Rechtspraak in het Proostse
Onderzoek naar een Kindermoord te Oostkerke in 1661
Germain Vandepitte
Daar de feiten zich hadden voorgedaan op een hofstede in het rechtsgebied van het Kanunnikse van Sint-Donaas van Brugge, waren de kanunniken alleen bevoegd om in deze zaak op te treden.
Vooraf dus een toelichting. In de Proostdij van St.-Donaas bestonden er twee rechtsmachten die gezag hadden over het Proostse of over het Kanunnikse en de vele enklaven her en der verspreid in het Brugse Vrije (ook daarbuiten) en waarin dit laatste wettelijk geen de minste zeggenschap had.
De rechtsmacht van het Kanunnikse werd uitgevoerd door geestelijken; deze van het Proostse door leken.
De justitie zelf bestond uit drie "leden" of onderdelen:
- de lagere justitie, voor overtredingen die beboet konden worden met hoogstens 3 pond;
- de middelste justitie, voor misdaden die lijfstraffen, banning, geseling tot gevolg konden hebben, of boeten van 3 tot 60 pond;
- de hogere justitie, bevoegd om ook de zwaarste misdaden te bestraffen en de doodstraf uit te spreken.
Daar deze Kanunniken geestelijken waren, was het hen niet toegestaan doodstraffen op te leggen of uit te voeren, zodat zij slechts bevoegd waren voor lagere en middelste justitie.
Wel mochten zij het onderzoek in de zaken van de hogere justitie leiden, maar voor de uitspraak en de verdere gevolgen werden deze zaken overgemaakt aan de rechtbank van het Proostse.
Dat zien we hier dan ook gebeuren in de volgende zaak. Het Kanunnikse neemt het onderzoek in handen en zal, nadat het hele dossier is samengesteld, dit overmaken aan het Proostse voor verder gevolg. Of dit hier werkelijk gebeurd is, weten we niet vermits we enkel beschikken over een drietal getuigenverklaringen. We hebben deze integraal overgenomen. Alleen werd de spelling wat aangepast om het onze lezers iets gemakkelijker te maken.
* * *
Informatie gehoord op het verdoen van het naarschreven nieuwgeboren kindeken van Janneken De Man, dienstmaarte van Jacques Aernoudts te Oostkerke.
Akte van de 4e mei 1661; present de tournisarissen Van Thienen, Anchemant, Claeysman, Meulenaere en de griffier.
Jacques Aernoudts fs Jan, oud 31 jaren, landman op Oostkerke, zegt, getuigt en verklaart onder eed in onze handen, dat ' s maandags ' s morgens, nog duister zijnde, den 25n april laatstleden, Helena Ballien's deposants dienstmeisje van de oude van 15 à 16 jaren is gekomen op de kamer van deposant, die met zijn vrouw nog rustte, hem zeggende dat ze niet en wiste wat dat mochte hebben Janneken De Man, ‘s deposants andere dienstmaarte, mits ze de gehele nacht als uitzinnig hadde geropen en alsdan in de scheure was gegaan / Zegt dat 's deposants vrouwe zeide dat ze zou gaan zien wat die dienstmaarte wel mocht hebben / Zegt dat ze, gegaan zijnde in de scheure haar heeft gevraagd wat ze was hebbende / Zegt dat zijn huisvrouwe hem heeft gezegd dat ze geantwoord had, dat ze niet vele was hebbende / Daarmede zijn huisvrouwe is wedergekeerd / Zegt dat den deposant den zelfden dag gegaan zijnde naar Knokke, hem van twee personen is gevraagd geworden of zijn maarte was gelegen / Zegt dat hij daarop antwoordde dat hij daar niet van en wist, niettegenstaande hij haar denzelfden dag had gesproken / Daarop ze replikeerden dat men tzelve alomme was zeggende / Zegt dat hij thuis teruggekeerd zijnde, tzelve aan zijn huisvrouwe heeft te kennen gegeven, haar vragende ofte zij daarvan niet wiste mits ze in de waste zulks wel zou hebben kunnen geware worden / Zegt dat ze daarop antwoordde, dat neen / Mits Janneken enige maanden zelf de waste had ingezeept / Zegt dat hij haar zeide dat ze haar zoude gaan vragen wat ze had / Ende dat ze uit de scheure zoude komen alwaar ze van ’s morgens had gelegen of dat hij, deposant, haar zou gaan halen / Zegt dat ’ t voorzeide Janneken aan zijn huisvrouwe heeft gezegd, zo hij van haar heeft verstaan, dat ze in drie of vier maanden haar stonden niet gehad hebbende, tegen woordig ze zeer de vloed had, dat ze met haar geen weg en wiste / Zegt dat zijn vrouwe nadien zij tzelve aan getuige was komen zeggen, bij zijn last andermaal is gegaan naar de scheure, ende heeft Janneken met haar gebracht, dewelke haar te bedde legde, twelke ze twee of drie dagen heeft gehouden / Zegt dat hij, deposant, gister morgen, den derden dezer, zijnde in zijn scheure, alwaar ook was Marijn De Veldere zijn knecht, die nu van hem is verhuisd en woont te Oostkerke bij Pieter De Brune, en tzelve Janneken de kalvers te drinken gevende, den voorzeiden Marijn onder 't stro heeft vinden liggen een been ’t welke hij ziende, zeide aan den depowant, ziet dit is gelijk een bekkeneel; mitsgaders twee zo drie andere stukskens / Zegt dat ze, op elkanderen ziende, uit het stal zijn getrokken / Zegt dat hij, deposant tzelve aan zijn vrouwe heeft geweest te kennen geven / Zegt dat ze ook, zijnde gegaan in de scheure omme ’t voorzeide stuksken been of bekkeneel te zien, tzelve aldaar niet meer heeft bevonden.
Gevraagd zijnde of hij niet heeft gezien of tzelve Janneken, horende ‘t vinden van 't voorzeide bekkeneel, heeft ghesurbeert (verrast, opgeschrikt?) geweest. Zegt tzelve niet gezien te hebben mits ze met hun rugge naar elkaar stonden. Zegt dat hij kort daarna met zijn vrouwe is gekomen naar den Ommegank(van ' t Heilig Bloed, Begin mei) van Brugge / Zegt dat hij na den middag wederkerende heeft gevonden te Oostkerke in de herberg Tanneken N... huisvrouwe van Michiel Pannecoucke vroede vrouwe aldaar / Zegt dat ze met den deposant is worden kouten an ’ t geliggen van ’ t voorzeide Janneken / Zegt dat hij daarop haar heeft te kennen gegeven 't gone tzelve Janneken zijn huisvrouwe hadde gezeid van 't ophouden vanhare stonden en de voorzeide vloed / Zegt dat tzelve Tanneken den deposant heeft gezeid zulks niet en konde geschied wezen ten ware Janneken hadde gehad een kind kleen ofte groot / Zegt dat hij, deposant, thuis gekeerd zijnde tzelve Janneken heeft geropen bij hem en zijne huisvrouwe op de kamer.
Zegt dat hij haar zeide dat ze tzelve Tanneken gesproken hadden en ze hem hadde gezeid dat het niet konde wezen dat ze zou een vloed hebben ende gesteld zijn gelijk ze zij zijne vrouwe op den 25n april te kennen hadde gegeven dat ze was, ten ware ze gekocht hadde een kind kleen ofte groot / Zegt dat hij tegen haar zeide dat hij verstond te weten wat daarvan was en, mits ze in ’t begin zulks loochende, zeide hij, deposant, dat hij verstond te weten de waar-heid, anders dat hij haar zou koorden en binden / Zegt dat zij daarop bekende dat ze een kind hadde, twelke naar ze de vrouwe bekend had, een knechtje was geweest / Zegt dat ze zeide dat hetzelve alleenlijk zeven maanden gedragen was en dat ze tzelve hadde verlost en het hadde geleid in de scheure onder een bond stro. .
Zegt dat hij haar vraagde of ze tot verlossing of misbaren geen medecijnen hadde ingenomen en zij deklareerde, dat neen /
Dat zij hetzelfde kind hadde "gheraet" (geraden,vermoed? of geraapt,ontvangen?) omtrent veertien dagen eer ze met den deposant was komen wonen, alwaar ze maar eerst was gekomen Baafmis 1660 :zegt dat ze gevraagd zijnde van deposant wien danof de vader was, zulks niet en heeft willen zeggen mits ze zeide dat het nu even eens was ( dat het nu eender bleef).
Zegt dat hij haar vragende ofte zij niet en hadde weggedaan de voorzeide stukskens van het bekkeneel des morgens bevonden in de scheure, zij bekende dat "ja", en dat ze die gesmeten had van achter uit de scheure onder wat stro / Zegt dat hij, deposant, deze morgen vroeg daar naar ziende, daar heeft; gevonden een broksken / Zegt dat tzelve Janneken dezen morgenstond voor den zonnenopgang is gekomen op de kamer van deposant en zijn huisvrouw nog zijnde in zijn bedde, zeggende "Nacht Jacques en Cornelie". Gevraagd van den deposant waar ze ging, zeide dat ze deureging (‘t hof verliet), waarop hij haar zeide dat ze nog wat zou blijven, mits hij eerst nog de pastoor moest spreken : Zegt dat hij dadelijk hem hebbende gekleed, is gegaan naar den pastoor, den welken hij niet thuis vindende is weder gekeerd en heeft tzelve Janneken niet meer gezien / Zegt niet te weten waar tzelve Janneken is van geboorte / Zegt dat hij verstond dat zij heeft ene zuster wonende in Leffinge en aldaar getrouw met een bakker /
Zegt niet bemerkt te hebben dat hetzelve Janneken groot van kinde was (zwanger) / Zegt dat in de platse waar ze zeide 't kindeken gelegd thebben, is geweest een bebloede platse van omtrent een hand groot danof ’t stro en t’kaf nog nat scheen te wezen / Zegtdat ' t voorzeide Janneken zeide en verklaarde dat het kindeken was dood ter wereld gekomen en dat bijgevalle het geleefd hadde dat ze daar liever mee om godswille haar brood zou gevraagd hebben (van schooien geleefd liever dan het te doden) / Zegt dat aan de voorzeide beentjes geen vlees was en dat aan de kantjes scheen geknaagd te wezen.
Daar onder stond: Jacques Aernoudts.
* * * * *
Nadat de tournisarissen kennis hadden genomen van deze inlichtingen, werd Janneken De Man op staande voet "geabandonneerd in lijfve ende goet", Wat wil zeggen dat ze moest aangehouden worden en overgebracht naar het gevang in Brugge.
* * * * *
Akte van de 5e mei 1661; present Meulenaere en Wambeke, t ournis aris s en.
Cornelia Vade Weerde fa Andries, huisvrouwe van Jacques Aernoudts oud 25 jaren, getuigt en verklaart op eed in onze handen afgelegd dat maandage den 25n april 's morgens vroeg, nog wat voor den dag, is gekomen op de kamer van de deposante en haren man, Helena Balen, haar dienstmaarte van d'oude van omtrent de 16 jaren / zeggende dat ze niet wiste wat Janneken De Man, ’ s deposantes andere dienstmaarte die ze jugeerde meer dan twintig jaren oud, en de welke met haar was komen wonen Baefmisse laatstleden en tevoren hadde gewoond een jaar bij Andries Vande Weerde ' s deposantens vader op de prochie van Dudzele / zeggende dat de deposante zou komen zien wat hetzelve Janneken was hebbende, mits ze den gehelen nacht hadde geropen, daarna was gaan zitten voor het bedde en alsnu vertrokken naar de scheure /
Zegt dat ze daarop gegaan is in de scheure alwaar ze tzelve Janneken heeft vinden zitten op het strijkhout en van dewelke ze heeft gevraagd wat ze hadde / Zegt dat ze heeft geantwoord dat ze hadde overgrote pijne in haren buik en dat het scheen dat iets haar de darmen uit het lijf trok / Zegt dat zij, deposante, nadien ze haar werk gedaan hadde, twee drie uren daarnaar, andermaal is gegaan in de scheure en heeft ‘t voorzeide Janneken aldaar alsdan liggende, andermaal gevraagd hoe het gonck (ging) / Zegt dat ze antwoordde dat het nu beter was en dat zij deposante een bond stro op haar voeten zou leggen, zo ze gedaan heeft /
Zegt dat haren man zijnde ' s morgens gegaan naar Knokke, onderweg was aangesproken en van hem werd gevraagd ofte tzelve Janneken gelegen was / Zegt dat hij, teruggekeerd zijnde, ’t zelve aan de deposante heeft gezeid en haar gelast dat ze tzelve Janneken zoude doen in huis komen of dat hij haar zou halen /
Zegt dat zij, deposante, zijnde bij dezelve Janne gegaan in de scheure, haar al tzelve heeft te kennen gegeven / Zegt dat ze zeide dat het geen geliggen en was, de deposante vragende, waar zou ik aan het kind gekomen hebben / Zegt dat ze zeide dat ze nu enige maanden haar stonden niet gehad hebbende, tegenwoordig hadde de vloed / Zegt dat tzelve Janneken in huis gekomen zijnde is gaan liggen in haar bedde en dat ze tzelve heeft gehouden twee of drie dagen / Zegt dat haar man van tzelve Janneten ook heeft gevraagd of ze gelegen was, mits men hem zulks gevraagd had / Zegt dat ze daarop niet antwoordde.
Gevraagd of zij, deposante, van tevoren van niemand anders en hadde horen zeggen dat haar voorzeide maarte was bevrucht?
Zegt "dat ja", maar dat ze dat aan haar niet had kunnen bemerken nochte ook daarop regarde had genomen op haar lijnwaad, temeer zij zelve enige wasten hadde ingezeept.
Zegt dat op den 3n mei ' s morgens haar man met Marijn De Veldere zijn knecht, zijnde in de scheure, dezelfde Marijn met zijn voet heeft geschipt tegen een beentje zijnde gelijk een bekkeneel, liggende in de scheure tussen het stro en dat aldaar nog een of twee andere lagen, gelijk ’s deposantens man haar dadelijk heeft komen zeggen / Zegt dat ' t voorzeide Janneken alsdan de kalvers in de scheure te drinken gaf / Zegt verstaan te heb'ben dat zohaast haren man en de knecht uit de scheure waren gegaan,
’ t voorzeide Janneken over de voorzeide stukken wat stro heeft geschart /Zegt dat zij, deposante, met haren man dezelfde morgen is gekomen naar den "Brugschen Ommeganck".
Zegt dat ze ' s avonds thuis kerende hebben gevonden in de herberge bij Joos Verfaille in Oostkerke, Tanneken N... huisvrouwe van Michiel. Pannecoucke, vroede vrouwe aldaar, dewelke sprekende van deposantens maarte en vragende hoe het met haar al "gonck", heeft deposante en haren man, tgone Janneken haar haddde te kennen gegeven, haar gezeid / Zegt dat 't voorzeide Tanneken haar antwoordde dat het niet konde wezen dat jonge dochters alzo de vloed zouden hebben / Zegt dat ze moeste een kind gehad hebben.
Zegt thuis gekomen zijnde ’t voorzeide Janneken De Man heeft geropen op de kamer alwaar ook 's deposantens man / Zegt dat ze haar voorhoudende tgone zij van de vroede vrouwe hadde verstaan, van haar vraagde ofte zij een kind gehad hadde ofte niet / Zegt dat ze eindelinge heeft bekend dat ze op den 25n april in dezelve scheure was verlost van een dood knechtje, ende dat ze tzelve aldaar hadde geleid onder het stro.
Gevraagd om wat reden ze zulks niet en zeide zo wanneer de deposante op den voorzeiden 25n april bij haar kwam in de scheure / Zegt dat ze daarop niet en antwoordde, zo ze ook niet deed als de deposante haar aanzeide dat ze haar kind moeste verdaan habben / Zegt dat ze zeide dat ze tzelve kind hadde gewonnen bij Andries fs Andries Vande Weerde,'s deposantens broeder paterneel, enige dagen eer ze bij haar kwam wonen / Zegt dat, tzelve Janneken gevraagd thebbeh of ze de stukskens been ofte bekkeneel ' s morgens in de scheure gevonden, niet en hadde weggeworpen, bekende "dat ja" : Ende zeide dat die waren achter de scheure„
Zegt dat haar man, zijnde gaan zien, dezelve niet vindende is wedergekeerd ende van haar andermaal heeft gevraagd dat ze zoude zeggen waar die waren; die daarop antwoordde dat die lagen onder wat riet tegen de scheure aan / Zegt dat zij, deposante heeft bevonden een stuksken van ’ t bekkeneel twelke zij ten dezen heeft medegebracht en overgeleverd / Zegt dat den 4n dezer, 's morgens met de zonne, tzelve Janneken is gekomen op de kamer van de deposante, haar en haren man zeggende goedendag dat ze vertrok / Zegt dat haren man zeide dat ze zou wachten tot hij van den pastoor zoude gekeerd zijn, die hij moeste spreken /
Zegt dat haar man, van den pastoor gekomen zijnde, ' t zelve Janneken al was vertrokken / Zegt niet te weten van waar tzelve Janneken is geboren en dat, eer ze ten huize kwam wonen van haar vader, ze gewoond had bij Jacques Van Suudt op Oostkerke; ende verstaan te hebben dat d'ouders van tzelve Janneken tevoren zouden gewoond hebben op Koolkerke.
(ondertekend:) Cornelia Vande Weerde.
* * * * *
Akte de 7n meie 1661, present den stedehouder Meulenaere ende Wambeke, cann. (Kanunniken)
Marijn De Veldere fs Joos, oud omtrent de 20 jaren, knecht van Pieter De Brune op Oostkerke en tevoren van Jacques Aernoudts / tuigt ende verklaart op eed in onze handen gedaan, dat hij op den 3n meie ‘s morgens zijnde in de scheure van de voorzeide Aernoudts, en Janneken De Man zijn dienstmaarte die de kalvers te drinken gaf, heeft zien liggen in het stro zo drie beentjes gelijk van een hoofd; twelke hij aan de voorzeide Aernoudts zo zeide, die zonder antwoorden daarop stond te kijken / Zegt niet gehoord noch "geremarcqueert" te hebben dat ’t voorzeide Janneken tevoren zou bevrucht geweest hebben van kinde, noch te weten of gehoord te hebben waar ze tsedert is vertrokken of is ophoudende.
Zegt dat hij, deposant, den zelven morgenstond is verhuisd van de voorzeide Aernoudts en niet meer van de zake te weten.
(ondertekend:) Marijn De Veldere.
Bron
- RaB, Proostdij St.-Donaas van Brugge, register nr 1567, f° 189 v° en e.v.
* * * * *
* *
*
„ .. En een beetje Familiekunde
In marge naast de verklaring van Cornelia Vande Weerde, vinden we de naam geschreven van "Jan De Man" waaruit we menen te ogen opmaken dat het om de vader gaat van Janneken De Man. Belangrijk in deze, is dat er vermeld wordt dat hij op Koolkerke gewoond heeft.
In de parochierekening van Koolkerke 1643-1644 (zie Rond de Poldertorens 18e jg. nr. 2) vinden we daar een een Jan De Man die de parochie verlaten had met achterlaten van zijn zes minderjarige kinderen. De vijf oudsten werden ondergebracht bij vrienden en magen; wat zeggen wil dat ze reeds in staat waren hun eigen kostje te verdienen. Het jongste daarentegen werd door de Armendis van Koolkerke uitbesteed bij Cornelis De Cock.
Het op de vlucht gaan van een gebruiker van 12 gemeten land, met achterlaten van kinderen en goed, was in die dagen niets nieuws. Jan De Man zag geen klaarte meer in zijn en zijn schulden. Als het dezelfde Jan is, die we in de parochieregisters tegenkomen,, was zijn vrouw Judoca Carpels, overleden in 1641 als gevolg waarschijnlijk van een slecht kraambed. Nu is het helemaal geen zekerheid, maar vermoedelijk is Jan hertrouwd; met het gevolg dat hij nog dieper in de modder is geraakt en uiteindelijk gevlucht is. Met zijn tweede vrouw??
We halen uit de parochieregisters van Koolkerke:
- gedoopt 11.10.1627 Judoca fa Joannes De Man en Judoca Carpels
- gedoopt 4.3.1630 Anna fa Joannes De Man en Judoca Carpels
- gedoopt 2.2.1631 Maria fa Joannes De Man en Judoca Carpels
- gedoopt 9.7.1633 Egidia fa Joannes De Man en Judoca Carpels
- gedoopt 5.5.1636 Joanna fs Joannes De Man en Judoca Carpels
- gedoopt 4.10.1638 Joannes fa Joannes De Man en Judoca Carpels
- gedoopt 4.10.1641 Tobias fa Joannes De Man en Judoca Carpels
(Overleden en) begraven op 29 november 1641: Judoca Carpels, uxor Joês De Man.
Er staat een huwelijk ingeschreven op datum van 3.3.1642 van ..... De Man en Judoca ...nelis. De klapper vermeldt Judoca Cornells, maar dat is niet meer te lezen in de register, evenmin als de voornaam van de echtgenoot De Man. Nochtans achten wij het hoogst waarschijnlijk dat het om onze Jan gaat; temeer dat er van heinde noch van verre ander De Man’s op Koolkerke te vinden zijn.