De sluizen van de watering Reigaarsvliet (Deel 1)

M. Coornaert & J. Tilleman

1. Inleiding

Voordat we enkele bedenkingen neerschrijven aangaande de bedoelde sluizen, past het dat we trachten te bepalen in welke periode het genoemde waterschap ontstaan is. We wezen er meermaals op dat een strook schorrenland niet mocht bedijkt worden zonder de vergunning van de graaf. De volgende stap in een dergelijke landwinning bestond er in dat de betrokken personen een gemeenschap gingen vormen, waarin zowel de rechten als de plichten van de eigenaars van de toekomstige polder vastgelegd werden.

Vooreerst bepaalde men dat de uitrusting van de polder aan de gemeenschap behoorde, nl. de zeewering, de uitwateringssluis, de afvoerkanalen, de bruggen en de heer- of openbare wegen, en dat de vernoemde zaken door de gemeenschap moesten onderhouden worden. Alle eigenaars binnen de gewonnen polder betaalden per gemet een bijdrage aan het gekozen bestuur van de nieuwe polder. Zulke gemeenschap heette men een watering.  1

In de periode voor de 10de eeuw was de Reie van Brugge nog steeds met de open zee verbonden door middel van het Zwin, ook geheten de Scheure. Aan beide zijden van het Zwin lag een uitgestrekt schorrenveld. Voor zover we konden uitmaken, werd het winnen van schorren ten noorden van Brugge aangevat in het midden van de 10de eeuw. Vooralsnog vermoeden we dat de inpoldering ten noordwesten en ten noordoosten van Brugge ongeveer in dezelfde periode op gang gekomen is. Op de oostzijde van het Zwin won men de polder van de Branddijk - Damweg, en op de westzijde de polder van de Gentele - Evendijk A - Zidelinge. Hoe dan ook, we beschouwen het waterschap van deze laatste polder als het voornaamste van beide landwinningen, omdat het beheerd werd met behulp van een regelement, dat gold als een voorbeeld voor latere grote of kleine wateringen.   1

2. Het grondgebied van het waterschap van de Evendijk B

Nadat het land aan beide zijden van het Zwin gewonnen was, bleef er tussen de twee polders een breed schorrenveld liggen, waarin het Zwin liep van Brugge naar de Zinkval. Ondertussen waren de bedoelde schorren al lang rijp voor de bedijking. In die periode begon het Zwin van het zuiden uit te slibben. Om te beletten dat het zuideinde van de kreek verder breedte en diepte verloor, besloot men het zuidelijke deel ervan af te dammen, en op een geschikte plaats een sluis te bouwen, die de handelsschepen naar Brugge zou versassen. Tegelijk kon men een groot stuk schorre op de zee heroveren. Dit plan werd ca. 1040 uitgevoerd. Men wierp een tweede Evendijk met een lengte van 21 km op. Een sluis werd gebouwd op een punt ca. 9 km ten noordoosten van Brugge.   1

Men zal zich afvragen waarom de bedoelde sluis niet gebouwd werd "ten Damme", d.i. de plaats waar de Scheure-Zwin afgesneden was, maar wel op 2 km ten noorden daarvan, nl. op het punt waar de Evendijk B de Ede afgedamd had. Vooreerst was het Zwin ter hoogte van de Ede toen nog beter bevaarbaar dan in de sector ten zuiden daarvan. Om die reden groef men een kanaal, dat de afgesneden Scheure-Zwin langs de binnenzijde van de Evendijk B (= Romboutswervedijk) verbond met de sluis van de Ede. Die sluis moet in staat geweest zijn om de vaartuigen uit het Zwin te versassen, die vervolgens verder voeren in de nieuwe Scheure en de reeds bestaande Scheure naar Brugge. Anderzijds moest men de nieuwe watering een middel verschaffen waarmee deze het overtollige water van haar eigen grondgebied en dit van de Reie kon lozen. Naar onze mening waagde men het toen nog niet om een uitwateringssluis te vestigen in de lange sector van de Evendijk B, die aan de Zinkval grensde. Om die reden richtte het waterschap al zijn afwateringskanalen naar de boven bedoelde Ede. Het kan moeilijk anders of de sluis op de bewuste plaats bezat aanvankelijk een dubbele functie. Enerzijds versaste deze de handelsvaartuigen, en anderzijds loste deze het overtollige water naar het Zwin.   1

We omschrijven even de polder die dank zij de aanleg van de Evendijk B gewonnen werd. Aan de westzijde lagen de Gentele en de Oostdijk van (het latere) Blankenberge. De Evendijk B vertrok uit de Oostdijk oostwaarts. De dijklijn zwenkte verder zuidoostwaarts en zuidwaarts af, en sloot tenslotte "ten Damme" bij de Branddijk aan. De oostgrens van de bedoelde polder bestond uit de Branddijk, die overging in de huidige Polderstraat van Gere (St.-Kruis). Even verder zuidelijk liep de grens van de polder tot de plaats waar de Leet uitmondde in de Scheure, d.i. de benedenloop van de Reie. Tenslotte wijzen we erop dat de zuidgrens van de nieuwe polder verder westelijk bestond uit de Leet. De ommelopers van de latere wateringen Eiesluis en Reigaarsvliet bewijzen immers dat, van de Scheure tot de Gentele, hun grondgebied door middel van een dijk gescheiden was van de Leet.

3. Werd het waterschap binnen de Evendijk V aanvankelijk de Oostwatering genoemd?

Daar uit de periode voor 1300 weinig geschreven topografische bronnen bewaard zijn, valt het niet gemakkelijk om de namen te achterhalen, waarmee men de oudste polders en waterschappen aanduidde, vooral diegene die door een Evendijk gewonnen werden. We weten wel dat de watering die binnen de Evendijk van Oostburg lag, de naam "Oude Yevene" droeg.   1 Anderzijds werd het waterschap binnen de Evendijk A tot in de 14de eeuw, "tusschen der Ghentele ende den Sidelinghe" genoemd.   1 Eerst ca. 1400 verschijnt de naam Blankenbergse Watering : "die wateringhe van Blankenberghe" (1317); "de groote wateringhe van Blankenberghe" (1416).   1

Onze studie over de oorspronkelijke gemeente Uitkerke toont aan dat het tienderecht van de westelijke helft van de parochie in de Blankenbergse Watering, en het tienderecht van de oostelijke helft in de Watering Eiesluis lag. De scheiding tussen beide delen bestond uit de Gentele (= Blankenbergse Dijk). Het westelijk deel bevond zich dus "west over" (1235), "ultra dicum westover" (1242), "west over de Ghentele" (1247).   1 Een perceel wordt gesitueerd "in parrochia de Utkerke, in loco qui dicitur westover de Ghentele" (1247).   1 Het oostelijk deel van de tiende lag in "oestileet" (1238), "Uutkerke oost over" (1390), "oost over den dyck" (1647).   1 Overigens werden de bedoelde twee delen van de parochie genoemd "de groote graenthiende in Uutkerke, gheseyt Oostovere en Westover".   1

Een charter uit 1337 noemt de Blankenbergse Watering : "van der west wateringhe"   1  Het bewuste waterschap kon echter niet zulke naam krijgen, voordat er aan de oostzijde van de Gentele de polder van de Evendijk B bedijkt werd. Maar zodra die landwinning tot stand kwam, lag het voor de hand dat de polder van de Evendijk A de naam Westwatering kreeg, en de polder aan de oostzijde ervan met de term Oostwatering aangeduid werd. We ontmoeten tot nog toe geen attestatie van die naam, maar wel die van de term Oostoever. We zullen de naam Oostwatering waarschijnlijk nergens meer ontmoeten, omdat het bedoelde waterschap zeer vroeg gesplitst werd in twee wateringen: Eiesluis en Reigaarsvliet. Ook de naam Westwatering komt zelden voor, omdat al in de 11de eeuw een paar polders ten westen van de Zidelinge gewonnen werden. Anderzijds verscheen er af en toe een naam, die echter nooit de algemeen bekende term Blankenbergse Watering kon verdringen. Het Transport van Vlaanderen uit 1408 noemt de Blankenbergse watering "Vinx Ambacht" : "oostwaert tot Vincx ambocht syn vervloghen vande zande vanden dunen ... in Bredene; in Vyncx ambocht ende binder prochye van Clemskerke"; "de groote waterynghe van Blankenberghe, gheseyt Vyncx ambocht" (1563).   1 "vander grooter wateringhe van Blanckeberghe, dictum Vynx ambocht" (1755).   1 Het ziet er naar uit dat de term Vinx Ambacht voornamelijk de noordwesthoek van de Blankenbergse Watering aanduidde, en feitelijk niet het gehele waterschap bedoelde.

4. De stad Brugge graaft haar eerste zeekanaal dwars door de Oostwatering

In paragraaf 2 wijzen we er op dat de afwatering van de Oostwatering aanvankelijk naar de Ede gericht was. Tegelijk diende de Scheure als de vaarweg van Brugge naar de sluis van de Ede dank zij het feit dat men de afgesneden Scheure door middel van de dijkgracht van de Romboutswerve dijk met de sluis van de Ede verbonden had. Ondertussen werd de uitbating van de verkavelde gronden almaar beter georganiseerd door het bouwen van een groot aantal hoeven en het aanleggen van heerwegen en watergangen. Het waterschap liet de Lisseweegse Watergang, de Eevoorde en de Rondsaertader graven. Deze rechtlijnige kanaaltjes verbonden de voornaamste dorpen en de turfwinningen met de stad Brugge. Anderzijds vestigden vissers zich op de geschikte plaatsen binnen de Evendijk B, o.m. op de Rugge (het latere Koudekerke), "ten Hoeke" en "ten Damme".

Bij de sluis van de Ede ontstond onvermijdelijk een nederzetting waar schippers en vissers hun waren aan wal brachten. Daarnaast vermelden we de monniken, die enkele jaren voor 1100 op de plaats "ter Does" een abdij stichtten. Daar hun kloosterregel het vleesverbruik verbood, trachtten de monniken van alle kanten voorraden vis te halen. We wijzen hier op de aanlegplaats "ter Ede", die de abdij ter Does regelmatig bezocht, en daardoor de naam Monnikerede verwierf. Daarbij komt nog dat de watergang die op de bewuste plaats in het Zwin uitvloeide, de Monnikerede werd genoemd. Verder wijzen we op een aantal wegen en wegels, die wegens hun functie de naam Doestweg of Visweg kregen.   1

Ondertussen diende de Scheure als vaarweg voor de handelsschepen, die hun koopwaar naar Brugge voerden. De waterloop behoorde echter niet aan de stad Brugge, maar evenals de andere watergangen aan de Oostwatering. Deze onderhield de Scheure als een afvoergeul. Na enige tijd was de bochtige bedding aan verslibbing onderhevig. Maar Brugge kon niet eisen dat het waterschap de Scheure helemaal tot een bevaarbaar kanaal omvormde. Daarom trachtte de Bruggeling naar een vaarweg, waarover ze alle zeggenschap konden uitoefenen. De graaf gaf hen de vergunning om een eigen kanaal aan te leggen. Maar de reden waarom ze hun vaarweg niet recht van Brugge naar Damme, maar wel naar Monnikerede groeven, was wel het feit dat het sas te Monnikerede stond.

De Bruggeling heeft een kanaal aangelegd met een waterpeil, dat hoger stond dan dit van de andere waterlopen. Met dit doel bouwden ze dijken op beide oevers. Van Brugge uit trokken ze de Reie recht door het landschap naar het noordoosten. Daarbij lieten ze twee bochten van de Scheure liggen. Ze sloten hun kanaal 2 km ten zuidwesten van Oostkerke bij de bestaande Monnikerede aan. Vanaf dit punt, dat later bekend staat als Pylysers Dam, kanaliseerden ze de Monnikerede tot de sluis van de Ede. Het eerste zeekanaal, dat later het Oud Zwin zal heten, was 9 km lang. Van Brugge tot Pylysers Dam, d.i; over 6,5 km behoorden de bedding en de dijken aan de stad Brugge. De overige 2,5 km blijken later aan de stad Monnikerede te behoren.   1

We menen dat het eerste kanaal weinig jaren na de bouw van de Evendijk B tot stand gekomen is, omdat de bestaande Scheure zonder dijken niet voldeed aan de behoeften van de scheepvaart. Ook de graaf had er alle voordeel bij dat het handelsverkeer en de medegaande tolrechten een aangroei kenden. Verder wijzen we er op dat het eerste zeekanaal de grens tussen het ambacht Oostkerke en het ambacht Dudzele vormde. Zulke grenzen zijn in de eerste jaren na de indijking vastgelegd. Anderzijds ontstonden er op sommige punten langs de nieuwe waterweg losplaatsen in de oorspronkelijke parochies Dudzele en Oostkerke. Zo zien we dat, bij het kruispunt van het (later zogenoemde) Oud Zwin en de Doestweg nr. 1, de losplaats aldaar tot het dorp Koolkerke uitgroeide.   1

5. Het eerste zeekanaal veroorzaakt een splitsing van de Oostwatering

Het lijdt geen twijfel meer dat het graven van het eerste zeekanaal voor de stad Brugge en de Oostwatering de aanleiding is geweest om het probleem van de Reie uit de weg te ruimen. De oplossing bestond daarin dat het waterschap een andere weg zocht en vond voor de afvoer van zijn eigen water en dit van de Reie. De twee partijen bereikten volgend akkoord : 1. de oostwatering legde een watergang aan die Pylysers Dam verbond met de Reigaarsvliet, en gaf aan de stad Brugge de toelating om langs de bedoelde weg haar overtollig water te laten wegvloeien; 2. het grondgebied aan de oostzijde van het eerste zeekanaal werd van de Oostwatering afgescheiden, en tot kleinere zelfstandige waterschappen omgevormd.

De Oostwatering groef vanaf Pylysersdam een watergang noordoostwaarts dwars door het landschap tot het Krom Water. Onderweg werden een drietal kreken doorkruist. Ca. 500 m ten noordwesten van het Hof te Reigaarsvliet sneed de nieuwe watergang 3 gemeten achterleen van het leen-hof af (E 698-700). Op het kruispunt van het Krom Water bouwde het waterschap een sluis, die later bekend staat als de Kwintensluis. Vervolgens werd door het landschap heen de nieuwe watergang 600 m verder doorgegraven, en vloeide tenslotte door de Oostdijk A of Brolosedijk in de Reigaarsvliet uit. Op beide zijden van de watergang legde men dijken, die van de Kwintensluis tot de Oostdijk A aan het waterschap behoorden.   1

De bovenstaande feiten bewijzen dat de waterloop, die later de naam Oud Zwin overneemt, zeker geen natuurlijke kreek was. Verder steekt in de term Kwintensluis geen enkel bewijs dat de vermelde sluis aan de St.-Kwintinsabdij behoord heeft. Deze abdij bezat wel het tienden-recht in de oorspronkelijke parochie Oostkerke en betaalde als eigenaar van het Tienden-hof te Eienbroeke haar watergeschot.  

Maar tienden-heffers waren niet verplicht om bij te dragen tot de afwatering van de gronden, waarop ze het tienden-recht bezaten.   1 De plicht om een gewest af te wateren rustte op de gemeenschap van de eigenaars, d.i. het waterschap. Het viel wel voor dat een afzonderlijke instantie enige financiële steun verleende. We weten echter niet welke bijdrage Brugge betaalde voor het lozen van het overtollige water van de Reie.

Het graven van het eerste zeekanaal van Brugge en het verbinden van dit kanaal met de Reigaarsvliet brachten een scheiding teweeg in het waterschap Oostwatering. De hoek ten oosten van het eerste kanaal kon niet afwateren naar de Kwintensluis, maar loste zijn water verder te Monnikerede. In bedoelde gewest stichtte men de wateringen Romboutswerve en "tusschen beeden Zwenen". Die laatste term slaat op de uiterste zuidoosthoek, die tussen het eerste zeekanaal (het latere Oud Zwin) en het tweede zeekanaal (Nieuw Zwin) lag. De Heer van het Hof van Oostkerke verwierf een derde van het "wase-ambochte vanden wateringhe van Romboutswerve".   1

In de noordoosthoek van de Oostwatering werden de Kerkwatering en de watering van Baselishoek gesticht. De westgrens van dit gewest bestond uit: 1. het Oud zwin vanaf Pylysersdam tot Eienbroek; 2. vanaf Eienbroek een theoretische lijn door het landschap tot de Hoekevaart; 3. de Sabsweg vanaf de Hoekevaart tot de Brolosedijk.   1 De Heer van Oostkerke verkreeg een derde van het waasambacht van de watering "Ser Baselishoecke" en van het waterschap "daer die kercke van Oostkerke in staet".   1 Voortaan loosde het waterschap Baselishoek zijn water in het Zwin uit door een sluis, die 100 m ten zuiden van de kerk van Hoeke in de Krinkeldijk stond.   1

De bedoelde vier kleinere waterschappen, nl. Baselishoek, Kerkwatering van Oostkerke, Romboutswerve en tussen Zwenen zijn enkele jaren voor 1100 afgescheiden. Maar de Oostwatering behield verder een grote oppervlakte. De watergangen van dit gebied werden gericht naar de boven vermelde Kwintenssluis en de Reigaarsvliet. We vinden vooralsnog geen geschreven bron, die laat uitschijnen dat de Oostwatering in de daaropvolgende decennia genoemd werd naar haar nieuw uitwateringspunt, b.v. naar de Kwintensluis of de Reigaarsvliet.

6. Het tweede zeekanaal van Brugge

Nadat de Evendijk B de open vaarweg van Brugge naar de Zinkval afgesneden had, voeren de handelsschepen van zee uit naar Brugge door de sluis die "ter Ede" gebouwd was. Rond die sluis groeide algauw een nederzetting van schippers en vissers. We moeten dan ook deze aanlegplaats als de eerste voorhaven van Brugge beschouwen. Omwille van de kontakten met de abdij ter Doest verwierf het bedoelde schippersdorp de naam Monnikerede. Inmiddels ontstond ook "ten Damme", een nederzetting van vissers en schippers, die eerder traag aangroeide, omdat Damme over geen enkele waterweg beschikte, die het met het binnenland verbond. Maar naarmate de landwinning buiten de Evendijk B (= Kerkstraat) vorderde, kende het schippersdorp te Damme toch enige uitbreiding.

In die periode voldeed het eerste zeekanaal niet meer aan het groeiend scheepsverkeer, dat de goederen van Monnikerede naar Brugge, en van die stad uit over zee wegvoerde. Het 9 km lange kanaal kostte veel onderhoud, en vormde een nodeloze omweg naar het Zwin. De Bruggeling kreeg van de graaf de toelating om van de Reie uit een vaarweg recht naar Damme te graven. De nieuwe Reie vertrok uit de eigenlijke Reie ter hoogte van de oude Gistfabriek, en eindigde 5 km verder in de oude Sluisse dijk (= Ketelstraat), even ten westen van het schippersdorp Damme. De Bruggeling bouwde een sas op het noordeinde van hun tweede zeekanaal, en legden een dijk op beide oevers. De nieuwe vaarweg verwierf de naam Nieuw Zwin, en het eerste kanaal werd voortaan Oud Zwin genoemd. Het Nieuw Zwin betekende ook een voordeel voor het bestaande schippersdorp Damme, dat ten oosten van de Brugse Speie groeide. Steeds meer schippers en handelaars vestigden zich aan de vermelde Speie. Omwille van het belang van het stijgende handelsverkeer schonk graaf Filip van de Elzas in 1180 stadsrechten aan Damme. We geloven dan ook dat het tweede zeekanaal van Brugge een paar decennia vroeger naar Damme doorgegraven was. Ondertussen fungeerde het Oud Zwin verder als vaarweg naar Brugge. Maar op verzoek van de stad Damme verbood de graaf in 1266, dat het sas van Monnikerede nog langer geladen schepen liet passeren.   1 Het aanleggen van een tweede kanaal op een hoger peil bracht opnieuw moeilijkheden mee voor de afwatering. De strook grond tussen het Nieuw Zwin en de Branddijk-Polderstraat kon niet langer afwateren naar de Scheure, d.i. de hoofdwatergang van Tussen Zwenen en Romboutswerve. Er bleef maar één oplossing over voor dit probleem.

De bedoelde strook werd bij de watering van het Broek gevoegd, en waterde voortaan samen met het Broek ten oosten van Damme door de Branddijk naar het Zwin uit. De bewuste ingreep betekende een tweede afsplitsing van de oorspronkelijke Oostwatering.

7. De watering Reigaarsvliet bouwt twee sluizen in Schapenbrug

Laten we even een overzicht geven van de afwatering en van de bevaarbare waterlopen in de 12de eeuw. Het grootste deel van de Oostwatering vloeide door de Kwintenssluis naar de Reigaarsvliet. Door de aanleg van het eerste zeekanaal en het verlengde ervan naar de Reigaarsvliet waren vier kleinere waterschappen afgescheiden. Het tweede zeekanaal met de Brugse Speie vormde de hoofdvaarweg naar het eigenlijke Zwin. De Lisseweegse watergang, de Eevoorde en de Rondsaartader dienden als verbinding tussen de polderdorpen en Brugge. Middelerwijl vorderde de landwinning aan de noord- en oostzijde van de Oostwatering vlugger dan we tot nog toe aannamen.

Aan de noordzijde won men de Oudemaarspolder met (het latere) Heist, en aan de noordoostzijde de Vardenaarspolder met (het latere) Knokke. Beide landwinningen sloten zich bij de Oostwatering aan. Aan de rechterkant van de Reigaarsvliet, d.i. aan de oostzijde van de Oostwatering bedijkte men de Greveninge-polder met (het latere) Mude. Die polder reikt in de noordwesthoek tot bij de Reigaarsvliet, maar liet de genoemde kreek open. De Greveningepolder vormde een afzonderlijke waterschap, dat in zijn zuidwesthoek naar het Zwin uitwaterde. Vervolgens werden aan de linkerkant van de Reigaarsvliet de Keuvel- en de Monnikenpolder gewonnen. Maar op het zuideinde van de Monnikendam ontmoeten de dijkbouwers de Reigaarsvliet, d.i. de uitweg voor het overtollige water van de Oostwatering. Toen nam men het besluit om de afwatering te reorganiseren.

Het waterschap bouwde even ten zuiden van de latere Palingstede een sluis in de Reigaarsvliet. Naar die sluis (die we de Noord-sluis gaan noemen) richtte men de watergangen van de noord- en de noordwesthoek van de Oostwatering. Van de Noord-sluis uit trok men de dijk van de Monnikenpolder door naar de Greveningedijk. Langs de noordzijde van die dijk werd de sluisvliet van de Kwintensluis recht naar de Reigaarsvliet doorgegraven. Daar bouwde men de Zuidsluis. Daar Brugge gebruik maakte van de Zuidsluis voor het lozen van het "winterwatere" van de Reie, betaalde de stad haar aandeel in het onderhoud van de bedoelde sluis. Daarna werd de Kwintensluis opgegeven.   1

We stellen het eerste afdammen van de Reigaarsvliet en de bouw van de twee sluizen te Schapenbrugge ten laatste ca. 1200. De ommelopers van Reigaarsvliet uit 1447 en 1583 situeren de bedoelde twee sluizen in en rond de 15de sectie van Reigaarsvliet. De grond tussen de twee armen van de Reigaarsvliet of Brugs Kanaal verwierf de naam “Brugse Bilk”. De wijk rond de twee sluizen heet nu Schapenbrug. De kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (nr. 5/5-6) noemt de hofstede even ten zuiden van Schapenbrug ten onrechte de "Zwinarm Hoeve", en twee hofsteden bij het Isabellafort "Kalkhoeve" en "Theresiahoeve". Er bestaat immers geen enkele attestatie van de bedoelde drie namen. Verder geeft de vermelde kaart de verkeerde naam "Hoeve Leenhof van Reigaartsvliet" aan de hoeve Vier Ambachten. Die hoeve bezat absoluut geen enkel verband met het Hof te Reigaarsvliet, dat 1600 m ten zuidwesten vandaar gestaan heeft. 1

8. De Lisseweegse Watergang doet de wateringen Reigaarsvliet en Eiesluis ontstaan

Uit de geschreven bronnen halen we eerder laat het bewijs dat de Oostwatering de naam van de Reigaarsvliet aangenomen heeft. We vernemen wel dat de Lisseweegse Watergang al in 1219 liep van de Monnikenspeie tot de Zwankendam ten noorden van Lissewege. De genoemde speie hield het peil van de Leet hoger dan dit van de Lisseweegse Watergang. Maar door het versassen van de boten door de Monnikenspeie liep het water soms uit de Lisseweegse Watergang en over de aanpalende velden. Dit feit verplichtte het waterschap om de watergang gescheiden te houden van de aanpalende grachten. Daardoor kon het gewest ten westen van de watergang niet langer afwateren naar de Reigaarsvliet. De gelanden waren verplicht om de Oostwatering in twee delen te splitsen.   1 De vroegste vermelding dat het overtollige water van de Reie naar Reigaarsvliet afvloeide, dateert uit 1267; "le yeauwe qui vient de Brugez vers Reygeersvliet", d.i. het water dat van Brugge naar Reigaarsvliet loopt.    1 Die tekst bewijst echter niet dat de Oostwatering in twee delen gesplitst is. het oudste bewijs van de scheiding halen we uit een charter van 1279. Dit dokument verklaart dat het oostelijk deel van het vroegere waterschap behoorde "ter wateringhe die utwatert te Reighersvliete", en het westelijk deel "ter wateringhe die utwaetert te Heyenslus".

Het bedoelde charter verplichtte de betrokken partijen om dijken op beide oevers van de Lisseweegse Watergang te leggen, vanaf de Monnikenspeie tot Zwankendamme.   1 Niet alleen het westelijk, maar ook het noordwestelijk deel werd afgescheiden van het waterschap, dat al decennia lang naar de twee sluizen van Reigaarsvliet afwaterde. Het water van de bedoelde sectoren werd gericht naar een nieuwe sluis, die ten westen van Heist in de vroegere monding van de Ede gebouwd werd. De grens tussen de twee waterschappen bestond uit : de Lisseweegse watergang vanaf de Monnikenspeie tot Lissewege; vanaf de kerk noordwaarts door Lissewege naar de Kijfader te Heist; verder langs die ader en de Scheidingsader tot Veldegoed; tenslotte de Zomerdijk en de Pannedijk tot de zee. Daar de watering Eiesluis niet alleen het onderhoud van haar zeesluis, maar ook van de zeewering op zich moest nemen, kreeg de genoemde watering de zwaarste lasten te dragen. Maar eerst in 1736 zijn de twee waterschappen weer verenigd.   1 Reigaarsvliet watert vanaf 1412 uit door de Hoekesluis

9. Reigaarsyliet watert vanaf 1412 uit door de Hoekesluis

Het oudst bewaarde document dat bewijst dat het water van Brugge naar Reigaarsvliet vloeide, dateert uit 1267. Verder vernemen we in 1304 dat Brugge de sluizen van Reigaarsvliet verschanste, om die te beveiligen tegen mogelijke sabotage van de Franse vloot. De stadsrekening 1333-34 deelt mee dat Brugge in 1333 240 pd. par., en de watering Reigaarsvliet evenveel, betaalden om samen een nieuwe sluis te bouwen te Reigaarsvliet. We veronderstelden reeds dat het om een totaal nieuwe sluis ging, maar nu nemen we aan dat het om de vernieuwing van een van beide sluizen ging. In de daaropvolgende jaren besteedde Brugge af en toe een som geld aan het onderhoud van de Zuidsluis.    1 Ondertussen zette de naam Oud Zwin zich door tot het gehele afwateringskanaal. Dit toponiem had reeds in 1324 Schapenbrug bereikt.   1

Omstreeks 1400 begon de bochtige breek buiten de twee sluizen tekenen van verslibbing te vertonen. Anderzijds kregen de sluizen zoveel verval, dat men dringend moest vernieuwen. Na veel onderhandelen kwamen Brugge en Reigaarsvliet tot de volgende overeenkomst: 1. de sluizen op de Reigaarsvliet niet meer herstellen; 2. een nieuwe sluis bouwen op de linkeroever van het Zwin tussen Damme en Sluis; 3. een watergang graven die het Oud Zwin met die sluis moest verbinden. De nieuwe watergang vertrok uit het Oud Zwin 1350 m ten zuidwesten van de vroegere Kwintensluis. De nieuwe sluis werd gebouwd in de Greveningedijk 1200 m ten noordoosten van Hoeke.

In de zomer van 1411 onteigende men de nodige stroken grond om de nieuwe watergang door te graven. Ondertussen vatte men het timmerwerk van de nieuwe sluis van de watering Reigaarsvliet aan. Die sluis werd gebouwd in de buurt van de Kalkoven, die toen dicht bij het Zwin stond. De nieuwe sluis was afgewerkt en de nieuwe watergang was gegraven in januari 1412. Op 20 januari gingen afgevaardigden van Brugge en Reigaarsvliet zien dat de nieuwe sluis "eerst drouch". Vanaf dit moment hielp het water van de Sluisvliet - voortaan de Hoekevaart geheten - de bedding van het eigenlijke Zwin schuren. Anderzijds bereikten Brugge en Reigaarsvliet een akkoord om het Oud Zwin te ruimen, vanaf Koolkerke tot Wandelaars Brug (= Pylysers Dam).   1

In de bedoelde periode was de bedijking van de schorren aan beide zijden van de Reigaarsvliet reeds lang gevorderd tot de hoeve Wit Huis, die even ten noorden van het vroegere Vijfhuizen staat. De overblijvende smalle strook aan de linkerzijde van de Reigaarsvliet behoorde aan het Hof ter Kalvekete, en de strook op de rechterzijde aan Mevrouw van Gistel. In 1422 hebben de twee rechthebbende samen de verlande Reigaars-vliet afgedamd ter hoogte van de Vageviers- en de Noordpolder. De lange smalle polder werd het Nieuwland genoemd, en als 26ste sectie bij de watering Greveninge gevoegd. Voortaan konden de waterschappen Volkaarsgote en Reigaarsvliet op geen andere plaats meer uitwateren dan door de Hoekesluis. 1

10. Jan Baens Gat bij de Hoekesluis

Nadat de Reigaarsvliet in 1422 afgesloten was, werd in 1458 de watergang van Brugge tot Wandelaars Brug nogmaals her-dolven. In 1474 zond Brugge magistraten uit, die de hoofdwatergang van de watering Reigaarsvliet moesten schouwen. Met die waterlopen bedoelde de stad: 1. "thoude Zwin van Brucghe tot den Hazegarsse"; 2. "alzo voort (de watergang) tote der sluus ten Calchovene". Hier vernemen we dat de naam Oud Zwin al enkele jaren - vermoedelijk reeds voor 1421 - tot Vijfhuizen gevorderd was. Verder lezen we dat de Hoekesluis op 29 augustus 1482 was "inghegaen by der vloet van der zee".   1 Enkele jaren later geraakte de omgeving van de Hoekesluis betrokken bij de oorlog tussen Brugge en Maximiliaan van Oostenrijk. In die strijd schaarde Filip van Kleef, gouverneur van Sluis, zich aan de zijde van de Bruggeling.

Maar van het oosten uit slaagden Duitse troepen, onder bevel van de graaf van Nassau, erin om Damme te bezetten. Brugge was afgesloten van zijn bevoorrading uit Sluis. Daarop begon Joris Picavet, kapitein van de Brugse milities, uitvallen te doen om de stad door middel van strooptochten te bevoorraden. In oktober deed Filip van Kleef voor een tweede keer de dijk te Hoeke doorsteken. De volgende nacht voeren Picavet en zijn mannen langs de gemaakte bres met schuiten naar Sluis. Maar bij hun terugreis werden ze in de vroege morgen door troepen van Nassau verrast. Dit feit bracht Brugge ertoe om in 1490 de vrede van Damme te sluiten met Maximiliaan.   1

Zodra de vrede van Cadzand in 1492 de strijd tussen Maximiliaan en Filip van Kleef beëindigd had, konden de waterschappen overgaan tot het dichten van de bressen, die tijdens de oorlog gemaakt waren. Op 23 april 1493 gingen afgevaardigden van Brugge en Reigaarsvliet zien naar "den gate ten Houcke byder sluus, tanderen tyden inghesteken by die van Brugghe, omme dat weder toe te dyckene". De bedoelde bres bevond zich naast de Hoekesluis, en was op last van de Bruggeling gemaakt. In de loop van de zomer trachtten dijkwerkers de bressen te Mude en te Hoeke te dichten. Middelerwijl stond de baljuw van Brugge toe te zien "up den dyc by Jan Baen’s gat". De bres werd immers ook al genoemd naar Jan Baen, sluismeter van Reigaarsvliet, die het dijkwerk leidde. Het dichten van het "gat van Picavet" is tenslotte gelukt op 11 november 1493.    1

2016 01 14 122148

11. De watering Reigaarsvliet bouwt een sluis te Nieuwe Mude

Na het dichten van Jan Baens Gat en andere dijkbreuken, voerden het Oud Zwin en de Hoekevaart verder het overtollige water van Reigaarsvliet en van Brugge naar de zee af. In de bedoelde periode verergerde almaar de verslibbing van de Zoute Vaart, d.i. het eigenlijke Zwin tussen Damme en Sluis. Die toestand dwong Brugge ertoe om een kanaal tussen twee dijken aan te leggen. Dit kanaal werd gevoed met zoet water, en de Verse Vaart genoemd. Het mondde met een sas te Nieuwe Mude in het Zwin uit. Door het graven van de Verse Vaart werd te Hoeke de Zoute Vaart over 1,5 km afgesneden. Precies in die sektor mondde de sluisvliet van Reigaarsvliet, die van Greveninge, en die van Baselishoek in het Zwin uit.

De Verse Vaart werd in 1548-1550 gegraven. Tegelijk moest Brugge maatregelen treffen, waarmee het de afgesneden waterschappen zou tevreden stellen. De stad legde aan de oostzijde van de Verse Vaart een nieuwe Zoute Vaart aan, die verbonden was met het Pas en het Zwin te Sluis. Anderzijds kreeg Karel van Bonem de opdracht om te Nieuwe Mude, ten behoeve van Reigaarsvliet, een nieuwe uitwateringssluis te bouwen. Die sluis werd gevestigd in de zeedijk van de Robbemoreelpolder te Mude tegenover "sint Jans dam", d.i. het west-einde van de huidige St.-Jansstraat te Sluis. Ondertussen werd aan de westzijde van de Verse Vaart een watergang gegraven, die de afgesneden sluisvliet van de Hoekesluis verbond met de nieuwe sluis van Reigaarsvliet. Vanaf 1551 vloeide de Hoekevaart dus te Nieuw Mude weer in het Zwin uit.   1

Na enige tijd voldeed de sector van de Verse Vaart tussen Damme en Lembeke niet meer aan de verwachtingen van de Bruggeling. Ze besloten om een andere vaarweg naar Sluis te kiezen. In 1564 namen ze het Oud Zwin tot de plaats Pereboom (= Wandelaers Brug), en verder de Monnikerede tot Lembeke, en ze vormden deze om tot een bevaarbaar kanaal. Te Lembeke sloten ze de nieuwe Verse Vaart aan bij de bestaande eerste Verse Vaart. Te Mude bouwden ze een nieuwe zeesluis. De tweede Verse Vaart, waarop in 1566 de eerste zeeschepen naar Brugge voeren, werd de Koolkerkse of Sluise Vaart genoemd. Ondertussen vloeide het water van de Hoekesluis verder te Mude in de zee uit.   1

 

Lees verder: De sluizen van de watering Reigaarsvliet (Deel 2)

De sluizen van de watering Reigaarsvliet (Deel 1)

M. Coornaert en J. Tilleman

Rond de poldertorens
1992
03
087-116
2023-06-19 14:39:17