Van Heksen … en de Boze Vijand

Germain Vandepitte

Het Brugse Heksenjaar - 1634

Vervolg van: Van Heksen en de Boze Vijand - Het Brugse Heksenjaar - 1634 - Mayken Karrebrouck

II. Mayken Luucx

Mayken Luucx, de dochter van Andries en de huisvrouw van Lenaert Vandenberghe, was ongeveer zestig jaar, toen ze aangehouden werd in 1634, op beschuldiging van een toveresse te zijn. Dat maakt dat ze omstreeks 1570 te Brugge geboren werd.

Ze verklaarde slechts één kind te hebben gehad, met name Anthone, nu reeds gehuwd. Er was ook een dochtertje Mayken geweest, maar dat was op de leeftijd van twee jaar gestorven van de "wynpocken" (1). Bij haar eerste man Guille Ketels, met wie ze te Lissewege woonde op de hofstede van Jacques Lucas, had ze zes kinderen gehad. Guille en de zes kinderen waren allen overleden van de pest, toen ze hier in het Pottemakersstraatje woonden.

Op de 20e mei 1634 werd Mayken haar tong gepeld. Vooraf hadden de Heren echter hun dikke registers opengeslagen en bevonden dat Mayken een oude kennis van hen was. 

Mayken stelde de Heren gerust en zei dat het zaken waren geweest waaraan ze geen schuld had. Op de uitdrukkelijke vraag, wat zaken het wel waren, antwoordde ze noodgedwongen en met enige aarzelingen, dat men van haar verteld had dat ze een toveresse was, hoewel dat niet waar was. Verschillende personen hadden haar dat nageroepen.

Was het daarvoor dat ze de stad verlaten had? - Helemaal niet! Tenslotte was ze wel meer buiten de stad, en deze maal was ze naar Gent gegaan om "geernaerts" te verkopen.

En de klacht die Passchijne, de weduwe van Christoffel Aerts had neergelegd ten hare laste op 10 april 1634? - Mayken ontkende dat ze Christoffel betoverd zou hebben. Wel had ze hem zes haringen verkocht en hij nam er nog een goede haring toe. Ze had in zijn huis gezegd: "god zegent, god betert" en daarvoor had ze van Stoffels broer een pak rammel gekregen. Later echter hadden ze vrede gesloten.

Ze loochende enige kinderen van Joos Colijns uit de Steenstraat betoverd te hebben, hoewel ze zei dat die haar hadden nageroepen. 

Het knechtje van Mayken, de brandewijnverkoopster op de Markt, had ze al evenmin betoverd en in geen zes jaar had ze nog gezeten "in de kermesse van de knechtekensschole" (2).

De vrouw van Joos De Hertogh en de zoon van Mayken Karrebrouck had ze ook niet betoverd, hoewel Mayken Karrebrouck haar de dood van haar zoon

Waarom had ze dan geen klacht neergelegd tegen de personen die haar nageroepen hadden? - Ja, zei ze, het was niet wijs van me, dat niet te hebben gedaan. 

* * * 

Op 20 mei werd ook de zaak opgeroepen van Simon Verstraete. Hij was de zoon van Andries, 61 jaar, en geboren te Brugge; kleermaker van beroep. Vier van zijn kinderen waren nog in leven en vijf waren overleden. Daarvan was er één gebleven voor Oostende en één voor Breda (3).

Simon verklaarde aan de Heren dat hij goed Lenaert Vandenberghe gekend had; men noemde hem ook Sobers. Diens vrouw kende hij eveneens, want ze verkocht appels; haar naam wist hij echter niet te noemen. Ze hadden een zoon die tabak verkocht; zijn vrouw woonde in de Moerstraat, daar had hij dikwijls brandewijn gedronken bij "de jonghe lieden". In die tijd waren daar twee of drie kinderen ziek, zo het een na het ander.

Had hij geen van die kinderen geholpen? - Neen, hij had er enkel eens raad gegeven om een kind te bestrijken met olie van camamille (4). Dat had hij geleerd uit het boek dat nu bij de Heren van het officiael berustte. 

Er werd toen beweerd dat de kinderen betoverd waren, maar daarvoor had hij niets gegeven, want tegen toverij wist hij ook geen raad. Driemaal had hij het kind belezen uit een boek, of neen, ’t was een briefje dat hij nog gekregen had van de pastoor Costenoble uit Beerst, ten tijde dat hij daar vier jaar op de prochie woonde (5). Men had hem daar doen verhuizen omdat hij teveel kinderen had en hij zijn pacht niet kon betalen.

Met de woorden die op het briefje stonden had hij echter ooit maar één man kunnen helpen van een kwaad been; dat was nog op Beerst geweest. De eerste woorden van het briefje kende hij nog: "God was op de weerelt ghewont ende voer inden hemel ghesont!". De rest was hij vergeten. Er moesten daarbij verschillende kruisen gemaakt worden, te weten: "alzo vele kruisen als er reken ston­den op papier".

In de Moerstraat had hij niet meer willen gaan om al de geruchten die de ronde deden, dat Sobers vrouwe het kind zou betoverd hebben.

Toen de Heren de naam uitspraken van Mayken Karrebrouck, bekende hij na enig aarzelen, dat hij haar en haar zoon een briefje gegeven had. Dat was twee of drie jaar geleden, toen ze beiden zeer gekweld waren van ziekte. Hij had het hun gegeven om hen te bewaren tegen 't water en van 't vier (6).

Deze briefjes had hij afgeschreven uit een "gheprent boucxken", dat verloren is gegaan en dat hem gegeven werd door een Italiaan.

Voor deze briefjes vroeg hij niets, maar nam aan wat men hem gaf. Mayken en haar zoon hadden hem wat geld in de pollen gestopt. Deze briefjes moest men om de hals dragen, maar men kon ze ook in zijn kleren naaien. Dagelijks moest men nog vijf paternosters en vijf "avé Marie's" bidden en somtijds vasten.

Simon ontkende formeel dat hij briefkes zou gegeven hebben als verweer tegen toverij of om ermee te toveren. 

Bij Christoffel Aerts, de schipper uit de Westmeers, was hij wel vijf of zes keer geweest "toen hij de roode ommeganck hadde" (7). Hij had hem eieren met rode wijn doen innemen om te stoppen, maar het mocht niet baten. Ook had hij hem “koucxkens jeghens den hougst” gegeven en olie om de buik te bestrijken. Zijn vrouw had gezegd dat er toverij in het spel was, en daartegen kon hij niets geven. "De brant aflezen van buuten", zoals het in het boekje staat, dat kon hij ook. Die briefjes waren om de mensen te helpen van toverij zoals het in het boekje stond, maar zelf toveren kon hij niet.

* * *

Op 23 mei verscheen Mayken Luucx alias Sobers, andermaal in de Kamer. Ze ontkende ooit van "de conste" te zijn geweest en zij hield vol dat ze twee jaar tevoren bij pastoor Van Houtte te biechten was geweest, in de Goede Week.

Men vroeg haar of ze op St.-Laureinsdag laatst (10 aug. 1633) voor de knechtjesschool had gezeten. - Na lang aarzelen gaf ze toe dat ze daar was met twee manden kersen en een mande "Bruesekens" zijnde de eerste peertjes (8). Daarvan had ze er na de middag van verkocht, daarbij geholpen door het meisje dat bij haar woonde. Ze was het dochtertje van Jan Van Damme uit de Westmeers, achter St-Jan en ze lag nu ziek van de windpokken.

Ze bekende dat naast veel andere kinderen, daar ook gekomen was, het zoontje van Betkin Moerynck, een gastje van 10 of 11 jaar, dat ze niet met name kende. Ze had de kinderen gevraagd of ze iets zouden kopen, maar ze antwoordden elders gekocht te hebben. Ze ontkende de kinderen iets te hebben verkocht of gegeven en heel in het bijzonder het knechtje had ze geen peer gegeven. Ze had later gehoord dat het kind ziek geworden was en dat men dit toeschreef aan toverij.

Aangaande de klacht van de weduwe van Jacques Ever(z)wijn gaf ze toe haar een “half vijfentwintig" pruimen te hebben verkocht. Die zelfde Cathelijne had twee of drie dagen later geklaagd dat haar kind ziek was geworden. Door de geburen had ze vernomen dat men haar de schuld gaf en dat ze het kind betoverd had. Ze was bij Cathelijne in huis geweest, waar het kind ziek lag en ze had er de woorden gesproken: "God zegent, God betert!". Daarna had ze Cathelijne vermaand en gezegd dat ze zo slecht over haar niet mocht oordelen. De moeder van Cathelijne was daarbij geweest.

Mayken Luucx ontkende ooit een "schelle vlees" te hebben gekregen van Joos Dhertogh; wel een kanneken "zo" (9). Die was het meisje van Jan van Damme voor haar gaan halen. Het was naar aanleiding daarvan dat ze Hanskin Lootens op de Vrijdagmarkt had aangesproken en gevraagd wat men vertelde over die schelle vlees, vermits ze er geen gekregen had.

De omstandigheden van het gebeuren met de officier Victor Reypens, zijn ons niet heel duidelijk. Victor had tegen Mayken ge­zegd: "Wat, wilt ge me betoveren?" -"God beware me", had ze uitgeroepen, "het zijn niet allemaal toveressen, die men toveressen noemt". Tot haar ongeluk was Victor echter bij de pestlijders toen de ziekte de Meers teisterde. Betkin, de vrouw van Michiel Van Hecke, had haar dat verteld. Tegen Betkin zou ze daarop ge­zegd hebben: "Het is niet allemaal toverij, God zij geloofd!" Ze had er nog bijgevoegd dat, zo Victor in nood lag, hij op verre na de dans nog niet ontsprongen was; dat had ze vroeger zelf ondervonden.

* * *

10 Juni 1634: Mayken Luucx in een derde verhoor

Kende ze Maerten Reghels? - En of, zei Mayken, 't is een van mijn leveranciers van fruit. Ofwel bracht hij haar dat rechtstreeks op de markt, ofwel was het zijn zoon of zijn vrouw. Het verschuldigde bedrag moest ze altijd bij de vrouw vereffenen. Dat deze drie personen ziek geweest waren, wist ze wel, maar daaraan had zij geen schuld.

Ze kocht ook fruit van Jan Danckaerts en nog andere perso­nen? - Ja inderdaad; ze kende ook Baudewijn Dhaene, zijn vrouw en hunne zonen. Ze ontkende aan François de oudste, een pekelharing te hebben gegeven of bier. Wel had ze hem gezien toen hij bier dronk "in het Muysenhol" (10). Nadien had ze gehoord dat hij overleden was.

Voor Jan Ongheraet had ze nog gesponnen, toen hij nog in de Westmeers woonde in haar buurt. Zijn vrouwe noemde Tynken of Josynken. Of ze later in de Witte Leertouwersstraat gewoond had­den, kon ze niet bevestigen.

Mayken Ruuberts? - Nooit van gehoord en niet de minste kennis. Het kan dus niet zijn dat ze haar gesproken had over de vrou­we van Jan Ongheraet.

Wie ze wel goed gekend had, waren de twee zonen van Mayken Karrebrouck. De jongste was gestorven aan "de Losschaertsbrugghe" (11). De Karrebroucks woonden destijds in haar gebuurte in de Meers. Tussen hun beide huizen in, woonde de bakker. Eens was een van Karrebroucks hennen zo stout geweest haar huis binnen te lopen, iets waarvan haar man ten zeerste geschrokken was. Ze had het dier gepakt en het over de halve deure bij Mayken Karrebrouck bin­nen gesmeten. 

Drie of vier dagen daarna waren ze verhuisd naar de Losschaertsbrugge; en achteraf had ze horen vertellen dat Mayken haar beklag had gemaakt, dat haar hennen niet meer legden en dat haar zoon was ziek geworden; alles sedert ze die hen bij hen in huis had geworpen. Vandaar dat ze haar ten laste legden, de oorzaak te zijn van de dood van Adriaen.

Telkens Karrebroucks vrouw haar ontmoette, riep deze haar na dat ze haar zoon betoverd had en de schuld was van zijn dood. Dat was niet in de smaak gevallen van haar man Lenaert en deze had haar eens achterna gezeten in het straatje om haar een pak slaag te geven. Zij en de geburen hadden dat nog op het nippertje kunnen verhinderen.

* * *

Op 12 juni werd Mayken Karrebrouck voorgebracht en werd ze gevraagd dat ze de waarheid zou zeggen.

Voor de zoveelste maal herhaalde ze dat ze geen toveresse was. Twee of drie jaar geleden, toen ze aan de Losschaertsbrugge woonde, was Adriaen 15 jaar oud. Ze had hem verschillende malen laten overlezen, maar hij was gestorven.

Ze ontkende gezegd te hebben dat Mayken Sobers hen zou betoverd hebben, of haar dat te hebben verweten. In de Meers woonden ze destijds maar een huis van mekaar. Eens kwam Mayken Sobers een bezem te leen vragen, maar dat had ze geweigerd. Ze ontkende wat Mayken Sobers verteld had over die henne. 

Kende ze Maerten Verbeke?

Natuurlijk; ze had die als kind gekweekt; en dat hij kreupel was en noch gaan noch staan kon, daaraan had ze geen schuld. Van de soldaat uit de Lane, die haar dat briefje gaf, kende ze de naam niet. Na enig doordrukken, kwam het er toch uit, dat hij Simon noemde. De aanleiding of oorzaak waarom hij bij haar over de vloer gekomen was, kende ze niet meer. 

** *

Op dezelfde datum herhaalde Mayken Sobers nog maar eens dat ze door Mayken Karrebrouck heel dikwijls werd gescholden voor tove­resse en dat ze de oorzaak was van de dood van Adriaen. Dat gebeurde overal waar ze haar maar ontmoette, in de Meers, in de Steenstraat en elders. Daardoor was het dat haar man op een avond Mayken Karrebrouck had achternagezeten.

Beide Maykens werden met elkaar gekonfronteerd.

Karrebrouck bleef ontkennen, terwijl Sobers haar versie staande hield. Sobers beklemtoonde dat de andere haar wel 25 maal had nageroepen en dat terwijl zij zelf "in de wandelynghe genaemt es betoverde Mayken". 

Maar Mayken Karrebrouck zei daar niets van te weten, en ontkende. Mayken Luucx deed dat eveneens en loochende ooit appels of peren te hebben gegeven aan Adriaen. 

Nopens de andere beschuldigingen dat ze appels of peren of pruimen zou verkocht hebben die de mensen ziek maakten, ze ontkende dat ten stelligste. Over de vrouw van Jan Ongheraet uit de Witte Leertouwersstraat kon ze enkel zeggen, dat ze in die straat eens geweest was en dat daar een vrouw was, die haar ap­pels niet wilde hebben en haar voor toveresse schold. Misschien was het deze vrouw.

Na aldus beiden gehoord te hebben, werd er besloten van May­ken Luucx alias Sobers, op de 16e juli in de tortuur te stellen.

* * *

Om 21 uur ’s avonds, in tegenwoordigheid van de schout en van de schepenen Vander Straete en Thystam, en met Vande Woestyne als griffier, werd Mayken Luucx ter plaatse gebracht. Ondervraagd vóór het pijnigen, verwees ze naar haar vroegere verklaringen ter zake en bleef ontkennen.

Ze werd op de drievoetstoel geplaatst en gebonden.

Het moet Mayken toen te binnen gekomen zijn dat ze nog schuld had uitstaan en ze vroeg de Heren of zij er zouden willen voor instaan dat die vereffend werden. 

De halsband aangedaan, bleef ze loochenen schuldig te zijn. Ze verzocht de schout haar van die halsband te verlossen. In plaats daarvan werden de koorden aangespannen. 

Op 21.30 uur verzocht ze de schout andermaal haar los te laten. Een kwartier later herhaalde ze de vraag en om 22 uur loochende ze nog steeds.

Een half uur daarna werd haar gezegd dat het scheen alsof zij geen pijn gevoelde. Ze negeerde deze opmerking; en toen de scherprechter vroeg of ze de vraag niet gehoord had, antwoordde ze: "dat ja, en dat ze de pijne wel voelde".

"Dikwyls ghesleghen zynde by den scherprechter op de ghespannen koorde vast aen den halzebant", gaf ze geen teken van pijn.

Ondervraagd over de peer die ze zou gegeven hebben aan het kind van Betkin Moerynck, ontkende ze.

Bij het slaan van 23 uur bekende ze evenwel een peer te hebben gegeven aan het kind en na enig aarzelen, dat ze het ook een "hurt" gaf (12).

Er werd aangedrongen opdat ze iets meer zou zeggen over die betoveringen; maar voorlopig liet ze niets meer los.

Van 23 tot 1 uur in de nacht kwamen de schepenen Bertholf en De Lay hun collega's aflossen; en op hun beurt werden zij van één tot drie uur vervangen door Faignaert en Meyer plus de pensionaris Sucx.

Aan Bertholf en De Lay herhaalde ze, niet beter te weten of dat ze dat kind een peer gegeven had en het mogelijks een duwtje gaf, zeker echter was dat niet. Even later bekende ze dat wel te hebben gedaan, evenwel niet met boos opzet.

Een half uur later riep ze uit dat het al waar was wat de Heren haar gevraagd hadden, maar dat ze niemand misdaan had. Dat ze zaken zou moeten weten en bekennen waaraan ze onschuldig was.

Nog een kwartier later jammerde ze dat het godgeklaagd was, zaken te moeten zeggen die niet gebeurd waren en waaraan ze on­schuldig was. Ze had geen schuld en zou niets anders zeggen, al trok men haar met vier paarden uiteen.

Om middernacht herhaalde ze, niets te hebben gedaan en zo onschuldig te zijn als in haar geboorte. Ze klaagde alles ten onrechte te moeten doormaken. Men wou haar doen zeggen dat ze een toveresse was, hoewel het niet waar was. 

Half één. Nog altijd hield ze haar onschuld staande terwijl ze even daarna zei dat het haar leed was, voor dezen die ze betoverd had en ze daarover zou rekenschap geven aan God.

De vrouw van Christoffel Aerts had gezegd dat ze haar man betoverd had met een haring en dat scheen nog waar te zijn ook, want Christoffel was ziek geworden na het eten ervan, iets wat haar leed was.

Wie had haar de kunst geleerd? - Mayken herhaalde dat ze een jaar gewoond had bij een vrouw genaamd "Grietken zonder ziele", die huisde op Dudzele. Dat was ongeveer negentien jaren geleden. Deze Griete stond bekend als een toveresse en ze had Mayken leren toveren.

Als zij en Griete de koeien molken in het veld, vertoonde de Boze zich voor het eerst aan haar. Hij verscheen er in de gedaante van een man en vroeg haar of ze zulke dingen wilde leren. Ze had daarmee ingestemd, want van Griete had ze al veel over deze zaken gehoord en ook hoe het in haar geval was toegegaan.

Ze had dat alles geleerd door het kruis te loochenen. Ze had ook aan haar doopsel verzaakt, want het ene hield verband met het andere. De Bozen beloofde haar, dat ze geen gebrek aan geld en goed zou hebben. Hij was nog meerdere keren verschenen in de gedaante van een man, uitzonderlijk ook wel eens als hond. De laatste maal dat hij bij haar kwam, was een tweetal jaren geleden. In de gevangenis was hij bij haar niet geweest om haar te troosten, hoewel ze op haar blote knieën gebeden had om daaruit verlost te worden. 

Toen hij haar de kunst aanleerde, had hij haar gezegd dat ze fruit en poeder moest gebruiken. Daartoe kreeg ze van hem een zwart poeder; dat moest ze op het fruit strooien.

Als hij bij haar kwam, noemde hij haar Mayken; terwijl zij altijd zeide "mijn vriend", doordat ze geen andere naam kende.

Ten dans was ze nooit geweest, samen met andere toveressen. Even later bekende ze, wel zes tot achtmaal of nog meer keren te zijn gaan dansen buiten, nabij Lissewege en soms ook op de Vrijdagmarkt. Ze dansten daar en zongen. Ook Grietken zonder Ziele was daar; doch geen van de anderen kwam haar bekend voor. Toch, Mayken Karrebrouck was daar ook vijf of zes jaar geleden. Soms waren ze met zes of zeven samen. Calle die met bezems leurde en die een oud en doof man had, die stond ook bekend als to­veresse, hoewel ze haar daar nooit gezien had. 

Het was haar niet bekend dat de Bozen op die danspartijen zou gekomen zijn onder een andere gedaante, zoals bijvoorbeeld een bok; steeds was het als een man of een hond. Er werd daar noch gegeten noch gedronken of enige eer bewezen aan de Bozen.

Mayken Karrebrouck was daar bij haar weten zes of zevenmaal geweest. Calle Bezems daarentegen maar twee of driemaal.

Als ze ten dans moest, kwam de Bozen bij haar thuis in de stad in de gedaante van een man, hij nam haar op zijn rug en vloog met haar door "het cafcoen" naar de vergaderplaats. Op dezelfde manier keerde ze na afloop terug.

Op die vergaderingen babbelden ze ondereen en met behulp van haar kameraad konden ze elkaar verstaan. 

Wie ze dan allemaal betoverd had? - Vooreerst de man met de haring, Christoffel Aerts. Die had ze doof getoverd door van dat poeder te strooien op de haring die ze als toemaatje gaf. Verder het kind van Cathelijne de weduwe van Jacques Eendero uit de Meers. Ze had het pruimen gegeven met poeder erop en daarvan werd het ziek. Ze had dit nog erger gemaakt door het ook een appel te geven. Pas nadat het door de Capucienen was belezen, werd het beter. 

Zelfs haar eigen (schoon)dochters kind had ze betoverd door het een papken te geven waarin ze poeder had gemengd. Ook dat kind werd belezen door de Capucijnen. 

Het kind van Joos Clijns nam ze niet voor haar rekening; wel het kind van Betkin Moerynck dat ze een peer gaf toen ze aan de knechtekensschole zat. Deze peer had ze bepoeierd en bovenop had ze het kind nog een hurt gegeven. Bij het belezen van dat kind was ze niet tegenwoordig geweest en ze vermoedde dan ook dat het haar vriend of kameraad was die zich aldaar geopenbaard had in hare gedaante.

Mayken ontkende het kind van Francois Wochtwynckle beto­verd te hebben, Victor Reypens, de officier, had ze betoverd. Ze had hem een hurt gegeven tegen zijn lijf, terwijl ze dat zwarte poeder bij had, zonder dat zou de hurt geen uitwerking hebben gehad.

Toen ze gevangen werd, had ze de rest van het poeder in het vuur geworpen en zodoende had ze er geen meer. Haar vriend gaf er haar telkens als ze er om vroeg. 

Dat ze de vrouw van Joos Dhertoghe iets misdaan had, loochende ze ten stelligste. Ze had er wel "zo" van hen gekregen, maar geen schelle vlees. Indien ze dat erbij gegeven hadden, moest het meisje van Jan Van Damme die opgegeten hebben. 

Maerten Teghels en zijn vrouw had ze ook geen strobreed in de weg gelegd. Trouwens, ware het zo, ze zou het grif bekennen; ze kon toch de dood niet meer ontgaan. 

Adriaen Karrebrouck had ze ook betoverd door hem vijf of zes appels te geven en aan de zesde wat zwart poeder te hebben gewreven. Hij was er aan gestorven.

Men vroeg haar waarom ze dat in feite gedaan had. Was haar vriend daarmee akkoord dat ze het kind van een andere toveresse betoverde?

Mayken zei dat ze het gedaan had omdat Adriaen haar had nageroepen en haar vriend daarover geen opmerkingen had gemaakt.

François, de zoon van Boudewijn Dhaens, had ze betoverd door hem een stuk haring te geven bestreken met poeder; waaraan hij gestorven was. Dat ze hem bier zou gegeven hebben in het Muysenhol, kwam haar twijfelachtig voor.

De vrouw van Jan Onderee had ze evenmin betoverd. Dat mens had ze in jaren niet gezien noch gesproken en haar kinderen had ze niets gegeven.

De Bozen had haar vijf of zesmaal bekend in de gedaante van een mens, toen ze uit de dans scheidden. Hoewel het anders goed geleek op dat van een mens, was zijn zaad koud.

Aan haar had hij veel beloofd, maar daar was het ook bij gebleven. Ze had helemaal niets gekregen tenzij wat geld dat naderhand veranderd was in "peerdestront"; zodat ze goed genoeg gezien had dat ze bedrogen werd.

Nieuwsgierig waren de schepenen wel naar het feit of de Bozen zich niet geopenbaard had toen de beide heksen met elkaar gekonfronteerd werden in de Kamer; en ze vroegen er Mayken naar.

Neen, zei ze, bij mij was hij niet, en of hij bij Mayken Kar­rebrouck was, heb ik niet gezien.

Van de Bozen, haar vriend, had ze een teken ontvangen tussen haar fondament en haar vrouwelijkheid. Ze had het gekregen de eerste maal toen hij zich geopenbaard had “in den bilck" en ze haar doopsel en het Kruis en de Heilige Moeder Maria verloochende. Het was het "lyekteecken" dat de barbier en de scherprechter tijdens het visiteren hadden gezien op de gezeide plaats (13). Toen had ze evenwel verklaard dat het een teken was, overgebleven van een bevalling.

In de morgenstond werd Mayken Luucx geslaakt uit de tortuur.

(Het hierbij' aansluitende Van Heksen en de Boze Vijand - Het Brugse Heksenjaar - 1634 vervolg op Het Brugse Heksenjaar" verschijnt in het volgend nummer van Rond de Poldertorens)

Voetnoten

  1. Wynpocken: van Dale: zuidnl voor windpokken.
  2. Er waren twee stedescholen te Brugge: de Arme Knechtenkensstedeschole ten Bomgaerden; de Arme meyskensstedeschole in de Ezelstr.
  3. Gebleven voor ...: gesneuveld(?) of vermist wegens oorlogsfeiten.
  4. Camamille: chamomille of kamille.
  5. Pastoor Costenoble: ook vernoemd in proces Francijne Montack.
  6. ’t Water en 't vier: hier bedoeld als ziekten. Waters= waterzucht of hydrops; vier: de klem of tetanus.
  7. De roode ommeganck: de rode loop, dysenteria, buikloop met bloedverlies.
  8. Bruesekens: de eerste peertjes, oogstpeertjes.
  9. ZO: afkorting van zooi. Ww zieden, gezoden. Zo = kooknat. wvl; inz. afkooksel van vlees vnl. varkenskop.
  10. Het Muysenho: Couvez: identisch met het Hoogste van Brugge.
  11. Losschaertsbrugge: Duclos: lag aan de ingang van de Meers over het Capucienenreitje.
  12. Een hurt: Verwijs-Verdam: zie hort, vgl. horten en stoten. Mhd hurt, mnl hurte, ndl hort, fr heurt, it urto. Vermoedelijk Keltisch. Een duwtje, een stootje.
  13. Lyckteeckens: litteken.

Van Heksen en de Boze Vijand - Het Brugse Heksenjaar - 1634 - Mayken Luucx

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1983
02
065-077
Els Van Broeck - Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26