Lissewege: Pachtvaria – eerste helft XVIIde eeuw

Germain Vandepitte

In oude registers lezen we veelal “hofstede, soms ledighe plaets wijlent hofstede van...”.

Dit woord kon inderdaad zijn wat men nu boerderij noemt, maar in die tijd werd het evenzeer gebruikt in de zin van bebouwd perceel, plaats waar een huis(je), al dan niet met bijgebouwen op stond.

Oorspronkelijk, toen men de gebouwen in hout optrok, was het de pachter die op zijn kosten de gebouwen “richtte”, d.i. optrok op “de ledighe plaetse” die de eigenaar hem verhuurde.

Even later werd het de gewoonte dat de eigenaar de fundaties liet metsen, al of niet met een kleine opstand, de rest was voor de pachter.

Nog later liet de eigenaar de opstaande muren metsen en zorgde de pachter voor de bekapping terwijl als laatste stadium, de eigenaar het hele gebouw liet optrekken om te verhuren. In pachtcontracten ter zake werden alle voorwaarden schriftelijk vastgelegd in het lang en het breed.

Hierna wat we vinden in het land en pachtboek uit 1612 van de kerk van Lissewege.

1615

Jozijnken, de weduwe van Jan Aernout, pachtte 1 gemet 77 roeden land voor zes jaar maar moet, zo ze wil wonen, de hofstede betimmeren. Jozijnken ging failliet (1620) en we zien de pacht overgaan op Adriaan Scharre opnieuw voor zes jaren, met als voorwaarden dat, indien de kerk het metselwerk liet optrekken en betaalde, Adriaan moest instaan voor de bekapping en alles wat er bij hoorde. Daarvoor mocht hij zijn onkosten verhalen op zijn jaarlijkse pachtsom.

1621

Verpachting van de hoeve in de Maldegemse Polder. Op 26-6-1621 werd een pachtovereenkomst opgesteld tussen de kerk en de kandidaat pachter Pauwel Van Bourgoignie.

De hofstede besloeg ± 77 gemeten, pachttermijn 9 jaar â 9 schellingen het gemet zolang nog de belasting moest betaald worden aan de Heeren Staten van Holland en Zeeland. Kwam die te vervallen, zou de pacht verhoogd worden tot 12 schell, 4 groote ‘t gemet (aan 9 schell. = 346 Ib, aan 12 schell. gr. = ± 474 Ib).

De pachtsom moest elk jaar betaald worden aan de ontvanger van de kerk te Brugge op St Maartensmis op straffe van pachtbreuk, dit naar believen van de kerkraad die ook een andere beslissing kon nemen.

De pachter moest ook instaan voor het betalen van het “watergheschot” de belasting gelegd op elk gemet door het polderbestuur. Daartoe moest op de betaaldag van de pacht, de kwitantie worden voorgelegd van de betrokken administratie.

Op de hofsteden waren ook enkele stukken land braak gelaten, ook waren er enkele “garsingen” waarvoor Pauwel aan de kerk 5 Ib betalen moest.

Ook zou hij gehouden zijn de schattingsprijs over te nemen van de gebouwen zoals ze er stonden. Na afloop van zijn pachttermijn moest alles opnieuw worden “gepresen” waarbij de bate de kerk toeviel.

Pauwel kreeg de toelating om een schuur bij te bouwen waarvoor hij jarenlang 4 lb 10 scheil. gr. zou mogen aftrekken van de pachtsom, dit tot beloop van 40 lb gr.

Kwam de schattingsprijs hoger te liggen dan 50 Ib gr., zo kwam dit ten goede aan de kerk. Bouwde hij evenwel geen schuur, zo mocht hij niets afhouden van zijn pacht.

Tijdens de pachtduur moest Pauwel 200 potstaken aanplanten en indien er na afloop van zijn pacht meer stonden, zouden die geprezen worden en vergoed.

Item moest hij 30 gegriffelde fruitbomen aanplanten boven deze die er al stonden.

De pachter zal gehouden zijn na de eerste oogst, te weten op Baemesse 1626, 50 guldens te betalen aan de kerk voor de pachtbrief

Aan de ontvanger van de kerk kwamen twee patacons toe.    1

Tot slot moest hij twee personen voorstellen die voor hem borg wilden tekenen.

Pauwel Van Bourgoinie tekende voor dit alles akkoord en Adriaan De Keersmaecker en Jan Stul stelden zich borg voor Pauwel voor alle opgelegde voorwaarden en voor het betalen van de volle pachtsom.

Jan Danneels en Jacques Rijs verkregen een stuk van één gemet uit een partij van 8 lijnen 25 roeden die onverdeeld lag tussen de kerk van Lissewege en de obedientie (vrijmetselarij) van St-Donaas te Brugge.

Dit gemet land zouden ze uitdaringen. Danneels was er de pachter van.

Als voorwaarden werden gesteld:

Danneels en zijn maat moesten beginnen darinc steken van één eind en vervolgens werken tot het einde toe zonder “te parcken” .   2

Nadien moest het uitgedaringde stuk geëffend worden en alle putten gevuld uitgezonderd het laatste.

Jan Danneels werd drie jaren ontslagen van pacht te betalen.

Er moesten 4 groote betaald worden voor elke roede die ze ontbloten, waarvan de helft voor de kerk van Lissewege, de andere helft voor St.-Donaas.

Jan Danneels en Jacques Rijs moesten zich borg stellen, één voor allen, allen voor één.

Viel de proefput gunstig uit, hoe weinig het ook was, dan waren ze verplicht elke roede te betalen.

Vonden ze geen bate in de proefput, zo werden ze ontslegen met de “lijfcoop” .   3  Ze moesten evenwel de put dempen.

1628

Cornelis de Brune, schipper, pachtte een huis met erf groot 24 roeden, dit met ingang 1628 voor een termijn van ‘vier neghen” jaar (36 jaar) tegen 26 schell. gr. per jaar op voorwaarde dat men het huis zal schatten ter plaatse zoals het is en dat, wat betreft het timmerwerk, de stenen, het kalk en het houtwerk, waarmee bedoeld werd vensters en deuren.

Na afloop zou een nieuwe “prijzie” plaats vinden en zo de schatting hoger uitviel zou men die vergoeden.

1628

Jacques Bocqueel pachtte van de O.L.V. kapel het huis genaamd “de Zwane”, west van het huis van de kapelaan. Dit voor drie jaar â 5 lb gr. sjaars, ingaande op 1 mei 1628. De meesters van de Capelle zouden vooraf een zolder leggen boven het kamerken en een “bordex”    4    boven de deur.

Zo de pachter het begeerde mocht hij een keuken bouwen op zijn kosten, maar dat moest gebeuren in deugdelijk werk, kerkenwerk noemde men dat. Ook hij mocht die kosten verhalen op zijn pachtsom.

1630

Een relict uit de middeleeuwen.

Joos Janssens sloot met de kerk een overeenkomst waarbij hij in plaats van twee derden stoop wijn, die bezet stonden op een gepacht stuk land in Zandschere, 1 schell. 4 gr. zal betalen op Pasen van ieder pachtjaar.

Akte 10 maart 1630.

1631

Lupus (Lopez) de Villegas, schoolmeester, pachtte van de Armendis voor drie negen jaar (27 jaar) een huis met de helft van 27 roeden erf. Tevoren had Jan Gillis, de oude, dit huis in cijnspacht.

De pachtsom bedroeg 26 schell. 8 gr. per jaar, op conditie dat hij, de Villegas, het huis zou overnemen in prijzie zoals het er stond en na verloop een nieuwe schatting zou gedaan worden.

Al het gene hij zou herstellen, bijbouwen of veranderen moest gebeuren in materiaal van goede kwaliteit.

De pacht zou ingaan op 1 mei 1631 en bovenop moest de Armendis 13 schell. 9 gr krijgen als een godspenning. Dit was het gevolg van een beslissing van de deken der christenheid, de pastoor en kerkmeesters, genomen op 9 okt. 1629 waarbij bepaald werd dat allen die een nieuwe pacht zouden aangaan voor minstens een periode van zes jaar, een eenmalig bedrag van 10 schell. gr. per gemet zouden moeten geven als “Godspenning”.    6

1641

Lopez de Villegas was overleden en de meesters van de Armendis en de erfgenamen van de Villegas laten een nieuwe schatting maken:

“Wij ondergetekenden Jan Strael en Jan Gillis, metsers van onze stiel hebben geprezen alle materialen van steen en kalk, alle plavuizen, blauw- en witsteen, de tegels en pannen van het dak plus de kasseien voor en achter en dat voor de som van 50 lb 10 schell. gr. Wat de scheidingsmuur betreft tussen het erf van Cornelis de Brune en het huis de Villegas, die is 10 Ib gr. geschat waarvan er vier toekomen aan de erfgenamen de Villegas en zes aan Cornelis de Brune.”

De timmerlieden Adriaan De Smidt en Jan Gheys schatten al het timmerwerk, de “glasveynsters” en alle hout “dat vast en naghelvast” is en dat voor een totaal van 49 Ib 5 schell. 6 gr. Gedaan op 14 mei 1641.

De strodekkers Michiel en Bernaert Zeghers schatten het stro op het dak van het huis van Lopez en vonden dat het 7 Ib 1 scheil; gr. waard was.

In het totaal werd dus het huis van Lopez de Villegas op 103 Ib 16 schell. 7 gr. geschat. Mei 1641.

Een paar wisje wasjes

1631

De Bisschop van Brugge zond Jan de Boninghe naar Lissewege als kandidaat voor het kosterambt.

Op 11 mei 1631 werd hij in die functie aanvaard door de heer pastoor, de hoofdmannen en kerkmeesters en wel op dezelfde voorwaarden en het zelfde salaris als zijn voorganger Lauwereys Lauwereyns.

Getekend: Jan de Boninghe, Michiel De Wulf, Adriaan Bisschop, Jan Van Weerde, Joannes de Crane pastor Liss. Cornelis Golle en Cornelis Meyers.

1634

Jooris Rombout ziet zijn mandaat als ontvanger van de kerk op 30-3-1634 verlengd voor een periode van 3 jaar op dezelfde voorwaarden als voorheen en dat tegen een vergoeding van de twintigste penning.   7

Jooris Rombout heeft op zich genomen de ontvangst van het gild van St.-Jacobs tegen een vergoeding van de 20ste penning. De rekeningen moeten elk jaar op St.-Jacobsdag (25 juli) worden overgelegd.

Op dezelfde datum, 19 maart 1639, wordt Pauwel de Brune als hoofdman verkozen, deken Jacques Eeckeloo en als zorgers Jan Hoosen en Jacques Scharre.

Bron:

  • Land en Pachtboek van de kerk van Lissewege. 16 12-1652.
  • Zie ook: J. Ballegeer, Pachten en prijzen in ‘t Noordvrije, Rond de Poldertorens, II, 1, 22.

Voetnoten

  1. Godspenning?
  2. Mogen we daaronder verstaan “dat geeli parc” of afgebakend stuk mocht blijven liggen?
  3. Lijfcoop: godspenning betaald bij opmaken van liet contract.
  4. Bordex = bordesse = luifel.
  5. Stoop: in Brugse Vrije = 2 potten of 4 punten
  6. Godspenning: handgeld dat koper of huurder ontvangt tot bevestiging van de overeenkomst
  7. Twintigse penning : 20%

Lissewege: pachtvaria uit eerste helft vande XVIIe eeuw

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1996
02
066-070
Mado Pauwels
2023-06-19 14:38:19