Valsmunterij te Brugge anno 1654

Germain Vandepitte

In het voorjaar van 1654 waren er te Brugge valse dukaten en patakons in omloop. Onderzoek wees uit dat die uitgegeven werden door een Fransman, François de Launnay (Launnay, Launay), zijn vrouw en knecht, en eveneens door een Engelsman met name Abraham Coult en mogelijk ook door diens zuster Elisabeth.

De Launnay bleek lont te hebben geroken en was verdwenen vooraleer men hem te pakken had. De beide Coults en vrouw de Laun­nay kwamen in het gevang terecht.

Een huiszoeking had bijgebracht dat in het werkhuis van Coult alle gereedschap en grondstoffen aanwezig waren voor het maken van valse munten. Hij bevestigde trouwens dat alles hem toebehoorde maar liet opmerken dat hij onlangs een drietal weken in Zeeland verbleef en de sleutel van zijn atelier in bewaring had gegeven aan de Launnay die bij hem op logement lag. Daar deze beweerde kennis te hebben van alchemie was het mogelijk dat hij tijdens zijn afwezigheid gebruik had gemaakt van de materialen zonder dat hij daar van afwist.

Ja, de "smeltpotten" gebruikte hijzelf voor het branden van "spoeter". Deze materie werd gebruikt in de medicijnen en hij verkocht het aan de apothekers.

Neen, van de Launnay had hij geen geldstukken ontvangen tenzij de twee stukken die hij had omgewisseld bij hem. In zijn notaboekje dat hij bijhad in het gevang, stonden posten van ingekomen en uitgegeven patakons en dukaten van de voorbije weken. Van wie gekregen of aan wie gegeven kon hij evenwel niet meer achterhalen, hoewel: Jacques Cornelis in de "Poermeulen" kreeg twee patakons voor aankoop van vlees. Ook Clays Hebby kreeg er een. De huisvrouw van Jeronimlus La Tomme betaalde hij ook met een patakon bij aankoop van een kieken.

Hij ontkende dat de vrouw het geldstuk met wantrouwen bekeken had en zei dat het zo blonk en vals was.

In het totaal moet hij zowat veertig geldstukken uitgegeven hebben.

Tijdens het verhoor op 26 maart werden hem alle werktuigen en allerlei grondstoffen voorgelegd die men bij hem gevonden had en ze vroegen naar het gebruik ervan.

Hij bevestigde dat alles hem toebehoorde en dat voor zover hij wist het niet door de Fransman werd gebruikt. Hijzelf bezigde dat alles in de chemie en chemie was hetzelfde als alchemie, lichtte hij toe. Er was een grote "flasque" die hij had laten maken bij een smid uit de buurt voor rekening van een goudsmid in Londen die bij hem gelogeerd had. Ook een "cleyn yseren flasquen" en een groot stuk tin waren door deze goudsmid, Jan Arents, bij hem achtergelaten. Waarvoor hij een deel van dat tin gebruikt had wist hij niet, misschien was zijn knecht ervan op de hoogte. Gegoten had hij echter niet, noch koper, noch tin of zilver.

Men toonde hem nog enkele werktuigen gebruikt door zilversmeden, waaronder een "hanebil" om in de vuist te worden gehouden en wat smeltkroezen. Waartoe gebruikte hij die ? Men legde hem dan een zevental papiertjes voor waarin stoffen verpakt zaten. Wat was dat?

De "smeltpotten" dienden om te branden, de hanebil om nagels te krommen.

Men legde hem dan een zevental papiertjes voor waarin stoffen verpakt zaten. Wat was dat ?

Van het ene wist hij te vertellen dat het "ghesublimeerde antmonium" was, terwijl een ander diende om "regulier" te maken. Nog een ander was van node om "regulus antimonie" te maken ter­wijl een vierde "rauwe antmonie" bevatte. Hij verklaarde zich reeds zeven jaar, de tijd dat hij hier woonde, bezig te houden met het branden van mineralen tot poeder. Die verkocht hij dan aan de apotheker, hier in de stad maar ook aan een koopman te Middelburg in Zeeland, met name Rougier Dickenson. Eveneens aan Penneman te Gent.

In zijn "scribanc" (3) had men stukjes goud gevonden. Waar had hij die vandaan?

Dat, ja maar dat moet reeds lang in zijn bezit zijn want in de laatste zeven jaar had hij die niet meer onder ogen gehad. Hij meent die indertijd nog gekregen te hebben van zijn vrouw. Hij gaf toe dat het "schroolynghen" (4) waren, maar wie dat gedaan had wist hij niet.

Ten stelligste ontkende hij valse stukken te hebben uitgegeven of het zou buiten weten geweest zijn. Iemand moest dan in zijn slaap vals geld in zijn zak gestoken hebben in ruil voor het goede. Dat nu zou de Fransman kunnen geweest zijn voordat hij op de vlucht ging een twaalftal dagen geleden. Bij hem thuis had de Fransman geen vals geld gemaakt, althans wist hij er niets vanaf. Hijzelf had er geen gemaakt of eraan meegewerkt.

Gezien er aanwijzingen genoeg waren maakten de Brugse schepenen kort spel en besloten Abraham in de tortuur te plaatsen, in de halsband. Zo de gevangene bleef ontkennen zou men ermee doorgaan tot de volgende morgen het college weer zou samenkomen en beslissen of de tortuur zou voortgezet of gestopt worden.

Nog dezelfde avond werd komaf gemaakt. Vooraf hadden ze hem nogmaals alle bewijzen voorgehouden en zijn eigen verklaringen voorgelezen. Men vroeg hem te bekennen.

Zijn verklaringen vulde hij aan door te zeggen dat de Launnay hem gezegd had te kunnen zilver maken door "geute" (5) waarbij hij koper gebruikte. De verdere samenstelling van de legering kende hij echter niet. Toen hij uit Zeeland terug kwam was het hem opgevallen dat de Launnay over meer geld beschikte dan tevoren hoewel hij niet wist of vermoeden kon vanwaar dat kwam.

Om halftien werd hij in de halsband gesteld. Afgezien van zijn gejammer en gekerm had hij een half uur later nog niets gezegd. Men verwittigde hem toen dat, indien hij iets te zeggen had, het nu de geschikte tijd was vooraleer het college uiteenging en pas morgen vroeg weer zou samenkomen.

Abraham Coult had niets te zeggen!

Amper een half uur later smeekte hij dat men hem uit de hals band zou ontslaan, hij zou alles bekennen. Hij bleek echter een verkeerde berekening te hebben gemaakt, het was eerst praten en pas dan los. Dat was de volgende morgen.

In het kort kwam het hierop neer dat hij die grote "flasque" een paar maanden voordien had laten maken in een poging om witmetalen medailles te gieten van een legering van zilver en wit koper. Dat gaf echter weinig resultaat en hij had het opgegeven om naderhand van dit metaal patakons en dukaten te gieten. De vormen had de Launnay gemaakt daar hij dat niet zelf kon. Toen de Fransman op de vlucht ging had hij de "flasque" verstopt in het dak van zijn huis, waar ze gevonden werd. Bezwarend was ook dat hij een stalen plaat had laten maken en ondanks hij tevoren beweerd had dat die niet gebruikt werd, later  toch bekende dat de Fransman die gebruikt had om de vormen rond te slain dienende voor het gieten van de valse stukken.

Uitermatig nieuwsgierig waren de heren naar de samenstelling van de gebruikte legering.

Daarover wist Abraham te vertellen dat ze gebruik hadden gemaakt van arsenicum, salpeter, sulphure, wit glas, borax en dit alles gesmolten en gegoten in rood koper waardoor het een massa werd van wit koper waarbij zilver werd gevoegd. De Fransman had gezegd "twee parten zilver tegen een part wit koper".

Om de "touche" te geven aan de stukken werden ze in het vuur heet gemaakt en gelegd in een bad van sterk water met twee delen regenwater. Daarin bleven ze ongeveer een half uur liggen waar door het koper werd uitgetrokken en het stuk een zilverkleur kreeg.

De Fransman maakte de vormen in "roode aerde" die hij mengde met water waarin "salamoniacq" was gedaan. Salamoniacq is zout leerde hij hen (6). Deze rode aarde had de Launnay bij. Even later kwam het eruit dat hij die rode aarde zelf gekocht had in de omgeving van Brussel. Het werd ook "printsant" of "gotesant" genoemd (7). Hij kocht het van een arbeider en betaalde een schelling voor een halve maat.

De Launnay had ook voorgesteld een betere werkwijze te gebruiken, nl. "het slaen met eenen yseren stamper". Hier ter plaatse hadden ze het ijzer niet durven bestellen en kwamen overeen het te laten maken in Rotterdam.

Maar waarom zouden ze dat met een ijzer geslagen hebben terwijl ze toch bezig waren met gieten?

De Launnay had hem gezegd dat de "geuteynghen" gemakkelijker te herkennen waren. De vervalsing zou niet zo opvallen als ze ge­slagen werden.

Abraham Coult bekende verder dat hij op de opperste zolder van zijn huis, aan de linker kant, enkele valse dukaten verstopt had en dat in zijn "groote schribanck" in zijn atelier alle geheimen en kontrakten opgeborgen zaten, die gesloten waren tussen hem en zijn partner. Daarin was bepaald dat ieder de helft van de aangemaakte munten zou krijgen.

De kunst van de materialen kende hij al van voor de komst van de Fransman. Hij had het geleerd van een goudsmid en "door zyn eyghen quaet verstand

In feite was hij enkel met het maken van de vorm dat hij niet klaarkwam. Hij schatte het totaal aangemaakte stukken op ongeveer zeventig waarvan hijzelf slechts vijf of zes patakons op zijn aktief had.

Hij vermoedde wel dat de vrouw van de Launnay wist dat het valse stuken waren die ze van haar man kreeg om uit te geven doch daaromtrent had hij geen zekerheid. Noch de vrouw, noch de knecht waren ooit tegenwoordig geweest bij het gieten. Wat zijn zuster aanging, die had geen ander geld dan wat ze van hem kreeg en zij wist van de hele zaak niets af.

Op 28 maart werden hem zijn afgelegde verklaringen voorgelezen en voorgelegd ter ondertekening. Hij erkende die voor echt en waar en signeerde die.

Nogmaals gevraagd waardoor hij wist dat de vrouw van de Fransman zou geweten hebben dat het om vals geld ging, verklaarde hij dat deze eens gezegd had dat zijn vrouw wijs genoeg was om haar mond te houden. Normaal gezien zou, na ondertekening van de schuldbekentenis, het gerecht zijn normale loop moeten hebben, doch er was wel even een onderbreking. De oorzaak was een schrijven van de Heren van de Raad van Vlaanderen, van datum 24 maart en ontvangen op de 26e, waarbij de Bruggelingen aan gemaand werden deze Abraham Coult en vrouwe de Launnay onder goede geleide naar het Gravenkasteel van Gent te zenden. Daar moest de zaak behandeld worden door hen die daartoe wettelijk bevoegd waren. Majesteitsschennis, valsmunterij e.d.m. vielen inderdaad onder de bevoegdheid van de Grote Raad.

Te Brugge viel dit schrijven in minder goede aarde en werd door Burgemeesters en Schepenen aanzien als een aanslag op hunne bevoegdheden. Een bezwaarschrift ging dan ook de deur uit.

"...op stuk van kennisse van valse munte was er reeds een voorgaande geweest in het jaar 1632 waarbij dit eveneens geweigerd werd door die van Brugge (bedoeld het uitleveren) zoals blijken kan uit bijgevoegde duplikaten. Ook werd gewezen naar een identiek geval uit het jaar 1607 ten aanzien van Jan Debackere waarbij uitdrukkelijk werd gesteld door hunne Hoogheden Albertus en Isabella, dat ze met kennisse van de zaak konden doorgaan en recht spreken.

Zich beroepend op beide voorgaande gevallen werd dan ook geweigerd de gevangenen over te dragen en werd kond gedaan dat ze dit klusje zelf zouden klaren en recht spreken zoals het behoorde, erop betrouwende dat men hen geen verdere moeilijkheden zou in de weg leggen.

Op 3 april kwam er antwoord uit Gent.

De Heren hadden het antwoord ontvangen samen met de dubbels van de zaak uit 1632 waarop ze zich steunden "dat ze hebben en altijd gehad hadden" de bevoegdheden inzake valsmunterij.

De bewijsstukken uit 1607 waren er echter niet bij, al evenmin deze van "het rappel en het decreet provisioneel" dat erop gevolgd was. Teneinde de werking van de Justitie niet te hinderen of te vertragen stonden ze toe "dat voor deze maal" en zonder daaruit verdere "konsekwenties" te trekken, ze de zaak mochten voortzetten en recht spreken.

******

Op 14 april werd Abraham verzocht de waarheid te zeggen met betrekking op de vrouw de Launnay.

Hij herhaalde zijn vroegere verklaring ter zake, enkel te vermoeden dat ze wist vals geld uit te geven. Dat had hij opgemaakt uit de woorden van haar man "dat zijn vrouw wijs genoeg was om te zwijgen".

De volgende dag verscheen Elisabeth Coult.

Elisabeth Coult, weduwe van Thomas De Smidt, "Inghelse vrauwe". Ze getuigde dat de Fransman en zijn vrouw gedurende ongeveer twee maanden de kost hadden gekregen bij haar broeder. Daarna hadden ze hun eigen potje gekookt op hun kamer. De inkopen daarvoor werden gedaan door de knecht en vanwaar ze het geld haalden wist ze niet. Haar broer gaf het geld voor de eigen huishouding aan de meid. Zijzelf ging nooit naar de winkels of de markt omdat ze de taal niet kende. Eens had ze een patakon uitgegeven aan postmeester Van Daele. Die patakon kreeg ze van haar broer en Van Daele had die later teruggebracht. Nooit had ze geweten dat haar broeder en de Fransman vals geld maakten.

Op de 16e kreeg ze haar vrijheid terug omdat uit niets bleek dat ze schuldig was. Op dezelfde dag viel het vonnis over haar broer:

Abraham Coult werd veroordeeld om gebracht te worden op een schavot om aldaar geëxecuteerd te worden met de ketel in ziedend water met olie daarin, tot er de dood op volgde om daarna zijn dode lichaam te voeren naar het galgeveld om gelegd te worden op een rad. Alle valse geldstukken, materialen en werktuigen daartoe gebruikt moesten op het schavot verbrand worden.

*****

Vrouwe de Launnay werd veroordeeld tot het aanschouwen van de terechtstelling van Abraham en een geseling. Tevens zal wel een ban uitgesproken zijn, maar daarvan hebben we niets gevonden.

******

Volgens wet en recht hadden de vroede vaderen gevonnist: "de ketel in"!

Al goed en wel, hoe moest het nu verder? Waar was die ketel?

Na veel zoeken en vragen werd een ketel gevonden. Die gebruikte men in de ommegang om het gemeen aanschouwelijk te tonen hoe het er in de hel toeging. De ketel bleek evenwel niet hoog genoeg voor het beoogde doel. Een snuggere kerel uitte het voorstel er een koperen boord te laten op- en vastzetten. Het volgende probleem was: "Hoe kreeg men Abraham in de ketel, maar meer nog hoe kreeg men hem er terug uit?". Hij mocht wel dood en gezoden zijn, maar men had hem op zijn geheel nodig om op rad te worden gelegd. Een hele machinatie werd opgezet:

"-executie van Abraham Coult-"

Up den XVIII april 1654 wierdt ghedaen d’executie van de sententie van Abraham Coult ende Loyse du ... (onleesbaar) ende voor t stadthuus ghericht twee scavotten het eene synde een ordinaire daeroppe deselve Loyse wierdt ghegeeselt / ende d ander een meerder ende hoogh scavot daeronder int middel stondt den ketel / welcken ketel was degone diemen jaerl” (-lijks) is ghebruyckende inden omganck van de kermesse inde helle / ende alsoo die niet hooghe ghenouch en was / is daeromme ghedaen noch een coper boort / deselve ketel stondt up een groot viercant staelyser twelcke ghevonden wierdt te staene int stadtwerckhuus ant minnewater ende naer presumptie dat tzelve daertoe noch voormael ghedient heeft / ende tvier daeronder ghebrant zonder eenich matsement daertoe ghebruyckt thebben / maer was den ketel vast staende / boven vastghemaeckt met ketenen ende crammen ande stylage / voorts int middel van de stylage was een valduere van ontrent 4 voeten viercant ende onder de ketele wierdt tvier ghesteken tusschen IX ende X (uur?) was daerinne water ende vier zoo vyf stoop olie (8) / de patient naer de sententie gheresumeert naer costume / upt scavot ghebrocht ende naer zyn e ghebeden gheseyt / up een cleen stoelken wel­cken stoelcken stondt up de valduere die vast stondt met een clyncke / ende de voeten ghebonden zynde ande peckels van tstoelcken / zoo stelde den scerprechter den patient een yser vorcke in den mondt ende terstondt treckende met eene coorde de clyncke open / keerde den patient met het stoelcken van achter om in den ketele ende by den scerprechter hem ghedout ende ghehouden onder twater met eene forcke / ende daerin wesende een miserere tydt wierdt vuyt ghetrocken tdoodt lichaem ende gheleyt upt scavot ghedeckt met stroo ende daernaer wierdt de voorseyde Loyse ghegeeselt upt ander scavot / ten ij hueren (twee uur) ghetransporteert tzelve lichaem ter plaetse patibulaire ande

******

Op den 27e april 1654 werden te Brugge brieven ontvangen van het magistraat van Hamburg gedateerd 17 april, meldende dat ze onderzoek hadden gedaan en toch niet gevonden de genaamde Fran­cois de Launnay.

Onmiddellijk werd daarop geantwoord en drie briefjes erbij gevoegd, die vanuit Hamburg verzonden waren geweest door de Laun­nay en zijn knecht Frans de Blonde naar vrouwe de Launnay en gedateerd 15 en 18 april. Daaruit bleek wel degelijk dat ze zich daar ophielden of er geweest waren.

Andermaal werden ze verzocht het nodige te doen om hen desgevallend te arresteren.

Bron

  • Rijksarchief Brugge. Archief Stad Brugge, register 626 f° 156-168 v0.
  • lees ook: G. Vandepitte. St.-Guthago Tijdingen, nr. 59, Mei 1978: Valsmunters in 1751

Bijlage

Bron: RAB, aSB. reg. 626; f° 164 r° 165 v° 1654 Betwisting tussen de Raad van Vlaanderen en de Stad Brugge nopens het behandelen van zaken van valsmunterij.

f° 164. Memorie.

dat Mijnheeren van de Raede van Vlaenderen aen de heeren by beslotene briefven van 24 maert ende alhier ontfaen, dezelve heeren belast desen Abraham Coult ende de huysvr. van Francois de Launnay te senden onder goede hoede in s Gravenscasteel ome byden gone van huerlieder dilect ghekent te worden up tpretext ho zy pretendeeren dat tcollegie deser stede geen kennisse soude moghen nemen int stuck van valsche munte maer als cas privilegie by den Raede daervan soude moeten ghekendt worden /

Op welcken briefven is gheresolveert te rescriberen als volght /

 Hooghe ende Moghende Heeren

Wy hebben ontfaen de beslotene briefven van VV.EE. van den 24 deser / byden selven ons f° 164 v° lastende de personen by ons in vanghenesse ghehouden beticht int stuck van valsche munte te doen transporteren onder goede hoede inde cyperagie van s Gravens casteele omme by thof van hierbinnen vande zaecke ghekent te worden als cas privilegie / Voor antwoorde op de zelve zal VV.EE. beleiven ghedient te wesen te verstaene dat op ghelyck sybject van de kennisse van valsche munte van beschreven synde ten diveerschen tyden ende latst ten jaere 1632 / alsdoen hebben gherescribeert inder vormen zoo vuytter duplicatie vande zelve rescriptie hiermede gaende can ghesien worden / waerby int langhe wordt ghededuceert trecht vuyt crachte van twelcke wy ons attribueren te competeren de ken nisse opt stuck van valsche munte, daeromme wy corthede referen / willende VV.EE. betvoorts informeren dat op ghelyck subject ten jaere 1607 ons difficulteyt ghemaeckt wordende ten re­garde van Jan Debackere by de voorschreven onse medegaende rescriptie ghementionneert alsdoen by haere H.H. Albertus ende Isabella (Hooghlof ghedachte) is gheappoinctiert dat wy mette kennisse vande zaecke souden voortsgaen ende recht doen jeghens dezelven soo wy in justitie souden vynden dte behooren hoe dies blyckt by extract van tzelve appointvuyt het registere van de pri­vate Raede van de hier voorzeyden H.H. van 7 meye 1607 hiermede gaende. Achervolghende twelcke ende de oude possessie by den voorzeyde rescriptie vermelt onse intentie is soo wy begonst hebben voorts te procederen jeghens de jeghenwoordighe ghevanghenen ende deselve te sentieneren zoo wy in justitie sullen bevynden te be­hooren

f° 165 r°  Betrauwende dat VV.EE. aenmerckende tgone voorschre­ven ons geen voordre difficulteyten syullen maecken nu noch in toecommende tyden zonderlynghe considererende dat wy niet alleene en syn voorsien met possessie van ocver de 150 jaeren maer oock daertoe heeft gheconcurreert tbevonden appoint van haere H.H. van den jaere 1607 ende dienvolghens sullen VV.EE. ons houden voor gheexcuseer t van anden inhouden vanden voorschreven haere briefven te vuldoen blyvende hiermede

Hooghe ende Moghende Heeren
VV.EE. ootmoedigh dienen
Burchmr ende Schepenen deser stede van Br. .

vuyt onse Camer den latsten maerte 1654.

*************

Up den iij april 1654 ontfaen briefven vande Raede van Vlaen daervan hieroppe volght

Den President ende Raedtsleden sConincx van Castillien etc Grave van Vlaen, , gheordonneert in Vlaen.

Lieve ende beminde Wy hebben ontvanghen uwe rescriptie van de latste van voorleden maendt mitsgaeders den double van de gone van 26 lauwe 1632 daerby ghy heden mainteneert te moghen kennen ende van alien tyden ghekent thebben van het stuck van valsche munte volghende de exemple aldaer gheallegiert,dan alsoo daerby niet en syn gehevought doubels ofte extracten van dezelve proceduren ende sententie nochte oock van stucken daeroppe dat ghevolght soude wesen het decreet provisioneel van de Heeren vande private Raedt van 7 meye 1607. Soo suit al tzelve raetten eersten hebben te senden om ande fiscalen ghecommuniqueert te worden ende omme

f° 165 v° midderlertyt den voortganck vande justitie niet te beletten soo consenteren wy dat ghylieden voor deze reyse

ende sonder te trecken consequentiess suit moghen berechten die personen by de voorzeyde rescriptie vermelt ghelyck ghylieden in goede intentie suit vynden te behooren Hiermede              

Lieve ende beminde ....

inde Camer van de voorz.  Raede tot Ghendt den 1 april 1654 ondert. Dhane.

Voetnoten

  1. flasque: fr. = blaasbalg. Hier schijnt het meer fles te betekenen, vgl. een cleyn yseren flasquen
  2. hanebil: De Bo: aambilk, aanbild, anebilk, vandaar (h)anebil(k)
  3. schribanc: waarschijnlijk werkbank
  4. schroolynghen: Van Dale: haksel van stro of hout. Hier evenwel van goud, schraapsel of vijlsel van de rand van de gouden munten waardoor waardevermindering. A. Dewitte-A. Viaene: De lamentatie van Zegere van Male, uitg. Gidsenbond Brugge, 1977, p. 121: 1498 den 13n ougst was Aernout den Camerspeelder op de groote marckt voor zijn deure ghehanghen, het huys gheheeten de schaere, ter cause dat hij zeker gheldt gheschroot hadde.
  5. geute: Van Dale: 3. Smed. gieteling, geus
  6. v. Dale: salmiak, eert. ook salmmoniak, ammonniumchloride, een zout gevormd uit ammonia met zoutzuur
  7. printsant: print = prent = afdrukken gotesant: = gietzand. v. Dale: gietzand = vormzand
  8. stoop: v. Dale: inhoudsmaat ong. 2 liter

valsmunterij te Brugge anno 1654

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1987
03
287-299
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:39:17