De Monnik in het Stadswapen van Monnikenrede

René De Keyser

Als vignet op de frontpagina van "Rond de Poldertorens (jaargang XIV 1972 en jaargang XV 1973) was de keuze gevallen op het zegel van het leenhof dat Sint-Kwintenabdij op Oostkerke heeft gehad, een zegel dat gemaakt werd in 1608.

Ik heb dan in de nummers 1 en 2 van de jaargang XIV in twee artikelen gepoogd een verklaring te vinden voor dit zegel. Het biedt immers zeer veel gelijkenis met het stadswapen van Monnikenrede.

Op beide komen een schip en een monnik voor. Het zegel van het leenhof van de St.-Kwintenabdij werd echter pas gemaakt in 1608, kort na het verschijnen van de “Acta Sanctorus Belgii”, waarin gezegd wordt dat de naam Monnikenrede zijn oorsprong vond bij de Abdij van Sint-Kwinten en dat heeft wellicht invloed gehad op het vervaardigen van dit zegel.

In de twee vermelde artikelen kwam ik tot het besluit dat het stadswapen van Monnikenrede verwijst naar de Abdij Ter Doest in Lissewege, omdat het water uit de omgeving van deze abdij in het eerste stadium na de indijking, langs de Grote Vliet en de waterloop Monnikenrede werd afgevoerd naar het Zwin. Over de waterloop Monniker-ede was er immers in 1219 een geschil tussen de Abdij Ter Doest en een lid van de familie "van Oostkerke".

Kort na het verschijnen van mijn twee genoemde artikelen, en nu onlangs opnieuw, werd beweerd dat dit besluit niet klopte omdat de monnik op het stadswapen van Monnikenrede en ook op het zegel van Sint-Kwinten leenhof, een Benedictijner monnik is en geen Cisterciënzer. De Abdij Ter Doest behoorde immers tot deze laatste orde.

Als dit werkelijk zo is, dan is de verklaring zeer eenvoudig: Leopold Van Hollebeke, in "Lisseweghe, son Eglise et son Abbaye"1863, zegt op blz. 6-10, met verwijzingen naar de bronnen, dat vooraleer de Cisterciënzers in 1174 op Ter Doest kwamen, sedert 1106 op de plaats waar later de Abdij Ter Doest verrees, een kloostergemeenschap gevestigd was die afhing van de Abdij van Sint-Rikiers in Ponthieu in bet bisdom Amiens: en dit was een Benedictijnerabdij.

Volgens ons medebestuurslid, Lic. Maurits Coornaert, in zijn studie: Westkapelle Ramskapelle, uitg. 1981 blz. 20, werd de streek te noorden van Brugge rond 1070 tegen overstroming beveiligd door de aanleg van de dijk die bij Uitkerke begon en eindigde rond Damme. De vroege vermelding van de waterloop Monniker-ede uit 1219 gebruikt hij echter niet in zijn uiteenzetting over de ontwatering.

De Benedictijner monniken van Sint-Rikiers, die tussen 1106 en 1174 op Lissewege verbleven, zullen echter ook wel de nood ondervonden hebben om het water van rond hun verblijf af te voeren; en dit kon in die periode alleen langs de Grote Vliet en langs de Monniker-ede die ten westen van de huidige wijk Eienbroeke onder de in 1187 vermelde Eienbrug voorbijging in de richting van het Zwin.

We moeten dus alleen een beetje vroeger in de geschiedenis teruggaan dan ik in 1972 heb gedaan, om de verklaring van de Benedictijnermonnik in het stadswapen van Monnikenrede te vinden.

De Benedictijnen van St.-Kwintens die de tiende bezaten op Oostkerke en omgeving hebben hun tiendehof opgericht bij Eienbroeke en dus niet in de omgeving van het stadje Monnikenrede: waardoor de kans dat de monnik in het stadswapen zou verwijzen naar St.-Kwintenabdij, mijn inziens heel klein is, en door niets kan bewezen worden.

Voor alle gegevens die in deze kleine bijdrage gebruikt werden, zijn de verwijzingen opgenomen in de twee artikelen verschenen in 1972.

De Monnik in het Stadswapen van Monnikerede

René De Keyser

Rond de poldertorens
1985
01
023-024
Mado Pauwels - Chantal Dhondt
2023-06-19 14:39:17