.
Een “sterrefort”
Bij kleine redouten die geen bastions hadden, werd de courtine “gebroken”, met onderlinge flankering der takken. Daardoor kreeg het grondplan de vorm van een ster. In latere teksten vinden we de naam “Sterrefort” of “Fort de Sterre” zowel voor de St-Annaschans als voor de St-Ambrosius-schans. Sterreschans was een soortnaam; zo werd een fortje met 4 bastions een “papemutse” genoemd (St-Bernardusfort te Knokke).
In de 2 redouten zal een stevige corps de garde gebouwd worden; kosten: 4.000 pond. In het Izabellafort zullen lichtere logementen opgetrokken worden voor de officieren en 200 mannen.
Bij het nodige materiaal vinden we 1.000 kruiwagens en 4.000 planken om in die drassige of losse grond met de kordewagens op te rijden; 1.400 delfspaden (= louchets); 40 grote en 40 kleine hozebakken (=hollandaises) om slijk en water uit te voeren.
Er zullen 500 grote en 600 kleine “sapiers” nodig zijn. Ik meen dat hier “sapins” bedoeld wordt, want voor de bruggen werden gewoonlijk sparren gebruikt.
“Profiel van de verdedigingswerken van een Fort”
a/ palissade b/ voorgracht c/ glacis d/ bedekte weg e/ walgracht f/ wal g/ fort h/ stormpaal i/ borstwering k/ bank l/ walgang
Vóór de walgracht moest een Bedekte Weg (chemin couvert) worden aangelegd. Dat was een buitenverschansing van 6 voet hoog en die dan waarschijnlijk in een zachte helling van 50 voet breed, veldinwaarts uitliep op de voorgracht. Het tracée van die buitengracht is ten noorden van het Izabellafort nog goed te zien.
Deze bedekte weg zou verdedigd worden door palissadering: daarvoor dienen de 7.000 palen van 9 voet (1 voet = 32,48 cm). Dikwijls sloeg men in die palissades scherpe ijzeren pinnen die de schilderachtige naam droegen van “scheurbroeken”. Ook werd het benaderen gehinderd door doornhagen. In de streek zijn nog verschillende doornhagen uit die tijd aan te wijzen. Deze palissades zouden moeten aankomen ten laatste 6 dagen na het begin van de werken, om de mannen bij het werk aan het fort wat geruststelling te geven!
Nog 6.000 andere palissades van 8 voet en 18 duim (1 duim = 2,7 cm) omtrek, moesten dienen voor de barmen. Mij is het niet duidelijk of die palen gediend hebben als stormpalen of om de bermen te versterken. Want om het afbrokkelen of het wegschuiven van de wallen tegen te gaan, werden bij de opbouw palen in de barm aangebracht met daartussen gevlochten rijshout.
Rijshout werd ook in dwarslagen tussen de aarde aangestampt. Bij ons gebruikte men daartoe dikwijls duindoorn, ciie door de boeren van de omtrek moest worden aangevoerd.
Van een andere kant zullen er nog 3.000 stormpalen (= fraises) nodig zijn. Deze stormpalen werden haaks op de steile buitentaluds ingeplant om het bestormen van de verschansing te breken.
Het stuk draagt geen datum maar Gabriel Chappuys in “Histoire générale de la guerre de Flandre” schrijft in zijn laatste hoofstuk, dat gedrukt werd in 1623, het volgende :
“ Cependant (juni 1622) en Flandre, les Flamans ayant fait une entreprise sur l’ île de Cassant devant l’Ecluse, qui ne leur réussit nullement, le Marquis de Spinola leur fit commencer le travail de quelques forts, sur les rives de la mer, tant pour empêcher le secours de la dite île en l’Ecluse, ce qu’il ne put faire, que pour remedier aux ravages que faisaient les Hollandais journellement, jusques aux portes de Bruges, Gant et l’ île (Lille? = Rijsel), contraignans le pays à de grandes et immense contributions, ce qui pouvait être empêché par lesdits forts, qui se faisaient aux frais de la Flandre, à la suscitation des évêques de Gant et de Bruges; et donnait ordinairement le dit sieur Marquis deux florins, à tous soldats qui y voulaient travailler, pour d'autant plus d’advancer: ce que voyans les Holiandais, envoyèrent un fort secours de Zelande et Flessinghe à l’Ecluse, dans les fort qui leur appartiennent et dans l’Isle de Cassant, lesquels par les Diques et Ecluses qu’iis levèrent, couvrirent tout le pays d’eau, noyèrent quantités de soldats Fiamans, perdirent une bonne quantité de munition, et leur causèrent de très grands et importants dégasts: neamoins les dits forts ne laissèrent pas de continuer jusqua l’entière perfection cl’iceux, sous la conduite du Gouverneur d’Anvers et de sieur de Fontenay Gouverneur de Gand, qui en avaient pris la charche: de sorte que maintenants lesdits deux forts retiennent beaucoup les desseins que les Hollandais pourraient exécuter à la ruine du Comté Je Flandre.”
Het behoorde tot de oorlogszeden van die tijd, dat benden van 25 à 50 man de onbescherme gebieden van de vijand binnendrongen en in de dorpen zware contributies deden betalen. Vooral paardenrijke streken werden slachtoffer. Wie niet wilde betalen werd geplunderd en afgebrand. Dat spelletje heette “partie lopen”. Benden maakten hele gebieden onveilig, bleven overnachten op de hoeven, roofden vee, haalden mensen van hun bed op en eisten losgeld of rantsoen. Om de brandschatting of contributie te ontgaan, kochten de parochies dure sauvegardes. Wachtdiensten op dijken en kerktorens werden opgericht; ook te Knokke. Daar hebben we dus de aanleiding tot het oprichten van de Linie.
Het blijkt tevens dat het geen nodeloze voorzorg was, van het begin af de soldaten-werklieden te beschermen met de vermelde palissades.
Er werd dus aan het Izabellafort gebouwd in juni 1622 en in 1623 waren de “twee forten” gereed. Was het 2e fort misschien het Sint-Teresafort? In “Knocke, histoire et souvenirs” 2e uitgave blz 132, deelt J. Opdedrinck een document mede, helaas zonder aanduiding van oorsprong, betreffende het verbouwen van het Sint-Teresafort.
We vinden er de namen van de aannemers die het aardewerk deden van de Forten Izabella en Teresa in Reigaartsvliet en in de Schorre. Abraham van Delden is de bijzonderste en ingenieur Vivario leidt de werken. Aan St-Teresafort werden twee bastions toegevoegd. Van Delden heeft 150 dagen gewerkt en betaalde de gulden per dag die bij Chappuys vermeld staan. Maar van Delden geraakte zonder geld en op last van Jan Wouters, auditeur bij het Regiment van Comte de la Fontaine (sieur de Fontenay bij Chappuys), werd zijn boedel in oktober 1622 op het Hazegras publiek verkocht. Als we 150 dagen terugrekenen, komen we weer in mei - juni, zoals Chappuys het opgeeft.
000000000 000000 000000000