Voetbalanecdoten

Torten Goetinck

Precies 50 jaar geleden verscheen bij uitgeverij Snoeck-Ducaju en zonen te Gent een lijvig boek van de hand van een van de grootste Heistse sportmannen: Torten Goetinck.

Wij laten U graag de sfeer opsnuiven van de voetbalcompetitie tijdens de eerste helft van deze eeuw.

Daarom drukken wij in aangepast Nederlands alvast het eerste hoofdstuk af van dit levensverhaal.

Met een bal in de wieg gelegd. Er wordt nogal eens gezegd dat men voetballer geboren wordt. Ik geloof dat dit met mij het geval geweest is. Van mijn prilste jeugd af, heb ik van voetbal gedroomd en voetbal gespeeld. Later heb ik heel Europa afgereisd en ook Zuid-Amerika aangedaan. Bijna een halve eeuw heb ik mij met voetbalsport bezig gehouden.

Of ik niets anders te doen had? Toch wel, maar door voetbal ben ik een welstellende burger geworden, iets wat mijn ouders nooit hadden durven denken, zodanig waren ze, gelijk alle ouders van dien tijd, tegen dit brutaal en wild spel gekeerd!

Ik was een jongen voor wie sport en spel de meeste aantrekkingskracht hadden.

Voetbal, lopen, zwemmen, schaatsen, turnen, ik ben zelfs renner geweest: als het maar in open lucht was, bekoorde het me steeds terwijl ik altijd een pover figuur gemaakt heb in biljarten, schaakspel of kaarten. Alleen in de bridge kan ik een klein beetje mee.

Heeft de voetbal mij welstellend gemaakt, het zwemmen is me nuttig geweest. Eens heb ik een badgast het leven gered in zee. Een andere maal, gedurende een reis naar Zweden met het nationaal elftal, heb ik de speler Brichaut van Standard Luik uit een zwemkom gehaald, waarin hij aan het verdrinken was.

Ik was, zoals men in de volkstaal zegt, een “speelvogel” en ook een kleine deugniet.

torten goetinckAls ik “De Witte” van Ernest Claes las, moest ik soms lachen gelijk een paptaartje, want de streken van de Witte waren alleen van hem niet uitgevonden. Ik was liefhebber van gelijk welke waaghalzerij, en bijvoorbeeld een as in het roven van vogels, bijzonder van de spreeuwen die hun nest maken in de schouwen der villa’s.

Met een ladder op de schouder liep ik het ene dak na het andere af. Zwart als een moorjong ging ik met de jonge vogels naar huis, en dan kwamen de eigenaars van die villa’s reklameren en vragen wat ik op hun daken verloren had. Mijn moeder zei voor de zoveelste maal dat ik de nagel van haar doodkist was en dat ik haar ging het water doen “broên”.

Was ik een deugniet, toch was ik geen slechte jongen want gelukkig had ik een zeer strenge vader. Ik heb, naar ik me herinner, maar één iets onrechtvaardigs gedaan.

Ziehier hoe dit gebeurde: op een zaterdag, daags voor Heist-kermis, kwam er een dame zeggen dat een der grootste ruiten van haar villa uitgevlogen was door de storm. Mijn vader was schilder-glazenmaker en ik “ruiteninsteker”. Ik ging er heen, kwam terug met de maat en vader maakte het rekeningske. Het was, ik het vergeet het nooit, zestien frank. Dit was in het jaar 1904. Daar het ‘s anderendaags kermis was en de grote schommel voor onze deur stond, zei ik bij mezelve: ik zal 17 frank vragen en met die frank kan ik tienmaal in de schommel!

Ik gaf geen rekeningske af en reklameerde 17 f. Maar ik was nog geen tien minuten thuis, of die dame stond daar weer om te zeggen dat de ruit terug uitgevlogen was.

Alleen die hevige wind had er schuld aan en ik hoorde de dame zeggen: en dan nog een ruit van 17 frank. Pardon, zei mijn vader, zestien frank, madame, kijk naar uw rekening. Ik zat in de kelderkeuken en ik begon geweldig te zweten! In een oogwenk was vader de trappen af, keek eens goed in mijn ogen, nam een stoel en ging er mij de kop mee inslaan. Gelukkig had de kelderkeuken een laag plafond en een der pikkels bleef in de zoldering steken. Ik vluchtte weg, doch niet vlug genoeg om een formidabele schop in mijn achterste te ontkomen. Dit was de laatste kastijding die ik onthouden heb. Was mijn vader uiterst streng, hij had een goed hart en gebaarde steeds dat hij ‘s anderendaags alles vergeten was. Van zijn oplopend karakter heb ik wel wat overgeërfd. Voor een niet zou hij een ongeluk gedaan hebben en ik herinner mij nog een scène die ik met mijn drie zussen beleefd heb.

Op een winteravond had moeder beloofd brei te maken, dat is een soort dikke pap met meel voorbereid. De pot water stond op ‘t koken en het meel moest er in gedaan worden. Maar ons moeder was een praatje gaan slaan bij de buren en dat was nooit rap gedaan. Vader moest dus zelf de brei roeren. Hij was kwaad dat moeder zo lang weg bleef en we mochten ons niet roeren, maar ik kon me nooit vijf minuten stil houden en moest altijd vechten met mijn zusters.

Vader had al een keer of twee gezeid dat we moesten stilzitten en daar we niet gehoorzaamden nam hij den pollepel vol heetwarme brei en sloeg er mee op mijn kaak. En huilen dat ik deed! Mijn zusters schoten in een lach, maar ‘t duurde niet lang want vader die terug aan ‘t roeren was, trok nogmaals zijn gevaarlijk wapen en we vluchtten alle vier naar boven. De brei hebben we ‘s anderendaags mogen opeten.

Nog veel zulke staaltjes zou ik kunnen vertellen, en als ik daarmee begonnen ben, dan is het omdat de lezers zich een gedacht zouden kunnen vormen over de schrijver van dit hoofdstuk.

Ik ben te Brugge geboren, ik zal niet zeggen wanneer. Op tienjarige leeftijd, verzeilden wij naar Heist. Ik ging te Brugge naar school, niet lang, amper tot veertien jaar, dan moest ik de schilderkiel aantrekken en de ladder op. Ik ben te Brugge enkele jaren naar de Academie geweest, heb er mijn soldatendienst gedaan, heb 27 jaar de kleuren van Club Brugge verdedigd en door al die omstandigheden word ik min of meer als Bruggeling aanzien. Ik ben dus van de streek van Uilenspiegel, waarvan ik, zoals sommigen zeggen, “een streek weg heb”.

Het is mij altijd zeer moeilijk geweest een uur ernstig te blijven en dit verbetert er niet op met te verouderen.

Alleen in de eerste weken van de huidige oorlog (WO II) toen ik waarnemend Burgemeester onzer gemeente Heist was, en we onder de bombardementen duizenden vluchtelingen moesten herbergen, was er aan geen lachen te denken. Toch kon ik soms het moreel onzer ongelukkige vluchtelingen opmonteren.

Daarvan getuigen verscheidene brieven. Zoals al gezegd, ben ik maar tot veertien jaar naar school geweest en de lezer moet van mij geen literatuur verwachten, zelfs geen stadhuiswoorden. Van Goethe heb ik wel de vier eerste letters maar niet het schrijverstalent. Ben ik niet lang naar school geweest, dan heb ik veel gelezen en goed ondervonden dat lezen leert.

Ik was een jaar of acht als ik met mijn moeder mee mocht gaan naar de Pand, dat was naar de Meifoor te Brugge. In de grote zaal van de Halle werd speelgoed verkocht en daar kreeg ik een speelbal. Wie zou er ooit gedacht hebben dat die bal die neiging in mij ging doen ontstaan om voetballer te worden. Eens thuis ging ik aan ‘t shotten, alhoewel mijn moeder het mij verbood. Daar luisterde ik natuurlijk niet naar en dadelijk had ik enkele kameraden om er mee op los te gaan. Ons voetbalveld was de Sint-Annaplaats te Brugge. Zoals mijn moeder het voorspeld had duurde het geen veertien dagen of mijn schone bal blies de laatste adem uit, daar we er met twee tegelijk hadden op getrapt. Wenend ging ik er mee naar huis.

Mijn zuster vulde hem op met vodden, naaide hem toe en we konden herbeginnen. Daar hij niet meer kon botsen was de balcontrole dan ook niet moeilijk. Van die datum af had ik een voorliefde voor het voetbalspel of iets dat er op geleek. Het mocht ook met een steen of een blikken doos zijn, als het maar schoppen was. Toen ik elf jaar was, ging ik naar het Atheneum. Op de koer van de school speelden wij met een klein balletje als de toeziener het niet zag, want het was verboden.

In mei 1897, ik vergeet het nooit, speelde ik mijn eerste wedstrijd met een schoolploeg tegen de Cambiers. Er waren vier gebroeders Cambier: Charles, de beste van de vier, Arthur en Jozef, die ook lang bij Club Brugge speelden, en Julien.

Hun plein was de Eiermarkt te Brugge. De wedstrijd werd gespeeld op Maleveld, oefeningsterrein van het 3e Lanciers. Er lag een stuk weide naast waarin een koe of vier graasden. We moesten beginnen met de koeien te verjagen alvorens we onze doelstaken konden plaatsen. Van voetbalkleren was er dan geen sprake, verre van een paar echte voetbalschoenen. Daar het zondag was, had ik een bleekbruin pak aan met bindertjes onder de knieën, Ik heb nooit de wedstrijd uitgedaan want na een kwartier kreeg ik een charge en ik vloog in een grote verse plas die de koeien daar achtergelaten hadden, zodanig dat een hele kant van mijn pak groen zag. Ik begon toch zo bitter te wenen dat de tegenstrevers medelijden met mij kregen en mee gingen naar de pomp. Ze pompten er eens goed op maar het werd al erger en erger en ik trok alleen naar huis naar mijn moeder. Zij trok het pak uit, gaf me een rammeling en in mijn “slaapkapote” kon ik naar boven. Mijn pak moest op zijn nieuw gewassen worden en ik kreeg verbod nog ooit met die wilde mannen die voetbal speelden, om te gaan.

Korte tijd nadien verlieten mijn ouders Brugge, en gingen zich te Heist, langs de kust vestigen. Iemand die van de zee niet is kan niet geloven hoe plezierig het daar kan zijn en hoe men zijn hartje kan ophalen aan het strand en in de duinen.

Daar was ik dan ook dadelijk in mijn schik en het duurde niet lang of er was een voetbalclub en ik werd natuurlijk kapitein. Ik herinner me nog goed hoe en waar die club gesticht werd.

We waren met drie. Er werd een voorzitter, een schatbewaarder en een kapitein verkozen en we werden alle drie gekozen met drie stemmen. We hadden natuurlijk voor ons zelf gekozen gelijk veel later in de gemeenteraad.

Een plein hadden we spoedig gevonden want er is geen schoner voetbalveld dan het strand, maar als men er een half uur op gelopen heeft geraakt men er niet meer door. De goals werden door mij geleverd. Daar we ook winkel hielden nam ik vier kobbejagerstokken; de dwarslat werd vervangen door een breed lint dat men gebruikte in de petroleumlampen. Ik had dit natuurlijk meegenomen uit de winkel zonder medeweten van mijn ouders en hieraan had een kameraad moeten meehelpen want hij moest de bel vasthouden terwijl ik alles wegnam. Maar dat is natuurlijk uitgekomen gezien na de eerste training een van de lange stokken gebroken was. Daarvoor kreeg ik natuurlijk de zoveelste vermaning van mijn moeder, die nooit sloeg.

Het duurde ook niet lang of er waren weldra twee clubs, een gewoonte in Heist, waar er steeds twee kampen zijn geweest, gelijk in wat.

Op een tweede Sinksendag werd de derby gespeeld met als inzet twintig frank geschonken door de eigenaar van Hotel du Phare.

Tweede Sinksendag was nog een werkdag en daar ik dan al schildersgast was, moest ik werken en kon ik niet meespelen. De wedstrijd werd gespeeld juist over het Hotel waar ik de gevel aan ‘t schilderen was, samen met een drietal knechten. Er mocht komen wat er van komen zou, ik trok mijn kiel uit en ik was van de partij. Ik was nog geen vijf minuten aan het spel of de knechten hadden ook het werk laten staan en zaten verder in ‘t café. Midden de wedstrijd zag ik mijn vader staan met de eigenaar van het hotel waar wij aan het werken waren en die natuurlijk aan het reklameren was dat zijn werk niet voortging. Mijn vader schoot in zijn kattekoleire, nam de tijd niet om langs de stenen trap op het strand te komen maar liep de dijk af.

Hij haperde met zijn lange witte kiel en stuikte met zijn kop in het zand... Had hij me moeten te pakken krijgen, hij brak me voorzeker de lenden, maar ik vluchtte zo gauw ik kon de dijk op, recht naar huis op de zolder, waar ik bleef zitten tot ‘s avonds als iedereen te bed was.

Mijn ploeg verloor de twintig frank gezien hij de wedstrijd moest spelen met een man minder en dan nog de kapitein.

************************

ROEMENIE

Onze ondervoorzitter André Desmidt maakt zich verdienstelijk in het kader van de Aktie Sofica Roemenië, een initiatief van Luc Lierman uit Westkapelle. Voor Heist kunnen tweedehandskledij en voeding steeds afgegeven worden in de school De vuurtoren, Broeders Xaverianen, Heistlaan 24 te Heist.

Van 16 tot en met 30 juli wordt er een toeristische reis doorheen Roemenië ingericht.

Alles er op en er aan 27.000 f. Alle informatie daarover bij André Desmidt, Kalvekeetdijk 83, telefoon 612492.

Het eerstkomende hulpkonvooi naar Ruginoasa is voorzien eind oktober 1993. Dan zullen opnieuw drie grote twintigtonners van uit Knokke-Heist vertrekken, vol met hulpgoederen en bouwmaterialen.

************************

Tentoonstelling stadhuis Heist

Het is de bedoeling om in de maand september een tentoonstelling op te bouwen rond het thema: stadhuis. Daar zullen foto’s te zien zijn van alle voorname gebeurtenissen zoals ontvangsten en recepties, huwelijken en feesten. Ook de ere-burgemeeesters en gemeentelijke verantwoordelijken zullen er zijn, samen met een aantal leden van het vroeger gemeentepersoneel...

Wanneer U beschikt over dergelijke foto’s, dan vragen wij U met aandrang ons dit te willen laten weten.

Samen met U wensen wij er een prachtige tentoonstelling van te maken, en hopen wij U zeker allen daar te mogen begroeten.

Voetbalanecdoten

Torten Goetinck

Heyst Leeft
1993
02
009-012
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:38:19