Van Heksen … en de Boze Vijand

Jooryne Verdonck – 1619

Germain Vandepitte (1)

Blaregnies ligt tegenaan de grens, halfweg Mons en Maubeuge.

Of ze er ook geboren werd, is niet geweten; maar daar woonde Joo­ryne Verdonck bij haar pleegouders. Ze schijnt er niet gelukkig te zijn geweest, en toen ze op 25 jarige leeftijd huwde met Paschier Sondeyn, leek het erop dat haar lot niet zoveel verbeterd was.

Van Blaregnies was ze intussen al over Nazareth komen wonen op Werken en later op Bovekerke. Aldaar werd ze in juni 1619 aangehouden door de officier La Guarin en overgebracht naar Brugge waar ze op het Steen werd gevangen gezet onder beschuldiging van toverij.

Zoals gezegd voelde ze zich doodongelukkig te Blaregnies bij haar pleegouders en zekere dag had ze god en haar lot verwenst en luidop gezegd dat de duivel haar mocht komen halen. Ze was toen zowat twaalf jaar oud.

Een paar dagen later was er in de tuin aan haar een man verschenen met zwarte haren en dito baard. Op een gekke manier aangekleed en een zwarte muts op het hoofd. Hij had poten zoals een hond en hij zei haar dat ze geen schrik moest hebben, dat hij haar geen kwaad zou doen. Op slag was hij ook weer verdwenen.

Nadien kwam hij weer in de tuin van pleegvader Antoine Carré, maar toen had hij een rosse baard en een rossige gelaatskleur, terwijl zijn haren bruinachtig waren? Daar ze een kruis sloeg, verdween hij op stel en sprong.

‘t Was niet zo verwonderlijk dat ze er met niemand over sprak of er iets durfde van zeggen; en zo was het gebeurd dat hij nog meerdere keren verschenen was en ze in gesprek kwamen en ... hij beloofde veel.

Zover kwam het dat ze onder zijn aandringen bezweken was en gemeenschap met hem had. Hij had zich boven op haar gelegd en hij was zwaar, zeer zwaar en deed haar pijn; maar toch niet zoveel als later op Bovekerke.

Te Blareghies was hij negen of tienmaal bij haar geweest: drie of viermaal in de tuin, en later vier of vijfmaal in huis. Ja hij kwam zelfs bij haar in bed, terwijl haar pleegzuster bij haar lag.

Dat alles was echter maar klein bier geweest: te Bovekerke lagen de zaken anders.

De Bozen was haar spoor kwijt geraakt toen ze van Blaregnies naar Nazareth en later naar Bovekerke verhuisd was. Hij had haar niet weergevonden tot op de dag dat hij haar in het bos ontmoette. Hij was geheel in het zwart gekleed, maar had een rosse baard. Hij wierp zich op haar, kneep haar borsten en stelde zich aan als een verliefde en gebruikte haar daar zoals een man een vrouw bekent. Maar ze vond er noch genoegen noch smaak in; erger nog, daar zijn lid dik was, leed ze veel pijn en daarbij was zijn roede nog koud. 

Armen zoals een ander had hij niet en hij had haar gevloerd met zijn poten en hield haar daartussen geklemd. Hij sprak Waals maar ze verstond het niet zo best, daar hij niet sprak zoals andere mensen.

Nu was het wel twee maanden geleden dat ze hem nog gezien had. Trouwens ze had gezegd dat ze hem niet meer wilde zien. Hij had daarop geantwoord dat hij dan niet meer zou komen, zo zij het toch niet wilde.

Nooit had ze iemand kwaad gedaan; ook haar kinderen Trouette en François niet, die beiden overleden waren 

Zo luidde haar verhaal toen ze het eerst in de gevangenis werd verhoord door de Schepenen.

Op de 25e juni had ze een heel vertrouwelijk gesprek met Van Marcke. Jooryne vertelde hem dat ze nu vrij was van elke bekoring van de Bozen. Vanaf haar veertiende jaar was hij aan haar verschenen in de gedaante van een man gekleed in het zwart. Hij droeg een rosse baard, maar deze veranderde somtijds van kleur. Van Marcke vroeg haar hoe ze dan feitelijk wist dat het iedere maal dezelfde was die bij haar kwam. Hij zei het telkenmale, beweerde Jooryne. Kwaad deed hij haar niet, uitgezonderd daar op Bovekerke. Daar had hij zich op haar geworpen en ze was er ijskoud van geworden. Hij had haar daar bekend en zijn lid was ontzettend koud geweest, en anders dan bij een gewone man.

11 September in de Kamer 

Men ondervroeg Jooryne over hare relaties met de Bozen en hunne vleselijke omgang. Maar Jooryne zei nu dat het reeds zolang geleden was, dat ze het niet meer wist. De eerste keer was hij bij haar gekomen op Blaregnies als een grote bruine man, die haar zegde geen kwaad te zullen doen. Hij had haar bevolen bij hem te komen en toen ze weigerde, sloeg hij haar, of neen, dat was de tweede maal geweest.

In die tijd was ze zo ongelukkig dat ze gewenst had dat de duivel haar kwam halen. Een paar dagen later was hij gekomen en hadden ze een eerste gesprek. Hij had zich daarna negen of tien keer aan haar vertoond eer ze toegaf aan zijn lusten. Dat had zich zo vijf of zes keer herhaald, bijna eenmaal per maand.

Te Bovekerke kwam hij haar telkens opzoeken in het bos en het was daar dat ze God en haar doopsel had afgezworen omdat hij dat eiste. Nooit had ze van hem een merkteken ontvangen; ze hadden er zelfs nooit over gesproken.

In die tijd was haar man ziekelijk en ze was bij Pieter den Duuvele om remedie gegaan. Ook zijzelf werd door Pier genezen. 

Als gevolg van deze uitlating van Jooryne, besloot het College Pieter den Duuvele te abandonneren, wat zoveel betekende als een opsporingsbericht en aanhoudingsbevel (2).

Inmiddels ging de ondervraging door en Jooryne bracht uit dat ze bij Pieter den Duuvele ook Marie Isaack gezien had, beter gekend als Mayken Buerze, die woonde te Handzame en bekend als een toveresse.

Jooryne uw eigen man beschuldigt u toch van hem te hebben ziek gemaakt? - - - - Neen, dat had hij niet. Wel had ze hem een poeder op de borst gelegd toen hij sliep. Ze had dit poeder gekregen van de Bozen. Nu had ze er niets meer van over, want ze had vergeten waar ze het verstoken had. Het poeder kreeg ze van hem en het stak in een linnen zakje. Tevens had hij haar gezegd wat ze er mee moest doen. Waarom ze het op de borst van haar man legde wist ze niet meer. Ook op de borst van haar kind had ze poeder gelegd. De duivel had het haar bevolen en gezegd dat het sterven zou. Haar man kon daar enkel ziek van worden. Ze had het gedaan uit boosheid, om wat hij haar allemaal aandeed. Slechts eenmaal had ze van dat poeder gekregen en het gebruikt voor haar man en haar kind. Nooit had ze er iemand anders kwaad mee berokkend.

17 September in de Kamer

Jooryne werd andermaal ondervraagd. Ze herhaalde dat ze het gebeurde op Blaregnies vergeten was. Op Bovekerke was de Bozen bij haar teruggekomen en had haar geweld aangedaan. Hij had er haar rok opgeheven en daarna voelde ze heel veel pijn aan haar schaamdeel. De omgang met de Bozen duurde zowat een jaar; hij had negen of tien keer bezit van haar genomen.

Was dat altijd in het bos? - Neen, dat nu precies niet. Wel tienmaal in het bos en tien of twaalf maal in haar huis.

Was hij op Nazareth bij haar geweest? - Ja, twee of driemaal.

Waar was het geweest dat ze God en haar geloof verloochend had? Was het voor of na de kopulatie geweest? - Het gebeurde in het bos op Bovekerke, maar de omstandigheden waarin het geschiedde kende ze niet meer. 

Welke van haar kinderen had ze door het poeder doen sterven? - Dat was het jongste geweest, François noemde het.

Hoe kon ze zo ontaard geweest zijn van haar eigen kind dat aan te doen? - Jooryne beweerde dat ze in de mening was dat er helemaal geen stervensgevaar aan verbonden was. Ze deed het omdat het kind zo ziek was en niet eens meer de kracht had om aan de tepel te zuigen.

Wist ze dan dat het gestorven was van dat poeder? - De Bozen had het haar gezegd.

Waarmede had ze het kind gevoed, gezien het niet eens zuigen kon? - Ze gaf het "burenbroot" te eten (3). Ze had het poeder in zijn bunsel op de borst gelegd en daar drie tot vier uur laten liggen. Het kind was nog veel zieker geworden en uiteindelijk gestorven. Wat ze met de rest van het poeder gedaan had, kon ze zich niet meer herinneren. Neen, nooit had ze het kind opgedragen of afgestaan aan de duivel. 

Was ze nooit meegenomen door de duivel naar een sabbat of banket? - Neen. -Dat was wel heel onwaarschijnlijk gezien de verhouding tussen hen beiden. Had ze geen merkteken van hem gekregen?- Ook dat niet. Alleen had hij haar veel pijn gedaan aan haar geslachtsdelen door zo hard te stoten met zijn koud, dik lid en door haar in de mammen te nijpen.

Voor het afzweren van God en haar doopsel had ze volgende woorden moeten zeggen: "Je renie à Dieu et à mon baptesme!". Dat gebeurde te Werken. De duivel had haar eenmaal ten dans geleid toen hij haar benaderde; nadien was ze er nooit meer heen geweest.

Had ze het nooit in haar lichaam gevoeld? - Neen, wel werd ze door hem vreselijk getormenteerd, doordat hij haar armen wrong. Meermaals was ze twee of drie dagen zonder eten of drinken gebleven omdat ze aan zijn eisen en verlangens niet wilde toegeven en niet wou ten danse gaan. Ze was met hem op Bovekerke ten dans geweest, maar wat daar allemaal geschied was, wist ze niet meer, ze zag er zovele dingen.

18 September in de Kamer

Veel nieuws viel er uit Jooryne niet te halen, tenzij dat ze bekende dat, toen ze zowat tien jaar op Werken woonde, de Bozen ook daar bij haar was geweest, hoewel ze toen samen geen betrekkingen hadden. God en haar doopsel had ze moeten afzweren en hij had gezegd dat ze in hem moest geloven. Dat was tweemaal gebeurd te Bovekerke.

Ondervraagd over de dood van haar kind en de ziekte van haar man, zei ze slecht te zijn geïnformeerd geweest, en ze niet schuldig was. Niemand had ze ooit iets in de weg gelegd of misdaan.

Daarop werd ze naar de pijnkelder geleid. Tijdens de folteringen bekende ze betrekkingen te hebben gehad met de Bozen en met hem te zijn dansen gegaan. Ook was ze door hem getekend "onder aan haar fondament" rechts van haar vrouwlijkheid. Dat was geschied op Bovekerke; en daarbij had hij gezegd: "Retenez ça de moy!". Ze had het merk gezien en dat was zo groot als de palm van een hand en zwart.

In de danserij waren nog andere vrouwen geweest en onder andere was daar ook Marie Isaack en Catelijne die op Handzame woonde, haar man noemde Jacques. Verder ook Jehenne, die gehuwd was werd met Jehan. In die vergadering danste men en nadien gegeten "de pastez et aultres viandes", er waren er van alle soorten. Daar had ze trouwens gedanst met de Bozen die haar daarheen gebracht had.

De Bozen had haar bevel gegeven kwaad te doen en hij had haar het poeder gegeven, waarmee ze haar kind doodde en haar man ziek maakte. Ook Marie Isaack had zo’n bevel gekregen: zij moest Michel schaden. Michel die woonde tussen Bovekerke en Diksmuide en die naderhand genezen werd door NN. 

Na enkele variaties in haar verklaringen gaf ze uiteindelijk toe het poeder bij haar thuis verborgen te hebben in de slaapkamer, dit in de tijdspanne tussen het toedienen ervan aan haar man om hem ziek te maken, en het doden van haar kind. De Bozen had haar gezegd dat het gemaakt was van vergif. Catelijne en Jacqueline en Marie Isaack waren op de vergadering en ze had er ook een Mi­chelle gezien, haar man was schoenmaker Michel en ze woonden aan de kant van Diksmuide. 

Jehenne Brebaert, de beëdigde stadsvroedvrouwe, werd er bij gehaald om dat merkteken van de duivel op te sporen onderaan de buik van Jooryne. Na lang zoeken had ze zoiets van acht kleine plekjes gevonden, in 't hangen van de buik onder de navel, "alsoft pecken waren van een henne ofte haene, staende inde rondt ghelyck de palme van een handt" (4). Op de vraag waar die plekjes vandaan kwamen, had Jooryne haar gezegd, (tegen de Heren te hebben verklaard), dat de Bozen dat gedaan had omdat ze hem het kind niet had willen geven waarvan ze laatst gelegen was. Calleken Cauwe, de tweede gezworen vroedvrouwe, had ook de buik van Jooryne gevisiteerd alsmede haar fondament; maar ze had helemaal niets gevonden. Ze voegde er vlug aan toe dat het misschien kwam omdat ze "zo cranck was van ghezichte". 

Daarna was het de beurt aan Mr. Anthoine Van Hove om te wriemelen in de buikplooien van Jooryne. Hij was van oordeel dat het mogelijks tekens waren van een bevalling.

De geblinddoekte Jooryne werd door de scherprechter onverhoeds met een speld gestoken in een van de tekentjes. Gezien de afwerende reakties daarop, besloten ze dat ze daar gevoelig was en dat het dus geen duivelswerk kon zijn.

In de Kamer overgebracht werd ze nog eens ondervraagd over het merk dat ze gekregen zou hebben, op welke plaats en tot welk doel. Jooryne hield vol dat ze dat merk gekregen had op haar onderbuik en dat de Bozen gezegd had dat het was omdat ze zou blijven denken aan hem.

Had ze dat poeder ergens verborgen? - Neen, ze had er geen meer. Ze was met de Bozen gaan dansen en Marie Isaack was er en een Jehenne en een Thonette. Geen van de anderen kende ze. Drie of viermaal was ze gaan dansen toen ze op Werken en Bovekerke woonde. De vergaderingen hadden plaats nabij Diksmuide en voor haar huwelijk was ze daar nooit geweest. Ze gingen er te voet heen en de Bozen geleidde haar. Bij haar thuiskomst had haar man telkens gevraagd waar ze vandaan kwam en iedere maal had ze hem maar iets wijsgemaakt. Telkenmale bleef ze wel twee of drie uren onder de indruk van het gebeurde.

Een maand later, op 18 oktober, na een ultieme ondervraging, viel de beslissing.

Was ze werkelijk met de duivel gaan dansen? Waarom verklaarde ze daar Marie Isaack te hebben gezien? - Ze ontkende nu alles en zei dat enkel te hebben gezegd door de grote pijn die haar werd aangedaan. - Kende ze een Jehan Ram en had ze deze persoon gesproken? - Ja, ze kende deze Jehan goed want het was bij hem dat ze haar hart had uitgestort over het leed dat haar man haar aandeed. Ze had hem leren kennen door haar echtgenoot en hij kwam ook bij haar zwager Jasper. - Had ze ja dan neen een teken van de duivel gekregen? - Neen!

Ondervraagd over de dood van haar kindje, zei ze dat al dat geroddel op gang was gekomen door haar schoonmoeder. Zij had haar gevraagd of haar kind gestorven was door de duivel. Had ze dat niet toegegeven? - Ach ja, maar ze was toen niet goed bij haar zinnen geweest; ze liep toen totaal verloren. Ze had poeder op de borst van haar zoontje gelegd, maar zou dat nooit gezegd hebben tegen haar schoonmoeder, had deze er niet om gevraagd.

Die vleselijke conversaties met de Bozen, hadden die werkelijk plaats gehad, waren het geen inbeeldingen van haar? - Neen het waren geen imaginaties van herentwege; die feiten hadden plaats en waren gebeurd. Het poeder had ze op de borst van haar man en van haar kind gelegd zoals ze al verklaard had en ze had God en haar Doopsel afgezworen.

Deze 18e oktober 1619 geresolveerd deze Jooryne Verdonck te condemneren om gerecht te worden "mette viere" na vooraf gewurgd te zijn met de bast. Na het branden van het dode lichaam, moest dat gebonden worden in een hoge spriet of stake.

Dit vonnis werd uitgevoerd op 26e oktober 1619. 

(getekend) Baltijn. 

Voetnoten

  1. Vervolg van "Rond de Poldertorens" XXIV jg nr 4, p
  2. Geen enkel bewijs gevonden dat men Pier werkelijk te pakken kreeg.
  3. Burenbroot, ons onbekend.
  4. Alsoft pecken waren: alsof een hen of haan daar gepikt had.

Bron

  • Rab. Br. Vr. reg. 17044 f° 49-60. *

    *Dit hele proces werd in het Frans gevoerd daar Jooryne blijkbaar franstalig was; op uitzondering na van de verklaringen van de dokter en de vroedvrouwen.

Aernoudine Vande Raede - 1629

Aernoudine Vande Raede werd te Dudzele geboren omstreeks 1565 als dochter van Govaert. Ze huwde Pieter (H)Emmens, woonde een twintigtal jaren op Vlissegem voor ze zich in 1622 of 1623 te Brugge kwam vestigen.

Kinderen kreeg ze genoeg, want ze zette er elf op de wereld; maar het waren geen blijvers. Slechts één bleef in het leven en die werd in zijn achtste jaar nog gebrekkig ook, lam noemde men het. Vader Pieter overleed in 1627 en zo bleef Aernoudine achter met hare gebrekkige zoon Gillis, waarvoor ze de zorg had.

Moeder en zoon werden in september van het jaar 1629 opgepakt en in de gevangenis gestopt wegens aanklacht van toverij. Op de 17e september verschenen beiden in de Kamer.

Daar verklaarde het vrouwtje dat ze de kost won met spinnen en tussen de bedrijven door ook dienst deed als vroedvrouw. Zo had ze laatst nog twee soldatenvrouwen bijgestaan, die woonden nabij de Poermolen. De kinderen werden gedoopt in de O.-L.-Vrouwkerk. Verder had ze ook een of twee kinderbedden verzorgd bij de vrouw van Aernoud Scockaert; die kinderen werden gekerstend in de St.-Jacobskerk.

Van Vlissegem was ze hier komen wonen ten huize van Aernoud Scockaert in de Ezelstrate. Verder had ze nog gewoond in het "Blockstraetkin" bij Jan Muyshondt en op St.-Gillis in "'t cromme Gendthof". Tegenwoordig woonde ze achter "de Frerenmuer" (1).

Twee jaar geleden was haar man gestorven op "Nieuweghe" (2) toen hij van Nieuwpoort kwam. Hij geneerde zich met de tiendepachten.

Wat was er nu van haar kunst om kinderen en andere personen te kunnen ziek maken? - Aernoudine, ' t menske, ontkende daarvan iets af te weten of dat te kunnen. 

Maar het kind van Pieter Lenaert uit haar gebuurte was toch ziek geworden en gestorven? - Ze ontkende ooit dat kind te hebben aangeraakt of er te zijn bij geweest. 

Bij haar thuis hadden ze maar heel wat verdachte zaken gevonden! - Daar was helemaal niets verdachts aan, replikeerde ze. Dat wat ze vonden in die houten schotel was azijn die ze kocht "in het Kethelkin". De asse die gevonden werd in een doek, was niets an­ders dan "vulderscalck" dat ze gebruikte om te schuren. Ze kreeg die kalk van Aernoud Scockaert. De groen uitgeslagen spelden die in de doos lagen, had haar zoon gevonden in oogst laatstleden. De olie in het glas kocht ze bij de weduwe van Augustyn Reynhout. Die "coucxkens ende de alseme int glas", kreeg ze van de Carmelietessen (3). Het dozeken peper kocht ze bij de "Portuguys" (4). Het "billet" tenslotte had ze al wel dertig jaar in haar bezit en ze kreeg het van Laureys Costere van Lissewege; en ze had er zich zeer wel mee bevonden in het baren van een van haar kinderen (5).

Gillis gaf te kennen dat hij 24 jaar oud was en geboortig van Vlissegem. Hij woonde bij zijn moeder die hem de kost gaf. Wie in feite zijn pastoor was, wist hij niet, want hij was nog nooit te biechte geweest.

Hoelang kende hij al de kunst om de kinderen aan te raken en ziek te maken? - Dat was wel al zes of zeven jaar, beweerde Gillis. Zijn moeder had hem dat geleerd toen ze nog op Vlissegem woonden.

Toen hem werd gevraagd hoeveel kinderen hij had aangeraakt en ziek gemaakt, kroop hij in zijn schelp en weigerde daarop te antwoorden, hoewel hij op andere vragen gewillig antwoord gaf. Niettegenstaande men dreigde hem met roeden te slaan, kreeg men op dat punt geen antwoord van Gillis.

Eind oktober probeerde men dat opnieuw, maar men kwam geen stap verder. Op vijf november tenslotte werd Gillis de Stad en het Schependom ontzegd voor een periode van tien jaar, met als reden dat hij zeer suspect was. 

Aernoudine kreeg van hetzelfde laken een broek. Vooraf echter had men haar nog even ondervraagd over de feiten die gebeurd waren in het gevang en waarvan ze verteld had tegen de cipier. Deze had daarover rapport uitgebracht. 

Aernoudine legde de Schepenen uit dat ze enkele dagen geleden het vuur had aangeblazen in het gevang. Opeens had ze gezien dat er naast haar een gedaante stond en dat het haar overleden man was. Ze had wel zijn gezicht niet gezien, maar ze herkende hem aan zijn broek en wambuis; ook aan de kousen en de schoenen die hij droeg. Ze was hevig geschrokken, doch hij had haar gezegd dat ze courage moest hebben en dat ze hare vijanden zou overwinnen.

Bron

  • Rab. Asb. Reg. 623 f° 101-102.

Voetnoten

  1. Frerenmuer: Klooster van de Freren Mineurs of Minderbroeders. Het was omringd met een muur, op uitzondering van de westzijde. Op de plaats van het vroegere klooster: nu Park en Gevang.
  2. Nieuweghe: eertijds overzet, nu brug op de plaats Nieuwwege te Varsenare, over de Oostendse Vaart.
  3. (3) van Dale: aalst; alst, ndl naam voor het samengesteld bloemige
  4. plantengeslacht artemesia; inz. artemesia absinthum.
  5. (4) De Portuguys: bij de Portugees? Of het Huis van de Portugezen?
  6. (5) Het billet: papieren of perkamenten briefje met een gebed of toverformule op geschreven.

Het Brugse Heksenjaar - 1634

I. Mayken Karrebrouck

Mayken werd omtrent 1572 geboren te Varsenare als dochter van Jan Karrebrouck. Guillaume Coese was de man waarmee ze lief en leed deelde tot aan zijn dood. Sedert 20 jaar woonde ze in en om het Minnewater, 't Sas en de Meers, waar ze een handeltje had opgezet in zuivelprodukten.

’t Was uit haar huisje in de Meers dat ze gehaald werd en meegenomen naar het Steen waar ze opgesloten werd onder beschuldiging van toverij.

Naar aanleiding van een huiszoeking die men bij deze gelegenheid deed, vond men heel wat verdachte zaken. Vooreerst de "gheussche boucken" (1). Enkele lange ongesponnen draden en een pluimken lagen bij een stoel naast het vuur. In de schapraai lag een "corpus van een crucifix zonder armen". Alles bijeengenomen, een heel bedenkelijke toestand.

Maar er was nog iets anders: rond haar hals had Maye een soort schapulier hangen waarin een briefje stak met schrifttekens en kruisjes. We zeggen "had", want al tijdens de eerste uren van haar gevangenschap, bleek het spoorloos.

Bij het eerste bezoek van de Schepenen, dat ze kreeg op het Steen, dit op 2 januari 1634, bleek hoe doorslaggevend dat briefje zou zijn, want na de identificatie was de eerste vraag hoe dat briefje in haar bezit gekomen was en waarom ze het in het gevang had afgedaan en gescheurd.

Mayken beweerde het briefje te hebben gekregen van een man die in de Lane woonde. Het was een briefje tegen betovering. Dat ze het van haar hals had afgedaan en gescheurd, daarvan wist ze niets af.

Wat die zijden draden betrof, die ze gevonden hadden nabij de stoel bij het vuur, die kwamen van de blinde vrouw die in haar kamer woonde en die zich onledig hield met bobineren. Het gevon­den pluimken was er eentje van een hen. Dat ze daarmee iets zou hebben uitgehaald, was niet waar.

Het kristusbeeldje zonder armen of benen uit haar schapra, had ze jaren geleden gevonden "in de mesthope" van de heer Aernoudt de Valckenaere. Het potje met de vettige substantie, dat op haar zolder gevonden was, behoorde toe aan haar zoon die het gebruikte voor zijn "gheschuertheyt" (2). Ze ontkende ook dat ze haar hond zou gekweld hebben.

Aangaande de klacht van de bakkerin uit de "Ysertraille" nabij "Het Westvleesschuys" (3)? - Ja, ze was daar minne geweest en met dat zieke kind ging ze verscheidene keren naar de Paters Capucienen om het te laten belezen. Vooraleer ze daar als baker kwam, was daar vroeger al een kind gestorven van de toverie. Nooit ofte nooit had ze zich met zulke dingen ingelaten en ze had niemand betoverd of kwaad gedaan. Tenslotte was ze zelf betoverd geweest, evenals haar zoon Adriaen die daaraan gestorven was. Mayken Sobers had dat op haar geweten.

Te biechten geweest? - Neen, in geen drie jaar was ze nog te biecht geweest!

3 februari 1634

Men ondervroeg Maye over het dochtertje van Marie Pardieu, dat ze zou ziek gemaakt hebben.

Mayken zei Marie te kennen van de tijd dat ze op het kerkhof woonde. Ze was daar tweemaal geweest op het hof, om de haantjes te halen die toebehoorden aan Mr. Lambert Cortekere. Daarbij was ze niet tot in de keuken geweest. Ze kende het meisje niet en had het niet aangeraakt. 

Het schreien stond Mayken nader dan het lachen; wat de Heren deed opmerken "dat tvoomoemde Mayken mackte myne van cryschen zonder tranen" (4).

Ze ontkende kwaad te hebben gedaan bij middel van haar hond. De Heren vroegen haar waarom ze feitelijk een hond hield, gezien ze zelf niets te verliezen had, doelende op de armelijke toestand waarin ze leefde. - Wat moet men daarop antwoorden, dacht Mayken. Ze zei dan ook maar dat ze het niet wist.

Beernaert Wouters? Die "vuylen zot"? Ze kende hem maar al te goed. Hij had haar gedreigd een pak slaag te geven, omdat ze zijn gewassen lijnwaad niet wilde teruggeven zonder betaling. Dat was nu iets meer dan een jaar geleden, na de dood van zijn vrouw, toen hij bij Jan Pladijs woonde. Zijn vrouw had ze heel goed gekend, ze liet dikwijls bij haar melk halen. Thuis had ze er nooit moeten bestellen. Nee, dat mens had ze geen kwaad gedaan.

De weduwe en de dochter van Joos De Lue kende Mayken ook goed daar ze sedert lange tijd bij haar om melk kwamen. Ook aan hen had ze geen kwaad gedaan, en zijzelf was daar nooit aan huis geweest. 

Een paar maanden geleden was een voor haar onbekende vrouw ten huize gekomen om een stuiver "verloten room" (5). Van de room die op haar rebbank stond, stortte ze een deel doordat ze er met een emmer tegenaan stootte. Zo kwam het dat ze er tekort kwam en het ontbrekende haalde in de kelder. Ze ontkende iets in of aan die room gedaan te hebben.

Bij kapitein Van Damme was ze dikwijls in huis geweest daar ze er boter en melk leverde. Eens had ze er een roomkaas gedragen om in de gunst van de kapitein te blijven. Ze ontkende de vrouw van de kapitein te hebben gesproken voor haar deur, toen die pijn in de borst kreeg. 

Bij Denijs Van Maerninxhove, de kistenmaker, was ze geweest om het restant te betalen van de schuld voor levering van de doodkist voor haar overleden zoon. Ze loochende dat ze voor de deur staande gevraagd had "hoe de man voer" (hoe het met hem was). 

De vrouw van de klokkenluider Corneel De Pepere, had ze voor haar deur gesproken om haar rekenschap te vragen over het feit dat ze het huis waarin ze woonde had willen onderpachten. De vrouw had wel een kind op de arm, maar ze had het niet aangeraakt of enig kwaad gedaan. 

Om te sluiten zei Mayken dat ze geen toveresse was; daarbij, op haar lichaam zou men geen merkteken vinden; zij betrouwde op God. Wel gaf ze toe om haar hals een papieren briefje te hebben gedragen en daarboven nog het St.-Jansevangelie. Het briefje had ze gekregen van een soldaat uit de Lane, en het was een uitstekend middel tegen kwade ziekten.

Op de vraag hoe ze wist dat toveressen getekend waren, bleef ze het antwoord schuldig en ze zei dat niet te weten.

7 maart 1634, voor de derde maal werd Mayken ondervraagd. Ze bekende dat ze dikwijls bij vrouw Van Damme kwam toen deze in het kraambed lag. Nochtans was ze bij de geboorte niet aanwezig. Maar als ze hoorde zeggen dat de weeën aanhielden en er geen komaf was, ging ze uit eigen beweging naar Betkin Vande Voorde, de huisvrouw van Pieter Danneels uit het Kopstraatje, om van haar te krijgen "een franchijn wesende de langde van onzen heere en twee vingers breed" (6). Dat franchijn wou ze dragen naar het huis van de kapitein. Betkin wilde het haar echter niet meegeven en ze wa­ren dan maar samen opgestapt naar het huis Van Damme. Aankloppend had de moeder van de kapitein de deur geopend en Betkin had haar het franchijn gegeven zeggende: "doet dat aen haer lyf, het zal voortganck wesen van de aerbeyt". Geen van beiden was binnen geweest en elk was daarop naar zijn huis gegaan.

Of ze Nicolaas Van Wommene kende? - Natuurlijk datte! Ze had voor korte tijd nog een kapoen de hals afgesteken voor hem en thuis besteld. Nee, ze had de kapoen niet gedeeltelijk gepluimd of er enig kwaad aan gedaan.

Pieter Acker, de schoenmaker uit de St.-Amandstraat, kende ze niet. Ze zou niet weten wat ze die vent kon misdaan hebben. Trouwens schoeisel kocht ze aan menig schoenmaker op de markt.

De Heren toonden enkele droge takjes die men in haar huis gevonden had. Waarvoor diende dat? Eerst zei ze dat men dat bij haar niet kon gevonden hebben; maar onmiddellijk liet ze daarop volgen dat het "ruyte was jeghens de peste" (7), maar dat ze geen toveresse was en daar niemand mee kwaad gedaan had.

En dat zakje droge bladeren? - Dat was "wynterroos" tegen de vloed van de vrouwen; ook daarmee deed ze geen kwaad (8).

Wat deed ze met de draden die men bij de stoel gevonden had?- Niets, herhaalde ze; ik hen geen toveresse.

En met die oude "tuxsche boontjes"? - Helemaal niets.

Ze toonden haar dan een paar zaken die men gevonden had in het bed van Juffrouw Pardieu; namelijk een stukje koord en enkele erwten. - Neen, dat was niet van haar. Ononderbroken riep ze uit dat ze geen toveresse was, "vallende op de knieën en pooghende te weenen zonder tranen".

Toen de officieren kwamen om haar weg te leiden, riep ze in wanhoop uit: "Wat willen de Heren met mij doen, ik zal erin blijven".

De volgende dag

Opnieuw ondervraagd bleef ze bij haar voorgaande bekentenissen en zei niemand kwaad te hebben gedaan en niets af te weten van de kwade kunsten. Bedreigd met de pijnbank, bleef ze volhouden.

Diezelfde dag 8 maart 1634, in de pijnkelder

Tegenwoordig waren: de schout en alle schepenen, Pieter Muelenaere de voorschepen en de burgemeester van schepenen. "... naerdat de plaetse bespouyet was met wywater ende ooc de pynbanc midtsgaeders de instrumenten ende het water": Mayken Karrebrouck, zittende gekleed op de bank en gevraagd als tevoren, "persisteert" weerom op haar knieën vallende en zeggende dat ze geen toveresse is. - Zittende ongekleed, persisteert. - Gelegd op de bank, persisteert. - Besproeid worden met wijwater, sprak luider en persisteert.

In de pijn, persisterende, roepende dikwijls "Maria", dat ze niets misdaan had en geen toveresse was maar God almachtig toebehoorde. Zeggende: "ick behore god almachtigh toe", en dat men haar ten onrechte pijnigde.

Geslaakt wordende uit de pijne, persisteert. - Zittende naakt op de bank, persisteert.

Dit is zeker een van de kortste verslagen van een pijniging, die in de crimboucken voorkomen en ... het maakt ons niets wijzer. Daarom moeten we wachten tot op 6 april voor we meer te weten komen. Mayken werd dan opnieuw verhoord.

Eerst en vooral bezwoer Mayken de Heren dat ze geen toveresse was.

Men vroeg haar hoelang ze Magdalena, de vrouw van Christoffel Waltack, had bijgestaan in haar ziekte toen deze in een huis verbleef aan "het Smedereyken", ongeveer zes jaar tevoren (9).

Eerst wist Mayken niet eens over wie er sprake was. Maar na andere aanduidingen kwam het haar te binnen, dat het een rijke bazinne was van Vlissegem of Klemskerke. Ze was daar geïntroduceerd door Philip De Valckenaere, bij wie ze enkele dagen tevoren al ziek had gelegen. Hoelang ze haar verpleegd had, kon ze niet zo juist meer zeggen. Daar was ook nog een andere vrouw geweest, Pieryne. ‘s Nachts sliepen ze beiden op een stoel, daar er geen bedden waren. Door het overlijden van Magdalena waren zij en Pie­ryne uiteengegaan.

Eens toen ze bij Magdalena zat, hoorde ze een grote rommelinge. Toen ze Magdalena vroeg wat dat was, antwoordde deze: dat er één binnenkwam, en of ze hem wilde zien. Zeer verschrikt, had ze neen gezegd.

Had Magdalena dat soms ook niet gezegd tegen Pieryne? Neen, want die zat te ver af en was bezig met haspelen. 

Op een dag, toen Magdalena kwalijk lag voor het vuur, was mijnhere Ockerhout, die daar inwoonde, bijgekomen en hij had de klederen van Magdalena opgeheven zeggende dat ze een teken had op haar lichaam, aan haar zijde, en dat hij daaraan wel zag dat het een toveresse was.

Maar waarom was zij dan niet onmiddellijk uit de dienst vertrokken als ze van dat teken hoorde; temeer dat ze tevoren al dat verdacht gerommel gehoord had?

Maye zei dat ze gebleven was terwille van Philip De Valckenaere.

Philip en zijn vrouw waren eens op bezoek gekomen bij Magda­lena en zo seffens werd Philip kwalijk en ziek. Hij beefde als een natte hond, zodat hij onmiddellijk huiswaarts keerde. 

Ze ontkende tegen Philip te hebben gezegd dat Magdalena een toveresse was en dat hij het besterven zou.

Ook loochende zij aan hem of aan zijn kinderen enige drank te hebben gegeven tegen toverij. Wel had ze "vynckel" in hunne melk gedaan om het lossen van de winden te vergemakkelijken (10).

(Het vervolg van "Het Brugse Heksenjaar" verschijnt in het volgende nummer van Rond de Poldertorens)

Voetnoten

  1. Gheussche boucken: Geuzenboeken; wat dat ook moge zijn. In Brugge noemt men nu nog de Anglikaanse kerk: de Geusche Tempel
  2. Gheschuerthyet: Verwijs-Verdam: gescheurd:    2. van leden van het menselijk lichaam, gebroken, vaneengereten; vooral in de zin van gemaakte herniosus, d.i. breuk. "Si hadden een kint van twee jaren dat was gescort dat hem sijn darmkins vielen inden cullenbalch. Jan Yp. 179 ook 178.
  3. Ysertraille: tralie of hekwerk.
    Westvleeschhuys: stond waar nu het Simon Stevensplein is.
  4. Myne maecken: gebaren; aanstalten maken.
    Cryschen zonder tranen: alleen heksen werden geacht dat te kunnen.
  5. Verloten room: we denken hier aan het ww vlieten, vloot gevloten.
    van Dale geeft: weg-, voort-, heenvlieten.
    Hier: room die van de melk afgegoten of afgeschept werd.
  6. Franchijn: De Bo, bij kantwerksters: een perkament, gewoonlijk groen, vol kleine gaatjes, die het motief afbeelden dat de spellewerkster in haar kant namaakt. Het franchijn afwerken: zoveel kant maken als het fr. lang is. Het komt ons voor dat hier de kant zelf bedoeld wordt.
  7. Ruyte jeghens de peste: v.Dale: ruit, plantengeslacht Ruta.
    Inz. wijnruit, ruta graveolens. Struik met welriekende blad. Gebruikt als huismiddel. Fijngemaakt en als pleister trekt het kruid gift uit bijtwonden; afweermiddel tegen pest en and. besmettelijke ziekten. De etherische olie van Ruta, een paar druppels in wijn, is goed tegen alle gift, koude koorts en de pest.  (Dasgrosse illustrierte Kraüterbuch. Dr. F. Müller Ulm 1860)
  8. Wynterroos: winterroos. van Dale: zuidnederlands voor St.-Katrienbloemen, chrysant.
  9. Smedereyken: het eindje rei tussen de Poortgracht (Speelmansrei) en het Capucienereitje. Overwelfd bij de aanleg van het eerste station. (Duclos)
  10. Vynckel: venkel, een schermbloemige specerijplant en groente.

Van Heksen en de Boze Vijand - Jooryne Verdonck – 1619 | Aernoudine Vande Raede - 1629 | Mayken Karrebrouck

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1983
01
001-008
Els Van Broeck - Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26