Knokke en de watering Volkaertscote

Het is een moeilijke taak, om aan het oude de kleur der nieuwheid te geven, aan het nieuwe gezag, aan het versletene glans, aan het duistere licht, aan het versmade bevalligheid en aan het twijfelachtige geloofwaardigheid. - G. Plinius ( Praef. Hist. Mundi).

Inleiding: Onze kuststreek ten tijde van de Romeinen

In de zomer van 1975 vond men te Leffinge een zoutziederij uit de Gallo-Romeinse tijd.

(1) "De zoutziederij bestaat uit een ronde gracht waartussen verharding met klei was aangebracht. Op vertikaal geplaatste cylinders werden aardewerkpotjes geplaatst, waarin zoute loog werd gegoten. Tussen de cylinders werd een vuur gestookt met turf tot het loog verdampt was. Het zout dat aldus bekomen werd moest dienen voor de Romeinse legers.

Dit werd bevestigd door een inscriptie in een steen, die bij de begrafenis van een officier op het graf in Rimini neergelegd werd en waarop de zoutwinnaars der Morinen hun dank uit­drukten voor bewezen diensten.

Bij het geologisch onderzoek dat tegelijkertijd uitgevoerd werd, stelde men vast dat de veenlagen in dat gebied rond de 5000 jaar oud zijn".

Hiermee is weer eens bewezen dat onze streek veel ouder is dan men denkt en dat ze in de Gallo-Romeinse tijd bewoond werd door de Morinen.

(2) De kaart van Vlaanderen door Nicafius Fabio, uit de tijd van Balduin met de IJzeren Arm, anno 500-600, toont dat er in de streek van Leffinge een Romeinse heirweg naar de kust liep. Ook Aldenburg (Oudenburg) en Oostcampus (Oostkamp) staan op de kaart. Het is eigenaardig dat juist van die twee plaatsen dij­ken naar de zee lopen...

De vraag kan terecht gesteld worden of de dijk vanaf Brugge naar Scarphout (Blankenberge) die rechtlijnig door de schorren loopt, ook niet gelegd is door de Romeinen. In Meetkerke is trouwens eens een Romeins beeldje gevonden...

Dat de Romeinen overal op onze kust en deze van Zeeland geweest zijn, weten we in elk geval door de vondsten van de Nehalennia tempels en beelden. Te Domburg op Walcheren vond men op 14 ja­nuari 1647 na een hevige storm de eerste beelden van een tempel, blootgeschuurd onderaan de duinen. Deze tempel was ooit opgericht aan de landzijde van de duinen. Daar duinen "leven" en zich langzaam verplaatsen met de tijd, kwam de tempel na vele eeuwen onder het zand terecht en later kwam hij weer bloot aan de zeezijde van de duinen.

De zwaarste steen van deze tempel woog ongeveer twee ton.

Er waren talrijke beelden bij van de godin Nehalennia; vaak zit­tend in een nis met een hond en een mandje fruit naast haar. De tekst onder de afbeeldingen was van handelsreizigers uit Keulen en Trier (en nog enkele andere plaatsen). Ze offerden beelden aan de tempel voor een veilige overtocht van de Noordzee naar Engeland, of voor een behouden terugreis. Gedurende honderd jaar zijn er stenen van onder de duinen gekomen.

(3) "In 1718 two other statues were dug up near the temple, one showing the figure of Neptune with his trident, the other of a woman without a head; they are both still to be seen in the church".

Het is niet alleen te Domburg dat dergelijke vondsten gedaan zijn. Nabij Colijnsplaat in diep water in de Oosterschelde heb­ben vissers Romeinse monumenten opgevist.

(4) ”Op 14 april 1970 werden door een visser bij toeval uit de Oosterschelde bij Colijnsplaat (Noord-Beveland) van een diepte van ongeveer 25 meter fragmenten van twee z.g. votiefaltaren op­gehaald. Het waren stenen monumenten uit de Romeinse tijd, ca. 200 n. Chr. gewijd aan de godin Nehalennia.

Deze vondst werd voor het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden aanleiding tot het organiseren van een systematisch onderzoek in augustus en september 1970. Met de sleepnetten van de "Tholen 6" werden in een periode van bijna vier weken 101 altaren en 3 beelden opgevist. Deze metode van archeologisch onderzoek is nooit eerder in Nederland toegepast. Nooit tevoren is ook een zo groot aantal Romeinse monumenten van dergelijke kwali­teit op één plaats gevonden. Vijftig hiervan worden er op de­ze expositie getoond. Vele altaren dragen in een nis een beel­tenis van Nehalennia. Zij was een inheemse godin die ook door de Romeinen werd vereerd. Handelaren en zeelieden en tal van an­deren van wie wij alleen de namen kennen, offerden haar in de tempel bij het huidige Colijnsplaat hun altaren, uit dankbaar­heid voor de voorspoed die de godin hun gegeven had. Deze wer­den rondom het heiligdom opgesteld. De teksten van de inscrip­ties zijn in het Latijn, de milde gevers waren inheemsen, be­woners van de noordwestelijke provincies van het Romeinse rijk. Sommigen vermeldden dat zij uit Keulen of Trier of uit Frankrijk kwamen".

(5) De kaart van Mercator van rond anno 1560 toont aan dat Noord-Beveland dan gans onder water is en van Colijnsplaat is er nog geen sprake. Er lagen namen als Emelisse, Twecke, Hameste, Wel­le, Geersdijck, Erkinge, Campen, Cats, Witskercke, Soetelinckercke en Cortkee.

De meeste van deze dorpen zitten onder een dikke kleilaag, om­dat de polder genoemd "het Oude Noord-Beveland" (4313 gemeet groot) maar heringedijkt is in 1598. De polder Nieuw-Noord-Beveland is in 1616 heringedijkt en is 1140 gemeet groot. De pol­der van Wissenkercke is in 1652 heringedijkt. De Fredericuspolder in 1692 en is 1150 gemeet groot. (6)

Het is interessant te vermelden dat in de streek van Emelisse een weide bekend is die hol klinkt als er paarden over lopen, vanwege de kelders die er nog onder zitten. Er bestaat ook nog een Emelisse-weg.

In verband met de ontdekking van de Romeinse beelden in de Oosterschelde bij Colijnsplaat sprak men van "de ontdekking van de eeuw". De plaats van de vondst is inderdaad heel eigenaardig. Hoe zouden die beelden daar terecht gekomen zijn? Ik denk door de heilige Willibrord, die anno 693-695 op de eilanden gepre­dikt heeft. Waarschijnlijk heeft hij gezegd: "Smijt al die hei­dense rommel in 't diepste van de zee!"

Sommigen zijn echter van mening dat de beelden langzaam van de duinen in de Oosterschelde gerold zijn met de tijd. Maar het feit is er, dat de beelden langs de kant waar ze in het slijk rustten mooi gaaf waren, terwijl de andere zijde doorgaans be­groeid was met schelpen en nog andere sporen van verwering ver­toonde. Dit toont duidelijk aan dat de stenen nooit zijn ge­rold.

Wat de beelden van Domburg betreft: het is mogelijk dat deze op dat ogenblik reeds veilig onder de duinen zaten...

Verder is er op het eiland Goeree ook nog een ontdekking van de "oude wereld" - zo genoemd door de bevolking in die tijd (7). "Dicht bij Goeree, niet ver van den Briel, werd in den zomer des jaars 1618, noordwaarts aan naar de zee toe, ontdekt een oude vervallene stad, welke eenige honderden van jaren met zand was overstelpt geweest; door de afspoeling van het zee­water is zij weder ontbloot geworden. Men vond hier grondves­ten van groote huizen desgelijks lange straten, waaruit men kan besluiten dat dit voortijds eene aanzienlijke stad moet ge­weest zijn, van welker ondergang nochtans de oude historieschrijvers geen gewag maken. Velerlei oudheden zijn gevonden, en onder dezelve eenige koperen penningen, daar afbeeldingen opstonden; sommige met het opschrift van Adrianus, andere met dat van Antonius waaruit men dan oordeelde dat deze verwoeste stad eertijds gestaan had onder het gebied der Romeinen".

In deze inleiding is aangetoond dat onze kuststreek betreden werd door de Romeinen. Of ze tot in Knokke geweest zijn, is daarmee niet bewezen. Ik denk echter van niet, omdat hier nog geen enkele Romeinse vondst is gedaan.

Toch vermoed ik dat Knokke zeer oud is en dat er zich reeds heel vroeg duinenvorming heeft voorgedaan, vanwege de bescher­ming die het eiland Wulpen tegenover de zee gaf.

Volgens de oude legende zou Knokke in de achtste eeuw ten tij­de van Sint-Guthago, de heilige monnik, bestaan hebben. De be­naming "Papepolder" duidt ook op zoiets.

De eerste geschreven bronnen in verband met Knokke en Volkaertscote dateren pas uit het begin van de 13e eeuw.

In 1226 vermeldt de abdij van St.-bertin dat de parochie Coudekerke een kapel en een hospitaal bezit te Knokke: (8) "In Tornocensisdyocensi, ecclesiam de Coudekerke cum cappelle Sancte Katerine de Cnocke et hospitale ejusdem cappelle, cum decimis, terris, redditibus et possessionibus carumdem".

Tussen Knokke en Heist moet een stroomgat gelegen hebben dat ouder was dan het Zwin en liep in de richting van de hoeve Groot Pronkenburg (gelegen tussen Westkapelle en Ramskapelle). Er zijn verschillende feiten die daar op wijzen. Ten eerste, is er de zandwinning in de put van Cloet. Ten tweede, de bo­ringen op de hoeve Groot Pronkenburg: deze tonen aan dat er tot op een diepte van 27 m. zand zit onder de kleilaag. Dit stroomgat is dus eerst ingezand, waarna er schorren op gevormd zijn. Een volgend bewijs is het feit dat de Knokkedijk met zijn waterkerende helling langs de kant van Westkapelle ligt. Dit heeft nooit iemand opgemerkt. De waterkerende helling van een dijk (d.i. de schuinste zijde) is de glooiing waar het water zich op uitleeft. Dit is dus een zeer duidelijk bewijs, dat op het ogenblik dat de Knokkedijk gelegd is er ten zuidwesten van Knokke een stroomgat bestond.

2018 03 19 114340Dwarsprofiel van een dijk: waterkerende helling

Een volgend belangrijk geschreven dokument uit het begin van de 13e eeuw is het geschrift over de verkoop van 300 gemeet pol­derland door Walter van Gistel in 1255 aan de paters van Vauxcelles.

Ter gelegenheid van de tentoonstelling van "Cnoc is ier" in de zaal Mikaja in 1972 heb ik een uittreksel hiervan tentoongesteld en daarbij al de bronnen vermeld. Coornaert heeft kennis genomen van dit geschrift, toen hij de tentoonstelling bezocht. In feite is deze belangrijke vondst te danken aan mej. Monica Devriese uit Lichtervelde. Ik heb deze van haar gekregen uit dank voor de hulp die ze van mij had bij het behalen van haar graad van licen­tiaat in de letteren en wijsbegeerte, groep geschiedenis, aan de Rijksuniversiteit te Gent (akademiejaar 1969-70). Ik geef hier­onder nogmaals de tekst plus de bronnen die ik in 1972 reeds in de "Mikaja" heb tentoongesteld (samen met een kaart van Volkaertscote):

"Aankoop van de abdij van Vauxcelles van omtrent 300 gemeet pol­derland te Waescappelle en Knokke in 1255 van ridder Walter van Gistel".

Origineel: Rijsel A.D.N.

Bronnen

Vagevierpolder: R.A.B. Aanwinst nr. 3619 f.l.r. "In den houck van de Zeedyck en de Butspolderdyck genaemt waelstick met de waele upt wentende..."

Bolduinbutspolder: R.A.B. Fonds Jonckheere nr. 1253 (1559) "Cum suidside ex adere die uyt Butspolder comt cum dyck up oosthende jegens Butspolder streckende cum westende over de Sluysvliet be­noorden".

Volkaertskindpolder: A.R.A. Rekenkamer nr. 1075 (1501) "in den polre die men heet Volkaerts kinderen scote aen 't oostende van de polre streckende tot Bolduin Buts polre tusschen der Muncken land aen eene zijde en den Zeedyck of ander zijde..."

Papepolder: Dr. A. De Smet, De Geschiedenis van het Zwin, 40 p. "jusque en la fin du polre appelé Pape polre appartenant à la cure de S. Caterina". Het in het zwart getekende gedeelte van de kaart is de Watering Volkaertscote waarin het meeste land lag van de aankoop door de abdij van Vauxcelles. Dat land was toen zo oud dat men er in 1255 geen poldernamen van kende en het vaak aanduidde met de namen van de bewoners. Het gestreepte gedeelte is het land dat verkocht werd. De verkochte stukken bevinden zich in volgende polders:

  1. "In polre ubi manet Ghiselin Pinier septuaginta quinque men­sure et nomen virge et dimidra virga. In Aquis et luto una lina et decem et septem virge". 75 gemet en 9,5 roede.
  2. In de polder waarin Basilius en Rogerus woont, groot 115 ge­meten en 72 roede, daarbij hoort nog 1 gemet en 42 roe in water en slijk. Het "water en slijk" kon nergens anders lig­gen dan zuid-oost daar waar veel later den Brugsen bilck op zou slijken. "an den Grooten crommen verhaeilbilck meest hooghe landt ghenaemt den brugsen bilck cum beeden zijden, en de zuidwesthende veurghemeens ant lant van de wateringe. R.A.B. fonds Jonckheere nr. 1249 begin l.f.12.
  3. Deze polder wordt met naam genoemd en ligt buiten de Watering Volkaertscote: "In polre qui dicitur Cuevele, 75,5 gemet en 3,5 roede insuper in aquis et luto., 2,5 gemet en 25,5 roede". De polders die genummerd zijn van 1 tot 3 (zie hierboven) wer den wegens hun goede grond verkocht voor 7 mark Vlaams.
  4. De volgende polder waar Gerardus de Tie woont is minder goede grond en ligt ten noorden van de Ceuvele. 17 gemet en 21 roe uit deze polder werd verkocht voor 5,5 mark Vlaams. Dit is de enige polder waar men van geen in aquis et luto spreekt. Dit klopt met een stuk land beschreven in R.A.B. fonds Jonckheere nr. 1253.

Begin 6 watering Volkaertscote. "Over 't voorseyde qaudijxken dat nu geheel geslecht is streckende met den Suythende aan de Cnockendijck ende cum noordhende alsvooren cum oostside ex voornoemde quadijxken".

In de Ommeloper van Groot Reygersvliet C.O.O.B. A nr 8 (1447) staat er reeds een andere naam voor het hof "Le Ceule".

Begin 165 (in de jonge ommelopers begin 2 genaamd) "die van de Dunen ande zuutside an en de es "tscrushof ter Cuevele"

"den dijc die comt van Cnockendijc en de loopt voorbij de muelne zuitwaert toot Jan Valuwaerts kinderen lant en is groot 4 line - 24 roe".

Verder komt nog een interessante tekst. A.B.B. A nr 192 f l68r. "noordtwaert over den Calvekedijck en de ooc noordt bijden Meunekendijck in IIe begin der wateringe van Reygersvliet in tween parcheelen daer of dats eerst leghet vijf linen drie en de vichtich roeden lands littel meer of min zuidt-oost van den grooten goed ter Keuvele toebehoorende den Clooster van Vauxelles an de noordtoostsyde den waterganc an de zuidtsyde van den Kuevele dyck gheheeten van houden tijden Pieter Beytsdijck an de westsyde streckende Oostwaert".

De watering Volkaertscote is heel oud. De Knokkedijk heeft zijn waterzijdehelling langs de kant van Westcappele, dit bewijst dat Cnoc in oude tijden een eilandje was. De aankoop van de Abdij van Vauxelles bewijst dat de paters hier niets hebben ingedijkt.

De eerste bewoners van het eilandje "Cnoc" hebben zich beveiligd door 2 evenwijdige dijken achter de duinen te leggen, de Papen­polderdijk aan de noordzijde, en de Cnokkedijk aan de zuidzijde. Deze laatste werd van klei aangelegd uit de achterliggende schor­ren. De Papenpolderdijk die verder oostwaarts "Zeedijk" wordt ge­heten, bestaat grotendeels uit zand. Dit is bij latere afgravin­gen genoeg te zien geweest. Zelfs nu nog aan de molen van het Kalf ziet men bij graafwerken dat alleen de bovenlaag uit klei bestaat. Dit is dus een bewijs dat de duinen er waren. De boven­klei voor het aanleggen van de dijk had men aangevoerd uit de achterliggende schorren. Men dijkte tot aan het huidige Kalf in en daarmee had men een strook magere grond gewonnen. Hier legde men dan het "quade dijksken". Overal aan de Schelde kan men "quade dijkskens" aan de kaai vinden.

(9) "dit naervolgende lant en geldt maer alve waterynge van 't voornoemde geslechte quade dyxken westwaerts naar Knocke tusschen den dyck van Cnocke aen de Suytside, den Seedyck enden Paepenpolderdyck beede aen de noordside alsoo streckende westwaert tot aan Cnocke dorp".

Op de magere grond betaalde men dus maar halve watering en het was op die grond dat Gerardus de Tie woonde ten noorden van de Ceuvele, ten tijde van de verkoop van de 17 gemeet en 21 roe, in 1255. Deze minder goede grond ging maar 5,5 mark Vlaams ter­wijl de betere gemeten aan 7 mark Vlaams verkocht werden.

Toen de bewoning in "Cnoc" groeide, zocht ze uitbreiding op de schorren, weer door het aanleggen van 2 evenwijdige dijken. Voor­bij de Knokkedijk trok men de Pieter Beytsdijk, nu gekend als Ceuvelsdijk, tot daar waar nu de hoeve Palingstee staat. Vanaf de latere Vauxelleshoeve, aan de Kalfsmolen, trok men een dijk evenwijdig met de andere. Deze naamloze dijk is nu bijna volle­dig verdwenen. Hij sloot een polder in die nu bekend is als IVe en Ve begin van watering Volkaertscote en die in de verkoop van Walter van Gistel beschreven stond als de polder waarin G. Pinier woonde. Het gedeelte van de verkoop in die polder is 75 ge­meet en 9,5 roe groot, daarbij 1 line en 7 roe in water en slijk dit lag aan de zuidoostzijde waar in latere eeuwen de Brugsen bilck zou inslijken en het 132ste begin van de Ommeloper Groot Reygersvliet zou komen (1447) C.O.O.B.

In de Ommeloper van Groot Reygersvliet van 1567 heeft men de be­ginnen anders genummerd en is dit 132ste begin het 15de gewor­den. (10).

Hierover heb ik het uitvoerig gehad in uitgave nr 4 van "Cnoc is ier". Ik heb toen verschillende oude teksten (11) aangehaald waaruit lijkt waar de ligging is van de Quentensluis. Opgemerkt dient te worden dat in het boek "Knokke en het Zwin" van M. Coornaert het kaartje nr 6 (p. 357) niet klopt met de gegevens in de­ze teksten. De heer Coornaert baseert zich op een kaart uit 1788 van Lammeire, die de Quentensluis circa 500 m. zuid-westwaarts tekent in het kromme water. Welnu, het blijkt uit de oude teksten dat Lammeire zich vergist heeft. Dit is reeds ontdekt door prof. J. Amerijckx die de sluis tekende waar ze altijd gelegen heeft, namelijk aan de Blolozendijk. (12). Er heeft nooit een sluis van Reigaertsvliet op Schapenbrugge gelegen. M. Coornaert vermeldt ook nog een erratum op p. 443 waarin hij zegt een fout te zien in kaart nr. 4. Ten westen van "kleine Keuvel", daar waar nu de Keuvelwatergang ligt, zou volgens hem géén dijk gelegen hebben. Dit is ook een vergissing - de tekenaar wist het wel degelijk. Daar waar nu de Keuvelwatergang ligt, heeft vroeger de dijk ge­legen, die ik juist beschreven heb vanaf de Vauxelleshoeve. Op de kaart van Popp, kadaster nr. 644, vindt men te zuidoosten van deze hoeve in een weide van J. Dhoore nog een eindje dijk van omtrent 12 m. breed. In die tijd waren de dijken niet bre­der omdat de zee hier toen nog geen rechtstreekse invloed had. Er is nog een tweede bewijs te vinden in de vergeten "groenen lantwech" (13), deze verspringt daar enkele meters doordat er vroeger een april (oprit) over de dijk lag. Ook aan de Butspolder en Vagevuurpolder doet zich dit eenvoudig verschijnsel voor. Iedereen kan zich daar nu nog van vergewissen. Midden de rusti­ge velden ligt alles nog juist als in 1255 - alsof de tijd was stilgestaan. De groene weg is nog steeds 1 roede breed, zoals hij afgebakend is na een ruzie tussen Lamsoetus en de paters van Vauxelles in 1258.

Daarna kwam de volgende indijking, namelijk de kleine Volckaertscotepolder, nu bekend als het derde begin. "Scote" is een oude naam voor betaling van watergeschot. Bij J. Verheye van Citters leest men hierover: (1866): "Zoveel gemet vrije vroonen, die ten eeuwigen dage vrij en quite sin sullen van scote en andere onkosten".

Vele eigenaars van een polder die vroeger zelf de tijd of het geld niet hadden, gaven hun aanpalende schorren aan anderen ter bedijking en bedongen dan in die nieuwe polder "vroonland". Een voorbeeld daarvan: "de geene die dit nyeulant aannemen en bedycken, die sullen ons (den eigenaar) daar in bedycken, van elcke zeven gemeten, twee gemeten vrye vroonen; die ten eeuwi­gen dage vrye sullen wesen en blyven van scote en alle oncosten, hoe of in wat manieren die zyn of commen mochten".

Er is nog een ander oud recht in verband met inpolderen dat zeer interessant is om te vermelden daar weinigen het kennen en dat hier toegepast is: "het recht van dijkvelling". Degenen die een nieuwe polder innam, had het recht om de achterliggende dijk af te halen, met de grond gelijk te maken, te slegten. Dat dit in onze streek plaats heeft gevonden, bewijst het plakkaat van her­tog Philips van Bourgondië van 11 juni 1452. (14): "Hoe in tyden voorleden, als in onse landen voors (daaronder begrepen Vlaande­ren, waarvan hij graaf was) eenige nieuwe dyken geleyt ende ge- maeckt zyn geweest, om die beschermenisse ende verzeeckertheid door voorsz. landen tegen die zee, sommige persoonen gewoonlijk zyn by ons te comen ende middel te vinden van ons te vercrygen die oude dycken, die sy doen slechten, breecken en bouwen gelyk ander land. - Ende alsoo dit gebruyck grootelicx kwam ten swaren laste, anxste ende vreese van de nieuwe dycken, ende desgelyx van onsen gemeene landen, overmits dat die oude dycken schuldigh ende oorbaerliick zyn te blyven liggen als slapers voor die nieuwe dycken, om daer te breecken die wateren ende die vloeden bij onweer comende uit die zee tegen die nieuwe dy­cken, die sacht ende weeck syn en niet haestelick vast genoech gesloten zyn om te wederstaen grote last van water en onweder".

Deze tekst bewijst dus dat op de plaats waar de watergang ligt, vroeger een dijk heeft gelegen. Na het wegvoeren van de dijk heeft men de watergang gedolven. Hedentendage wordt dit zelfs nog gedaan zoals bij het delven van het nieuw kanaal door Cadzand een tiental jaren geleden. De oude ringdijk werd eerst weggenomen en op de duinen gevoerd. Dit gebeurde ten zuidwest van den polder genaamd: "400 gemeet bezuiden de kerk". (Cadzand ) (15).

(wordt vervolgd met kaart)

Voetnoten

  1. De Standaard 1975
  2. Eigen verzameling
  3. The temple of Nehalennia at Domburg. (A. Hondius - Crone).
  4. Tentoonstelling Middelburg 1971.
  5. G. Mercator - eigen verzameling.
  6. Kaart van Wwe Ottens en Zoon (Noord-Beveland) - eigen verzameling.
  7. Goedereede en Overflakkee (door B. Boers - 1843) - eigen verzameling.
  8. Haignere, Les Chartes de St. Bertin dl 1, nr 712, p. 318.
  9. R.A.B. Fonds Jonckheere nr 1253 begin 6.
  10. "Cnoc is ier" nr. 4: Het eiland Greveninge, G. A.
  11. "Ommeloper Groot Reygersvliet"(1567).
  12. J. Ameryckx: “Ontstaan en evolutie van het Zwin”.
  13. R.A.B. Fonds Jonckheere nr. 1253 f7.
  14. Bij van Leeuwen (uit Verheye van Citters) (Eigen verzameling).
  15. "Cnoc is ier" nr 3: Het ontstaan en de samensmelting van de eilanden Cadzand - Westmiddenzand en Zuidzande.

Hebt u al uw lidmaatschapskaart voor 1976 vereffend? Neen! Dan vlug even pag. 6 raadplegen en nu dadelijk storten!

 

Knokke en de watering Volkaertscote

Redactie

Cnocke is Hier
1976
07
032-040
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:38:19