In het licht van de Vuurtoren

Danny Lannoy

Knokke’s meest merkwaardige gebouw, naast het oude torentje van de Heilige Margaretakerk had de vuurtoren moeten zijn....

Spijtig genoeg werd de lichtbaken gesloopt in 1952. Waarom! kan men zich afvragen; bouwvallig was het gebouw niet, want de aannemer der afbraakwerken had heel wat moeite om het bakstenen monument met de grond gelijk te maken. Er kwam zelfs dynamiet aan te pas, en dan nog, moesten tal van zware vrachtwagens worden ingeschakeld om de dikke muren omver te duwen. Het Toerismebureau kwam er in de plaats.

Halfweg de 16e eeuw stond er eenzaam in de duinen een “corps de garde”, een uitkijkpost waar de Spaanse soldaten zicht hadden op de vlootbewegingen voor de inham van de Schelde en de toen reeds verzande Zwingeul.

Gedurende de Oostenrijkse periode en onder het Frans Bewind bleek de uitkijkpost te bestaan. Hoe frequent het in gebruik was, weten wij niet. De “Permanance” werd in 1812 door de Fransen voorzien van een kruitmagazijn. “En 1815, exitait ici à une grande distance de la lisière des dunes du coté de la mer, un fortin armé de deux pièces de canon de grand calibre, construit sous le premier Empire”. Opdendrinck vermeldt zelfs dat in 1839 een kanon werd opgegraven op het strand.

Tijdens de Krimoorlog waar Engeland en Frankrijk in betrokken raakten, kwam er in 1854 interesse vanwege het Ministerie van Oorlog om een lichtschip aan te leggen ter hoogte van Knokke.

Uit de bronnen van E. Baeyens vinden we dat in 1848 reeds een lichtbaken werd verankerd ter hoogte van de zandbank “de Peerdemarkt” voor de kust van Knokke.

In 1840 werd door de Staatsreddingsdienst een houten loods opgetrokken bij het strand, die dienst deed als schuilruimte voor de douanediensten en berging voor de reddingsboot. De meest voorhanden zijnde beambten in een grensgemeente waren douanen. Meestal had men per station een onderdirekteur of stationchef; de bemanning bestond uit een schipper, twee bootsmannen en zeven tot twaalf roeiers. Vanaf 1840 ressorteerde de Kustreddingsdienst onder het Bestuur van het Loodswezen. Omstreeks 1842 vonden we volgende beambten te Knokke: Joannes Boeleman, Jan De Jonghe, Franciscus De Zutter en Gustave Van Geys, Onderbrigadier Joannes De Zorger uit Oostende zou in december 1842 verdrinken bij een reddingsoperatie. Andere namen waren Joannes Rappe, Andreas De Groote, Philippe Dewaele, Jan Dewestelinck en Frans Albich.

Er werd ook uitgezien de telegrafische verbinding Brussel-Brugge door te verbinden naar het strand te Knokke, naar een nieuw opgericht telegraafkantoor (1854) 60 meter ten oosten van de loods der reddingsdienst. Na heel wat briefwisseling tussen het Ministerie en de grondeigenaars werden op 31 mei 1856 de akten ondertekend voor de verkoop van 3 ha 2 a 25 ca tegen de prijs van 1.511,15 fr voor het telegraafkantoor, 2 ha voor een open strook en 40 a voor het pad door de duinen.

In 1859 werd uitgaande van de Minister van Oorlog een schrijven gericht met de melding dat een “beurtweg van 3 meters breedte zoude worden geopend in de duinen dezer gemeente, op de plaats welke de staken van den telegraef hebben gestaen, zullende aldus deze weg, het welkst daerstelling het Departement van Oorlog in 1846 de noodige gronden heeft aangekocht eenen regte rigtlijn nemen beginnende aen het huizeken dat het telegrafiek Bureel gediend heeft en eindigen aen het Dorp”. De kronkelende zandweg door de duinen zou gedeeltelijk worden voorzien van kasseien. De plaatselijke landbouwers deelden het gemeentebestuur mede, mee te werken aan de “verbetering der straeten” en zand aan te voeren.

Na heel wat administratieve problemen bij de aanbesteding werd op 7 december 1868 bij een heraanbesteding aannemer Ketels uit Brugge aangeduid als laagste regelmatige aanbieder. Zijn prijs bedroeg 28.000 fr, 6.100 fr boven de raming. Pas rond de jaarwisseling 1869-70 werd de zeeweg op een breedte van 5 meter gekalsijd.

De politieke strubbelingen waren ondertussen bedaard en het telegraafkantoor werd onbemand achtergelaten. Daarentegen was de scheepvaart op de Schelde sterk toegenomen, wat de loodsdienst deed besluiten een lichtbaken op te richten te Knokke. Lichtbakens waren herkenningspunten dienstig voor de scheepvaart, niet alleen om landingsplaatsen voor vissers aan te duiden of havens, maar ook om de gevaarlijke zandbanken te situeren. Reeds menige schepen waren het slachtoffer geweest tijdens hevige stormen voor de Vlaamse kust (zie Scheepsrampen voor de Vlaamse Kust van E. Baeyens in diverse nummers van Cnoc is ier).

In 1783 had de Zwitserse scheikundige Aimé Argand een lamp uitgevonden met dubbele luchttrekking. De Fransman Fresnel zou in 1820 met glazen lenzen op de proppen komen, waardoor een lichtbron in één of meerdere bundels kon geconcentreerd worden. Meteen was dit voor de olielamp een verbetering.

Ingenieur Eugène Piens van het Ministerie van Openbare Werken kreeg de opdracht de plannen op te maken voor een vuurtoren te Knokke. In 1871 werd een aanvang genomen met de bouwwerken met als inplanting: “100 meter oostwaarts van de Zeeweg, 40 meter noordoosten het telegraafkantoor.”

Bij de bouw van de vuurtoren bevond het strand zich zo op een 80 meter; een tiental jaren later was deze afstand gehalveerd. In 1878 werd melding gemaakt dat na metingen de duinen geleidelijk wegspoelden door de golven; de laatste veertig jaar wel 200 meter.

Architektuur

De vuurtoren was een eenvoudige konstruktie; een vierkante onderbouw van 14 x 14 meter met aan iedere zijde 3 raampartijen met doorlopende korfboognis tot op het maaiveld.

Het mocht als eigentijds bouwwerk beschouwd worden; neogotische kenmerken en gebruik van bruin-rode baksteen gemetseld in kruisverband.

Aan de voorgevel bevond zich de centrale toegang bereikbaar via 7 traptreden in blauwe hardsteen. Het gebouw was volledig onderkelderd met natuurlijke lichtinval door de kleine keldervensters uitstekend boven de begane grond. Aan de achtergevel werd een muur opgetrokken om opwaaiend zand tegen te houden.

Rondomrond was er een brede gecementeerde plint voorzien waar de kelderramen in vervat zaten. De overige ramen hadden elk een eigen omlijsting in Franse witsteen, alsook de voor- en achterdeur.

Een schuinoplopend dak met zinken bekleding liep centraal naar de gemetselde vierkante toren; het dak telde vier dakvensters en een brede overkraagde dakgoot met kroonlijst.

De eigenlijke toren had aan de vier zijden een rondvester afgewerkt met witsteen. De vier hoeken van de bakstenen toren hadden een witsteen afboording met bovenaan drie aaneengesloten rondbogen als sierelement. Ter hoogte van het eigenlijke licht was een geprofileerde balustrade voorzien in Franse witsteen.

Op het schuine dakvlak stonden oorspronkelijk vier lage schouwtjes, later verhoogd met één meter en natuurstenen bekroning.

Er was ook een toegang naar de ruimte onder het dak via de torentrap, en deed dienst als berging.

De eerste toeristen kwamen te voet of per ezel langsheen het strand vanuit de buurgemeente Heist, die reeds naam had als vakantieplaats. Van Knokke-Bad was nog geen sprake; ze konden enkel uitrusten in de schaduw van de lichtbaken.

Wie zou het wagen een drank- of eethuisje op te richten voor de vermoeide wandelaar, wie zou er de eerste vreemdelingen gaan verwennen!... de Knokse timmerman Andries Verheye (° Kn 29.5.1839) zou in 1877 het leegstaande telegraaf kantoor aankopen en het inrichten als eerste “estaminet” met de passende naam “Pavillon du Phare”. De aanpalende grond werd door de Staat verpacht aan Verheye voor 20 fr per jaar; oppervlakte 2 a 25 ca. Vuurtorenwachter Lutzenrath (zie verder) zou het voorbeeld van Verheye volgen en richtte een tweede opvanghuisje op “Le Congo”. Volgens kadastrale gegevens was dit in 1885; het kon er echter vroeger zijn ingeplant. Bakker Charles Lievens zou vlug volgen met een derde drankhuisje “La Marguerite” genoemd naar de patrones van de H. Margaretakerk. Hetzelfde jaar kreeg het gebouwtje van Verheye er een verdieping bij.

We kunnen ons geen mooier beeld van Knokke-Bad voorstellen dan de tekst te lezen uit de geïllustreerde gids “Plages Belges” van Edgard Auguin uit 1899. Hier de vrije vertaling van “De Heyst sur mer à la frontière Hollandaise.”

 

Karavanen naar Knocke.

Dit alles leverde me nog geen ezelsoren. Ik had de keus tussen twee zeer eenvoudige middelen. Een eerste oplossing was Maria Van de Pitte, het orakel van het strand te raadplegen.

Ziedaar de oplossing: Marie bezat een formidabele ezel, groot, mooi, goed gebouwd, volledig zwart en gehoorzaam. Ik kreeg daar de kans om een ernstige studie te maken. De zoon van een jong schilder wilde wel het schilderij vervolledigen. Ik heb deze dag een uitstekende namiddag doorgebracht. Ik kende verschillende politici die veel ongeduldiger poseerden dan Petrus, de ezel van Marie.

Een tweede oplossing was op heterdaad een van die mooie karavanen betrappen, die plotseling uit de duinen te voorschijn kwamen. Niets is zo plezant en onverwacht. Men ziet eerst twee lange oren verschijnen, bijna horizontaal dan onder de oren, twee ogen en de hals. Daarna verschijnt het hoofd van een vrouw of een kind en de benen.

Dit alles verschijnt in volgorde, is eerst onduidelijk, groeit en krijgt tenslotte vorm. En terwijl de eerste ezel reeds zand opwerpt, verschijnt stuk voor stuk een tweede ezelskop, dan een derde, en een vierde, allen op verschillende niveaus. Ze dragen ruiters en amazones van verschillende leeftijd en verschillend pluimage. De jurken zijn met grote gebroken plooien over de groepen uitgespreid. De hoeden omlijsten de figuren. Rond het lichte stroo dartelen blauwe of witte sluiers.

karavanen-naar-knocke.

Deze visioenen van karavanen in de duinen zijn werkelijk feeëriek. Ga naar Montmorency, Enghien, Fontainebleau, overal waar de ezel van de Parijzenaar nog zijn prestige heeft; men ziet er andere dingen, maar zeker niet wat men hier ziet. Wanneer men reeds in de verte, in de omstreken van Parijs een ezel ziet, hoort men reeds zijn hoefijzers klepperen op de straatstenen. In de duinen, niets daarvan. Het zand verdooft alles. De ezels lopen daar als op fluweel; het oor hoort niets anders dan gelach, . . . het is charmant.

Zo tekende ik vroeger in volle exploratie, dank zij de vrolijkheid van een Luikse familie. De W’ . .s, want ik ken niets vrolijker dan zingende Luikenaars. Het leek alsof mijn potlood lachte terwijl ik ze tekende. Ik keerde terug naar Heyst, enkel maar om mijn figuren vermoeid te zien.

Maar waar zijn ze. Ha! hoe mooi is een schilderij van de ezels in de kleine duinpannen. Het riante perspectief van al die lange oren die als het ware V’s tekenen tegen de helder blauwe hemel. In werkelijkheid is deze methode perfect om de ezeldrijvers van Heyst te ontwapenen en ik vind mezelf een driedubbele gek deze methode niet onmiddellijk gevonden te hebben.

Ongelukkig komt het verstand niet altijd op de eerste plaats, ... als het komt; dit heeft Jozef me zeer goed bewezen.

Van Heyst naar Knocke over het strand

Knocke is een voorbeeld van onze nederzettingen aan de Belgische kust. Daarbuiten vinden we tot aan Cadzand enkel een uitgestrekte zandwoestijn, met andere woorden, daarbuiten bevinden we ons oog in oog met het Zwin, maar deze oude zeehandelsweg naar Brugge, die gedurende zovele eeuwen bestond, is onder invloed van de verzandingen verdwenen in de zware stilte van de polders.

Knocke is dus aan de Oostkust, de laatste bewoonde plaats. Men moet er nog aan toevoegen, dat “aan de oever van de zee” hier in feite slechts van toepassing is op een deel van de badinstelling van Knocke: dat stuk grond bekleed met een dijk en met hotels verleent asiel aan enkele groepen baders (1).

Het dorp zelf, waarvan we de naam reeds terugvinden op de kaarten van de 16e eeuw, is gebleven zoals het was in het begin, elegant en kalm. Zo zien we het nu nog. In werkelijkheid is het voor de baders van Heyst het gemakkelijkst om Knocke te gebruiken als een charmant bedevaartsoord, waar men rustig kan baden, een aperitief nemen of eten. Met mooi weer doet het goed zich in Knocke te komen verschuilen voor de nieuwsgierigheid van de nieuwkomers uit Oostende of Blankenberghe.

Ook vindt men er veel wandelaars, zowel op de binnenwegen als op het strand. Het is natuurlijk mogelijk de tram te nemen (2). Maar hoeveel beter is het niet om te voet of per ezel een uitstapje te wagen. Dank zij deze laatsten zijn we verzekerd van een grote dosis slaap, goede luim en eetlust.

De binnenwegen zijn breed en gevarieerd. Als transportmiddel gebruikt men de stoomtram of de fiets. De plezantste weg is het strand. Vier à vijf kilometer pure rijkust. Een eenzame strijd op de weg naar Knokke waar de ruiters zich opwinden en waar de ezels hen leiden. Ik heb nooit beter het intellekt en de filosofie van de ezels kunnen bewonderen, dan bij het volgen van dezen door de duinen. Het is daarom dat men ezels als filosofen bestempelt.

En dan het werk dat ze verzetten; ze leggen het trajekt soms vier maal per dag af. Hun stappen liggen steeds even afgemeten. Ze weten dat het lastiger gaan is op het zachte zand dan op het harde. Ook volgen ze liefst de weg die anderen reeds gevolgd hebben. Hoe zou het menselijk ras daar geen baat kunnen bij vinden door ook het spoor te volgen van wie hen zijn voorafgegaan.

Het zou zonder twijfel een goede oefening in nederigheid en wijsheid zijn, steeds anderen te imiteren. Maar slechts weinigen volgen dit voorbeeld. Daar waar het water en de nabijheid van het vasteland een solied steunpunt hebben gevormd, lopen de ezels vastberaden verder. Probeer niet om het dier naar links of rechts te laten wenden, het volgt obstinaat zijn zelfde weg; niets kan hen van deze route doen afwijken. Ik vergis me: slechts een schaduw die hem van achteren nadert en groter wordt kan hem zijn stap doen versnellen.

Hij weet dat aan het einde van deze schaduw een ezeldrijver is en aan het einde van de drijver die een beetje slimmer is dan hij, is er een arm en aan die arm een enorme stok. Hij weet ook dat de ezeldrijver nooit bij hem komt zonder twee of drie stokslagen op zijn achterste te geven. Hij is er zich dan ook van bewust dat de toerist een mens is die meestal veel gevoel heeft en die voor niets ter wereld zou willen dat zijn rijdier lijdt of hem pijn berokkent. Maar de ezel spot ermee omdat hij gewoon is te leven met beledigingen en stokslagen. Alles wijst er trouwens op dat de ezel een grote afkeer moet hebben voor de mens die hij vervoert. Is het geen kenmerk van een ras, enkel de brutaliteit te bewonderen en de wreedheid op prijs te stellen.

Men zou geloven dat sommige ezels stok noch zweep, doch enkel al met het naderen van de schaduw beginnen te galopperen. Als er een de vlucht neemt, volgen de anderen. Het meest pittoreske is een vlucht van twintig geschrokken ezels. Niets is zo kinderlijk plezant als deze sport, waar steeds een bijgedachte van gemeenzame burgerlijkheid te vinden is. Dit is het weinige dat ons nog rest van ons Gallisch verleden. Een weinig hoogstaande vorm van ontspanning, maar waarvan de luidruchtige beruchte burgerlijkheid iets meegeeft van de physiologische energie van de nieuwe generatie.

U die van rijke uitstappen en anekdotes houdt moet naar Knocke gaan. U keert terug met een tevreden blik en verruimde geest. En dan welke levendige sfeer.

knokke-bad-anno-1890Knokke-Bad anno 1890.

Herinneringen aan de oude badplaats Knocke in 1890

Bij het verlaten van Heyst lijken de huisjes van Knocke allemaal op elkaar; maar eens op de weg lijken de verre duinen te vluchten, naarmate men ze nadert. Na een halfuur stappen nemen ze in de vochtige lucht vastere vorm aan. Op de bijna blanke top verschijnen sinds enkele jaren de koppen van vuurtorens, die hun geheimzinnige stralen op de eenzaamheid van Holland werpen. Dan in het midden van een brede open duinpan vinden we het blauwe paviljoen met de gouden sterren. De afspanning ”Le Congo”. De ezels die elkaar steeds volgen en nooit op elkaar gelijken, beklimmen dan, de een na de andere, het pad dat naar de top van het duin leidt.

Zo was Knocke-Bad in 1890. Het strand bestond uit drie strandcabines, drie afspanningen en één “belvedere”. Zo hebben we het getekend.

Langs de kant van het open duin glijdt de zee zeer helder en onbegrensd zo ver men kan zien langs zandstranden tot aan de Nederlandse grens.

Vandaag de dag is de zo pittoreske vuurtoren verborgen achter de zeer moderne hotels. Zijn “lantaarn” is gebouwd volgens de officiële vorm van alle Belgische vuurtorens en draagt zijn rondhoofd op een uit rode bakstenen opgetrokken vierkante toren.

Maar rond 1890 was dit monument niet de grootste rariteit te Knocke. Het was ook niet de staminee “Le Congo”, noch “La Marguerita”. Het “Cosa rare” van Knocke was in 1890 het werken van de vuurtoren, die door zijn verschillende specialiteiten een bezoek van de toeristen meer dan verdiende. Zou de vuurtoren nu reeds werken, terwijl ik deze lijnen schrijf. Het is weinig waarschijnlijk. De vuurtorenwachter was in elk geval een artiest van een speciaal ras. Hij had de gave om de natuur te bekijken vanuit een zeer persoonlijk standpunt. En dit oogpunt zoekt men tevergeefs in de werken van de Vlaamse primitieven.

Men had zijn museum moeten zien en de brave borst prees vooral een duinzicht en een leeuw van Waterloo aan, waarnaast de leeuw van Thorwalsen verbleekte, aan alle liefhebbers van het impressionisme; en ook een juweeltje van een heel ander genre: een schelpentoren versierd met de vlaggen van alle naties, een meesterwerk dat getuigde van een formidabel meesterschap en geduld.

Ik zou er gans mijn leven spijt van gehad hebben, indien ik niet was binnengegaan bij deze lichttorenwachter, toen ik op een dag zag welk plezier het hem deed om eens 10 minuten met een beschaafd wezen te kunnen spreken en een oog te werpen op zijn uitzonderlijke zeegezichten.

Knocke-Bad was toen slechts een halte voor de excursisten. Het was de gewoonte om even te verpozen bij een der afspanningen om de ezels te laten rusten en de begeleiders een glaasje jenever te betalen. De ezels die dit wisten gingen zich zelf opstellen aan de afspanning, waar aan de voet nog enkele door de zon verbrande grassprietjes stonden; dit was hun verfrissing. Welk een raffinement vindt men nu te Knocke,... zelfs voor de ezels. Terwijl men zijn buik vulde beklommen de kinderen de duinen. Daarvan moet men zich niets grandioos voorstellen, zelfs niets moois. Er stond een houten optrekje, haastig ineen getimmerd en dat deed dromen van schipbreuken en scheepswrakken. Juist daarnaast stond op het einde van een lange paal, in een plank gesneden en zich aftekenend tegen de hemel een woedende Chinees. De benen onwaarschijnlijk gespreid, de armen gestrekt en met een woedende blik de zee aanstarend. Dit houtsnijwerk leek van ver op een door de wind ontmantelde karkas van een zeevogel. Maar de chinees zelf was wonderlijk. Het is één van die landschapsonderdelen, die aan het verlaten strand van Knocke een plezant en ironisch cachet geven.

Maar vandaag verandert alles steeds meer en meer. Zou de Chinees er nog steeds zijn?

Het was toen de tijd van de schilders en kluizenaars, die zich gedurende een paar dagen levend kwamen begraven. Dit soort van boete doen was evenveel waard als een ander. De estaminees “Du Congo” en de “Belvedere” hadden enkele kamers voor toeristen. Een nacht in een van die woningen moet een grandioos en schrikwekkend karakter hebben gehad. In deze uitgestrekte zandvlakte moet de wind onuitputtelijk krachtig zijn geweest. Zij die de moed hebben gehad om gedurende enkele nachten dit schouwspel mee te maken, zijn niet te beklagen.

Voor hen die toen deze plaats bezochten, verwijs ik naar enkele spreuken, die toen de drie bijna kloosterachtige paviljoentjes versierden. Ze getuigden van een morele ingesteldheid van de bezoekers van deze tijd. Sommige waren zeer pikant, vooral die zou kunnen gemaakt zijn door Perichon: “La vérité est la base de l’art”, “Beaucoup de dames se font artistes”, “A quand la vérité dans l’amour, mes dames?” ... getuigt dit niet van een voor het leven gebroken hart. In die tijd was de omgeving daar zeker voor geschikt.

De volgende morgen lijkt de zon de strijd gewonnen te hebben en van dezelfde hand van de vorige schrijver: “l’art est un mensonge comme celui qui murmurent les lèvres passionnées de la femme adorée... Mais comme lui il est devin”.

De mooie Augustuszon doet soms wonderen in de Vlaamse duinen. In Knocke waren zoals overal de dagen en de impressies veranderlijk. Er waren er zelfs lugubere. Als getuige heb ik het begin van een bijbels gedicht in proza gegraveerd op een oude dwarsbalk. Dit begin dat ik gevonden heb in mijn nota’s geef ik hier onveranderd weer: “Die dag kwamen drie magiërs naar Knocke – en de eerste dag, het was een maandag zei de eerste magiër – dit woord laat ik vallen, uit morele overwegingen, alhoewel het in het lang en het breed duidelijk te lezen was. – Het gedicht was zo: “de tweede dag.

Het was een dinsdag, zei de tweede magiër, zelfde woord. Hetgeen de drie magiërs gezegd hebben kan ik hier echt niet herhalen. Ik ben tevreden met op mijn eer te beweren dat de maandag zowel als de dinsdag als de woensdag de drie magiërs allen hetzelfde woord en in dezelfde taal hebben gesproken. Indien u eraan twijfelt, kan ik u zeggen dat de inskriptie er nog altijd is, in de kamer aan de oostkant op het einde van de gang. Ga eens zien, de wandeling alleen al is charmant.

Het Zwin gezien vanop de vuurtoren van Knocke

Het is zonder twijfel aan de atmosfeer dat Knocke zijn snelle expansie van de laatste jaren te danken heeft. Zij, die deze streek sedert tien jaar niet meer bezocht hebben, zullen verbaasd staan over de comfortabele veranderingen die het oude strand heeft ondergaan. Over een lengte van ongeveer 500 meter, op de plaats waar de binnenweg uitgeeft op een brede duinpan, verheft zich vandaag een nieuwe en perfect gebouwde zeedijk. We vinden er reeds de hotels “Beau Séjour”, “le Phare” en “Le Grand Hôtel”. Het is de voorloper van een grote badstad, waar vijf of zes grote familiehotels reeds hun plaats hebben ingenomen, dit tot grote vreugde van de Engelsen, die er ieder jaar hun tweede thuis vinden. Knocke heeft vandaag het familiale uitzicht dat Heyst twintig jaar geleden al had. De nieuwe dijk schept plaats voor een elegante dorpsstructuur; dit zal gebouwd worden vóór we een paar seizoenen verder zijn.

Het moet gezegd worden dat de huidige installaties gebouwd en opgevat in de moderne stijl van de villa’s van Blankenberghe, reeds het beeld oproepen van de verre kusten en het cachet van eenvoud, waaraan de badgasten zo’n nood hebben, weergeven.

De enige ontspanningsmogelijkheden die er zijn, buiten de cafézalen, zijn van zeer intieme aard. Men is er van overtuigd, dat de stilte slechts van korte duur kan zijn. Men zal verder gaan om de volstrekte rust te vinden: maar waar zal men dit nog vinden?

Voorbij deze badplaats ligt de onbekende en onbegrensde zandvlakte, die ligt uit te sterven nabij de Nederlandse grens, doel van onze uitstap.

Ik wil dus, vóór ik Knocke-Bad verlaat en zonder verder te gaan, vanop de vuurtoren een blik werpen op het prachtig spektakel van het Zwin, van de zee en van het land. Nergens roept het zand een zo levendige expressie op van de eenzaamheid, de verlatenheid en de stilte. Het strand strekt zich zeer wijd uit en aan de horizon van een melkwitte klaarte, waar het oog tevergeefs de limiet van het zand en de hemel zoekt. Dit is het Zwin, waar de beplanting steeds zeldzamer wordt, het oude estuarium van een stroom waarvan de loop gewijzigd is en van de kaart is verdwenen. Ik heb over deze wilde streek gesproken en een uitzonderlijke bladzijde geschreven over de verlaten onbegrensdheid, die als toevluchtsoord dient voor ontelbare strandvogels. Het is daar dat vastberaden jagers ze nog volgen tot bij Cadzand, waar zich de eerste oude vestingen op Hollands grondgebied bevinden. In deze diepten ruist zij op uitgestrekte zandbanken die als brede grondstukken schitteren in de zon. Bij laag water slaapt de zee met de luiheid van een dromer die zich uitstrekt op een bed van miljoenen roze schelpen.

In de hete augustusnamiddag spiegelt de zee zich erin, zoals in een met zilver omlijste spiegel. Boven op de vuurtoren is het drukkend warm, warmte die gelukkig gemilderd wordt door een wind die uit het zeegat komt. Het oog, verblind door de wrede witheid van de kust, houdt stil om te genieten van de asgrijze kleuren van de nevel rond het eiland Walcheren.

Op bepaalde plaatsen wordt de horizon in stukken gesneden door witte silhouetten, die voortijlen langs de grote zeeweg, die de driemasters en stomers leidt naar de monding van de Schelde en naar Antwerpen.

Dit is de enige beweging die te bespeuren valt in deze onberoerde uitgestrektheid van water en zand.

Aan de landzijde, op ongeveer 2 km ligt de gemeente Knocke, doorheen de bomen zien we de achthoekige toren van zijn kerk en de uitgestrekte vleugels van zijn molens.

Wij dalen af. De ezels zijn uitgerust: we hebben er nood aan om door het dorp terug te keren naar Heyst, om langs deze weg een beetje leven te vinden.

Knocke-Dorp

Tussen deze dijk en het dorp ligt er ongeveer een half uur weg. Ik benadruk een half uur, omdat de mensen van het land: “het met moeite 10 minuten” noemen, want de weg ligt in de blakende zon zonder bomen, zonder struikgewas dat bescherming biedt tegen de warmte, het mooie weder, de kracht van de wind of de regen.

Ik vermeld erbij dat deze weg niets anders is dan een strook van het oude meesterwerk in deze streek genoemd: de Graaf Jansdijk. (1) Deze dateert niet van gisteren. Dit valt heel goed op, vooral als men deze weg volgt te voet. De stenen, die er reeds eeuwen liggen, hebben door de beweging van het zand alle mogelijke hellingen aangenomen. De meesten zijn gebroken en zijn voor de wandelaar snijdende messen, waarvan de punten geslepen zijn als diamant. Een uitstekende weg voor de schoenmakers.

Indien we ons willen verwijderen van deze vervormde weg, hebben we geen andere mogelijkheid dan door het zachte en drassige zand te ploeteren. Daar bevindt zich de vlakte van Knocke. De dag dat de staat tussen het dorp en de zee een goed onderhouden en beschaduwde weg zal aanleggen, zal het fortuin van Knocke gemaakt zijn. Waarschijnlijk zal dit het geval zijn als deze lijnen gedrukt staan, want in dit land gaat alles zo vlug.

Een gemeenschap van kapitalisten heeft zich inderdaad gevormd, die de ganse duinenstrook, die nochtans schraal en arm is, veranderen in een prachtig buitenverblijf. De projecten volgen zich snel op en op een aanlokkelijke wijze.
Ontegensprekelijk zal dit verder gezet worden en misschien zelfs vlugger dan we zouden verwachten.

Momenteel lopen de vergunningen snel van de hand. Langs de beide kanten van de Graaf Jansdijk worden reeds typische villa’s opgericht (Schrijver bedoelt hiermee de weg naar zee). Over enkele jaren zal de verbinding tussen deze twee wijken zeker een feit geworden zijn. Het is eigenlijk een beetje als in het Evangelie. Oostende heeft zich reeds verenigd met Blankenberghe, dat op zijn beurt reeds één is met Heyst.

De verbinding Heist-Knokke is volop bezig. Maar eens hier voorbij, is er niets meer.

Heden ten dage bevindt Knocke-Dorp zich bijna nog volledig in zijn natuurlijk milieu, dit wil zeggen dat het een verrukkelijk klein gehucht is, een wonderlijk rustoord voor hen die met de gedachte in het achterhoofd rondlopen er een badplaats van te maken.

Algemeen genomen is het een uitzonderlijke plaats door zijn rust, ondanks zijn relatief grote verwijdering. Het uitzonderlijk oord veroorzaakt een wondere verrassing voor hen die het bezoeken. Het typeert het Vlaamse dorpje, eenvoudig, lommerrijk, dat in de stilte van het kerkje met zijn oude gevel, de onbezonnen vleugels van zijn windmolens en zijn huisjes en herbergen, toch een Hollands karakter bezit.

Knocke is de bakermat geweest van een groep artiesten, waarvan de vrolijkheid – die spijtig genoeg verdwenen is – nog steeds op enkele muren van herbergen prijkt. Dat is de kunst van de eigen aard. Men vindt er steeds een schilderachtig stukje, voor het palet en schildersezel. Dit verdwijnt echter stilaan en de artiesten die nog een beetje inspiratie zoeken in de rust, moeten die voortaan zoals de konijnen en vogels, in de duinen zoeken.

Hoelang nog kunnen we dit plaatsje bewonderen, waar de ezels instinctief stil houden, waar de fontein onder de acacia's, de achthoekige klokkentoren en het kerkhof, waar de blauwe vlinders over het groene gras fladderen, waar vrouwen met kapmantels knielen als heiligen...

Edgard Auguin, Nancy 1899

 

schetsplan-vuurtoren-knokke

vuurtoren-knokkeDe vuurtoren werd opgetrokken in 1872 op de duinen bij zee

vuurtoren-knokke-in-1900Gezien vanop het Hotel de la Plage voor een zichtkaart in 1900

Knokke kwam in de ban van het toerisme, mede door enkele kunstschilders die er zich vestigden. Enkele onder hen zouden zich intens gaan bezighouden met de eerste urbanistische plannen van hun geliefkoosd polderdorp. Het duingebied bij de Zeeweg kreeg zijn eerste villa’s; de zeeweg werd “Avenue Lippens”. Het driemanschap Verwee-Van Bunnen-Dumortier zou zich dan ook gaan interesseren voor de uitbouw van Knokke-Bad. In 1887 verschenen de eerste badwagentjes op het strand en had Louis Van Bunnen, een der grondeigenaars, plannen een hotel te bouwen op het eind van de Zeeweg.

De houten paviljoentjes verdwenen na lang aandringen en in 1889-90 werd een villa voor oud zeekapitein De Paepe gebouwd met aanpalend het “Grand Hôtel”.

Ondertussen waren onderhandelingen gestart met het Ministerie van Openbare Werken inzake de aanleg van een zeedijk.

Niet alleen om de toenemende ontzanding tegen te gaan, maar ook om de lichtbaken te beschermen van ondermijning, was men van plan een stenen zeewering aan te leggen, meteen de start van Knokke-Bad.

Op 20 april 1889 greep de aanbesteding plaats voor de aanleg van de eerste zeedijk van Knokke. Er werd ook een overeenkomst afgesloten met de grondeigenaars, uitbater van het Grand Hôtel en de Staat om de dijk aan beide uiteinden met 25 meter te verlengen, met tussenkomst in de kosten van de partikulieren. In mei 1891 werd een gedeelte zeedijkbevloering “pavements en briques maçonnées suivant le promenoir exitant au droit du phare de Knocke” bijgelegd door aannemer Jan Deckers uit Westkapelle.

In 1892 was er sprake de loods van de redders te verplaatsen, daar de Place Publique (Van Bunnenplein) diende te worden aangelegd bij het Grand Hôtel. De houten barak werd vervangen door een stenen konstruktie met zadeldak en bedekt met pannen en kwam tegenaan de oostgevel van de vuurtoren.

In 1893 kwam er nog eens 50 meter zeedijk bij voor rekening van het consortium, dit aansluitend oostwaarts aan de bestaande zeewering. Het jaar daarop werd 89 meter zeedijk aangelegd, ditmaal aansluitend aan de westkant.

Nu de stenen zeewering aangelegd waren, zouden de gronden met zicht op zee verkaveld worden; tussen het Grand Hôtel en de vuurtoren kwamen villa’s en het “Hôtel du Phare”.

Vuurtorenwachters

Frans Lutzenrath (geboren te Brugge 1840) stond ingeschreven in de bevolkingsregister van Knokke als weduwnaar met twee kinderen, met beroep “vuurtorenbewaker”. Uit zijn eerste huwelijk met Sylvie Casteleyn sproten twee kinderen voort; Jeanette (°Roeselare 1868) en Adolphe (°Roeselare 18.6.1867); deze laatste zou naar Brussel uitwijken en er werkzaam zijn als koffiehuisbediende. Joanna zou huwen met Petrus Van Roosbrouck, accijnsbeambte en zich te Brugge vestigen.

In het voorjaar van 1892 werd Lutzenrath overgeplaatst naar Blankenberge. Het jaar daarop op 11 oktober 1893 trad hij er voor een tweede maal in het huwelijk met Emerence Cosman.

Knokke’s eerste vuurtorenwachter zou op 2 juli 1911 te Oostende de geest geven.

 

2015 02 05 140434
Linksboven: Vuurtoren Knokke in 1900
Rechts: Achter pinnentjesdraad binnen het mijnenveld in 1944
Onder: De allerlaatste foto s vanop de vuurtoren boven de daken het Grand Hotel beneden het februaristrand (foto’s André D’hont)

Volgens de overleveringen zou een Mevr. Devisscher-Helsmoortel sedert 1872 werkzaam zijn geweest in de vuurtoren; er zijn echter geen geschreven bronnen die daarop wijzen!

In opvolging van Lutzenrath kwam zoon Henri Devisscher (°Heist 1857) met echtgenote Octavie Pattyn (°Betegem 1854).

Er waren vier kinderen, Joseph, Zulma, Gabrielle en Lodewijk; deze laatste kwam te overlijden, pas twee maanden oud.
In 1893 reeds kwam Jan Frans Alloo (°27.7.1847) uit Oostende met zijn vier kinderen zijn intrek nemen in de vuurtoren om er hulpvuurtorenwachter te worden. In 1906 zou hij Devisscher opvolgen.

In 1908 kreeg de vuurtoren te Knokke een nieuw draailicht op kwikzilver wat een verbetering betekende in het onderhoud van het bewuste mekanisme.

Het zou echter geen lang leven beschoren zijn. Met de inval van de Duitsers in 1914 werd het draailicht verbrijzeld en zo buiten dienst gesteld. De haven van Zeebrugge werd als belangrijk beschouwd; zodoende werd alles nauwlettend in het oog gehouden door de bezetter. Alle havenactiviteiten werden stilgelegd en alle vuurtorens en lichtbakens dienden te worden gedoofd en kwamen onder strenge controle van de Duitse Marine. Na de 1ste Wereldoorlog werd de vuurtoren buiten dienst gesteld. Het benedengebouw werd door het Belgische Leger als wapenmuseum ingericht. Het gebouw zou verder dienst doen als hulpkommissariaat; aan de achterzijde werd een gedeelte verbouwd tot sanitaire instelling en een tijdlang zou een kantoor voor toerisme er in onder gebracht worden.

In 1947 werd vooreerst gewag gemaakt de vuurtoren te slopen.

In 1952 was het zover. 80 jaar lang had het de stormen doorstaan en menig schepen geleid naar hun bestemming.

Knokke’s tegenhanger, de Heistse vuurtoren de eerste betonnen konstruktie in België werd gelukkig geklasseerd.

Bibliografie

  • Andre D’hont: Dagklapper uit Knokke, Deel I, II
  • Danny Lannoy: Het neogotische stadhuis, uitgaven Cnoc is ier, 1990
  • Danny Lannoy: Van polderdorp tot badplaats, 1976
  • Danny Lannoy: Het Knokke van toen, Uitgeverij M. Van de Wiele Brugge, 1985

Tijdschriften

  • D. Lannoy: De stenen zeedijk, Jaarboek Cnoc is ier, Nr 23, 1986
  • E. Baeyens: Scheepsrampen voor de Vlaamse kust, Cnoc is ier Nr 24, 1987
  • A. D’hont: 100 jaar Knokke Badplaats, Cnoc is ier
  • A. D’hont: Langs strand en dijk, Cnoc is ier, 1992

januari-en-februari-1952Januari 1952 en februari 1952

einde-februari-1952en de genadeslageinde februari 1952 de genadeslag (foto’s A.D’hont)

vuurtoren-in-1880-en-in-1885Links: de vuurtoren in 1880, toen er Henri Devisscher en Franz Lutzenrath voor de dienst instonden.
Boven de duinen met de toren en eerste instellingen in 1885, gezien door Erich

2015 02 05 141019Zuster Zulma Devisscher (onder) en Wessel. in de vuurtoren geboren (1886) die zich nog alles herinnerde.
Rechts: het gezin van Henri en Octavie met vooraan Elie en Eugenie,achteraan Joseph, Zulma en Gabriele.
Onderaan rechts: Joseph Devisscher en Elisa Meysman op hun huwelijk in 1913.

Vuurtorenwachter Henri Devisscher

Als men de historie leest over de vuurtoren van Knokke dan blijft men als vanzelf stilstaan bij Frans Lutzenrath. Hij werd opgevolgd door Henri Devisscher. Zijn leven werd ons in 1972 verteld door zijn dochter Zulma (toen 87 jaar) in een Dagklapper, verder niet verschenen en door haar nog bijgewerkt. Voor Cnoc is ier haar verhaal over de beginjaren van de vuurtoren.

“Lutzenrath, eerste in het gebouw op de duinen, was een merkwaardig man, een artiest die heel wat pentekeningen maakte en aldus het uitzicht van het eerste badstrand of van de weg naar zee door de duinen voor het nageslacht bewaarde. De zomergasten zagen hem als een legendarisch figuur; ze werden er tot boven gebracht waar hij het weidse landschap beschreef. Men kon bij hem een souvenir kopen, een schilderij of de schelpen die hij tot decoratieve “postuurtjes” had opgekikkerd. Gemaakt tijdens de ledige winteruren.

Lutzenrath was een grote sjieke man, zeer geleerd en een artiest die alles tekende. Hij was weduwnaar en hertrouwde met Emerance, kassierster van het Grand Hôtel.”

En Zulma wist nog meer: “Voor Frans, is in 1872, vrouw Helsmoortel gekomen. Zij was de weduwe van een andere Devisscher die voor de lichtbaken van Heist gezorgd had, de oudere vuurtoren in de vorige eeuw. De verhuizing gebeurde per boot langs de kust, van de ene vuurtoren tot de andere. Zij zou de eerste vuurtorenwachtster van het signaal voor de boten worden te Knokke.”

Zuster Zulma Devisscher had het allemaal meebeleefd.... ze werd in 1886 geboren in de vuurtoren als dochter van Henri Devisscher, die in 1890 (1892) Lutzenrath opvolgde als hoofdlichttorenwachter te Knokke. Zijn voorganger vertrok toen als chef naar Oostende. Zeker in de voorgaande jaren hadden ze hier samengewerkt voor de baken, die de boten de weg moesten wijzen naar de Scheldemonding. Zoals Lutzenrath op tijd en stond ‘s zomers een barak opende voor de bezoekers, zo zou Henri in de volgende jaren ook van aanpakken weten. Henri volgde in feite, als oudste zoon van weduwe Devisscher-Helsmoortel de eerste vuurtorenwachtster op in 1884.

“We woonden in het gebouw aan de zijde waar later het Hôtel de la Plage zou komen. Maar toen waren het nog allemaal duinen. De huisvesting was kosteloos, evenals licht en vuur. De schoonmaak diende verzekerd, vele trappen op.”

Henri Devisscher was gehuwd met Octavie Pattyn. Al hun kinderen zagen het levenslicht beneden de vuurtoren: Joseph 1885, Zulma 1886, Gabrielle 1890, Louis 1894 (en die maar drie maanden leefde), Elie 1894 en Eugenie 1894.” De kinderen van Lutzenrath heb ik ook gekend, Medard (Adolphe) en Jeannette. Zij trok naar het pensionaat van Heist, zoals ik. Eerst waren we op de kloosterschool te Knokke. Mijn vader leerde Frans met de hulp van koster Cosyn.”

En hoe werkte de vuurtoren hier?

“Die was van hetzelfde model als te Blankenberge. Met vijfenzeventig trappen tot bij de schijnwerper. Overdag hingen er gordijnen voor. Het eerste werk ‘s avonds was dan ook die open te schuiven. We moesten met twee zijn om het licht aan te steken. Het brandde met koolzaadolie, die geen rookt geeft, en die druppelsgewijs aangevoerd werd voor de vlam. Het vaste licht scheen door de enorme vergrootglazen tot wijd over zee en de Scheldemonding; iedere dag werd de lamp een minuut later aangestoken naar de zomer toe, vervolgens telkens een minuut vroeger. Het licht diende regelmatig gecontroleerd, opdat het niet zou uitdoven; daarom waren er twee wachters. Toen vader ziek was ging moeder hem vervangen. Vader trok ook wel eens met vakantie en dan kwam een Landschoot; die is dan naar Amerika gegaan. Zo dikwijls had hij de schepen uit de Schelde zien varen voor de verre reis; en hij zat er tenslotte ook op.”

Was het niet eentonig in dit uniforme staatsgebouw op de duin?

“De zee verveelt nooit! De zee heeft iedere dag een ander gelaat. Soms wel wat bar. Toen ik zowat vijf jaar was in 1890 is de zee bevroren. Anderzijds waren er de vele stormen met overstroming en de golven die over de duinen heen sloegen. Soms het hele huis vol, tot in de kelders. Dan bleven we op school.

Het kantoor van de vuurtoren was in de voorste kamer. Alles diende genoteerd: de luchtgesteldheid, of er soms geen schoten gehoord werden, alles met datum en uur. De pluviometer stond op een duin en het was mijn werk te gaan kijken hoeveel het geregend had. Maar dan was er nog de zomer, met de bezoekers die de weg naar het strand vonden. Ze kwamen nog op de ezels van Heist. Slechts weinigen trokken verder door in de richting van Nederland. Tenzij ze de weg zochten naar Siska. De badgasten wilden vooral de 75 treden op van de vuurtoren. We hadden een verrekijker van de Staat om de omgeving af te turen. Bij helder weder kon men Vlissingen tot het strand bekijken; hier viel dan drinkgeld af.

Dat werd verdeeld onder vader en Jan, de twee wachters. Alles was welkom. De vuurtoren was een aantrekkelijkheid. Maar ‘s winters waren we ver van iedereen, eenzaam en verlaten. Een telefoonverbinding moet er maar laat gekomen zijn, want die heb ik er nooit geweten.”

Toen kwamen er geleidelijk meer buren?

“Het Hôtel des Dunes lag al een heel stuk verder bij de Lippenslaan en ook nog midden de duinen. Tussenin was er een panne die wij het erpelland heetten. De villa St Marie is er dan bij gekomen. We moesten een heel eind ver voor de voorraad, bij beenhouwer Devoldere, voor brood bij Lievens en later bij Everaert. Het eerste winkeltje kwam bij Jacobs op het hoekje van de Avenue tegenover het plein. Doch er was een Hollandse die met een grote mand op de rug gebonden van ‘t Regiment kwam. Moeder kocht van haar zowat alle groenten die ze nodig had. De prei staken we in ‘t duinenzand. Er daagden ook liefhebbers op om in zee te vissen. Maar hun schuiten hebben nooit lang gevaren. Demarest kwam in zijn element, meer buren op de proppen, Eugène D’Hooghe die veel bouwde.

De vreemdelingen waren meestal artiesten, of leken er toch op. Verwee kwam altijd bij Meysman op café. Er is veel over die schilder gesproken toen hij gestorven is.”

Het waren de eerste jaren tot 1900. Zulma Devisscher kwam in 1900 in het pensionaat te Heist en zij werd er in 1903 kloosterzuster. Na normaalstudiën gaf ze les te Ooiegem en deed er de Leiekoorts op. Niet beter dan de zeelucht, en ze was terug tot het op rust gaan. Ze is nu bij de Heer.

Vader Henri Devisscher volgde in 1906 Lutzenrath te Oostende op als oppervuurtorenwachter. Zoon Joseph Devisscher kwam op de vaart naar Kongo met de Albertville. Een schipbreuk in de Golf van Gaskonje stemde hem tot nadenken.

Knokke lag hem nauw aan het hart en hij zag toekomst als hotelhouder. Het Zoute dat in 1908 van start gegaan was, trok hem aan. Hij ging zich in deze nieuwe buurt vestigen, beneden de hull van Scherrens aan de Kustlaan, tegenover de halte van de tram. Met nonkel Louis kocht hij grond en in 1912 werd met de bouw van de Terminus aangevangen. Weeral midden de duinen.

Vuurtorenwachter Henri Devisscher was ondertussen overleden. Zoon Joseph, hotelhouder huwde in 1913 met Elisa Meysman (°Knokke 1881) in het jaar dat de Terminus feestelijk werd geopend. De Eerste Wereldoorlog kwam te vlug om nog de vruchten van de onderneming te kunnen plukken. Maar achteraf werd de schade ingehaald; André Devisscher kwam in 1919 ter wereld en zou de zaken hoog houden tot de onvermijdelijke afbraak en nieuwbouw met appartementen in 1963.

Joseph overleed in 1958, zijn echtgenote Elisa in 1971. Maar meer Devisschers zijn ondertussen geboren in het nageslacht van de vuurtorenwachter.

Andre D’hont

Persbericht van 27 februari 1952

De laatste stuiptrekkingen der Vuurtoren. — De aannemer van de afbraak van de oude vuurtoren had plechtig verklaard dat hij voor Zaterdag het stevige gebouw zou omver gehaald hebben. Waarschijnlijk daarom dat zulk talrijk publiek opgekomen was om de “uiteindelijke” dynamitering bij te wonen. Een uitgebreide politiemacht was ditmaal aanwezig om de vele “helpers” in toom te houden.

Nadat de toren van een halve week overeind bleef na de ontploffing van de eerste ladingen, werd er na Woensdag dan toch in geslaagd met nieuwe ladingen het bovenste deel beneden te krijgen. Maar dit verliep niet zonder een taaie weerstand van de dikke muren “in boerebrieken en gemetseld met kalk en roggemeel”. Men wist ons te vertellen dat dergelijk oud metselwerk heel wat moeilijker te breken is dan de huidige cement. Wij willen het best geloven.

Zaterdagmorgen werd dan toch de definitieve slag besloten. Men zou de weerbarstige kerel aan de basis knakken. In de kelderingen werden met de persboor de ladingen voorbereid. Zo kon een gedeelte weggeblazen worden. De toren bleef nog recht. Dan werd tot de grote slag besloten. De gehele namiddag werden gaten geboord, minstens een dozijn. Alles scheen er op berekend te zijn om nu werkelijk het gevaarte te doen kantelen.

Het was reeds na zes uur in de avond dat alles klaar kwam voor het contact. De toeschouwers werden ver verwijderd, tot op een paar honderd meter van de plaats. Er werden weddenschappen aangegaan over de kansen van de toren “Vallen of niet vallen ?”.

De aannemer was er in ieder geval zeker van: “Ditmaal stuikt ie ineen!”

Maar... Een harde knal, de stenen vlogen om en rond, keitjes regenden tot aan onze voeten. Maar wie nog overeind bleef, dat was de vuurtoren, of wat er van over bleef, "boerebrieken en gemetseld kalk en roggemeel."

De basis was ditmaal zwaar geraakt en talrijke scheuren waren overal zichtbaar. Terwijl de kruitdamp wegdreef, besloot de aannemer dat het maar “voor volgende week” zou zijn.

Een agent hield Zondag de erewacht hij de resten van de Vuurtoren en deze week nu zou “eindelijk” het zicht op zee vrij komen voor allen die het om de wijlen de Vuurtorenplaats gewenst hadden.

Maandag slaagde de dynamiteur er dan tenslotte in de toren te doen kantelen. In de reeds erg uitgerafelde grondvesten werd aan een zijde nieuwe ladingen geplaatst. Toen deze tot ontploffing werden gebracht, ging de toren langzaam aan het hellen en stortte toen traag ineen. Een wolk stof van kalk en steenbrokken stoof hoog op. De vuurtoren behoorde definitief tot het verleden.

En wie thans nog de vuurtoren wil zien, moet naar de tentoonstelling van "Oud Knokke in foto" gaan.

 

Persbericht 29 december 1951

EN EEN VUUR TORENPLAATS ZONDER VUURTOREN

plan-verkaveling-vuurturenplaats

Gezien de verdere actualiteit van de Vuurtoren brengen wij hier dan reeds het bijzonder plan van aanleg van de Vuurtorenplaats.

Zoals men dadelijk ziet zou de naam van “Vuurtorenkerkhofplaats” beter gepast hebben....
Ons plan geeft de huidige toestand aan, de voorziene onteigeningen en (inzet) het toekomstig grondplan van de plaats. Te noteren dat dit bijzonder plan door de gemeenteraad in zijn laatste zitting zonder meer voorlopig goedgekeurd werd, in een oogopslag.

Het plan beslaat het gebied dat op het ontwerp van algemeen plan van aanleg aangewezen is als zone van aaneengesloten bebouwing, oprichten van hotels, pensions en handelshuizen. De oude vuurtoren en het reddingshuis zijn geteisterde gebouwen en niet meer in gebruik en voorzien om afgebroken te worden.

De plaats zal in rechthoek komen. Hierop zal een nieuw gebouw met openbaar nut opgetrokken worden.

In totaal moet 46 a 38 ca onteigend worden voor inlijving in wegenis, openbaar nut en herverkaveling.

De vuurtoren en reddingsdepot zijn domein van de Staat. Zij worden onteigend met het reddingshuis 2 a 20 ca en vuurtoren 5 a 20 ca. Dan volgen een reeks onteigeningen met verschillende doeleinden. Deze zijn aangeduid op het kaartje, overeenstemmend met volgende cijfers: 2. Humblet Salme. Chaude Faut-Dupet, garage, 13 a 72 ca; 3. Bossuyt Benoit, woeste grond 5a 3a 75 ca; 4. Collignon-Deprins en kinderen, woeste grond, 3 a 75 ca; 5. Bayens Yvonne, woeste grond 80 ca en 1 a 80 ca; 6. Bossuyt 5 a 40 ca en 4 a 70 ca; 7. Landsoght Marie, parking 4 a 20 ca, gasthof 2 a 25 ca, parking 4 a 62 ca.

In de twee nieuwe aldus gevormde blokken laat de urbanisatie aaneengesloten gebouwen toe. Aan de Van Bunnenplaats: huizen met vijf verdiepingen en gelijkvloers; ook aan de Zeedijk. Op de nieuwe Vuurtorenplaats: vier verdiepingen en gelijkvloers. Langs de Kustlaan en Marie-Joséstraat: drie verdiepingen en gelijkvloers. In de zone der bijgebouwen is het bouwen enkel op gelijkvloers toegelaten.

En als dit plan zal verwezenlijkt zijn (wie weet wanneer) zal ook de tegenstrijdige kwestie van de Vuurtoren opgelost zijn.

D.

Het einde van de Knokse vuurtoren
foto-vuurtoren-knokke

Dit is alles wat thans nog overblijft van de Knokse vuurtoren. De aannemer die met de afbraak belast was, kreeg de toren niet klein, omwille van de meer dan 1 m. dikke muren. Daar hij nu de toelating kreeg om dc toren te dynamiteren, mag men er zich iedere dag aan verwachten de oude toren definitief te zien kantelen.

In het licht van de vuurtoren Knokke

Danny Lannoy - André D'hont

Cnocke is Hier
1992
29
002-021
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01