De steenbakkerijen in Knokke en Westkapelle

Pierre Decuypere

Inleiding

Aanvankelijk was mijn opzet te schrijven over de steenbakkerij uitgebaat door wijlen mijn vader Frans Decuypere te Westkapelle in de jaren 1920-40. We hadden reeds een indeling van een aantal rubrieken opgemaakt, toen we in het verzoekschrift van 4.2.1920 van Frans Decuypere aan de Bestendige Deputatie om een steenbakkerij in Westkapelle te mogen uitbaten, volgende passus aantroffen: "A gouverne, je faisais la fabrication de briques avant la guerre à Knocke au Kalf" (1). We slaagden er in op het administratief dossier van de steenbakkerij in Knokke (Kalf) de hand te leggen (2).

 We konden zo maar niet de vondst negeren, zodat we besloten de steenbakkerij in Knokke in een eerste hoofdstuk en deze in Westkapelle in een tweede hoofdstuk in chronologische volgorde te behandelen. Gezien mijn reeds gevorderde onderzoek is de uiteenzetting nopens de steenbakkerij in Westkapelle langer uitgevallen dan deze betreffende de steenoven in Knokke.

Benevens de documenten in genoemde archieven, hebben we ook gebruik gemaakt van een paar orale bronnen: mijn broer Werner Decuypere die ter wille van zijn werk in het aannemingsbedrijf Frans Decuypere regelmatig kontakten had met meestergast Henri Verkain van de steenoven in Westkapelle om de bedeling van het stenenvervoer naar de verschillende werkplaatsen te regelen, heeft me een aantal interessante gegevens nopens de steenbakkerij medegedeeld. Ivonne Verkain, dochter van Henri Verkain en echtgenote Medard Stroo heeft harerzijds talrijke belangrijke herinneringen aan het steenbakkersbedrijf bovengehaald. Dat ze alles nog zo goed wist, is niet te verwonderen aangezien ze gans haar jeugd op de steenoven in Westkapelle heeft doorgebracht. En zoals dit meestal gebeurt, zijn het de jeugdherinneringen die het sterkst bijblijven. Mijn beste dank aan beide zegslieden.

De oprichting van een steenoven in de Polderstreek - wat men er ook moge over denken - is geen nieuwigheid. In de loop van de 19de eeuw werden, blijkens de processen verbaal van commodo en incommodo, aanvragen tot oprichting van steenbakkerijen in Knokke ingediend door volgende personen: Albert Denève, landbouwer te Heist (7.5.1850), door Nachtegaele (28.7.1853), door de gebroeders Cornelis, Leonard en Pauwel Vandenberghe, schoenmakers te Knokke (12.3.1864) en door Lodewijk Van Landschoot, landbouwer (16.7.1871) (3). We weten met zekerheid dat de verzoeken van Albert Denève en van Johannes Nachtegaele, vader van burgemeester Sebastiaan Nachtegaele toegekend werden (4).

De uitbating van een steenbakkerij in de polderstreek kon, minstens in de 20ste eeuw, zonder veel risico's aangepakt worden. Wel waren de kleilagen in die streek (1,50 m tot 3 m) merkelijk kleiner dan in de Rupelstreek (25 m), maar ze bevatten tamelijk veel kalk, wat de degelijkheid van de stenen ten goede kwam (5). In die tijd bestond er nog een ruime uitgestrektheid aan uit te delven gronden. Tenslotte was Knokke in de jaren 1920-30 in volle toeristische expansie - er werden talrijke villa's, hotels en handelszaken gebouwd (6) - zodat de afname van de stenen zo goed als verzekerd was.

1. De steenbakkerij in Knokke (Kalf)

A. Administratieve procedure

Het dossier betreffende het verzoekschrift van Frans Decuypere aan de Bestendige Deputatie te Brugge om toelating te bekomen een steenoven uit te baten in Knokke (Kalf) is onvolledig. Het bevat alleen twee stukken: 1) een brief van 13 juni 1912 van de gouverneur die de vraag (datum?) van Frans Decuypere doorstuurt naar het gemeentebestuur van Knokke, met opdracht een onderzoek de “commodo et in-commodo” in te stellen en een advies te verlenen,
2) het besluit van 20.12.1912 van de Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen (7). Maar die twee stukken - voornamelijk het laatste - geven een juist inzicht in de evolutie van onderhavige procedure en het besluit van de Bestendige Deputatie.  Dit besluit houdt volgende overwegingen in : "gezien de aanvraag met bijgaande plans van den heer Frans Decuypere om in deze gemeente, perceel nr. 571 tot en met 585, 591, 593 en 596 der sectie C van het kadaster, een mechanische steenbakkerij te mogen oprichten; gezien het proces-verbaal van het onderzoek de commodo et in-commodo van de heer burgemeester van Knocke van 10 juli 1912, waaruit blijkt dat er verzet tegen de vraag ingediend werd; gezien de beraadslaging van het Schepencollege van Knocke van 6 oogst 1912 een gunstig advies uitbrengt; gezien het gunstig verslag van den heer Vandendaele dd. opziener van den arbeid te Brugge van 21 november 1912; gezien de koninklijke besluiten van 29.1.1863, 27.12.1886, 31.5.1887, 22.10.1895; gehoord de gedeputeerde Kervyn de Merendree in zijn verslag; overwegende dat de ingediende reklamatien (welke het zijn wordt niet aangegeven) overdreven zijn; dat in alle geval de rechten van derde personen door de tegenwoordige machtiging niet kunnen gekrenkt worden."
Daarna volgt het besluit van 20 december 1912 van de Bestendige Deputatie: "de heer Decuypere voornoemd is gemachtigd tot het oprichten van een mechanische steenbakkerij ter plaats aangewezen op het plan der ligging." Volgen dan nog enige aanmerkingen, o.a. dat de machtiging verleend wordt voor dertig jaar. Op het einde lezen we dan : " gedaan in zitting te Brugge den 20 december 1912." Het besluit is getekend : "de voorzitter, Janssens de Bisthoven, de griffier, Verougstraete."

B. Verplichtingen van de vergunninghouder

In voormeld archief (8) troffen we nog een stuk zonder opschrift aan dat de houder van een vergunning tot het uitbaten van een steenoven volgende verplichtingen oplegt:

  1. het uitdelven der aarde mag op geen mindere afstand geschieden dan drie meters vanaf de grens van de aanpalende weg of van die van de percelen behorend of gebruikt door derde personen; de delvingen moeten aangevuld worden derwijze dat ze geen poelen vormen;
  2. de ovens zullen gezet worden op minstens 50 m afstand van genoemde grenzen en zullen omringd worden met sluitende vlakens die ze 2 m overschrijden;
  3. een zelfde afstand van 50 m zal in acht genomen worden tussen de huisvesting der werklieden en de ovens; 4. de vergunninghouder zal aansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt aan derden. Verder zal hij ook nog instaan voor de goede inrichting van de lokalen der werklieden en voor de veiligheid hunner werkplaatsen.

C. Ligging van de steenoven

De vader van Ivonne Verkain had reeds voor 1914-18 gewerkt op de steenoven van Meester Cuper in 't Kalf (9). Zo wist Ivonne ons mede te delen dat die steenbakkerij zich in de nabijheid bevond van de boomgaard van Lippens en van de Keuvelhoeve. Daarmede hadden we enkele richtlijnen om onze opzoekingen aan te vatten.

Wij ontmoetten in de Keuvelhoeve de huidige uitbater Georges Pintelon, aan wie we vroegen zo hij ons inlichtingen kon bezorgen over de ligging van de oude steenbakkerij van Frans Decuypere.

"U bevindt zich hier in de Kalfstraat (de vroegere Jan De Vischstraat). Gaat u in de richting van de Oosthoek dan komt u een paar honderd meters verder aan de Munnikendijk die de Kalfstraat dwarst. Ongeveer aan het kruispunt van die twee wegen bevindt zich, links, de hofstede van Bilcke, en rechts het postje of hofsteedje waar Gerard Haeghebaert gewoond heeft. Volgt u nu naar rechts toe, de Munnikendijk, een hooggelegen landwegel, dan komt u na circa 200 m aan een laag gelegen grond van 2,5 ha waaruit ongetwijfeld de kleiaarde gedolven werd, nodig voor het maken van de steenovens. Ik heb overigens bij het ploegen voor Haeghebaert in de omgeving van genoemde 2,5 ha lage grond nog veel resten en afval van stenen boven gehaald (10).

Op de aangeduide plaats zien we inderdaad een zompige laag gelegen grond van 2,5 ha, duidelijk te onderscheiden van de merkelijk hoger nevenliggende gronden en waarop zich enkele kreken en waterplassen bevinden. Die grond moet inderdaad, zoals de heer Pintelon verklaart, uitgedolven geweest zijn voor het maken van stenen.

Voornoemde Gerard Haeghebaert, Sint Michiels, Brugge, verbleef volgens eigen zeggen in de jaren 1939-1971 te Knokke aan de kruising van de Kalfstraat en de Munnikendijk in een postje (hofsteedje van één paard) dat vroeger het huis van de steenbakkerij was. "Oscar Loeys (†) zegde mij destijds dat hij op de steenbakkerij gewerkt had."  Haeghebaert vernam ook dat Leon Lippens aan die steenbakkerij gronden liggen had. Het huis met stallingen en erve heeft hij in 1939 gekocht aan Theofiel Stroo.
Bij die gelegenheid werd een schets gemaakt door een landmeter die de zaken van de familie Lippens waarnam. Bij zijn vertrek uit Knokke (1971) verpachtte Haeghebaert zijn eigendom aan Jozef Maenhoudt die de stallingen en erven voor eigen rekening uitbaat en het huis met aanhorende grond verpachtte aan Germain Debruyne (11).

Jozef Maenhoudt, gevraagd over zijn kennis van de oude steenbakkerij van Frans Decuypere, zei me : "Alles wat ik weet, vernam ik van mijn vader Cyriel en van Bilcke, recentelijk overleden. De steenbakkerij was gelegen tussen de Kalfstraat en de Munnikendijk. Ik beschik enkel over de stalling en erf. Die stalling werd reeds ten tijde van de steenoven als paardenstal gebruikt. Het gebouw dat G. Debruyne van mij in huur houdt, is de oude stenen barak van de steenoven; het is in de loop van de tijd opgekalefaterd geworden en heeft een schoner uitzicht bekomen, maar qua vorm en algemeen voorkomen gelijkt het nog altijd op de stenen barak van de steenoven. Gedurende de warme zomer 1990-1991 was de ring van de grote waterput en de rails waarop de wagonnetjes reden, goed zichtbaar. Volgens mij was de Compagnie het Zoute geïnteresseerd in de uitbating van de steenbakkerij (12).

 D. Locomobiel en ketel

In het dossier betreffende de steenbakkerij van Frans Decuypere in Westkapelle troffen we een stuk aan met volgend opschrift: "Le soussigné Ch. Van Opdenbosch, conducteur à Bruges déclare avoir procédé le 23 août 1911 dans le Zoutepolder à Knocke s/mer appartenant à la Cie Immobilière Le Zoute à Knocke, à Gand (...) à la visite de la chaudière et de la machine (constructeur Emile Duray, Ecausines d'Enghien) décrites ci-après." Volgen dan enkele technische vaststellingen. Het resultaat van dit onderzoek luidde:

"l'épreuve a réussi". De machine en ketel betreffen hier ongetwijfeld, gezien de datum, de naam van de constructeur en de verwijzing naar genoemde Compagnie, degene die op de steenoven in 't Kalf werden gebruikt en bevestigen anderzijds de verklaring van J. Maenhoudt nopende de belangstelling die de Compagnie Het Zoute had voor de steenbakkerij van 't Kalf.

2. De steenbakkerij in Westkapelle

Aangezien de vergunning tot het exploiteren van de steenoven in het Kalf dateert van 20 december 1912, kan de uitbating ervan hoogstens een paar jaar geduurd hebben. De onheilspellende geruchten over zware vergrijpen van de naderende Duitse soldaten deden immers Frans Decuypere ertoe besluiten met vrouw en vijf kinderen - waarvan het oudste 9 à 10 jaar en het jongste amper enkele maanden oud was - naar Holland uit te wijken. Gedurende een drietal jaren gaf hij te Goorle (Tilburg), in zijn hoedanigheid van onderwijzer, les aan uitgeweken Waalse kinderen.

A. Vergunning tot het uitbaten van een steenbakkerij in Westkapelle

Voor onderhavige rubriek beschikten wij over een degelijk archivalisch dossier (13). Bij verzoekschrift van 4.2.1920 aan de Bestendige Deputatie vroeg Frans Decuypere een vergunning om een steenbakkerij in Westkapelle uit te baten. In bijlage voegde hij een uittreksel van een kadasterplan waarop de plaats voor de oprichting van de steenoven en de nevenliggende terreinen binnen een omtrek van 100 m aangeduid waren. We konden de redenen niet achterhalen waarom verzoeker zich van de steenoven in 't Kalf afwendde om er een andere in Westkapelle op te richten.  Op 7.2.1920 stuurde de gouverneur genoemd verzoekschrift en het uittreksel van het kadasterplan naar het gemeentebestuur van Westkapelle met opdracht de vraag van verzoeker aan het advies van het schepencollege te onderwerpen, na eerst overgegaan te zijn tot het onderzoek de commodo et in-commodo voorgeschreven bij de artikelen 3,4 en 5 van het koninklijk besluit van 23.1.1863.

Blijkens een getuigschrift van bekendmaking van 4 maart 1920 bevestigde het college van burgemeester en schepenen van Westkapelle, dat de plakbrieven aankondigende de opening van het onderzoek de commodo et in-commodo aangebracht waren op de gewone plaatsen van 14 februari tot 2 maart 1920, en dat de eigenaars en huurders der goederen gelegen in de straal van 100 m schriftelijk bericht werden van gezegd onderzoek en van de dag en uur der sluiting.

Het proces verbaal van commodo en in-commodo van 2 maart 1920 vermeldde dat de dd. burgemeester van Westkapelle tot voormeld onderzoek overgegaan was. Op het gestelde uur bevond hij zich ten gemeentehuize - uur en plaats aangewezen door voorgaande bekendmaking in dagtekening van 14 februari 1920 - "Ten elf uur zich nog niemand aangeboden hebbende en het uur van sluiten gekomen zijnde, hebben wij het tegenwoordig proces-verbaal gesloten ten dage, maande en jare als hierboven (get.) de dd. burgemeester (onl.)".

Bij brief van 6 maart 1920 zond de burgemeester van Westkapelle aan de gouverneur de door deze medegedeelde stukken (vraag van Frans Decuypere, plan in dubbel) terug en voegde daarbij het getuigschrift van bekendmaking en het proces-verbaal van commodo en in-commodo. Hij meldde hem tevens dat het schepencollege ter zitting van 3 maart 1920 eenparig een gunstig advies uitbracht nopens de toekenning van een vergunning gevraagd door Frans Decuypere om in Westkapelle een steenoven op te richten (14).

 Vooraleer de Bestendige Deputatie deze vergunning kon toestaan, moesten nog twee rapporten ingebracht worden: die van het Ministerie van Nijverheid, Arbeid en Bevoorrading en van het Ministerie van Openbare Werken.

Het eerste rapport van 27 mei 1920 bestemd voor de gouverneur werd opgesteld door de ingenieur arbeidsopziener Mommens van de arbeidsinspectie en hoog toezicht van de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke instellingen (ministerie van arbeid en nijverheid); Uit dit rapport blijkt dat de vergunning gevraagd werd voor de oprichting van een veldsteenoven, met een jaarlijkse productie van circa 3.000.000 stenen. Voor de uitbating zou gebruikt worden: een locomobiel (op wielen verplaatsbare stoommachine) van 36 pk. die een kneedmachine in gang moest brengen voor het vormen van de bakstenen, alsmede een 6-tal wagonnetjes en 400 m rail van het type Decauville. Gezien het herstel van de oorlogsschade, was het oprichten van een steenoven voor het algemeen belang nuttig (15). De opziener was van oordeel dat de vergunning kon toegestaan worden, mits aan volgende voorwaarden voldaan werd:

  1. Het uitdelven van de grond moest op minstens 1 meter van de grenzen der uit te baten percelen geschieden.
  2. De uitgedolven gronden moesten ten spoedigste aangevuld worden, zodat er zich geen poelen konden vormen.
  3. De ovens dienden op minstens 25 m gezet van de openbare wegen, huizen, vruchtdragende bomen en woonplaats van de werklieden.

Het tweede rapport van 7 augustus 1920, bestemd voor de gouverneur werd opgesteld door de hoofdingenieur van bruggen en wegen (ministerie van openbare werken). Het vermeldde dat het verzoek van Frans Decuypere tot oprichting van een permanente (in werkelijkheid een 30-jarige) steenbakkerij mocht toegestaan worden onder volgende voorwaarden:

  1. De plaats van de oprichting was gelegen in Westkapelle, nummers der percelen 183, 184, 185, 186, 187, 188, 189, 190, 200/2, 201/2, 203/b, 204/a, 205/a, 206/a, 207/a, 208/a, 209/a, 210/a, 211/a, 212/a, 213/a, 214/a, 215/a, 216/a, 217, 218, 219, 220/c, 221/a, 221/b en 242/a sectie A van het kadaster.
  2. Naarmate de gronden uitgedolven werden, moesten ze opgehoogd worden en gelijkgemaakt op een hoogte van 0,50 m boven het waterpeil in zomertijd.
  3. De steenbakkerij diende binnen het jaar vanaf het tussen te komen besluit in exploitatie gebracht ( ). De machtiging werd toegekend voor een termijn van 30 jaren.
  4. Verzoeker was gehouden een loods op te richten van 5 m lang, 2,50 m breed en 2,50 m hoog, bestemd als eet- en schuilplaats voor de werklieden. De overige voorwaarden kwamen nagenoeg overeen met die van het eerste rapport of hoorden thuis in een werkplaatsreglement.

In de motieven van het besluit der Bestendige Deputatie van 13 augustus 1920 werd verwezen naar het verzoekschrift van 4.2.1920 van Frans Decuypere, het pv. van onderzoek de commodo et in-commodo van 2.3.1920 van dd. burgemeester Lannoye, het gunstige advies van 3 maart 1920 van het schepencollege van Westkapelle, de verslagen van 27 mei van de heer Mommens, opziener van de arbeid en van de hoofdingenieur van bruggen en wegen van 7 augustus 1920. Tenslotte werd nog verwezen naar de toepasselijke koninklijke besluiten en onderrichtingen.

Het was de gedeputeerde Kervyn de Meerendree die het verslag had opgemaakt. Het besluit van 13 augustus van de Bestendige Deputatie verleende aan Frans Decuypere de machtiging om een bestendige steenbakkerij op te richten ter plaatse aangewezen op het plan der ligging.

De machtiging werd gegeven mits naleving van de voorwaarden voorkomende in het verslag van de ingenieur-arbeidsopziener Mommens.

Afschrift in dubbel van onderhavig besluit met plans werd gezonden aan het gemeentebestuur van Westkapelle die gelast werd een exemplaar ervan aan verzoeker over te maken. Een afschrift werd ook gezonden aan de hoofdingenieur van Bruggen en Wegen, aan de arbeidsopziener Mommens te Kortrijk en aan de Minister van Nijverheid, Arbeid en Bevoorrading. Het besluit vermeldde in fine: "gedaan in zitting te Brugge 13 augustus 1920 alwaar tegenwoordig waren Janssens de Bisthoven, gouverneur-voorzitter, Verhaeghe, Landas, Liebaert, Kervyn de Meerendré, De Laey, leden , Verougstraete, griffier".

B. Werktuigen en werkzaamheden

We geven hierna de verschillende stadia aan in het ontwikkelingsproces van klei tot baksteen:

1. het vormen van de kleistenen

Op een bepaald stuk land groeven de werklieden met hun spaden de klei op en laadden die in de wagonnetjes. Die bevonden zich op spoorstaven en werden voortgetrokken door een paard - een zwarte hengst - naar de op een hoogte gelegen locomobiel, kneedmachine en snijmachine, die in die orde opgesteld stonden. In de uitgedolven gronden werden de vuilniskarren uitgestort. Dit om het ontstaan van poelen te vermijden. Zo bleven de gronden goed om er weiden van te maken en zelfs om er op te bouwen.
Eens het wagonnetje voor de kneedmachine gekomen ( ) was, kantelden de werklieden het om, met het gevolg dat de lading klei in de kuip terecht kwam. Aanklevende resten werden met de hak bijgehaald. De klei werd besproeid met water en bestrooid met as. Dit om de klei- of slijkstenen een grotere stevigheid te geven en om naderhand de aanwakkering van het vuur te vergemakkelijken (  ). Het geledigd wagonnetje (berline) rolde dan vanzelf terug naar de plaats waar de mannen met de spade werkten.  De kuip - zo zegde me Ivonne Verkain - was voorzien van schijven of vlerken die draaiden, om de materialen die er in waren (klei, water, as) te kneden. Ze vergeleek dit zowat met de schroef van een schip. Het was de stoommachine die de molen in werking stelde. Op die stoommachine - aldus Werner Decuypere - stond geschreven "Sabbe constructeur". Zoals hoger gezegd, vonden we in het dossier van de steenoven in Westkapelle enkel een stuk over de stoommachine en ketel van de steenbakkerij in 't Kalf (constructeur Emile Duray, Ecaussines d'Enghien). Het is dus weinig waarschijnlijk dat die laatste werktuigen ook gebruikt geweest zijn op de steenoven van Westkapelle.

Het gekneed mengsel werd in de vorm van een lange rechthoekige staaf uit de molen geperst en kwam terecht op de snijtafel. Deze was voorzien van ijzeren draden, met de breedte van een op de smalle kant gedraaide steen. Bij het omdraaien van de ijzeren arm van dit toestel werd de genoemde staaf door de ijzeren draden tot kleistenen gesneden (19).

De kleistenen die op drie planken lagen, werden op een kruiwagen van het lage type naar het veld gevoerd, waar ze in hagen voorzien van holten opgesteld werden om te drogen. Tijdens hun opstelling moesten de kleistenen van tijd tot tijd omgedraaid worden. Bij slecht weder werden bij de hagenbedden "vlakens" geplaatst. Het drogen van de kleistenen gebeurde tot voor kort in open lucht; dit is de reden waarom de baksteenindustrie eeuwen lang een seizoenbedrijvigheid is geweest (20). De kleistenen werden in de hagen door de ploegbaas geteld en aangetekend. Krachtens een niet gedagtekend bijzonder reglement met de namen van de arbeidsopziener, controleurs en steenbakker waren de op-voerders verantwoordelijk voor de "brieken" in de hagen; zij moesten ter beschikking van de meesterknecht staan zo bij dag als bij nacht om de kleistenen bloot te leggen of af te dekken.

 2. Het maken van de bakstenen

De aanleg van een steenoven begon met het maken, volgens een bepaald patroon, van de voet van de oven. In die voet die circa een halve meter hoog was, bevonden er zich, op korte en regelmatige afstanden, holten. Bij middel van een gieter met een lange tuit werd as gegoten in die holten waarin dan met een brandende fakkel het vuur werd aangebracht. De voet van de steenoven werd opgemaakt met gebrande stenen; die konden niet meer voor de bouw worden gebruikt, alleen nog voor de aanleg van wegen en verharding. Het maken van de voet was het werk van de brander of gebeurde onder zijn controle. Van zodra de voet van de oven aan 't branden was, moesten de mannen (op-voerders) gereed staan om de kleistenen of "brieken" aan te brengen.

De zetters vingen de brieken op en plaatsten ze nauwgezet op de oven met kleine openingen ertussen, zodat het vuur genoeg lucht had om te branden. Op de eerste laag gezette kleistenen werd door de brander as uitgestrooid. En zo volgden steeds na elkander: een laag kleistenen, een laag as, enz.

Aan de uiterste kanten van de steenoven werden twee rijen echte stenen gelegd in de tegenovergestelde richting t.o.v. de kleistenen. Ook de vier hoeken van de oven werden volgens een vaststaand patroon aangelegd. Dit alles om het uitscheuren te beletten en de stevigheid te verzekeren. Hoe hoger de oven, hoe kleiner hij werd. Al de zijkanten werden beplakt met klei om de warmte en giftige gassen binnen te houden. De tochtgaten werden niet toegemetst omwille van de luchttoevoer (schoorsteeneffect) (21). De mannen die dit werk deden hadden hiervoor gereedschap (ronde ijzeren plaat) aan de hand.

Een bijzonder niet gedateerd reglement legde de opvoerders bepaalde verboden en verplichtingen op: zo waren de opvoerders o.a. gehouden dagelijks de lagen "brieken" op te voeren die de brander van hen opeiste. Het was de opvoerders verboden de ladders te beklimmen of af te dalen in groepen van twee of meer mannen in eens. Daar het bakken een werk was dat regelmatig moest voortgaan, was het de werklieden verboden gedurende het werk de oven te verlaten. In de ploeg van de branders was het verboden jongelingen beneden de 16 jaar te werk te stellen. Het aantal opvoerders werd vastgesteld pro rata van een man per afstand van 20 m (40 m gaan en keren). De ovens mochten met niet meer dan 63 lagen opgevoerd worden, met bijvoeging van een man vanaf de 55ste laag. Tussen de steenoven werden stellingen opgetrokken die met de aangroeiende hoogte van de steenoven gelijke tred hielden. Op een paar meter afstand van de vier zijden van de steenoven werden hoge afsluitingen aangebracht. Het waren lange persen waaraan lang stro met ijzeren draad vastgehecht was, ter bescherming tegen wind en onweer. Die persen staken tot twee meter boven de oven uit. De opvoerders waren gehouden regelmatig de steenoven te bevrijden van wind en regen door het opmaken en plaatsen van die schuttingen.

Het resultaat van hogergenoemde werkzaamheden was de totstandkoming van de steenoven en de bakstenen. Naar schatting waren de afmetingen van de steenoven 20 x 20 x 6 m; die van de baksteen 21 x 9 x 6 cm. De stenen van Frans Decuypere waren roosachtige getint, die van de firma Vermeire meer geelachtig en werden ook als gevelstenen gebruikt. In de steenoven staken circa 800 000 stenen. Elk jaar werden vier à vijf ovens gebakken. De laatste was altijd de grootste want al de kleistenen die nog overbleven moesten er in.

Tenslotte nog volgende appreciatie over veldoven en baksteen. Het voordeel van de veldoven lag in de hoge capaciteit en het ontbreken van enige infrastructuur, zodat de kostprijs gedrukt werd.

Historisch gezien heeft de baksteen de plaats ingenomen van het hout en de natuursteen. In grote delen van de wereld is baksteen het overwegend bouwmateriaal en het blijvend succes ervan moet verklaard worden door zijn eigenschappen. Tegenover hout heeft baksteen het voordeel onbrandbaar te zijn. De voordelen van de bakstenen tegenover de natuursteen zijn: de betere isolerende eigenschappen; het gewicht van baksteen is lager dan dat van natuursteen; de brandweerstand is hoger; baksteen is poreus en kan zeer snel vocht opnemen en weer afstaan. Die eigenschap maakt dat baksteen vooral in de kustgebieden het overwegend bouwmateriaal geworden is. In de woningbouw van laag en midden België is de baksteen vrijwel een exclusief bouwmateriaal. Zelfs de producenten van allerlei prefab-woningen in hout of beton laten zelden na hun gebouwen van een baksteen parement te voorzien.

Zoals alle industrie is de baksteenindustrie op technologisch vlak voortdurend geëvolueerd. Toch hebben de steenbakkers alle moeite om hun product voor eigentijds te laten doorgaan. Het is duidelijk dat de goede oude baksteen een product is met psychologische functie. De moderne mens is steeds op zoek naar vernieuwing, maar wil toch enkele vaste waarden behouden en tot die waarden behoort overduidelijk de baksteen (22).

 C. Het volk van de steenoven

Als Ivonne Verkain het over de steenoven heeft, voelt ze zich op een vertrouwd terrein. Geboren in 1927 heeft ze heel haar jeugd op de steenbakkerij doorgebracht, en al de belevenissen aldaar meegemaakt. Ze moet dan ook niet gepraamd worden om haar herinneringen mee te delen, deze bieden zich als van zelf aan.

  1. Ze vertelt:
    "Wie er zoal op de steenbakkerij werkte als het bedrijf in het goede seizoen (april-september) op volle toeren draaide, dit waren mijn vader en de arbeiders, allen afkomstig van Jabbeke, Zerkegem, Eernegem. Diezelfde mannen gingen ook jaarlijks naar Frankrijk om beten te trekken. Het waren allen stoere kerels die zulk hard labeur aankonden. Als ik nadenk over de werklieden op de steenoven: de laders, vervoerders, verwerkers, machinist, snijders, af- en op-voerders, zetters, branders, plakkers, dan waren die wel een zestigtal in totaal. Als de barakkenmannen te talrijk waren, logeerden er enkele in de aanhorigheden van het ouderlijk huis. namen noemen van werklieden... het is al zo lang geleden. Toch heb ik er enkele onthouden: de snijders waren Maurice en Sylvain Dhondt van Jabbeke; de machinist of stoker Jules Verloock (vóór hem een zekere Tytens); de paardenbestuurders waren de gebroeders Vyncke. Nog enkele andere namen die me te binnen komen, zijn Oscar van Ryckegem, Jules Decloedt, Kamiel Tavernier, de gebroeders Maes, allen uit Jabbeke, Zerkegem, Snellegem, Ettelgem. Ook Romain Maes, de latere overwinnaar van de Ronde van Frankrijk zou, naar ik van Bertha vernam, op de steenoven gewerkt hebben. De arbeiders werkten met rubber handlappen om bij het opvangen van de gedroogde kleistenen of bakstenen niet gekwetst te worden. Pakken van 2 x 4 stenen werden immers met grote nauwkeurigheid van man tot man gegooid bij het aanbrengen van de kleistenen en het zetten van de oven."
  2. De familie Verkain was, zoals gezegd, afkomstig van Jabbeke. De vijf oudste kinderen Leon, Bertha, Zenobie, Elza en Kamiel werden in Jabbeke, de twee jongste André (1922) en Ivonne (1927) in Westkapelle geboren. In 't jaar van de geboorte van Kamiel (1920) kwam de familie Verkain naar 't Kalf wonen. Nadat de boel daar opgekuist was, zijn vader en moeder met de kinderen naar Westkapelle gaan wonen. Rond dezelfde periode is in de Westkapelle verblijvende meestergast August Devisch met zijn gezin naar Sint-Joris (Nieuwpoort) vertrokken om aldaar voor Frans Decuypere een nieuwe steenoven aan te leggen. De vergunning voor die steenbakkerij in Sint-Joris werd gevraagd op 15.5.1922 en verkregen op 16.2.1923 (23). De geciteerde data hoeven niet te verwonderen want de uitbating van een steenoven gebeurde meestal vóór de verkrijging van de vergunning (24).
  3. De ouders Henri en Liza Verkain
    Henri Verkain was een stille man. Hij sprak weinig, maar daardoor juist had hij gezag op zijn mannen. " 's Nachts stond vader op om naar de oven te gaan zien. Hij vond dit heel normaal. Dit nachtelijk toezicht was begrepen in zijn werk. Bij het opmaken van de steenoven deed vader het werk van brander. Hij maakte dan bewegingen gelijkend op die de boer destijds maakte bij het zaaien van zijn land. Alle aantekeningen betreffende het aantal stenen, werkuren en andere nuttige vaststellingen schreef Henri Verkain in een zakboekje. Die gegevens werden nadien door moeder Liza overgeschreven op twee registers met een harde kaft. In de jaren twintig ging vader, op vraag van meester Cuper, naar Mannekensveere (Sint Joris) om zijn nieuw werkterrein te verkennen. Liza vergezelde haar man. Ze had zich vlug een oordeel gevormd: die nieuwe plaats stond haar niet aan. Ze zei: ik wil hier niet wonen. Er staat hier noch kerk noch kluis."
    Het was uiteindelijk August Devisch die Westkapelle verliet en met vrouw en kinderen naar Sint-Joris trok om aldaar als meestergast de leiding van de nieuwe steenbakkerij op zich te nemen.
  4. De kinderen Verkain
    De oudste zoon Leon was een stevig gebouwde man. "Ik zie hem nog altijd op de stellingen langs de oven staan als hij de pakken kleistenen van de onder hem staande man opving en die op een vlug en regelmatig ritme door wierp naar zijn hoger staande gebuur. Leon verving als brander zijn vader als die om één of andere reden niet aanwezig was.
    Zenobie had ook haar aandeel in het werk. Ze bevond zich op de plaats waar het wagonnetje met kleiaarde in de trechter gekanteld werd. Ze strooide af en toe uit een mandje as op de klei die in de molen gevallen was.
    De jongere broers Kamiel en André (+) hebben ook een tijd lang op de steenoven gewerkt".
    Als kind waagde Ivonne zich wel eens in de buurt van de stoker Jules Verloock. Het bijzonder reglement van de vormers voorzag dat geen enkele persoon, andere dan de stoker, in de machinekamer mocht gaan (art. 2/5). Als Ivonne eens op de toppen van haar tenen in het machine-kot kwam en de machinist vroeg: "Jules, mag ik eens trekken tuut", verloor Jules ten overstaan van die kinderbede alle kennis van het reglement. Het was die keer, maar dan ook de enige keer dat een andere hand dan die van Jules Verloock het einde van de werktijd gefloten had. "Bij het aanleggen van de voet van de oven werd elke avond een gebed opgezegd, opdat de voet en geheel de oven zou goedgekeurd worden. Wie moest goedkeuren, wist ik niet, waarschijnlijk mensen van het ministerie (25). Bij slecht weer mocht niemand op de oven gaan. Ik ben er toch eens op geweest als het regende of geregend had. Mijn vader had het spoor van een kleine voet vastgesteld. Hij zei dit 's avonds luidop in tegenwoordigheid van Liza en de kinders. Ik zweeg gelijk vermoord. De vlaag ging voorbij zonder dat vader vroeg, wie op de oven geweest was. Maar door te spreken van een kleine voet wist hij zeker dat ik het geweest was. Dit was zijn manier om mij te vermanen. Sedertdien ben ik niet meer op de oven geweest, zeker niet bij slecht weer. Ziedaar enkele indrukken uit de tijd dat ik als jong meisje op de steenbakkerij in Westkapelle woonde." Maar de diepste indruk - aldus Ivonne - is van na die tijd en is eigenlijk meer een zintuigelijke waarneming: "Ik ruik nog altijd de geheimzinnige geur van een brandende steenoven".

 D. Werkplaatsreglement

In het dossier Frans Decuypere in Westkapelle steekt een stuk met een opschrift "Syndicaat der steenbakkerijen der Zeekust". In dit document is o.m. een werkplaatsreglement opgenomen dat de rechten en verplichtingen van de steenbakker en de werklieden en hun onderlinge betrekkingen in een twintigtal artikelen aangeeft. Een paar artikelen maken melding van de verblijfplaats der werklieden, zodat we het nuttig achten inleidend een korte uiteenzetting te geven van de ligging der plaatsen. Wanneer men zich bevond voor de inrit van de steenoven zag men links (richting Westkapelle) het woonhuis Verkain, verderop de stallingen en rechts (richting Knokke) de verblijfplaats van de werklieden.

Het woonhuis van de familie Verkain was vrij groot. De benedenverdieping was samengesteld uit een portaal, woonkamer, beste kamer, kelder, slaapkamer, was-kot en nog twee plaatsen voorbehouden voor de werklieden die in hun woonst geen plaats meer vonden. Op de verdieping waren er drie slaapkamers en een overloop.

Ter zitting van 3 september 1920 verleende het schepencollege van Westkapelle een vergunning aan Frans Decuypere om een werkmanswoning te bouwen langs de weg van Westkapelle naar Knokke op hoger genoemde plaats volgens de lijnstelling voorgesteld door de hoofdingenieur van bruggen en wegen (26). In de benedenverdieping waren er rondom banken en platte schragen en kasten. Op de bovenverdieping stonden er ijzeren bedden met een strozak en een hoofdkussen gevuld met stro. Aan de openingen van de vensters waren vlindertakken geplaatst om de muggen tegen te houden (27).

 Voormeld plaats-reglement trad op 1 januari 1922 in werking.

1. Werklieden

De werklieden werden aanvaard door de werfmeester, meesterknecht, ploegbaas van de vormers of nummer één van de branders. De aanvaarding was eerst afdoend nadat ze door de steenbakker bevestigd werd (art. 2/1). De aangenomen werkman werd ingeschreven in een werkliedenregister, berustende in het bureel van de steenbakkerij (art. 2/2).

De werkdagen mochten in geen geval de uren bij de wet voorzien ter invoering van de achturendag en de achtenveertigurenweek overtreffen. De maandag begon het werk om 8.30 u. De zaterdag werd gewerkt tot 16 u. Er waren drie rustpozen per dag: 's morgens van 8.30 tot 9 u., 's middags van 12 tot 13 u., 's namiddag van 16 tot 16.30 u. (art. 3/1). Het werk werd geschorst op zon- en wettige feestdagen (art. 4).

De werklieden werden betaald per uur, per dag, per stuk of bij onderneming, volgens de aard van het uit te voeren werk. De werklonen werden alle veertien dagen, op zaterdag betaald (quinzaine) (art. 5 en 6).

Verplichtingen van de werklieden: Ze verbonden zich er toe de bepalingen van het werkplaatsreglement na te leven. Ze waren gehoorzaamheid verschuldigd aan de steenbakker en zijn plaatsvervanger (art. 1). Bevestigden ze dat materiaal in slechte toestand verkeerde, dan waren ze gehouden daarvan kennis te geven aan de meestergast of steenbakker (art. 12/6). Degene die verlangde afwezig te zijn moest de steenbakker of diens plaatsvervanger op voorhand verwittigen en er voor zorgen dat in zijn vervanging werd voorzien (art. 7). Niemand van het volk mocht tijdens de diensturen het werk verlaten, tenzij in geval van ziekte of mits toestemming van de meesterknecht (art. 7). De verblijfplaats van de werklieden diende twee maal peraar door de zorgen van de hagenbaas gekuist, gekalkt, net onderhouden en verlucht te worden (art. 9).

Verboden: Het was de werklieden verboden met twee in een zelfde bed te slapen (art. 14). Alle woorden en werken strijdig met de welvoeglijkheid en de goede zeden waren streng verboden (art. 9). Een werkman kon ten allen tijde zonder vergoeding weggezonden worden wegens zware redenen, als dronkenschap, diefstal, twist met andere werklieden, schennis der zeden met woorden, werken of gebaren, vechten of ongehoorzaamheid betreffende het werk, beledigingen aan de steenbakker of zijn plaatsvervanger, vrijwillig veroorzaken van schade aan materiaal, aanhoudend slecht werk en ongegrond werkverlet (art. 10).

2.  De steenbakker

Die moest van zijn kant zorgen voor alles wat nodig was om het werk regelmatig te doen uitvoeren (art. 12/1). In het bureel van de steenbakkerij diende een hulpdoos te berusten, alwaar in geval van verwondingen de eerste zorgen toegediend werden (art. 15). De werklieden moesten verzekerd zijn tegen ongevallen. In geval van ongeval waren zij verplicht onmiddellijk de steenbakker of zijn plaatsvervanger te verwittigen (art. 16).

Alle voorwerpen op of rond de steenbakkerij gevonden kwamen de eigenaar-steenbakker toe die er volgens de wet (?) moest over beschikken (art. 17).

E. Vervoer en bestemming der stenen

1. De daghuurmannen: Eens de steenoven gebakken en de mannen die er aan gewerkt hadden, vertrokken, bleven alleen nog de zogenaamde daghuurmannen op de steenbakkerij. Die werkten gedurende gans het jaar op de steenoven. Het waren altijd dezelfde, zo zei me Ivonne. Ze herinnerde zich nog goed de twee Deschachts. De taak van die daghuurmannen was dubbel: a) Ze moesten de stenen van de ovens van het vorige jaar en van het lopende jaar uitzuiveren, dit is de stenen van slechte kwaliteit (sintels, branders) (28) uitnemen en op een aparte plaats leggen. Die werden stuk geslagen, zo ze al niet in stukken aangetroffen werden en gebruikt voor de verharding van wegen en inritten (29). b) Ze hadden voornamelijk tot taak de goed gevormde stenen op de voertuigen te laden. Ze namen de stenen af in "schillen" wat het ontstaan van trappen in de steenoven voor gevolg had.

2.  Het vervoer van stenen: De wagens voor het vervoer van stenen waren voorzien van een remsysteem waaraan fel gedraaid moest worden om te remmen of te stoppen. Ze droegen vooraan links een metalen plaatje waarop te lezen stond "Decuypere -Deckers, Briqueteries mécaniques". De wagen en karren geladen met stenen werden aanvankelijk getrokken door paarden (30). De paardengeleiders waren Cyriel Boy († 1991), Firmin Vermeulen en de gebroeders Vyncke. In plaats van twee paarden werd na 1932 een camion gebruikt die niet kon kippen. Enkele jaren later werd hij vervangen door een camion die wel kon kippen. Enkele van de genoemde paardengeleiders werden de chauffeurs van de camions.  In verband met het vervoer van stenen vertelde Ivonne me volgende anekdote: "Toen een voerman met geladen wagen en kar in de Smedenstraat de broederschool zou voorbijrijden, liepen haar broer André en Joseph Dujardin weg van de koer naar buiten om een eind met het gevaarte mee te lopen. Toen dit vastgesteld werd door de surveillant liet deze, bij een eerste gelegenheid, aan de ouders van die knapen weten dat "moesten er diploma's gegeven worden voor paard en kar, André en Joseph zeker de eersten zouden zijn".

3.  Lossen en opbrengen van de stenen: Eens de wagens en karren, later de camions, gekomen waren aan de bouwplaatsen - zijnde in de jaren 1920-40 vooral die van villa's, hotels en handelshuizen - werden de stenen door de metselaarsdienders gelost. Laatstgenoemden brachten verder de op een plank in trapvorm geschikte stenen, naar de plaatsen waar de metselaars werkten. Waren die bedrijvig op hoogten of verdiepingen, dan trokken de metselaarsdienders, met hun stenen vracht op de schouders, de ladders op. Een steeds weerkerend en hard labeur (31).

 Besluit

De specifieke kenmerken van de steenbakkerij uit de jaren 1920-40 waren de volgende:

  1. Behalve de locomotief en de kuip die met machinekracht aangedreven werden, werden de meeste werkzaamheden met mankracht verricht.
  2. De uitbater van een steenbakkerij beschikte in die periode over een grote ruimte van uit te delven gronden. Deze werden sindsdien verkaveld en op de verkavelde gronden rezen villawijken op.
  3. De bakstenen waren het overwegend bouwmateriaal geworden, totdat, sinds ettelijke jaren de prefab gebouwen opkwamen. Nog goed dat die doorgaans, maar niet altijd, van een bakstenen parement voorzien zijn.

Bij het oprichten van een steenoven werd ik getroffen

  1. door de grote handigheid van de arbeiders, vnl. als ze opgesteld stonden langs de oven en in snel tempo de pakken kleistenen onderaan opvingen en naar boven gooiden,
  2. toen ik, staande op een reeds goed opgevoerde steenoven, de traag opkomende vuur-laag door de openingen van de kleistenen gewaar werd en de specifieke geur van de brandende steenoven rook. Ik was als kind ook geboeid - evenals André Verkain en Joseph Dujardin - door het driekoppig paardengespan, die de met stenen geladen wagen en aanhangkar trokken. Het geluid stoorde nauwelijks de rust van de Knokse straten.

Voetnoten

  1. A.B.W. : Archief van Beveren-Waas, Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen, 3de afdeling, nr. 5562.
  2. G.A.K.-H. : Gemeentelijk Archief van Knokke te Heist, Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen, 3de afdeling, gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen, nr. 27.611.
  3. Gegevens uit het G.A.K.-H., mij welwillend medegedeeld door Mevrouw Yolande Lammerant.
    (22) De steenbakkerij van Albert Denève (1850) bevond zich aan de Kalverkeetdijk; deze van Joannes Nachtegaele aan de zes bochten (G.A.K.-H. en M. VAN CAUWENBERGHE, Sebastiaen Nachtegaele 1829-1895, Cnoc is ier, 19, 1982, p. 57.
  4. P. DESOMER, Van klei tot baksteen, Antwerpen, 1984, p. 27.
  5. A. D'HONT, 1830-1930. Knokke van polder tot zee, Cnoc is ier, 21, 1984, pp. 13-14.
  6. G.A. K.-H., nr. 27.611.
  7. Ibid.
  8. Frans Decuypere was van 1901-1911 onderwijzer in de gemeentelijke jongensschool van Knokke. Nadien bleef de benaming van meester Cuper in de volksmond nog lange tijd voortbestaan.
  9. Mededeling van Georges Pintelon op 2 maart 1992.
  10. Verklaring van de heer Gerard Haeghebaert op 1 en 10.3.1992.
  11. Mededeling van de heer Jozef Maenhoudt op 7.3.1992. Onze beste dank aan de drie zegslieden voor de bekomen inlichtingen, alsook aan de heer Henri Geysels die me het adres van Ivonne Verkain bezorgde en nuttige inlichtingen verschafte over de situering der steenbakkerijen.
  12. Archief Beveren-Waas, Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen, 3de afdeling, nr. 5562.
  13. Het gebeurde soms dat betreffende een vraag tot vergunning om een steenbakkerij op te richten een tegenwerping of een bezwaar gemaakt werd. Toen op 11.8.1910 de vennootschap in commandiet P. Vermeire en Cie te Knokke het gemeentebestuur van Westkapelle een vergunning vroeg om op haar grondgebied een steenbakkerij op te richten, maakte de kerkfabriek van Dudzele volgend voorbehoud: een gunstig advies kan door het schepencollege enkele gegeven worden "onder voorwaarde dat de steenbakkers doelmatige middelen gebruiken om de naburige eigendommen te onttrekken aan de invloed van het vuur en aan de rook des ovens" (Archief van Beveren-Waas, Provinciaal Archief Brugge, 3de afdeling, nr. 5561).
  14. De ingeroepen reden was klaarblijkelijk meer van toepassing in de streek van de verwoeste gewesten dan in deze gelegen aan de oostkant van de provincie West-Vlaanderen.
  15. In werkelijkheid was op het ogenblik dat beide rapporten opgemaakt werden het bedrijf reeds in exploitatie gebracht. Zie het verslag van 27 mei 1920 van de arbeidsopziener Mommens.
  16. Ook kuip, molen, trechter, kleiwals en malaxeur (fr.) genoemd.
  17. Het besproeien van de klei met water bevorderde ook de plasticiteit van de steen (P. DESOMER, Van klei tot baksteen, Antwerpen, 1984)
  18. Zie ook R. BAETENS, Omvang en productie van de baksteennijverheid in de Rupelstreek (16e - 20e eeuw), in: Bijdragen tot de geschiedenis, 113.
  19. P. DE SOMER, o.c., p. 198.
  20. Ibidem, p. 44.
  21. Ibidem, pp. 53, 54, 57.
  22. A.B.W., Provinciaal Bestuur West-Vlaanderen, 3de afdeling nr. 6094.
  23. In talrijke archiefstukken volgt op de vraag "Délai dans lequel l'établissement devrait être mis en exploitation", het antwoord "déja en exploitation".
  24. Het was blijkbaar de arbeidsopziener Mommens die kwam nagaan zo de steenbakker aan de in zijn verslag opgesomde voorwaarden tot het bekomen van een vergunning voldaan had.
  25. Gemeentearchief Knokke, schepencollege in Westkapelle 1918-1946, f 39.
  26. Mededeling Ivonne Verkain op 5.2.1992.
  27. Branders waren stenen die zwart en groen uitsloegen en vrij hard waren.
  28. Dat Frans Decuypere die afgekeurde stenen nog kon gebruiken blijkt uit de aanbesteding voor de herstellingswerken van de grintweg nr. 22 in Westkapelle waaraan hij deelnam (Gemeentelijk Archief te Knokke, Schepenkollege van Westkapelle 1918-1946, f° 44).
  29. Voor een geladen wagen werden twee paarden, voor een zelfde wagen met aanhangkar werden drie paarden gespannen.
  30. Oudere lezers herinneren zich wellicht nog de werken van de in opbouw zijnde Knokse H. Hartkerk. het was een groots en boeiend schouwspel dat kunstschilder Floris Jespers inspireerde om er een treffend doek van te maken.

De steenbakkerijen in Knokke en Westkapelle

Pierre Decuypere

Rond de poldertorens
1993
01
012-024
Mado Pauwels
2023-06-19 14:39:17