Plaats van de Vlaamse Beweging, Frontbeweging en het Activisme in de Belgische Geschiedenis

Germain Vandepitte

1. De Vlaamse Beweging

De opgelegde taalpolitiek van koning Willem 1 ondervond heel wat tegenstand in de Zuidelijke Nederlanden, bij de totaal verfranste burgerij en clerus.

De koning had dan wel Gent een franstalige universtiteit geschonken, maar dat was geen punt voor de “upperclass”. Dat Willem honderden scholen had opgericht om de culturele achterstand van de Vlamingen bij te werken was geen punt voor de clerus. Onmiddellijk na de onafhankelijkheid in 1830 werd de onderwijswet van deze “protestantse” koning afgeschaft.

Aartsbisschop prins de Méan eiste vrijheid van godsdienst en onderwijs.

Het leidmotief van de unionisten was “een land, één volk, één taal”. (Later nog gehoord even over de grens.) Daar het Frans de voertaal was, mocht de onbetekenende verzameling Vlaamse dialecten de uitbouw ervan niet in de weg staan.

In oorsprong was, wat men later de Vlaamse beweging noemde, een literair-culturele actie om de volledige teloorgang van het Nederlands tegen te gaan. Daardoor kwam men er toe, samen met de Noord-Nederlanders een eenvormige spelling uit te werken, niet zonder heftige tegenstand van de taalparticularisten.

De schoolstrijd

In 1834 waren twee Vrije Universiteiten opgericht, één in Mechelen en één in Brussel, dit naast de bestaande Rijksuniversiteiten van Gent, Leuven en Luik. Een herschikking drong zich op en op 27 september 1835 kwam er de wet op het Hoger Onderwijs. De Rijksuniversiteit te Leuven werd afgeschaft en de Katholieke Universiteit van Mechelen werd overgebracht naar Leuven.

In 1840 werd een volkspetitie gehouden tegen de verfransing van Vlaanderen: het petitionnement der 100.000.

1856 bracht ons de oprichting van “de Grievencommissie” waar men vroeg:

  1. alleen Vlaams in het Lager Onderwijs,
  2. gelijkstelling van het Vlaams en Frans in het Middelbaar Onderwijs,
  3. leerstoelen Nederlandse Taal en Letterkunde aan beide Rijksuniversiteiten,
  4. het splitsen van de Academie Royale,
  5. van ambtswege vertaling van alle stukken uitgaande van het centrale bestuur bestemd voor de Vlaamse gewesten,
  6. gebruik van het Nederlands in gerechtszaken.

Pas in 1873 kwam er de wet op het gebruik van het Nederlands in gerechtszaken en in 1878 voor bestuurszaken. Goedkeuren van wetten is één zaak, de toepassing ervan een andere .

Op 15 juni 1883 werd de taalwet op het Middelbaar Onderwijs gestemd voor het officieel onderwijs, waardoor dit onderwijsnet voorsprong nam op het vrije onderwijs, waar de kardinaal zich bleef verzetten onder voorwendsel dat de meeste Vlamingen Frans onderwijs vroegen voor hun kinderen en, zich beroepend op de vrijheid van keuze der ouders (waarbij de keuze van de andere Vlamingen niet telde!).

Van 1878 tot 1884 stond de schoolstrijd in het teken van radicale regeringen.

Het is pas in 1898 dat de Gelijkheidswet gestemd werd waardoor het Nederlands naast het Frans officieel werd erkend. Het recht op Nederlands Hoger Onderwijs bleef hen ontzegd, wat het ontstaan van het Activisme tijdens de W.O.I gedeeltelijk verklaart.

De militiewet

Het lotelingensysteem voor het leger was reeds jarenlang aangevochten. Koning Leopold II drong reeds jarenlang aan op persoonlijke dienstplicht. De discussies in het parlement sleepten meer dan een jaar aan. Vooral de conservatieve rechterzijde van de katholieken en de doctrinairen van de liberalen waren tegen, daar het systeem van het vrjkopen van plaatsvervangers in het gedrang kwam.

Op 29 oktober 1909 gaven de liberalen Janson en Hymans hun flat. De socialistische leider Vandervelde en de radicaal Neujan zegden hun steun toe en waren bereid in blok voor de hervormingen te stemmen: afschaffing van het lotelingensysteem, één soldaat per gezin, vrijstelling van geestelijkheid en onderwijzers en vijftien maanden dienst voor de infanterie en twee jaar voor de artillerie en andere wapens.

Deze wet werd op 1 december 1909 goedgekeurd.

De vernederlandsing van de Gentse universiteit.

Lodewijk de Raet ijverde sinds lang voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit, daar waar Julius Mc Leod een tekst had opgesteld waarin gepleit werd voor een geleidelijke vervlaamsing van vier faculteiten.

In 1907 kwam te Antwerpen de tweede Hogeschoolcommissie tot stand waarin vijftig vooraanstaande Vlamingen zetelden van binnen en buiten het parlement en die zich volledig inzetten voor de totale vervlaamsing.

Op de massavergaderingen voerden de katholiek Frans van Cauwelaert, de socialist Camiel Huysmans en de liberaal Louis Franck het woord (de drie kraaiende hanen). Honderd duizend handtekeningen werden ingezameld en vijfhonderd gemeentebesturen tekenden de petitie.

De grote meerderheid der politici waren echter tegen en nog meer het Belgische episcopaat met uitzondering van Mgr. Rutten, de bisschop van Luik die altijd al begrip had op gebracht voor het standpunt van de Vlamingen. Eens temeer werd van katholieke zijde beroep gedaan op het kristelijk geweten, het verplicht gehoorzaam zijn aan de voorschriften van het episcopaat en het begrip ‘zonde” bij het nalaten van die plicht, waardoor vele Vlamingen in gewetensnood raakten. (Het begrip zonde dat bij de opkomst van de Volksunie in 1954 nog opgeld maakte.)

In 1906 schreven ze nog dat de Vlamingen niet beseften hoe belangrijk de rol van een universiteit was. De Vlaamse taal had niet de minste uitstraling om als voertaal voor een universiteit te dienen.

Ingevolge vertragingsmaneuvers is van de vervlaamsing niets meer in huis gekomen, iets waarvoor ze in grote mate schuld droegen voor de “excessen” van de activisten.

2. De Frontbeweging

In 1914 was het Belgische leger in volle reorganisatie. Daarmee ook dat de taalwetgeving voor het leger van 1913 nog geen uitwerking had (en lang nadien nog niet). De hogere leiding en het officierenkorps was (bijna) volledig franstalig en had niet de minste voeling met de Vlaamse “piot”.

Daar de bezetting in Vlaanderen trager verlopen was had de mobilisatie een normaler verloop. Mede door versterkingen uit het buitenland van vluchtelingen, al dan niet vrijwillig of gemobiliseerd en het feit dat door het taalregime de franstaligen meer in aanmerking kwamen voor administratieve diensten, kwamen de Vlamingen aan het front te staan met een meerderheid van 80 %.

Nadat het IJzerfront zich gestabiliseerd had en legers zich ingegraven hadden, begon de loopgravenoorlog. Hoe eentonig ook, dezen die in de eerste linie zaten wisten wel wat gedaan. Voor hen die daar afgelost werden of verlof kregen, lagen de zaken even anders. In vier jaren konden ze niet naar huis toe. Er waren wel enkelen die familie hadden in Frankrijk of Engeland die ze opzochten en ook al eens een vriend meenamen.

Wel waren er commissies die zich met dit vraagstuk bezig hielden, zoals deze die bedevaarten inrichtte naar Lourdes. Anderen zochten in Frankrijk hun oorlogsmeter op, maar dat werd heel scheef bekeken door de aalmoezeniers.

Het werk van de Belgische Standaard verzorgde anderzijds zeventien bibliotheken aan het front en stond ook in voor allerlei cursussen. Het leeuwedeel kwam toch van het Secretariaat der Katholieke Vlaamse Hogeschoolstudenten, die gevolg gevend aan de oproep van koning Albert, zich in grote getalle hadden aangemeld als vrijwilliger. Meestal als brancardier stonden ze naast de aalmoezeniers op het front en hun grootste bekommernis was gericht op de morele en zedelijke bescherming van de frontsoldaten.

Uit die hoek kwam ook het initiatief voor de frontblaadjes.

Het Secretariaat der Katholieke Hogeschoolstudenten was de bron waaruit de Frontbeweging is ontstaan.

De Frontbeweging was door en door Vlaams en kristelijk geïnspireerd tot in 1917 ook vrijzinnigen zich aansloten (geen beletsel doordat de politieke partijen in 1914 bij het uitbreken der vijandelijkheden de godsvrede hadden uitgeroepen).

De beweging was loyaal tegenover de koning en België, hoewel er van die kant niets tegenover werd gezet dan enkele vage beloften van koning Albert 1.

Op het programma stond bovenaan de vervlaamsing van de Gentse universiteit en de oprichting van ééntalige regimenten.

De eerste publieke aanklacht over de taaltoestanden aan het front was van de hand van Dr. Van de Perre en verscheen op 12 november 1915 in de “Stem uit België” die in Engeland werd gedrukt.

Deze aanklachten vermeerderden van dag tot dag en in de frontblaadjes verschenen van langsom meer oproepen tot bezinning over de Vlaamse eisen en rechten. Begin 1917 sloten radicale Vlamingen zich aan bij de Frontbeweging onder leiding van Adiel de Beuckelaere.

Aangevochten door de studie van F.E. Stevens. Door telling der gesneuvelden kwam Luc Schepens tot een verhouding van twee gesneuvelde Vlamingen tegenover één franstalige (A.G.N. 14).

Doordat de brandhaard voornamelijk te zoeken was onder de brancardiers en aalmoezeniers, duurde het niet zolang of kardinaal Mercier nam stelling, die vooraf al gekend was daar hij op één lijn zat met het Hof en de Belgicisten in de regering. Daar de benoeming van de hoofdaalmoezenier onder zijn bevoegdheid viel, was het deze die de meeste wind ving. De positie van Mgr. Marinis was zeer delicaat, omdat de aanvallen op hem van twee zijden kwamen. Aanvallen van Vlaamshatende generaals en officieren maar ook druk onderuit van Vlamingen.

Het was het blad “La XXxe siècle” die de toon aangaf en de hoofdaalmoezenier aankloeg omdat hij zo weinig franstalige aalmoezeniers benoemde en die hem uitschold voor flamingant.

Op de terechtwijzing van Mercier antwoordde hij dat er 80 % Vlamingen waren en er dus meer vlaamstalige aalmoezeniers nodig waren. Ook liet hij niet na te vragen of ze zo bereidwillig wilden zijn de namen over te maken van de franstalige aalmoezeniers die ook de Vlaamse taal machtig waren opdat aan de aangeklaagde toestand zou kunnen verholpen worden (een venijnige vraag en een mondstopper). Maar Mercier zat op dezelfde golflengte als “La XXe Siècle” en van hem moesten de Vlamingen niets verhopen. Hij kon Marinis enkel “de raad” geven wat toegeeflijker te zijn tegenover de franstalige aalmoezeniers.

Met dit alles was het geen wonder dat de frontblaadjes onder vuur lagen. Het Limburgs studentenblaadje voor oorlogstijd besprak in zijn nummer van 10 april 1917 de bestuurlijke scheiding die in het bezette gebied werd doorgevoerd en betreurde het dat deze maatregel in overleg met de bezetter genomen werd. Hoewel dit artikel van aalmoezenier Van der Meulen de censuur was gepasseerd en toegelaten, werd even later door de hoogste legerleiding verbod gegeven tot verschijnen en werd aalmoezenier Van der Meulen als brancardier naar de strafcompagnie van het eiland Cézembre gezonden.

Studiekringen werden verboden, zodat die illegaal moesten samenkomen.

In 1916 werd aan het front ook de stichting “Heldenhulde opgericht om de gevallen makkers een passende grafzerk te bezorgen. Daarvoor werd het ontwerp aangenomen van Joe English met de leuze A.V.V. V.V.K.

Ook deze actie werd door de legerleiding niet goedgekeurd en de opschriften werden met cement dicht gemaakt. Ja, tot ver na de oorlog bleven ze het mikpunt want in 1925 werd het overgrote deel van deze zerkjes door de “Belgische dienst van militaire grafsteden” verbrijzeld en gebruikt om wegen te herstellen.

Op 11 juli 1917 werd door de Frontbeweging een brief gepubliceerd: “Open brief aan den koning der Belgen Albert I”, opgesteld door Adiel de Beuckelaere waarin ééntalige regimenten werden geëist en een Vlaams bestuur in Vlaanderen. In oktober 1917, verscheen dan het vluchtschrift “Vlaanderens dageraad aan de IJzer” van de hand van De Pillecijn en Borginon dat eindigde met de woorden: “Leve een vrij Vlaanderen in een onafhankelijk België”. Opschriften zoals “Hier ons bloed, wanneer ons recht?” lieten de groeiende ontevredenheid kennen, en een toenemende malaise onder de soldaten (alle legers hadden eronder te lijden) uitschijnen.

In mei 1918 werd door de radicalen, zonder medeweten van de anderen, contact gezocht met de activisten in bezet gebied, door een delegatie te zenden doorheen de Duitse linies, wat én door de Duitsers én de Belgicisten elk op hun manier werd uitgebuit tot en met.

Tijdens het eindoffensief in september 1918 werd Adiel de Beuckelaere krijgsgevangen genomen, veel leiders en Fronters vielen in de strijd en ontredderden de Frontbeweging,

3. De activisten

Van het prille bestaan af van het Activisme dient onderscheid gemaakt tussen twee groepen. Een groep “Jong Vlaanderen’ waarin Domela Nieuwenhuis de toon aangaf die de radicale verdwijning van België eiste en de oprichting van een Vlaamse Staat, nauw aansluitend bij Duitsland. Een andere groep, de “Unionisten” wenste alleen België om te vormen tot een federale staat.

Gouverneur-Generaal von Bissing heeft deze situatie van het begin doorgehad en gebruikt om de Duitse belangen te dienen.

Een eerste toegeving die ze van von Bissing verkregen, was de vervlaamsing van de Gentse universiteit (1916). Tegen die beslissing werd stelling genomen door passieve Vlamingen, die oordeelden dat de activisten de Vlaamse Beweging in diskrediet brachten en het aanleiding zou geven tot reacties vanwege de Belgicisten, iets dat maar al te zeer bewaarheid werd. Onder deze passieve Vlamingen de namen van Louis Franck, Maurits Sabbe, Philip van Isacker, August Vermeylen enz. Ook Frans van Cauwelaert en Dr. A. Van de Perre, in het buitenland verblijvend, waren deze mening toegedaan.

Onder invloed van de activisten werd in 1916 het ministerie van Kunsten en Wetenschappen gesplitst.

Uiterst belangrijk voor deze ultras was de beslissing tot het oprichten van een “Raad van Vlaanderen”. Door het delegeren van een afvaardiging naar Berlijn, waar ze ontvangen werden door de Duitse kanselier Bethmann-Hollweg, sloegen ze een heel radicale weg in en verkregen de bestuurlijke scheiding van België (21-3-1917) en werd de volledige zelfstandigheid van Vlaanderen uitgeroepen (22-12-1917).

Als gevolg daarvan namen enkele leden van de Raad ontslag, o.a. Herman Vos.

Op grond van de besluitwetten van Le Havre (Belgische regering) besloot het Belgische gerecht dat nog steeds in functie was over te gaan tot vervolging van de leden van de Raad van Vlaanderen. Op 2 februari 1918 werden Tack en Borms aangehouden. De Duitsers lieten ze terug vrij en deporteerden een aantal magistraten, o.m. Louis Franck.

Het Hof van Verbreking gevolgd door de lagere rechtbanken staakten al hun werkzaamheden op 11 februari 1918. In april daaropvolgend werden in België Duitse rechtbanken opgericht.

Bronnen:

  • R. Boudens, Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging, 1975.
  • TH. Luyckx, Politieke geschiedenis van België, 1978.
  • L. Schepens, België in de eerste wereldoorlog, Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 1979.
  • M. Van Haegendoorn, De Vlaamse Beweging nu en morgen.
  • A.W. Willemsen, Het Vlaams-Nationalisme, 1968

Plaats van de Vlaamse Beweging, de frontbeweging en het activisme in de Belgische geschiedenis

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1994
02
055-059
Mado Pauwels
2023-06-19 14:39:17