De St.-Margarethatoren en de Kalfmolen wachten op restauratie

Cnoc is ier

In het raam van het Jaar van 't Dorp kwam de heemkring “Cnoc is ier” in mei bij de oude kerktoren een plaat onthullen, met de vermelding: "Oude toren anno 1642 der kerk van St.-Margaretha, met zonnewijzer van 1648". Maar wanneer de toren er in feite voor 't eerst gekomen is, kon nog niet precies achterhaald worden. Knokke bestond reeds als parochie in de 13e eeuw en de kerk werd vooral in de 16e eeuw geteisterd in de "trouble tyden". Daarom dat de 17e eeuw onthouden werd, met de herstelling, die 1642 als datum in de archieven aanduidt, 1648 voor de zonnewijzer. Architekturaal ge­zien voeren de rechtstaanden en de spitsbogen met rechte kanten naar de 14e eeuw terug. Hoe dan ook, het historisch torentje werd geklasseerd en kon aldus gered worden als in 1958 het eigenlijke kerkgebouw vernield werd. Zo zal voor de komende eeuwen toch een herinnering blijven aan het dorp van weleer.

Er werd reeds heel wat geschreven over de kerk, maar zoals er over de bouw ervan niet alles geweten is, vooral wat de eigenlij­ke oorsprong betreft, dan kunnen we hier evenmin verklappen waarom juist Sinte Margaretha de patroonheilige geworden is. De heilige met haar naamfeest op 20 juli stierf in 275 als martelares te Antiochië. Ze werd aanroepen door aanstaande moeders en voor zieke ledematen, in zover dat in de vroegere jaren bij haar beeltenis wassen afdrukken met kinderfiguren of armen en benen gehangen werden.

Dr. Luc Devliegher heeft voor "De Zwinstreek" (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen 1970) een volledige beschrijving opgemaakt over de kerk van weleer en dan vooral over de toren. Hij laat ons ook het bouwjaar gissen, terwijl inleidend vermeld wordt dat in 1253 de parochie Knokke afgescheiden werd van Heist, zelf vòòr 1221 ontstaan uit de parochie Lissewege. Maurits Coornaert zegt in "Knokke en het Zwin" dat de oude kerk van Knokke binnen de Kragendijk stond, waarschijnlijk op de plaats van de oorspronkelijke St.- Katerinakapel en vermoedelijk in de 14e eeuw gebouwd. In de archie­ven vond hij de oudste verwijzing naar de "keerke van Cnocken" in 1404. Pastoor Opdedrinck ("Histoire et souvenirs") vond voor 1569 nog de "kercke van St. Cathelynen te Cnocken" terug. Wie dan ook de patroonheilige mag geweest zijn, het was steeds de "kercke van Knocke".

De bouwtrant van de toren geeft nog het best de eeuw van z'n oorsprong aan. Zo verwijst Luc Devliegher naar de 14e eeuw, vooral bij de rechtstaanden en de spitsbogen met rechte kanten op de noord- en zuidzijde, terwijl ze op de twee andere gewijzigd werden. Zonder de spits werd de toren 19,25 m. hoog gemeten, binnenwerks 3,85 x 3,85 m. Met de grootste bakstenen van 29,5 x 14 x 7 cm. geven tien lagen 80 cm. hoogte. Na de eerste oorlog werd aan de westkant de spitsboog gewijzigd, maar binnen bevinden zich boven de segmentboog nog de oude rechtstaanden, met onder het gewelf een hoekige spitsboog. De ingang der kerk kwam aan de westzijde met een hoog blindvenster boven. Voor meer bijzonderheden verwijzen we naar de "Zwinstreek" p. 81. Verder in het werk zijn ook de "schatten" der St.-Margarethakerk beschreven. Zo vernemen we dat kommuniebank en preekstoel zich sedert 1958 in de St.-Kwintenskerk van Oostkerke bevinden. En waar is de orgelkast? En in welke tuin staat de doopvont?

Pastoor Opdedrinck was de eerste om - vóór de Eerste Wereld­oorlog - de geschiedenis van Knokke te schrijven, dan nog in 't Frans. Er kwam sedertdien, in 1967, een degelijke vertaling ervan door J.E. De Langhe in samenwerking met A.M. Ghekiere. Een volle­dig hoofdstuk is gewijd aan de kerk en parochie van Knokke. Daar­in vernemen we dat de kapel van Knokke op 7 okt. 1253 tot parochie­kerk verheven werd door Walter, bisschop van Doornik, vooral omdat het grondgebied door de inpolderingen zeer groot geworden was. Vanaf vernoemde datum verliepen er 3 eeuwen zonder dat de geschied­schrijver enig dokument terugvond. Enkel voor 1296 werd de naam van Lambertus vermeld als pastoor van Knokke, in het testament van Andreas van Wissant, pastoor van Lisseweghe. De volgende vermelding is deze van Petrus Van der Brulocht in 1569. In dat jaar werden de altaren van de kerk gesloopt en door nieuwe vervangen en werd ook een nieuwe kapel gebouwd. In het geschiedkundig werk worden vanaf dit jaar alle volgende pastoors aangehaald.

Maurits Coornaert kan zich al evenmin met zekerheid uitspreken over de eerste kerk, maar hij houdt het ook bij de 14e eeuw. Vol­gens hem, telde het dorp toen ten hoogste 10 tot 15 huizen. Er wordt enkel beschikt over de parochierekeningen vanaf 1625 en de kerkrekeningen vanaf 1632. Maar een onderzoek van de bisschop van Doornik in 1455 vermeldde reeds de St.-Margarethakerk en dat Boudewijn van de oude Poorte pastoor was. Maar de geschiedenis der parochie Knocke kan men met alle bekende gegevens, in dokumenten achterhaald, in "Knokke en het Zwin" terugvinden.

Oude gebouwen spreken niet, maar de mensen die ze nog gekend hebben wel. De pastoor praat niet uit de biecht, maar de koster heeft wel een woordje meer te vertellen over kerk en pastoor. Als de pastoor op tijd en stond naar een andere parochie moet verhui­zen, dan blijft toch steeds de koster. Zoals we destijds ook kon­den vernemen van koster-orgelist Robert Delaruye (Zie "Dagklapper uit Knokke" door André D'hont). Zoals de meesten van ons, zag hij de oude kerk verdwijnen, en de kerktoren van St.-Margaretha blij­ven.

Wij kijken nu uit naar de beloofde restauratie van de geklas­seerde toren in het hart van het voormalige Dorp, hier waar Knokke is.

Van de zeven oorspronkelijke molens van Knokke zijn er nog en­kel twee overeind gebleven. De Molen van Siska bij Zevekote is er nog het best aan toe met een stevig bakstenen molenhuis, maar de wieken blijven afbrokkelen. De molen van het Kalf op de Gr. Jansdijk is een wankel houten wrak met de herstelling in 't verschiet.

Waar zijn de andere molens ten onder gegaan?

In de brochure "De acht molens van Knokke" door André D'hont en uitgegeven door de heemkring "Cnoc is ier" kan men de meeste gegevens vinden over de graanmaalderij en die de statige en sier­lijke bouwwerken eens waren. Er waren in feite maar 7 molens, want de achtste is deze in het bos nu. Deze dient maar enkel als sierstuk in de tuin van de kasteelvilla "De oude molen" en heeft geen binnenwerk, maar biedt, na herstelling in 1974, het uitzicht dat men ook de andere geteisterde molens zou toewensen.

Over de Kalfmolen op de Graaf Jansdijk kan een lange historie geschreven worden, temeer daar deze ook de tijd overleefde en nu op algehele restauratie wacht. De Zeedijk op deze plaats dagte­kent uit de 15e eeuw en volgens de overleveringen zou hier eerst een watermolen met de getijen en een sluis uit een vaartje be­staan hebben, maar hierover zijn geen nadere bewijzen. De molen op de Graaf Jansdijk kwam er later, op het einde der 17e eeuw, toen de inpolderingen uitbreiding namen. Deze buurt heette toen de Oosthoek. De staakmolen, open standerdmolen, was in 1690 de "muelen die op den zeedyck staat". De eerste Devos kwam er met Innocentius in 1766, terwijl een Ignace Devos pachter was in 1834, uitsluitend als molenaar. De naam van L.P. De Vos staat in de bal­ken gegrift. Dit was dan Pol, vader van Louis, die Siska huwde en de stiel verderop voortzette. Na Pol De Vos werd de molen uitge­baat door Edward Verheye, de Grauwen (van ’t kaf) zoals hij gehe­ten werd. Hij bleef er in de weer tot 1914, tot de oorlog kwam en deze vernieling meebracht. De Staat die eigenaar was van de molen, heeft hem achteraf laten herstellen door Raymond Amys en hij kon weer draaien. Hier kwam dan Lothair Peel in 1926, weg van Zevekote. Hij had een huur van 3 jaar, maar de molen was niet helemaal in orde: het hout vermolmde en één wiel werkte niet te best.

Zei ons Lothair Peel: "Die molen van Siska had ik niet moeten verlaten. Ik was hier nu alleen op de Graaf Jansdijk, weer wach­tend op de wind, om bij dag of nacht te werken als 't meeviel. Eén jaar bleef alles er nog draaien en in 1927 is de molen stil­gevallen. Ik was de laatste molenaar. Wel heeft Fons Hillens het nog willen proberen, maar als hij de pachtprijs hoorde, zei hij: "Steek het papier maar weg. Er kwam nog een man van Schoten die het zou doen. Hij vroeg mij de stenen te scherpen, wat ik deed. Maar we zagen die rare mulder niet meer terug".

De "Kalfmeulen" werd in 1928 aangekocht door de "Vrienden van de Kon. Kommissie voor Monumenten en Landschappen" m.m.v. het ge­meentebestuur, de vereniging van het Zoute en de Touring Club. Zo kon de molen van het Kalf behouden worden. Maar 50 jaar later was hij weer in gehavende staat, wieken afgeknakt. In januari 1974 werd de Kalfmolen door het gemeentebestuur verworven. In de vol­gende zomer zag Lothair Peel vanuit zijn huis bij de Mager Schorrelaan rook opstijgen uit de molen en hij verwittigde de pompiers, die nog net op tijd kwamen. Zo had Lothair nog in zijn laatste ja­ren de molen gered.

Reeds in maart 1974 werd een specialist aangesteld om de res­tauratie van het oude bouwwerk technisch mogelijk te maken, maar de hogere overheid kon er niet mee instemmen. Hierop werd een beroep gedaan op ir. Snauwaert in okt. 1975. De gemeenteraad keurde op 9 juli 1976 de herstellingswerken en het bijzonder bestek met lastenboek goed, maar vier maanden later liet de rijksdienst voor Monumenten en Landschappen weten dat het dos­sier diende aangepast. Het werd aldus in febr. 1977 naar de gouverneur der provincie gestuurd. Het kwam in mei terug met nieuwe opmerkingen van de rijksdienst. Een nieuwe wet op de o­verheidsopdrachten leidde tot verdere aanpassingen van het dos­sier. Ondertussen werden, om ongevallen te voorkomen, de wieken van de molen afgenomen. In maart 1978 liet de rijksdienst weten dat de Kalfmolen in het programma van het lopend jaar opgenomen werd, een maand later dat bij Kon. Besluit de Staat machtiging verleende voor de restauratie met de daartoe te verlenen toela­ge (60% staat, 20% provincie, 20% gemeente). Hierdoor was de aan­besteding vastgesteld op 26 sept. 1978. Dit komt dan meer dan vier jaar later nadat in maart 1974 de heemkring "Cnoc is ier" bij de Kalfmolen een plaat onthulde en schepen Lippens de stel­lige belofte gaf van de restauratie. De belofte zal gehouden worden, maar de "rijksmolen" maalt langzaam (en soms onzeker).

Lothair Jozef Peel, de laatste molenaar van Knokke, overleed op 30 maart 1976. Op zijn doodsantje kon men lezen:

“Lothaire was een eenvoudig en verstandig man, afkomstig uit een molenaarsfamilie. Zijn vader Charles, molenbouwer, heeft hem z'n passie voor de molens overgedragen, dit sedert zijn eerste levensjaren aan de voet van de familiemolen van Ramskapelle. Voor een kleine man van gestalte, werkte hij met een ongelooflijke kracht, en de wieken van de molen van Siska en nadien van het Kalf zwaai­den weer door de lucht. Toen de wind opstak, was hij dag en zelfs 's nachts aan de slag. In het volle ritme van de vleugels was z'n werk nooit eentonig, omdat hij zijn arbeid graag mocht, omdat hij vrouw en kind lief had. De laatste molenaar van Knokke is niet meer, de wieken van de molens zullen voortaan eeuwig stil blijven als een kruis ter nagedachtenis”.

Op de Gr. Jansdijk komt de molen in volle glorie terug, als een herrijzenis, en als dan toch weer de wieken zullen draaien zal men zich niet alleen Lothaire Peel herinneren, maar ook Hubrecht Vandenbulcke, Jan Debrune, Cornelis Vercruyce, Hubrecht Colyn, Jan Demaecker, Mathys Verhaecke, Jakob en Jan Pauwaert. Sedert de 17e eeuw waren zij opvolgenlijk de molenaars in het Kalf, tot Devos en de Grauwen toe.

Lees er meer over in:

  • "Hoe het groeide en bloeide te Knokke", deel 2 der "Dagklapper uit Knokke" door André D'hont. Voor onze leden 630 fr., te storten op postrek. 473-2026771-14 van A. Ghekiere, Knokke, met vermelding op de strook "Dagklapper 2".
  • "Van polderdorp tot badplaats" door Danny Lannoy, 750 fr. te bekomen bij de schrijver, Graaf Jansdijk, 244a, Knokke-Heist-1

 

De St.-Margarethatoren en de Kalfmolen wachten op Restauratie

Redactie

Cnocke is Hier
1978
12
003-006
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01