Van Heksen en de Boze Vijand - Jacquemyne Van Iseghem 1686/87

Germain Vandepitte (1)

Op zondag 8 december werd er reeds om zeven uur in de mor­gen aangeklopt bij Jacquemyne Van Iseghem die in de Hauwerstrate woonde te Brugge.

Mientje keek verwonderd op toen ze open deed en meester Jan, de lijndraaier zag staan, die haar uitnodigde om mee te gaan naar een juffrouw die om haar gevraagd had. Hoewel Jan niet inging op haar verzoek de juffrouw met name te noemen, en omdat hij de verzekering gaf dat het in haar profijt zou zijn als ze meeging, trok ze goedgelovig met hem op.

Ter bestemming gekomen bleek het dat zij hij een huizeken stonden in de Hoye, waar ze zelf nog gewoond had.

Pas een voet binnen, kreeg ze een duw in de rug, zodat ze meteen midden de kamer stond, terwijl de deur achter haar op slot werd gedaan. Ze bemerkte dat er verschillende aanwezigen waren die haar vijandig opnamen.

Het was de vrouw des huizes die het woord nam en op hoge toon van haar eiste dat ze "soude ontdoen tgone sy daer tevooren ghedaen hadde"! Dat sloeg op het feit dat ze een paar van de aan­wezigen zou betoverd hebben, waardoor dezen van de duivel bezeten waren. Meteen bleek dat men Jacquemyne hield voor een toveresse.

****

Jacquemyne was de dochter van Pieter Van Iseghem en geboren te Wingene omstreeks 1616, wat geeft dat ze ongeveer 70 jaar was toen deze feiten plaats vonden.  Van haar tiende jaar af was ze in dienst gegaan en haar eerste "post" was bij Adriaen De Vriese geweest te Wingene, waar ze het vier jaar uithield. Een zelfde termijn verbleef ze bij Guille De Smidt op Oostkamp; om vandaar naar Oedelem te verhuizen bij Boudewijn Rougiers. Vervolgens was ze dienstbode geweest op het kasteel van de schout, gelegen op de heerlijkheid Oostkamp.

Na een jaar dienst bij Jan Adriaens op "het kerckegoed op de Gevaerts", was ze daar uitgetrouwd en woonde met haar man, Cared De Blonde, op Oostkamp; daarna zes jaar op Varsenare en dan terug op Oostkamp. Acht jaar duurde haar huwelijksleven.

Nadien was hertrouwd met Jan Vanden Berghe. Maar ook dat huwelijk was van korte duur geweest: een jaar ofte luttel meer.

Als weduwe woonde ze dan vier en een half jaar bij Pieter De Queeckere nabij de Kruispoort. Toen trouwde ze met Gillis Brouckers en woonde twee jaar in de Hoye met hem. Hij won de kost met het maken van houten priemen voor de schoenmakers. Drie en een half jaar geleden was ook deze echtgenoot gestorven. Ze woonde nog een tijdje op het "Hooghstuck" om daarna naar de "Hauwaertstrate" te verhuizen (2)

In deze opsomming komen nog enkele hiaten voor, die later aangevuld werden.

****

Jacquemyne vinden we op 14 december terug in de gevangenis van Brugge, waar ze door de stadsschepenen Van Assenede en Kersschieter, samen met griffier Legillon, opgezocht werd.

Op de vraag waarom ze in het gevang werd opgesloten, verklaarde Jaquemyne te vermoeden dat het was omdat enkele personen kwaad van haar gesproken hadden. Dat men van haar in de stad verteld had "dat ze een duyel soude ghejaecht hebben in eene dochter ghenaampt Mary, wonende in de Hoye".

Onder degenen die dat uitgestrooid hadden was ook een zekere Jan Moens, die woonde nabij de Vrijdagmarkt. Verder ook een François die buiten de Smedepoort woonde, langs de weg die loopt naar het kasteel van de burgemeester La Coste en waar deze Mary een tijdje gewoond had (3).

Tevoren had Jacquemyne samen met Mary een huisje gepacht in de Hooie, aan Loys Stassins tegen één schelling twee groten per week, waarvan ze elk de helft betaalden. Deze Mary spon sayette voor haar kost en ook voor het kind dat ze big haar had.

Want Mary had een kind van ongeveer drie jaar waarvan Jan Coene, een landsman van Moerkerke, wist te vertellen dat ze het gewonnen had bij haar stiefvader, een zekere Pieter. Door hun onbehoorlijk gedrag hadden ze de parochie Moerkerke moeten verlaten.

Zijzelf woonde nu in de Hauwersstraat in een huizeken dat gepacht werd aan Guille Oultryve; en daar woonden ook nog bij: een oude vrouw met haar dochter Josyne. Na de dood van haar man verdiende Jacquemyne haar brood met kruiden en groenten te plukken en deze te verkopen aan de burgers en de apothekers als daar waren: Gloribus, Kerkhove, Muenkenrede, Michiels, Speelman, e.a.

Wat had haar bewogen om zondag laatst naar het huis te gaan van deze Mary in de Hooie? Dat was gekomen doordat Jan de lijndraaier haar was komen halen s’morgens al om zeven uur, omdat een juffrouw om haar gevraagd had, en dat het haar profijt zou geven. Nauwelijks was ze binnen of achter haar hadden ze de deur gesloten. Dan eiste de vrouwe die bij Mary woonde "dat ze zou ontdoen wat ze vroeger gedaan had".

Tevergeefs had ze gezegd helemaal niets te hebben gedaan en niet schuldig was. Men dreigde haar te slaan en te smijten, wat ze trouwens naderhand gedaan hadden ook. Verder hadden ze rijshout in de haard gelegd en ze dreigden haar te branden. Zo hielden ze haar onder voortdurende dreigementen vast, ondanks ze vroeg om naar de mis te mogen gaan. Ze moest en zou de duivel uitdrijven bij Mary die ervan bezeten was, door de woorden uit te spreken.

Mary had uitgeroepen dat ze haar zou krabbelen, zo ze niet deed wat gevraagd werd. Alle aanwezigen waren overtuigd dat de duivel gesproken had door de mond van Mary. Uit hun verdere woorden had Jacqumyne kunnen opmaken dat Mary de zomer tevoren "hadde gheseten op het cruyce twelcke jaerlicx omme ghedraghen wordt in de prochie van Damme, omme van den duyvel te connen verlost worden". Ze had ook verstaan dat Mary er veel baat gevonden had, maar nu bleek dat de duivel opnieuw door haar mond gespro­ken had.

Mary die op een stoel zat, was haar plotseling op het lijf gevlogen, nam haar op en smeet haar op de grond. Opstaande, dreigden de omstaanders haar te branden als niet deed wat ge­vraagd werd; dit terwijl zij gedurig herhaalde onschuldig te zijn en nooit of nooit iemand misdaan te hebben. Zo dat waar was, mochten de Heren haar straffen.

Dat alles was slechts olie op het vuur geweest. Ze riepen dat ze de duivel in Mary had gejaagd en ze nu maar kon zien dat ze er hem weer opnieuw kon uitdrijven, of dat ze haar zouden straffen: dat zij de Heren waren!

Op de vraag wie die personen waren, bleef ze het antwoord schuldig. Ze kende ze niet en veronderstelde dat het geburen waren.

Zo was zij tegen wil en dank de hele nacht en de volgende dag gevangen gehouden in de Hooie, tot eindelijk de schadebeletters waren gekomen om haar te ontzetten en over te brengen naar ... het gevang. In de loop van de maandag was pater Commyn bij Mary binnen gekomen en tegen hem hadden ze gezegd: "Kijk pater, dat is de persone die Mary betoverd heeft!" Dat pater echter zei dat hij haastig was en zich dat niet kon aantrekken. Dat ze het recht niet hadden haar daar vast te houden en ze haar moesten laten naar huis gaan.

Mary was die maandagochtend naar de kerk geweest, en toen ze terugkwam stevende ze opnieuw op Jacquelyne af, zeggende:

"dat den oppersten haar gezegd had dat ze moest ontdoen wat ze gedaan had!"

Later in de dag was pastoor Nollet gekomen die het heilig olie bij had en het op het hoofd van Mary stelde.

Jacquemyne, zeiden de Heren haar, diezelfde dag hebt verscheiden kruisen gemaakt op alle lichaamsdelen van Mary en daar-' bij gezegd:"Godt seghent Godt betert ende Godt weert dat u deert ende ick ontknope dat ick gheknopt hebbe". Ja dat heb ik gedaan bekende ze, maar alleen uit angst en schrik omdat men mij bij de keel gegrepen had en daarbij zeiden dat ze mij de kele zouden induwen.

****

Op 22 januari 1687 werd Jacquemyne andermaal in het gevang ondervraagd.

In haar vroegere verklaringen had ze gezegd dat ze gehuwd was geweest met Jan Vanden Berghe en dat ze op St.-Kruis gewoond hadden, zonder daar evenwel nader op in te gaan. Waar woonden ze daar? Jacquemyne zei dat ze daar op het hof van Jonkheer Char­les Cobrysse verbleven, maar dat ze verder met deze heer geen relaties hadden. Ze hadden daar gewoond, meer niet. Ze voegde er echter nog rap aan toe, dat Cobrysse er eigenlijk de schuld van was dat ze een kwade naam had.

Op de vraag welke naam dat was, antwoordde ze: de naeme van tooveresse". Het was Cobrysse geweest die, naar beste weten, haar zo betiteld had.

Maar Cobrysse moest dan wel toch enige reden gehad hebben om haar aldus te noemen? Naar haar mening had hij dat niet, maar hij deed het toch maar!

Vijf of zes jaar geleden, toen ze op het Hoogstuk woonde, had Cobrysse een van zijn knechten gezonden om haar te halen, het voorwendsel dat er nog iets te "administreren" was in verband met het overlijden van haar tweede man. Op het kasteel aangekomen zei Cobrysse dat hij haar niet ontboden had om te rekenen, maar wel "omdat ze zou ontdoen tgene ze gedaan had op zijn goed".

Ze had zich teweer testeld en gezegd dat ze geen kwaad had gedaan; waarop Cobrysse dreigde haar te slaan met de stok die hij in de hand had. Hij zou haar dat wel afleren, schreeuwde hij.

Aan zijn heide knechten had hij toen bevel gegeven haar te slaan met een stok; en met zijn drieën "alsdan ghegheven veele harde slaghen op haer lyf, tot yder wel sesthiene of twintich slaghen, waerdoor haer gheheele lichaem swart was".

Nadat ze haar toegetakeld hadden, bonden ze een reep rond haar middel en sleepten haar zo in en door de walgracht van het kasteel, op gevaar af dat ze kon verdrinken.

Had een van de knechten niet gepoogd met een lange perse haar onder water te duwen? Daar wist ze niets van.

Had ze, in het water liggende, niet gedurig geroepen: Agis, Agis? (4) Nee, daar was niets van! Ze had niets anders geroe­pen dan: Jezus, Maria!

Eindelijk hadden de knechten haar dan uit het water gesleurd en werd ze bij een vuur gesteld om wat te drogen. Cobrysse was toen andermaal bij haar gekomen en had nogmaals herhaald dat ze moest ontdoen wat ze gedaan had; of dat hij haar met stokken zou laten doodslaan. Daarop had ze geantwoord onschuldig te zijn en dat, indien hij haar doodsloeg, hij achter haar lijk niet zou : gaan. Terstond hadden Cobrysse en zijn knechten andermaal uitgehaald en haar met stokken geslagen.

Had ze na dit tweede pak slagen niet gezegd dat ze het gedaan kwaad zou weren? Het kwaad dat ze veroorzaakt had op zijn goed en in zijn familie, en dat het in de toekomst niet meer zou gebeuren? Maar, aan wat God hem zou toezenden, daar kon ze niets aan veranderen? Jacquemyne loochende dat ze zoiets gezegd had.

Wist ze dan niet dat Cobrysse, tijdens ze daar woonde, en na haar vertrek, groot verlies had geleden onder zijn beesten?

Dat was haar onbekend.

Tegen het vallen van de avond was ze dan weggezonden geweest van het kasteel en was ze terug naar de stad gesukkeld.

Hoe was het in feite mogelijk dat, na zoveel slagen te hebben gekregen, ze dat zo goed doorstaan had? Dat was geschied met de hulpe van God en Maria.

Had haar man bij haar thuiskomst niet gevraagd hoe het kwam dat ze zo door en door nat was? Zeker had hij dat, en ze had hem verteld dat de knechten van Cobrysse haar in de wal gesmeten hadden en dat Cobrysse gezegd had dat ze een toveresse was.

Haar man die ziek lag, had daarop geantwoord: "Laat ik maar genezen zijn, ik zal hem dat wel afleren!"

Maar ’ s anderendaags was Pater Commyn toch bij haar geweest? Had hij niet gevraagd wat ze haar man over dit feit verteld had? Zei ze niet tegen hem, gezegd te hebben dat ze in de gracht gevallen was? Inderdaad, ze had hem dat gezegd. Pas twee dagen later had ze het haar man verteld, omdat ze bang was dat hij zou hervallen in zijn ziekte.

****

De tijd verliep; wat niet zeggen wil dat de zaak geen gevolg kreeg. IJverig werd gespeurd in het verleden van Jacquemyne.

Toen in een volgende zitting haar ouders ter sprake kwamen, wees ze erop dat dezen deugdelijke en eerlijke mensen waren en dat de Heren dat konden nagaan aan de hand van het attest dat afgeleverd werd door de pastoor van Wingene, Jacobus De G... op datum" van 10 oktober 1672, dat in haar bezit was.

Kende ze Pieter De Bats? Deze man had er haar van beschuldigd een toveres te zijn en hij gaf haar de schuld ervan dat zijn paard ziek geworden was; en ook de ziekte van zijn zoontje weet hij aan haar. Het kind was beginnen met het hoofd slaan alsof het verdraaid stond. Met de kin sloeg het op de borst om vandaar met een zwaai de linker schouder te raken; en dit steeds weer. Drie dagen tevoren zou Jacquemyne hem een appel gegeven hebben... Enkele tijd later was ook Pieter zelf ziek geworden.

Van Pater Commyn had hij echter gehoord dat ze een kwade naam had. Omdat hij haar verantwoordelijk achtte daarvoor, had hij verzocht dat ze eens zou komen. Hij had haar in de stal geleid en geëist dat ze het kwade zou wegnemen. Ze had de woorden gesproken "God zegent God betert".

Jacquemyne van haar kant, ontkende dat. Het was wel gebeurd dat ze in de buurt van het hof van Pieter kwam om kruiden te plukken. Herhaaldelijk had hij haar trouwens weggejaagd. Ze loochende echter ooit in huis of stal te zijn geweest, of een appel aan het kind te hebben gegeven.

Cornelia Hostens, vrouwe van De Bats, verklaarde dat Jac­quemyne al omtrent vijf jaar geleden aan de deur geweest was om te vragen daar te mogen wonen (d.i. dienst nemen). Ze had gezien dat Jacqyemyne de hand had uitgestrekt naar het kind, zonder evenwel te hebben gezien dat ze het een appel gaf.

Wel was ze er zeker van dat ze in de stal was geweest.

Dat gebeurde in haar bijzijn en daar waren ook haar man en Jan Baes bij. Ze had er de woorden gesproken. Jacquemyne had zo’n kwade naam, dat ware het haar doen geweest, ze haar die woorden tweemaal had doen uitspreken.

Nog loochende Jacquemyne ooit in de stal te zijn geweest.

Waarom ze ook verzwegen had dat ze nog in dienst was geweest bij Vincent Le F(ourc?)?

Vincent had verklaard dat hij door Pater Commyn wist dat zijn beide kinderen Heinderyck 15 jaar en Joanne 13 jaar, betoverd waren geweest. Ook waren nog twee andere kinderen overleden toen ze bij hen woonde. Mary Tytgadt, de vrouw van Vincent, was ziek geworden, alsook de 19 jarige zoon Cornelis. Pas later had Mary zich gerealiseerd dat het bezetenheid was.

Verdacht ook, zelfs hoogst verdacht was, dat Jacquemyne altijd gezegd had 's nachts niet te kunnen slapen; en dat, toen men haar nodig had en riep, ze nooit te voorschijn kwam of daar niet was.

Jacquemyne zei wel te weten dat Vincent veel ongeluk gekend had, maar dat was haar schuld niet.

Mary Du Bois had ze blijkbaar betoverd toen ze van de Hoye verhuisde naar de Hauwersstraat. Op een dag had ze wafels gege­ven en na het eten daarvan, was Mary onwel geworden.

Na eerst ontkend te hebben dat ze "een stuck waefels" ge­geven had, gaf Jacquemyne naderhand toe dat Mary ervan gegeten had. Maar ze was toch niet allen geweest? Ook haar eigen zuster Josyne en haar zwager hadden ervan gegeten; evenals Margriete Coolbranders, de weduwe van Jan de Wandele; en dezen waren niet ziek geworden!!

Daarna haalt Jacquemyne aan dat Mary Tytgadt en een zekere "Locke Tette"(5) ruzie hadden gemaakt en dat Mary zich daar zo gram had gemaakt, dat ze kwalijk geworden was. Trouwens meester Christoffels (de chirurgijn) die haar behandelde, zou wel meer kunnen vertellen over die kwalijkten van Mary.

Kende ze Francois NN ?

Was dat niet de man die buiten de Smedepoort woonde en waar Mary tijdelijk verbleven had?

François had verklaard dat Jacquemyne een paar maal bij hem aan huis was geweest en dat hij daarna ook "bangheheyt aen therte" gevoeld had. De duivel had hem gezegd dat Jacquemyne een toveresse was, die hem betoverd had. Ze had de woorden bij Mary, van Bod zegent en God betert, nog maar pas uitgesproken, of hij had zich al een stuk beter gevoeld.

Nogmaals herhaalde Jacquemyne dat ze onschuldig was. De duivel was een leugenaar en men had haar verplicht die woorden uit te spreken toen ze in dat huis gevangen werd gehouden. Men had gedreigd haar te slaan en te branden, terwijl men haar het mes op de keel zette.

Had men haar op het kasteel van Gobrysse niet in de wal gesmeten en tevergeefs gepoogd haar onder water te duwen? Had ze geen Agis, Agis geroepen?

Natuurlijk hadden haar in de wal gegooid. Maar dat van dat onder water duwen, daar wist ze niets van. Wel had men een reep om haar middel gebonden en haar daarmee opgetrokken.

In het water was ze haar "yserken ende tuyte" kwijtgeraakt (6). Wat ze geroepen had, was Jezus Maria!

Had ze daar geen tweeduizend stokslagen gekregen?

Bescheiden zei ze, dat het er niet zoveel waren. Maar ze raamde het aantal toch op dertig!

Alhoewel men haar zo geslagen had, was ze toch wonderlijk rap weer op haar positieven geweest, en vlug weer in de stad?

Ze bekende dat ze haar best gedaan had om thuis te geraken omdat de huisdeur gesloten was en haar man ziek te bed lag.

Verschillende malen had Jacquemyne tijdens vroegere en ook bij deze ondervraging aangedrongen opdat men haar zou visiteren, maar daar ging men niet op in. Tijdens een volgend verhoor bleef ze volhouden nooit in huis of stal te zijn geweest bij Pieter De Bats; zoals ze ook bleef ontkennen iets aan het kind gegeven te hebben.

Men zei dat ze sprak tegen beter weten in: dat daarvan getuigen waren.

In konfrontatie met De Bats verklaarde deze op eed dat hij haar uitgenodigd had te komen; dat hij haar in de stal had geleid en haar verplicht had te zeggen: God zegent God betert.

Eerst loochende ze dat nog; maar dan kwam het in haar zin dat Pieter haar wel ontboden had, maar ze was niet in de stal ge­weest. Nu ja, in het deurgat van de stal, en daar had ze de woorden gesproken. Maar dat paard had ze niet ziek gemaakt!

Men vroeg aan De Bats of ze het kind een appel had gegeven. Dat weet ik niet, zei hij, daarvan is mijn vrouw op de hoogte. Jacquemyne bezwoer nogmaals onschuldig te zijn; en dat men haar visiteren zou en dat ze het beu was in het prison te zitten.

Had ze verdiend van te sterven, dan verkoos zij de korte pijn liever dan de lange. Ze was onschuldig!!!

Jan Baes kwam getuigen dat ze samen met de baas en de bazin in de stal was geweest en daar gezegd had "ick were dat ick daer ghebracht hebbe in huys, scheure ende stallinghe ende manschen ende beesten".

Jacquemyne vloog op en zei enkel te hebben gezegd: "God zegent, God betert, ick neme wat u deert!".

Men vroeg haar dan waarom ze aldoor aandrong om haar te laten visiteren.

Eerst antwoordde ze dat men haar aangeraden had dat te vragen. Toen men echter vroeg naar de persoen die zoiets gezegd hadden, bleef ze het antwoord schuldig, tot ze na enig nadenken, te kennen gaf: dat ze het gehoord had van in hare jonkheid over personen die "gherecht" werden en tevoren gevisiteerd (7).

Op de vraag wie haar wel zou getekend hebben, zei ze dat niet te weten.

Einde juni werd ze gekonfronteerd met Corbysse. Nieuw in zijn verklaring was, dat hij nu vertelde dat een zekere geestelijke (Commyn?) Jacquemyne gevraagd bad dat ze eens zou nazeggen: "ick gheloove in Godt ende verlooehen de duyvel met alle synen ananck".

In plaats daarvan had Jacquemyne gezegd: "ick verloochen Godt ende geloove in de duyvel!".                                                                                ,

De geestelijke had haar er op gewezen niet dàt te hebben gezegd, maar wel: "ick gheloove in Godt enz..."

Opnieuw had zij gezegd:"ick verloochen Godt...".

En nogmaals werd ze verzocht woord voor woord te herhalen wat haar werd voorgezegd. Deze maal was het haar gelukt. Jacquemyne betwiste zijn verhaal en zei dat ze toen zo '' "ghetroubleert" was, dat ze niet wist wat te zeggen.

Cobrysse hield zijn versie staande en zei dat het gebeurd was voor ze in de wal werd geworpen, of nee ... heu ... ja toch, naar zijn weten was het ervoor geweest. Jacquemyne was toen ook door de geestelijke belezen geweest en daarbij was ze kwalijk geworden. Volgens het oordeel van Cobrysse zelf, moest ze de duivel in persoon geweest zijn, om die menigte slagen zo goed verdragen te hebben.

****

Begin juni in een volgende zitting, kwam men opnieuw terug op haar geroep van "Agis, Agis". Ook bleek iedereen verwonderd te zijn over het feit dat Jacquemyne na dat pak           slaag zo machteloos uit het water werd opgevist en wat later, als ze meende niet meer te zijn gezien, er zo rap vandoor ging.

Als verklaring gaf ze enkel dat God har geholpen had. Aernout Miinne kwam getuigen dat ze wel degelijk Agis geroepen had, toen ze in de wal lag en ze alle moeite deden om haar onder water te krijgen en te houden, iets wat hen niet gelukt was. Hij voegde er nog aan toe, dat ze ondanks de slagen, geen kreet of schrei gelaten had.

Het slachtoffer replikeerde dat ze niet kreet als ze ge­slagen werd, maar men had haar zodanig geslagen dat ze niet meer wist wat ze allemaal gezegd had.

In een volgende ondervraging, begin augustus, werd Jacquemyne gezegd dat, toen ze ten huize van Isabeau Van Daele werd gevangen gehouden, ze uit vrije wit zou gezegd hebben tegen Mary Du Bois: "de duyvel der helle daeruuyt, die, ick daerin ghestoken hebbe", of iets dergelijks.

Ze gaf toe iets in dienaard gezegd te hebben, maar dat was toch maar geschied onder dwang.

Josyne Verpoort verklaarde dat zij en haar moeder sedert mei 1686 samen met Jacquemyne het huis bewoonden in de Hauwaertsstraat en dat deze laatste "befaemt was van toveresse". Maar zij meende te weten dat het enkel achterklap van kwatongen was.

****

Hoe het onderzoek verder verliep, is ons niet bekend, daar er klaarblijkelijk wat tekst ontbreekt.

Wel vonden we ingeschreven naast de examinatie van 28 mei 1687 op f° 41 r° de tekst van het vonnis dat luidde:

Jacquemyne Van Iseghem.

Op den 4n September 1687, gheseyt die Jacquemyne Van Ise­ghem buyten deze stadt ende acht mylen inde ronde voor den tyt van acht jaeren op peyne (f° 42 r°) van publyck bannissement ofte andere arbitraire correctie in de Camer met open deuren.

Bron

  • Rab ASB reg 629 f° 34 / 1 - 11 / -41v°-53.

 Voetnoten

  1. Met de onderhavige twee hoofdstukken wordt voorlopig deze zeer interessante studie van dhr G. Vandepitte afgesloten. Voor wat de vorige hoofdstukken betreft, verwijzen wij naar de voetnota in het vorige nummer van "Rond de Poldertorens" op pagina 125.
  2. Het Hoogstuk is een deel van hetkwartier de Hooie bij de Coupure.
  3. Kasteel burgemeester La Coste: dit was het^Kasteel ter Lucht nabig het Boompge, gebouwd 1664 door J de la Coste.
  4. Verondersteld werd dat ze haar "Familier" of duivel ter hulp riep.
  5. Locke tette: in de gewesttaal is lokken = zuigen. Tette is mamme, vrouwenborst. Hier waarschijnlijk een vrouw met zeer zware boezems.
  6. Yserken en tuyte: de tuit of tuut was de vrouwenmuts; en daarop was een sierijzer bevestigd.
  7. Gherecht worden: veroordeeld en terechtgesteld. 

Pieternelle Mazy  - 1792

 Die zijn gat verbrand … moet op de blaren zitten.

Het was Pieternelle Mazy overkomen en dan nog in de letterlijke betekenis van het woord. Dat het zo liep, was echter haar schuld niet. Men had haar op het vuur gezet, haar daarin gehouden en nog wat extra fijn hout op het vuur gelegd, om een nog beter resultaat te bekomen.

De personen die het recht in eigen handen hadden genomen, werden aangehouden, gevangen gezet en voor de rechtbank van het Brugse Vrije gebracht, daar de feiten zich hadden voorgedaan te Leke op 10 mei 1792.

Op 30 mei verscheen de beklaagde Isabella Wantels, dochter van Joannes en 52 jaar oud. Ze was geboren te Klerken en woonde te Leke. Isabella was gehuwd geweest met Simoen Bernaert, bij wie ze twee zonen had, die nu bij haar en hun stiefvader Ambrosius De Vynck inwoonden.

Men legde haar ten laste, dat ze op 10 mei een oude vrouw met name Pieternelle Mazy, huisvrouw van Pieter (H)Outterloot, in haar huis op het vuur had geworpen en haar daarop had gehouden zitten of liggen, op gevaar af dat ze er het leven kon bij laten.

Isabella antwoordde dat de vrouw door haar zoon Joannes in het vuur werd geworpen, maar dat ze er niet werd in gehouden.

Hadden hare twee zonen Joannes en Josephus de vrouw niet in het Vuur gehouden en zelfs hout eronder gestoken, zodat ze op verscheidene plaatsen van haar lichaam verbrand was tot op het vlees en haar klederen verschroeid en verbrand waren?

Zij ontkende dat haar zoon Josephus daarbij zou geholpen hebben en dat er hout op het vuur werd gelegd.

Had ze tegen de vrouw dan niet gezegd "dat ze moeste er doen 't gone sy gedaen hadde ende uythaelen ' t gone sy op het hof hadde versteken"? (1) Dat ze haar ander in het vuur zouden leggen, zoals ze trouwens gedaan hadden?

Ja, zei Isabella, ze had zoiets gezegd toen Pieternelle uit het vuur kwam gekropen; maar ze had er haar niet op gelegd.

Had ze het vrouwtje niet beschuldigd van toveresse te zijn en haar doen bekennen door dwang en pijn dat ze dat inderdaad was? Dat ze daardoor beloofd had te doen wat haar gevraagd werd?

Daarop zei Isabella bewijzen te hebben dat Pieternelle wel een heks was; en dat ze al lang als toveres bekend stond. Dat al "de vuyligheyd", nu eens aan de varkens, dan weer aan de koeien, ook aan de mensen (want zij en haar zonen konden somtijds niet werken), dat al die vuiligheid door haar op het hof gebracht werd en men haar verantwoordelijk stelde voor al die rampspoed.

Had ze die vrouw niet uit boosaardigheid zo behandeld? Er was immers sprake van "vuyligheyd" en dat waren "verwaende gepeynsen" (2).

Haar zoon had Pieternelle in het vuur geworpen omdat zij er kwasi zeker van waren dat ze oorzaak was van al hun ellende.

Was het niet eer de slechte manier van leven met haar man, die de miserie meebracht? Was het niet algemeen op de parochie geweten dat haar man, om haar onwaardige handelingen te ontgaan, zich genoodzaakt zag in het "hinnekot" te slapen?

Isabella ontkende dat ze kwalijk leefde met haar man.

Wist beklaagde dan niet dat ze een zeer laakbare daad had begaan, waarbij de vrouw het leven kon verliezen? Zoiets was toch hoogst strafbaar?

Ja, ze wist dat ze misdaan had en niet kon loochenen "dat sy haer met het gat op het vuur hadden geworpen".

Had ze nog iets bij te brengen tot haar ontlasting? Was ze al eerder in het gevang opgesloten geweest en gestraft geworden, hier of elders?

Neen. Ze had zo gehandeld omdat ze de vrouw aanzag als de oorzaak van alle ellende. Nooit te voren was ze gedetineerd of gestraft geweest.

Na voorlezing van hare verklaringen zette Isabella een kruisje, daar ze niet kon schrijven.

****

Josephus Bernaert, zoon van Simoen, wever van stiel, geboren te Leke en 20 jaar oud, werd op 19 juni in het gevang verhoord.

Hij ontkende de beschuldiging als zou hij medeplichtig ge­weest zijn aan dit misdrijf, daar hij pas in huis gekomen was op het ogenblik dat de vrouw uit de haard kroop.

Van zijn moeder en broeder had hij gehoord dat er fijn hout op het vuur was geworpen om haar te branden. Zijn moeder had tegen Pieternelle gezegd "dat ze moest herdoen tgene ze gedaan hadde". Moeder had ook tegen hem gezegd dat de vrouw haar het eerst was "aangegaan", dat ze een toveresse was en reeds veel kwaad had bedreven.

Eigenhandig was deze verklaring ondertekend door Jozef.

****

Op 23 juni kwam de beurt aan Joannes, wever van beroep, 23 jaar oud.

Men beschuldigde hem ervan de oude impotente vrouw van Pieter (H)Outterloot in het vuur te hebben geworpen om haar te branden. Jan loochende dat en zei dat ze tijdens de worsteling met zijn moeder, een stoot had gekregen en in het vuur gevallen was, waarin fijn hout lag te branden. Hij noch zijn broeder hadden op bevel van hun moeder er hout op gelegd.

Hij meende verder dat ze niet zo erg verbrand kon geweest zijn, daar ze zelf en seffens uit het vuur kwam gekropen en staande aan het venster van de woonkamer, met eigen handen haar "jakke" op het vuur had gegooid.

Dan had hij tegen haar gezegd "dat ze moest overdoen tgone ze gedaen had", of dat hij haar nogmaals in het vuur zou werpen.

Hij had dat gedaan omdat Pieternelle veel ongeluk bracht over mens, dier en vruchten; en omdat hij haar, als zovelen,  voor een toveresse hield.

Pieternelle had beloofd alles te doen wat ze haar vroegen en ze had daar de hand op gegeven (3). Nooit zouden ze nog ongemakken hebben en ze zou hen in de toekomst gerust laten en aan niemand daarover spreken.

Men zei hem dat de vrouw dat enkel gezegd had en beloofd door de schrik en de pijn en om levend uit hun handen te geraken. Wist hij dan niet dat het strafbaar was iemand "aen den lyve te krenken"? namelijk door ze op het vuur te houden op gevaar af dat ze er het leven liet en dit met "opgezette wille", feit dat getuigde van meerder kwaad en boosaardigheid.

Jan bekende dat hij dat wel wist, maar dat ze in geen gevaar meer verkeerde toen ze dat beloofde en toen ze aan het venster stond en daar nog enige tijd verbleven had.

****

Op 27 juni 1792 werd in deze zaak vonnis gesproken.

De drie gevangenen: Isabella Wantels, Joseph en Joannes Bernaert, werden veroordeeld om gezamenlijk te verstrekken aan de dismeesters van de parochie Leke, de nodige kontanten tot ; het aankopen van een "halve hoet terwe" om dit tot brood te verwerken en daarmee de armendis te laten dekken op zondag 9 juli eerstkomende. Vooraf moest daarvan "een tamelijke portie" gegeven worden ten huize van Pieter (H)Outterloot te Leke. De rest was bestemd voor de disgenoten van de parochie.

Zo zij aan deze voorwaarden niet voldeden, zouden ze terug in het gevang worden opgesloten tot daaraan was voldaan.

Verder moesten ze een brief schrijven aan de dismeester en aan de berijder van het distrikt, waarvan kopie moest gegeven worden aan de griffier van de rechtbank.

De berijder moest "overluyt en ten aenhooren van een ieder de brief voorlezen, alvorens het brood werd uitgedeeld. En achteraf moest deze brief geafficheerd worden aan "de kerkstichel"

****

Zoals altijd werden ze ook veroordeeld tot de kosten van het proces.

Bron

  • Rab, Brugse Vrije Reg. 17039 f° 1-8 r°.

Voetnoten

  1. Dat ze moeste erdoen .... op het hof hadde versteken: erdoen = herdoen, overdoen. Lees hier: wegnemen, de betovering wegnemen, verbreken, door het verwijderen van dàt iets wat ze verborgen had op het erf met als doel de betovering blijvend te maken. Meestal was er sprake van "vuyligheyt" (het boerjonck?).
  2. Verwaende gepeynsen: niet gegronde vermoedens, inbeeldingen.
  3. Daarop de hand gegeven: de handslag, de formele bekrachtiging meestal bij een verkoop.
  4. De kerkstichel: steen of stenen stoep aan de kerkmuur vóór de kerk, waarop de afroeper of uitklinker (eng. cryer) plaats nam om de officiële berichten voor te lezen. Naast de stichel stond ook meestal een zuil om berichten aan te plakken, tenzij daarvoor de kerk- of kerkhofmuur werd gebruikt.

Van Heksen en de Boze Vijand - Jacquemyne Van Iseghem 1686/87 - Pieternelle Mazy  - 1792

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1984
04
157-173
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:37:15