Het internationaal plankier bij het fort    St-Donaas in de XVIIe eeuw

Dr. Jos De Smet

Vóór enkele weken vond ik een pak aantekeningen terug, die ik in 1920-1921 had gemaakt op het Stadsarchief te Brugge, bij het voorbereiden van mijn doctorsdissertatie. Enkele van deze aantekeningen gaan over het plankier voor internationaal verkeer te water bij het Fort St-Donaas, op de dijk, die de Zoete Vaart (de vaart Brugge-Sluis uit de jaren 1550-1564) en de Zoute Vaart (het vroegere Zwin) scheidde.

In de loop van de XVIe eeuw was de verzanding van het Zwin tussen Damme en Sluis zover gevorderd dat de scheepvaart met de haven van Sluis uiterst moeilijk werd. Daarom liet de stad Brugge in 1550 ten westen van de loop van het Zwin, een zeekanaal graven tussen Damme en Sluis. Dit kanaal eindigde te Sluis met een zeesluis, die uitliep in het “Pas van het Zwin”, en zo in verbinding stond met de zee. Dit dubbel sas, gebouwd in de jaren 1560-1564, staat getekend op het plan van Brugge, in 1562 gegraveerd door Marcus Gerards.

Ook de Reie tussen Brugge en Damme was verzand. Daarenboven ondervonden de schippers aldaar gedurig last van de militaire gouverneur uit Damme. Dit had voor gevolg dat de stad Brugge, in plaats van de Reie te verdiepen tussen Brugge en Damme, een nieuw zeekanaal liet graven van Brugge, over Koolkerke, naar Monnikerede. Dit nieuw kanaal, dat de naam kreeg van “Sluise Vaart”, volgde het bed van het Oud Zwin, tussen Brugge en Pereboom, en vandaar het bed van het tweede Leugenzwin, om te Bekaf (Monnikerede) in de Zoete Vaart van 1550 te eindigen. De toegang van de Zoete Vaart naar Damme, werd te Bekaf afgesloten door een dijk.

Al deze waterwegen, namelijk de Zoute Vaart (het Zwin tussen Damme en Sluis), de Zoete Vaart die er naast ligt, alsook de Sluise Vaart van 1564, kan men goed zien op de kaart van het Brugse Vrije, in 1561-1571 opgemaakt door Pieter Pourbus, en waarvan het noordoostelijke deel (tussen Brugge, Blankenberge, Vlissingen en Biervliet), nu bewaard wordt in het “Brangwyn-museum” [Frank William Brangwyn (1867-1956), Britse Bruggeling , kunstenaar] te Brugge (1).

Enkele jaren later, in 1568, brak de Tachtigjarige Oorlog uit tussen de opstandige Noordnederlandse Provinciën en de Koning van Spanje. In onze streek waren de legers zeer aktief vanaf 1578. Bij gemis aan onderhoud, stortte in 1589, de zeesluis van de Zoete Vaart te Sluis, in. De overstromin-gen door de oorlog veroorzaakt in de omgeving van Sluis, zorgden ervoor dat, na enkele jaren, het Zwin rond Sluis en verder tot aan de zee, weer een grote diepte kreeg, o.m. door het vormen rond 1580 van het Lapscheurse gat. Deze zeearm is nu opgeslijkt, maar vormt nog altijd de rijksgrens te Lapscheure en te Middelburg. Hij staat nog niet getekend op de kaart van Pourbus. Het Lapscheurse Gat heeft het grondgebied van de parochie Lapscheure en van de stad Middelburg (Vlaanderen) in twee delen gescheiden. De Noordnederlanders bezetten na 1604 het noordelijk deel, dat dan in 1648 bij Nederland bleef en nu deel uitmaakt van de gemeenten Sluis en Aardenburg (Heile).

Wanneer in 1604 de stad Sluis voor goed door de Noordnederlanders werd ingenomen, liet de Spaanse veldheer Andreas Spinola, op de grens van Lapscheure en Hoeke, het Fort Sint-Donaas bouwen, ten dele in het bed van de Zoete Vaart, die aldaar volledig werd afgedamd en ontoegankelijk bleef voor de vijand.

Het Verdrag van Munster stelde op 50 januari 1648 een einde aan de Tachtig jarige Oorlog. Volgens art. 3 van dit Verdrag behield ieder der beide partijen de gebieden die zij, bij het sluiten van de vrede bezet hielden. Art.14 sloot de Zuidelijke Nederlanden volledig af van rechtstreekse verbindingen met de zee. Immers, de Noordnederlanders zouden de Schelde, het Sas van Gent en het Zwin gesloten houden voor de scheepvaart uit en naar onze gewesten. En tot slot bepaalde art. 71 dat de dijk, die de Zoete Vaart afsloot bij het Fort St-Donaas, zou weggenomen worden, en vervangen door een sluis (2). De bedoeling van de Noordnederlandse regering was de zeehandel met de havens Antwerpen, Gent en Brugge te laten geschieden, uitsluitend op Noordnederlandse schepen.

Van zohaast de stad Brugge kennis kreeg van de art. 14 en 71 van het Verdrag van Munster, heeft zij zich ingespannen om de toelating te bekomen tot het bouwen van een sluis bij het Fort St-Donaas. Brugge had wel opnieuw verbinding gekregen met de zee door het graven van het kanaal Gent-Brugge-Oostende in 1612-1622, maar ze hoopte dat ook over Sluis nog belangrijke hoeveelheden koopwaren naar Brugge zouden komen. Voorlopig moesten de zeeschepen in het Zwin aanleggen bij het Fort Sint-Donaas en hun lading overbrengen in Brugse schepen, die aan de overzijde van de dijk in de Zoete Vaart kwamen aanleggen. Op de dijk aldaar was een “plankier” gelegd om de verbinding tussen de schepen in de twee waterwegen te vergemakkelijken.

Op 9 juli 1648 besloot de Brugse magistraat de stadspensionaris Nieulant naar Brussel te sturen om er hij de regering de toelating te vragen om een sas te bouwen hij het Fort St-Donaas. Hij moest ook inlichtingen inwinnen over de schepen, hun grootte en hun nationaliteit, die, ingevolge de bepaling van de Staten generaal van de Verenigde Provincies, die het Zwin zouden gesloten houden, langs dat sas naar Brugge zouden mogen varen.

Ook naar Sluis en Middelburg (Walcheren) werd een stadspensionaris gezonden om aldaar te vernemen welke schepen naar Brugge zouden mogen komen langs het Zwin, “zonder last te breken”, ‘t is te zeggen, zonder hun scheepslading aan het Fort St-Donaas te moeten overbrengen in Brugse schepen (3).

In augustus 1648 zond de stad Brugge de schepen Pauwel Sproncholf en landmeter Octaviaan van Marissiën om de ondiepten na te gaan in de Zoete Vaart tussen het Fort St-Donaas en Damme (4).

Op 27 februari 1649 kregen schepen Joris Aerts en stadspensionaris François Nieulant opdracht te Brussel o.m. de toelating te vragen “tot suveren van de oude vaert naer Sluus, de selve beleedende ter syden het fort St.Donaas tot aen het pas voor Sluus”. In afwachting dat de dijk bij het fort zou vervangen worden door een sluis, zou de Zoete Vaart uitgediept worden en doorgetrok-ken langs het fort tot in de haven van Sluis (5).

Ondertussen had een partikulier, Roegier De Gelder, thesautier generaal van de stad Brugge, aan het Hof te Brussel voorgesteld het sas op zijn kosten te laten bouwen, mits de toelating om zekere rechten te heffen op de schepen en de goederen die aldaar door het sas zouden varen. Tegen deze aanvraag werd door de Brugse magistraat krachtig geprotesteerd op 15 mei 1649. De stad immers had altijd de werken aan en langs het Zwin bekostigd, ook het graven van de Zoete Vaart, waardoor Brugge nog altijd diep in de schulden stak. Ten andere het sas zou tot niets dienen als niet eerst de Zoete Vaart werd uitgediept. De stad stelde nu voor, de kosten van het sas en van het uitdiepen van de vaart, zelf te betalen, mits de toelating tot het heffen op schepen en goederen van de rechten voorgesteld door De Gelder. Zij stelde ook voor, de Zoete Vaart tussen het Fort St-Donaas en de Haven van Sluis (het Zwin) te laten “vervaeghen” of opslijken; en vanaf het Fort, ten westen van de oude vaart, een nieuw kanaal te graven tot in de Haven van Sluis. Pensionaris Nieulant werd nogmaals naar het Hof te Brussel gestuurd om deze zaak te bespreken (6).

De Raad van Financiën te Brussel belastte haar Kommies Roberti met het behandelen van deze aangelegenheid. De Brusselse regering leefde in een voortdurende geldnood, en om iets van haar te verkrijgen, moest er altijd betaald worden. Ten einde toelating te bekomen om rechten te mogen heffen op goederen en schepen aan het Fort St-Donaas, had Brugge aan het Hof voorgesteld daarvoor 10.000 gulden te betalen. Roberti vond deze som onvoldoende, en pensionaris Nieulant mocht daarvoor 15.000, 16.000, 18.000 en zelfs tot 20.000 gulden voorstellen (7).

Er kwam geen schot in de zaak. In de zomer van 1651 werd het bouwen van het sas bij het Fort St-Donaas besproken in de kommissie tot uitvoering van het Verdrag van Munster, door de afgevaardigden van Noordnederland en die van Spanje. Zij vroegen wat de stad Brugge zou doen. Dit kwam op 5 januari 1652 ter tafel in de Brugse magistraat. Enkele weken vroeger was een overeenkomst gesloten met de magistraat van het Brugse Vrije over het aanleggen van een duiker, voor de afwatering van de streek, onder de nieuwe vaart die langs het Fort zou gegraven worden. Evenzo was er een overeenkomst niet de magistraat van Sluis, die beloofd had geen rechten te heffen op de schepen en de goederen die door het sas zouden varen (8).

Het volgende jaar, op 11 januari 1653, was de zaak nog niet verder gevorderd. Maar tengevolge van de springvloed was de dijk in de vaart bij het Fort doorgespoeld met een deel van het plankier tussen beide vaarten. Het plankier werd terstond vervangen op een betere plaats en dit op de kosten van de stad Brugge (9).

Over het bouwen van een sluis tussen de Zoete Vaart en de Zoute Vaart vinden we geen spoor meer in de resolutieboeken van de stad Brugge. Het bleef aldaar bij het plankier. Maar de Sluise Vaart werd toch verder gebruikt, want dagelijks vaarde aldaar een barge naar Sluis, tot aan het Fort St-Donaas (10). En in juni 1653 werd een "slyckmeulen" of baggermolen aan het werk gesteld in de vaart te Koolkerke, over een lengte van 300 tot 400 roeden of 1152 tot 1556 meters (11).

De verbinding te water met Sluis, ging regelmatig voort over het "plankier”. De nabijheid van het Fort St-Donaas, waar nog altijd een Spaans garnizoen gelegen was, bracht ook moeilijkheden mee. Op 26 januari 1658 moest de Brugse magistraat tussenkomen hij de kommandant van hot Fort, omdat zijn soldaten de kooplieden en de schippers lastig vielen, vooral wanneer wijn en vis langs het plankier werden overgeladen (12).

Dat er nooit een sluis gebouwd werd tussen de twee vaarten bewijst het feit dat de magistraat van Sluis in 1678 één van zijn leden naar de Brugse schepenen zond om de medewerking van de Brugse magistraat te vragen voor het aanleggen van een nieuw plankier op de dijk van het Fort St-Donaas; en ook om te klagen over de plagerijen die de schippers en de kooplieden te lijden hadden vanwege de soldaten van het Fort (13).

De sluis bij het Fort werd nooit gebouwd omdat de handel van Brugge meer en meer Oostende werd gericht en omdat de handelsbetrekkingen te water tussen Brugge en Sluis nooit meer de uitbreiding namen, die de kosten van het bouwen van een sluis rechtvaardigden.

Nota’s :

1. Reprodukties van deze kaart, met de drie hogervermelde watergangen, vindt men o.m. bij A. De Smet: De Geschiedenis van het Zwin, Antwerpen (1939), tegenover blz. 16. - alsook bij A. Verhulst: Het Landschap in Vlaanderen, Antwerpen (1965), blz. 35 .

2. Zie “Rond de Poldertorens”, 2e jaargang 1960, afl. 4, Blzn. 10-16.

3. Stadsarchief te Brugge, Sekrete Resolutieboek 1642-1653, f° 184 v° en f°185.

4. Ibidem, f° 189 v°.

5. Ibidem, f° 201.

6. Ibidem, f° 207 v° en f° 208.

7. Ibidem, f° 220 en f° 221

8. Ibidem, f° 281 v°

9. Ibidem, f° 311 v°.

10. Sekrete Resolutieboek, 1659-1666, f° 26.

11. Sekrete Resolutieboek, 1642-1653, f° 327.

12. Sekrete Resolutieboek, 1653-1659, f° 207 v°

13. Stadsarchief Brugge, Portefeuille: Commerce et Navigation, 1670-1680, nr. 25.

000000000000       00000000000       000000000000

kaart

 2016 03 22 133046
                

Een internationaal plankier bij het Fort St-Donaas

Dr. Jos De Smet

Rond de poldertorens
1966
03
096-100
Achiel Calus
2023-06-19 14:38:19