Van Heksen en de Boze Vijand
Het Brugse Heksenjaar 1634

Germain Vandepitte (1)

(rechtstreeks vervolg op "Van Heksen en de Boze Vijand - Het Brugse Heksenjaar - 1634")

a/ Jan Coese

De zoon van Mayken Karrebrouck was samen met zijn moeder gearresteerd geworden en gevangen gezet. Begin februari was hij de eerste keer verhoord.

Jan Coese, zoon van Guille, geboren te Brugge bij het H.-Geesthuys, kleermaker van beroep, 32 of 33 jaar oud en wonende bij zijn moeder Mayken Karrebrouck (2).

Hij verklaarde dat het drie jaar geleden was dat hij nog gebiecht had bij pastoor Landtsocht, dit ondanks dat pastoor Van Houtte zijn parochiepastoor was.

Ondervraagd over die witte draden die bij hen thuis gevonden werden, zei hij dat die kwamen van een andere vrouw die daar woonde en dat die draden waarschijnlijk aan hun schoenen waren blijven hangen. Een hond hadden ze bij zijn weten altijd gehad, maar deze laatste hadden ze wel kwijt gewild,"maer dattet gheen gheluck en es honden doot te slane!".

Zijn broer Adriaen was drie jaar geleden overleden op de leeftijd van 15 jaar. Hij was gestorven van de toverij toen ze aan de Losschaertsbrugge woonden. Negen jaar geleden was zijn vader komen te sterven; niet van toverij, alhoewel hij tijdens zijn leven ook eens betoverd was. Hij werd toen geholpen door de "archidiaken". Hijzelf noch zijn moeder waren ooit betoverd geweest.

De Pier (Pieter, zoon van Maerten Verbeke) die 20 jaar bij hen gewoond had, was al evenmin betoverd. Hij overleed de 10e mei laatstleden. Hij had een grote lever en was helemaal gekrompen. Hij was bij hen aan huis gekomen bij aanbesteding van de Heren van het Vrije en hij was "crepel" .

Wat voor klein potje was bij hen gevonden? - In dat potje was er "Spaense zeepe". Die had hij gekregen van zijn schoonzuster, de weduwe van Jooris Coese, die woonde ten Hoye.

In de grote pot was er olie van "camamille ende ruyte teghen zijn gheschuertheyt".

Dat franchijne brieveken met kruisjes en geschrifte, wat was dat voor iets? - Dat briefke had hij gekregen van een soldaat uit de Lane, die Christoffel Aerts uit de Meers ook geholpen had. Deze soldaat had hen gezegd dat ze van geen toverij meer zouden gekweld worden. Dat was geschied na de dood van zijn broer.

Er werd hem zo'n papierken getoond. Hij verklaarde daarop dat hij en zijn moeder elk zo’n briefje hadden en hij het zijne verloren was. Dat briefje moet het zijne zijn.

Er werd hem ook het corpus van het crucifix getoond. - Dat? Zolang het hem heugde was het bij hen in huis geweest. Het ander crucifix dat op het schapraai stond, had hij zelf gekocht bij Jan Huvetters.

Waar en bij wie werkte hij? - Jan verklaarde meester kleermaker te zijn en gewerkt te hebben bij Mr. Lambrecht Kortekene en voordien bij Adriaen de Huvettere. Als knape was hij evenwel begonnen bij de gebroeders Philip en Aerent De Valckenaere.

* * *

Op 3 augustus zat hij nog altijd gevangen en werd hij weer ondervraagd. Hij vertelde dat hij dat francijne briefje bij zich droeg in zijn boekje en niet om zijn hals. Daardoor was hij het waarschijnlijk verloren. De soldaat had het hem gegeven tegen toverij omdat hij op dat ogenblik ziek was, hoewel niet betoverd.

Had zijn moeder hem niets geleerd over toverij? - Neen. - Sliepen zij op dezelfde kamer? - Neen, want zijn moeder sliep beneden en hij boven.

Die zelfde dag werd in zijn zaak vonnis geveld: JAN COESE werd ontslagen van rechtsvervolging en hij werd vermaand van te biechte te gaan en verder te doen wat een Christen mens te doen staat. … Ende de voorzeide Jan viel op zijn knieën en bedankte de Heren!

* * *

b/ Het bittere einde van Calle Bezems

Cathelijne Vervoort, gezeid Calle Bezems, was als gevolg van de bezwarende uitlatingen van Mayken Sobers, omstreeks halfweg juni aangehouden, gevangen gezet en aldaar verhoord.

Pas op 29 juli werd ze weer in de Kamer gebracht, wat helemaal niet zeggen wil dat men de zaak had laten rusten. Verre van! Haar doen en laten was uitgepluisd geworden; en dat had geresulteerd in een hele reeks aanklachten van personen wier verwanten zouden betoverd zijn door Calle:

  • Het kind van schipper Adriaen Roelof, alias Clyppe, wonende aan de Vlamynckbrugghe (3). Calle had het betoverd terwijl ze de moeder aan de deur een bezem verkocht.
  • Clays De Muynck, wonende in Groeninghe, betoverd door zijn vrouw een bezem te verkopen.
  • De dochter van Anthone Danckaert, door aan de moeder zes of zeven bezems te verkopen bij haar thuis, en door de keuken te zijn binnen gegaan.
  • Het kind van Maerten Codde, een "huvetter wonende by de Castagneboome"(4), waar ze in huis kwam en een bezem verkocht.
  • Clays Dhont en zijn kinderen, omdat deze haar nageroepen hadden op de Markt.
  • De vrouw van Aerent Michiels, tegeldekker, door hem een bezem te verkopen.
  • Ook zouden er rare zaken gebeurd zijn met de boekweit van Catheline Hoppe; evenals op de Eiermarkt.
  • Calle zou een rammeling gekregen hebben van een gareelmaker uit de buurt van de Kruispoort.
  • Ze zou geslagen geweest zijn op "de melckmart by de Carmersbrugge" door een timmerman die riep dat ze een toveresse was.

Dat laatste was drie jaar geleden gebeurd en ze kende de naam van deze timmerman niet. Wel wist ze dat zijn weduwe de zuster was van de chirurgijn Joos Speelman; want deze laatste had haar toen "ghecureert" van opgelopen kwetsuren.

Calle ontkende deze personen te hebben last berokkend of ze betoverd te hebben. Ze gaf toe dat Pater Cocx haar man tijdens zijn ziekte belezen had en dat hij vijf of zes weken nadien "we­re fray" was geworden (5).

Het was Maye Sobers die haar aangeklaagd had en ze was nooit met haar ten dans geweest.

De Heren maanden Catheline aan om de waarheid te zeggen.

't Moet zijn dat ze het zich erg aantrok, want de griffier schreef "... wiert haer moet vol, beghinnende hendelynghe te weenen" (6).

Ze bekende dat ze elf of twaalf jaar geleden alleen van Damme was gekomen, helemaal 't onderste boven en in de war, omdat Clays Dhont (haar stiefzoon) haar op de markt te Damme in het publiek had toegeroepen "toveresse". Thuis gekomen was ze zo van streek geweest, dat ze een koord genomen had en gepoogd had zich te verhangen. De geburen hadden het nog op het nippertje kunnen verhinderen.

Het was twee jaar geleden dat ze nog te biecht was geweest. Ter zitting werd besloten Catharina Verpoort te stellen in de tortuur met de halsband. Dezelfde avond werd daarmee aangevangen.

Om 21 uur waren tegenwoordig de schepenen Muelenaere en Trystram, plus de stedehouder. Nog vrij zijnde, bekrachtigde Cathelijne haar verklaringen. Gebonden op de stoel, sprak ze niet. De halsband aangedaan zei ze: Mijne Heren is er dan geen gratie; ach, dat ik zo belogen ben!

Een halfuur later werden de koorden aangespannen en sloeg de scherprechter erop. Calle kermde en smeekte om genade, God en Maria aanroepend, haar onschuld uitschreeuwende.

Toen men haar een uur later "het sperrewater" gaf, zei ze daarop "God loont", en ze kuste het toegereikte kruisbeeld. Deze scene herhaalde zich meermaals tot elf uur. De scherprechter vroeg haar of ze drinken wou en gaf haar bier met wijwater.

De schepenen Vander Straete en De Lay losten hunne collega's af. Kwart voor elf vroeg ze weer om genade. Het antwoord daarop was: "dat ze haar zelf moest helpen door de waarheid te zeggen!". Ik help mezelf, repliceerde ze, ik heb de waarheid gezegd in het College! Ik versta er mij niet aan; ik ken de Bozen niet want ik spuug op hem! Ach wat zijt gij hard voor mij; ik ben toch ook een mens! Ach God, ach God! en zeggen dat het mijn kinders zijn die me het hebben aangedaan. Dat al om die lening van 120 ponden groten.

Een weinig later vroeg ze ons wat wijwater en werd haar lichaam er mede besproeid. Er werd dan gevraagd hoe en wanneer de Bozen haar het eerst bedrogen had. De Bozen heeft me niet bedrogen, sprak ze; ik betrouw op God en Maria. Oh Onze Vrouwe van de Potterie, bid voor mij! Ik spuw op de Bozen. Daarbij spuwde ze demonstratief drie of viermaal op de grond.

In welke gedaante had ze de Bozen bij haar thuis gezien, toen ze van Damme kwam? Och, zei ze, dat was uit "onverduldicheyt" en dat is gepasseerd; ik heb het de Heren allemaal uitgelegd.

Om halféén gaf ze te kennen dat ze niemand kende buiten Ons Here. Waarop ze onmiddellijk gevraagd werd: "wie ze dan wel Ons Here noemde, of het soms de Bozen was?". - Neen, beet ze terug, Ons Here is hierboven!

Hoe was haar man betoverd geweest? - Hij was nooit betoverd, antwoordde ze. Maar ze gaf wel toe dat hij belezen was geweest door een "frèrebroeder". Dat was thuis gebeurd in hunne kamer, maar ze was er niet bij geweest. Ze ontkende dat ze buiten de kamer werd gezet door Clays Dhont haren zwager, dit ondanks ze hen verzekerd had geen toveresse te zijn. (7)

Door de scherprechter werd ze dan gevisiteerd op de borst. Wat haar deed zeggen, dat men geen duivelsteken op haar zou vinden. Hoe dikwijls was ze dan wel met Maye Sobers buiten gaan dansen? - Nooit ben ik met haar dansen geweest en bovendien ik weet van dansen niets af. 

Intussen was het één uur geworden en was het de beurt aan de schepenen Bertholf en Meyere om de wake te houden. Cathelijne nam de gelegenheid waar om nog maar eens om vergiffenis te verzoeken voor het feit dat ze zich had willen verhangen.

Was ze toen niet door de Bozen bezocht geworden? - Ja, ze had hem gezien in de persoon van een korte zware gedaante, die nabij het bed was. Ze liet er echter op volgen dat het niet aan haar bed geweest was, maar dat ze hem boven gezien had. Hoe hij daar gekomen was, wist ze niet. - Wat had hij haar dan gezegd of aangeraden? - Hij had haar ingefluisterd dat ze moest kwaad doen en zich moest verhangen. Hij was er nog toen de buren binnenkwamen om haar te helpen. Hij was ongeveer een halfuur bij haar geweest. Wat ze daar zolang gezegd en gedaan hadden wist ze niet meer, daar het voor haar "een quaet huere was"!

Cathelijne bekloeg zich vervolgens over het feit dat men haar zoveel vroeg dat ze zelf niet wist. Ze bad er om gratie en herhaalde dat ze nooit iemand had kwaad gedaan.

Waar had ze de Bozen voor het eerst gezien? - Wanhopig riep ze uit dat ze het niet wist en niet eens begreep wat ze daarmee bedoelden, met dien Bozen! Ze had hem nooit gezien.

Toen de scherprechter als wederantwoord op de koord sloeg, schreeuwde ze woedend: "Slaet, slaet styf dat ick ter eer doodt ben!"(8).

Dit was slechts een opflakkering, want even daarna smeekte ze weer om erbarmen en genade en vroeg vergiffenis voor hetgene ze mocht misdaan hebben.

Waar was de Bozen voor het eerst bij haar gekomen? - Ach, riep ze uit, ik weet het niet! - Was hij haar gevolgd op de weg van Damme? - Andermaal sloeg de scherprechter op de koorden; wat tot gevolg had dat Cathelijne gramstorig uitriep: ”Ik weet het niet, ik weet niks van de Bozen!”

Gevraagd naar de vrouw van Aernoudt Michiels, ontkende ze daar ooit bezems verkocht te hebben en ze beweerde die personen slechts te kennen "van aensichte".

Om half drie verklaarde ze alles gezegd te hebben en onschuldig te zijn. Zo dat alles waar moest zijn, zou ik het bekennen, voegde zij er aan toe.

Om 3 uur gaf de scherprechter nog een paar slagen op de koorden. Razend van woede snauwde zij hem toe: "Slaet, slaet styf!" Opnieuw gevraagd naar de Bozen jammerde ze, dat ze haar allemaal belogen hadden, zeggende: "Och Here, waar heb ik dat verdiend, ach wat een pijne!” Ze vroeg om wat te drinken en weerom gaf men haar bier met wijwater. Ze proefde er een weinig van en spoog het uit: de smaak beviel haar niet. Men gaf haar dan een glas bier dat ze helemaal uitdronk.

De schepenen Faignaert en Beyne waren inmiddels hun voorgangers komen aflossen. Ook hun vraag naar de Bozen had geen resultaat. Nopens de klacht van Mathys De Deckere verklaarde Cathelijne dat ze diens vrouw niet in de hals had geblazen. Ze bad om genade toen de scherprechter nog maar eens op de koorden sloeg.

Men vroeg haar waarom ze toch zo halsstarrig loochende de Bozen gezien te hebben, waar ze tevoren toegegeven had dat hij bij haar was in de gedaante van een korte zwarte man. Daarop zei Cathelijne dat ze dat niet ontkende indien het werkelijk zo was. - Wat had hij haar voorgehouden? - Ze zei dat ze het zelf niet wijs was en zich daarover niet kon verantwoorden. Ons Here zou haar moeten helpen, daar ze sterven zou aleer ze uit deze foltering zou ontslagen worden. Ze kon niet méér zeggen dan dat ze aan alles onschuldig was. Hare kinders hadden de eerste steen gelegd. Ze mochten haar leden breken, meer kon ze niet zeggen.

Prompt sloeg de beul op de koorden; en in woede schreeuwde Calle dat ze niets meer te zeggen had: iets wat ze trouwens een uur lang tot treurens toe herhaalde. De aflos van de wacht gebeurde door de schepenen Nieulant en Stocckhove. Om zes uur schreeuwde ze het uit van de pijn, maar hield obstinaat vol onschuldig te zijn. Op haar geroep van "Maria, sta me bij", besprenkelde men haar met wijwater; wat haar deed zeggen: "God zegent, God betert; en daarna: "dat ze onnozel en onschuldig was". O Cathelijne Cloet, jammerde ze, dat ge mij zo zwaar beschuldigd hebt, waaraan ik geen schuld heb. Dat alles is gelogen en ik zal niet bekennen wat niet is.

Dat veranderde echter toen de schepenen Malgar en Marivoorde arriveerden in de pijnkelder, om zeven uur. Cathelijne gaf toe de vrouw van Michiels te hebben betoverd door haar een bezem te verkopen. Op de vraag of ze de vrouw een hurt gegeven had, antwoordde ze "neen", doch gaf geen repliek of uitleg hoe ze het wel gedaan had.

Ondervraagd gaf ze te kennen ook de vrouw van Anthone Dankaerts te hebben betoverd. Hoe de schepenen ook aandrongen, meer wilde ze daarover niet kwijt; tot de schepenen dreigden weg te gaan en haar te laten zitten in de pijn zo ze de waarheid niet bekende.

Dat brak bij haar de veer en ze gaf ook toe de vrouw van de huidevetter uit de Castaigneboom, behekst te hebben. Ze had van haar het geld aangenomen en daarbij getikt op haar arm terwijl ze sprak: "God loont om meer!" De intussen overleden David Zegers uit de Carmerstrate had ze getrakteerd op een glas bier ter gelegenheid van de lijfkoop van het huis beneden de Vlamingstrate, dat haar man gekocht had. In zijn glas had ze toverij gedaan onder de vorm van "blaeusels" die ze van haar lief had gekregen.

Den Bozen was zo elf of twaalf jaar geleden voor het eerst bij haar thuis gekomen door haar "onverduldicheyt" en ontevredenheid. Hij beloofde haar geld terwijl zij van haar kant beloofde te doen wat hij vroeg. Zo was ze drie of viermaal met hem ten dans geweest. En daar waren ook Maye Sobers en Tanne Crane, die woonde nabij "Hoemakers Casteel" (9). In de marge staat bijgeschreven: Obyt Tanne Crane van de peste + 13.9.1635.

Cathelijne Verpoort bekende ook het kind van Jacques Dhont de kalkdrager, een appel gegeven te hebben, waarvan het gestorven was. Vooraf had ze er wat blauwsel op gestrooid.

Charles Dhont en zijn vrouw en kinderen had ze niets misdaan; en evenmin de schipper uit Groeninge noch de vrouw van Pieter Dankaert. Ze bekende haar hand in de boekweitbloem van Cathelijne Hoppe te hebben gestoken en daarbij te hebben gezegd "nemmermeer moet het beteren".

De vrouw van Mathys De Deckere had ze ontmoet op de Eiermarkt nabij het Geernaertstraetkin en ze had haar een hurt ge­geven. Vrouwe Dankaert had ze in haar eigen huis betoverd door haar in de hals aan te raken. Door een geldruzie hadden ze samen gevochten, toen ze haar had betoverd.

Die tekens op haar buik, van waar kwamen die?

-Eerst probeerde ze te zeggen dat het uit de nood gekomen was; vervolgens was het van een vuurketel; en uiteindelijk zei ze dat het een merkteken van de duivel was, gekregen bij de eerste samenkomst bij haar thuis. Toen had hij haar ook drie of viermaal bekend op verschillende manieren. Dat was er in zijn werk gegaan zoals bij een andere man, maar zijn natuur was koud.

De vraag of ze Maye Karrebrouck of haar zoon, die ook gevangen zat, ook op die danspartijen gezien had, beantwoordde ze ontkennend.

Het was intussen al kwart voor tien in de voormiddag geworden eer ze geslaakt werd uit de tortuur: iets waarvoor ze de Heren dankte.

De volgende dag werd Cathelijne weer in de Kamer gebracht. Men vroeg haar of ze de Heren van het College nog iets meer te zeggen had dan ze in de tortuur had toegegeven. Daartoe had Cathelijne geen lust.

Nader ondervraagd over de betovering van David Zegers, zei Cathelijne dat ze samen gedronken hadden en ze een "vijftal graentkens" in zijn bier had gedaan.

In de "vergaderinge" had ze niemand anders gezien dan Maye Sobers en Tanne Crane. Op die bijeenkomsten werd er niet gegeten of gedronken. Ze herhaalde dat ze de vrouwen van Anthone Dankaerts en Mathys De Deckere behekst had.

Terugkomend op die danspartijen en Tanne Crane, zei ze dat deze laatste al lang bekend stond als een heks en dat ze met haar nog gedronken had "In den Hoorn"; en dat ze sedertdien nooit meer "sancxe" had (10).

Die danserijen hadden plaats voor haar bed en de Bozen vertoonde zich in allerlei gedaanten en er kwam dan als een koppel spinnen voor de ogen zodat ze niet goed meer kon zien.

Sedert de ziekte van haar man had ze al het kwaad gedaan dat ze maar kon; en thuis had ze van de Bozen een teken op haar buik gekregen; en hij converseerde met haar in de gedaante van een man. Het was ook bij haar thuis dat ze "blaeusels" van hem kreeg. Dat was tweemaal gebeurd en telkens stak het in een papier.

Men vroeg haar of de duivel haar niet had voorgehouden dat ze hem moest dienen als god; en of ze hem dat niet beloofd had? - Dat was inderdaad het geval, antwoordde ze.

Waaruit was die "onverduldicheyt" voortgekomen?

Dat was toen Claeys, haar mans zone, haar op de Markt van Damme had toegeroepen dat ze een toveresse was. Ze was helemaal overstuur thuisgekomen en had gehandeld met de Bozen zoals ze al verklaard had. Hij kwam voor het eerst bij haar toen ze met de koord in haar hand stond om zich te verhangen.

Haar kinderen en haar mans zoon waren de oorzaak dat ze zich aan de duivel had overgegeven "twelcke blycken zoude al moeste zy merghen sterfven, zegghende, ick legghet up huerlieden! ".

Tenslotte vroegen ze haar hoe dikwijls ze slagen had gekregen van haar lief. Tweemaal was dat gebeurd, antwoordde ze.

***

Op 31 juli 1634 werd Cathelijne Verpoort veroordeeld om gewoeld te worden aan een stake op de Burg van de stad, en verbrand te worden tot pulver.

Op 2 augustus, dag van de executie, werd haar gevraagd of ze nog iets te bekennen had.

Neen, ze had niets meer te zeggen in haar geval. Wel gaf ze haar laatste wil te kennen: "ze begeerde dat al haar meubelen die in huis waren, verkocht zouden worden en dat de opbrengst ervan zou gaan naar de twee stedescholen, mits vooraf 20 schellingen groten zou gegeven worden aan de Paters Discalsen voor 20 missen. Verklarende verder, dat al wat beneden in huis stond, haar toebehoorde, te weten: een koetsebedde, twee tafels, lijnwaden hemden, enz. Al het goed boven behoorde haar man toe."

Uiteindelijk dankte ze de Heren voor al hetgene ze voor haar gedaan hadden.

Op 3 augustus werd Loys Nollet aangesteld als curator van haar sterfhuis; en werden hem de sleutels overhandigd.(11)

 ***

c/ Simon Verstrate

Zoals vroeger gezien, was ook Simon in deze zaak betrokken; en ook hij verscheen voor de rechtbank.

Op 18 augustus 1634 kwam zijn zaak terug voor.

Er werd hem gevraagd of hij Thomas Van Dijcke kende.

Dat zal wel, antwoordde Simon, want hij woont in mijn gebuurte. Daardoor wist hij maar al te goed dat Thomas een koe verloren had. Jacquemynken,

Thomas zijn vrouw, was hem verleden winter komen vinden om het beest te beteren. Na onderzoek bevond hij dat het beest "was draayende" en oordeelde dat het de maanloop had, zodat hij Thomas de raad had gegeven zijn koe af te slachten (12).

Twee beenhouwers hadden zich daarmee belast. Terwijl het beest dood aan de balk hing, vroeg Thomas hem, of het beest niet betoverd was geweest. Dat had hij ontkend. Voor zijn goede diensten had hij geen geld ontvangen, maar wel wat rapen en ajuin gekregen.

Drie of vier keren had hij de beesten overlezen tegen de brand. Daartoe had hij een geschreven boekje gebruikt van 10 of 11 bladzijden. Dat boekje had hij twee jaar voordien gekregen, zonder te kunnen zeggen van wie.

Kende hij ook Adriaen Hoemaker?

Zeker. Die woonde in het Inghelstraetken (13). Mayken, zijn vrouw, was drie jaar geleden ziek geweest en hij had haar geholpen met dranken die in zijn boekje opgetekend stonden. Hij ontkende ten stelligste Mayken te hebben overlezen, en aldaar iets te hebben gelegd of gedolven (14).

Kende hij Tanneken, de vrouw van Jacques Hagebaert?

Ja, deze had een knaapje ziek. Hij kwam daar dikwijls over de vloer, al was dat nu ook weeral twee jaar geleden. Hij bestreek de buik van het kind met olie en had het menigmaal belezen uit zijn medicijnboek, zeggende de woorden: God was ... enz., zoals hij vroeger al eens had uiteengezet.

Het kind had hij ook een briefje gegeven tegen "de cortsen". Dat briefje moest het knaapje om de hals dragen. Hij, Simon, had het briefje zelf geschreven. Het was best mogelijk dat hij de een of andere domestiek ook zo'n briefje gegeven had.

Van Tanneken had hij daarvoor twee wittebroden gekregen en een hemd.

Kende de beklaagde ook Heinric De Pruyssenaere?

Vaneigen datte! Dat was zijn kompere; en diens vrouw was erg ziek geweest (15). Hij had haar wel negenmaal belezen, met woorden en kruisen, juist zoals hij bij de weduwe Hagebaert gedaan had. Guille Smissaert kende hij van aanzien, maar daar was hij nooit over de drempel geweest.

Wanneer werd hij gevangen door het "officiael"?

In de Vasten laatstleden had hij vijf weken vast gezeten en was hij veroordeeld geworden om God en de Justitie vergiffenis te vragen op straf van verbanning.

Men legde hem dan de twee perkamenten briefjes voor, die hem destijds door het officiaal als bezwarende stukken werden voorgelegd. Simon zei, deze briefjes niet te kennen.

Waar was hij geweest sedert zijn veroordeling?

Nergens anders dan thuis. En hij had zich onthouden van alle activiteiten op dat terrein. Hij bekende nochtans de vrouw van Adriaen Frans te hebben belezen tegen de brand.

Hij ontkende hardnekkig iets af te weten van toverij; of in betrekking te staan met de Bozen.

Op de 25ste van augustus besloten de Heren dat men de heer auditeur zou aanbevelen Simon te bannen uit de stad en zes mijlen errond, voor een termijn van 10 jaren, op arbitraire correctie.

De auditeur sloot zich daarbij aan en legde deze straf op. Dit vonnis kreeg uitvoering op 10 september 1634. (16)

Voetnoten

  1. Vorige delen van deze studie: R.de P. Jg 22 blz 55, blz 99 en blz 147;  Jg 23 blz 45 en blz 135; Jg 24 blz 127; Jg 25 blz 1, blz 65 en blz 115.
  2. Over Mayken Karrebrouck: R.de P. Jg 25 nr 1, blz 11.
  3. Vlamynckbrugghe: aan de Vlamingpoort; nu tussen Vlamingstraat en Sint-Jorisstraat.
  4. Kastanjeboom: klooster der Zwart Zusters in de Kastanjeboomstraat.
  5. Were fray: fraai = goed. Hier gezond.
  6. Wiert haer moet vol: kwam haar gemoed vol.
  7. Frèrebroeder: Pater Franciscaan of Frère Mineur.
  8. Aan de binnenkant van de halsband staken scherpe pinnen. Als de beul op de koorden sloeg, prikten die pinnen pijnlijk in de hals.
  9. Hoemakers Casteel: Oudmarks Kasteel of Rozenburg. De heer van Rozenburg heette Guill. Houtmarc. Aangekocht in 1672 door de Zusters van 's Hemelsdale.
  10. Sancxe: van het Frans chance = geluk.
  11. Bron: Rab. Asb. Reg. 624 f° 37r° -41r°.
  12. De maanloop: De Bo: bij veeartsen: een ontsteking die elke maand of alle zes weken weerkeert.
  13. Het Inghelstraetken: de Engelstraat , vroeger Vuyle Gripstraet.
  14. Gelegd en gedolven: dat fameuze iets dat men ergens legde, zowel om te betoveren, als andere tegen betoverd worden.
  15. Kompere: kompaan, vriend, kameraad.
  16. Bron: Rab. Asb. Reg. 624 f° 61 v°.  

Van Heksen en de Boze Vijand - Jan Coese - Calle Bezems - Simon Verstrate

Germain Vandenpitte

Rond de poldertorens
1983
04
139-151
Els Van Broeck
2023-06-19 14:40:26