Enkele plaatsnamen te Knokke

Maurits Coornaert

Ons medelid Jozef De Langhe publiceerde belangrijke aanvullingen bij de toponymie van de vroegere gemeente Knokke.(  1 )

Schrijver steunt op de getuigenis van zijn vader Benedikt, die leefde van 1877 tot 1960, en die ca, 1930 heel wat gegevens uit de mond van Pieter Schaut optekende. Deze laatste woonde vele jaren op het hoeveke even  ten oosten van het Sint-Paulusfort, nl. in het vroegere Admiraliteitshuis. Hij wist hoe de polders, de duinen en de schorren van het Hazegras ongeveer een eeuw vroeger dan nu bestonden. Hieronder behandelen we de toponiemen van B. De Langhe en vergelijken we die met onze eigen bevindingen.( 2 )

P. Schaut bespreekt de Kalfmolen en de Kleine Molen. Hij meent dat de laatstgenoemde molen door een zekere Jacob Blommaert opgericht werd.(  3  )  Uit de rekeningen van Volkaartsgote blijkt echter, dat Frans Gheyle in 1803 de Kleine Molen bouwde, en dat Frans Mengé die molen in 1874 overgebracht heeft naar de Knokse Dijk (=Platte Dijk), in de buurt van Driewege. Schaut vermeldt een Blommaerts Hul in de nabijheid van de Kleine Molen, d.w.z. in de aanpalende Magere Schorre. Misschien wordt hier de plaats bedoeld, waar voordien molenaar F. Gheyle woonde. ( 4 )   Onder de eigenaars van de Driewege molen vermeldt Schaut: Mengé, Heyneman en Pepers, “waaraan ook de Pepersstrate herinnert”. ( 5 )

De Oosthoekmolen werd veelal genoemd naar een bekende bewoner, nl. Siska, die Frans de Fonseca gehuwd had. Omdat deze laatste aanvankelijk het beroep van schaapherder uitgeoefend had, werd de bedoelde molen algauw Schapers Molen geheten. In haar derde huwelijk was Siska Fincent met Lodewijk Devos. Aan de nieuwe molenaar ontleende men de naam Vossens Molen. ( 6 )

We vernemen inlichtingen over het Sparrenbos op de Blinkaertduinen. Die duinenketen bleef inderdaad tot voor een eeuw grotendeels onbegroeid. het zand was erg aan verstuiving onderhevig. De overwegend westelijke en zuidwestelijke wind dreigde steeds meer de vruchtbare gronden van de Oude Hazegraspolder te verzanden. Schaut legt ons uit hoe de boeren van de Oosthoek door middel van houtbeplantingen de verstuiving tegenhielden.

Ten gevolge van zulke ingrepen vormden zich steeds hoger opgestoven duinen, die op de oostkant een steile helling hadden.

In 1865 begon de Zoute Polder een deel van zijn duinen te beplanten met hakhout en sparren. De eerste sparren zijn mislukt, maar de volgende aanplanting lukte wel. ( 7 )  Aangaande het bos van Knokke verklaart Schaut; “De sparren die in de Sparrebus groeien zijn Zweedse sparren”. Minister Barra liet het zaad “uit het Noorden” invoeren. Daaruit is de beplanting te Knokke voortgekomen. Als hoogste toppen worden de Blekkaart en de Hoge Hul aangestipt. Deze laatste heette ook Vermeirens Hul naar een aanpalende bewoner. De pannen tussen de Blinkaertduinen bezaten een eeuw geleden nog een natte, met struikgewas begroeide bodem. ( 8 )

De weg die van de dorpskom uit, door de duinen en de pannen, naar de Oosthoek liep, en die Schaut de Zandstraat noemt, is ongetwijfeld de wegel die, dwars door de duinen van het Hazegras, de grens uitmaakte tussen het grondgebied van de Watering Zoute Polder en dit van de Watering Oude Hazegraspolder. Het uiteinde van die weg vormt nu het Caddies-pad, en het oosteinde bestaat nog gedeeltelijk als een bospad, dat langs de noordzijde van de Blinkaert-duinen loopt, en op de straat Fort Sint Pol uitkomt. ( 9 )

Benedikt De Langhe vernam ook gegevens over drie herbergen, die vroeger in de Oosthoek werkten. Schaut vermeldt “Café Hazegras” bewoond door Jozef Stockx, maar hij situeert die herberg niet nader. Achter dit huis stond het Pensewachterskot: “daarboven ontstak men ‘s nachts licht om de weg te wijzen aan de mensen die in ‘t schorre liepen of werkten, opdat ze niet zouden verdolen”.

Vanaf dit, niet nader gelokaliseerd, punt had men dus een goed uitzicht op de schorren van de Oosthoek. Schaut verklaarde aan B. De Langhe dat hij niet begreep waarom het genoemde kot de “bewuste” naam droeg. Zou Pieter Schaut de activiteiten van de pensejagers (= stropers): niet gekend hebben? ( 10 )

Ook de herberg Vierwege wordt niet gesitueerd. We vermoeden dat die stond bij het kruispunt van de Zoutelaan en van de Konijnendreef. Die twee wegen werden in 1787 door Ph. Fr. Lippens aangelegd. De herberg Lijzenberg konden we reeds lokaliseren, dank zij de gegevens van J. Opdedrinck. ( 11 )

Schaut beschrijft de strandvlakte buiten de Zoute Dijk en de Dijk van de Nieuwe Hazegraspolder. In de bedoelde kustsector verkeerde de duinvorming toen in haar beginstadium. Daar lag een zwakke duingordel. Tussen de hullen door stroomde de vloed in allerlei kreken tot tegen de genoemde dijken. Schaut kende twee “welen” (plas) die, ten gevolge van dijkbreuken, aan de binnenzijde van de Zoute Dijk overgebleven waren.    ( 12 )

De strandgeulen van het Hazegras werden door de bewoners van de Oosthoek “schaarden” genoemd.(  13 )  In een van die kreken strandde in 1833 een Engels schip geladen met steenkolen. Door dit feit kreeg de geul de naam Koolschaarde. Die waterloop wordt jammer genoeg niet nader gesitueerd.  (14  )  Misschien gaat het om de toenmalige monding van de Paardenmarktkreek.

Na het lezen van de bijdrage van J.D.L. zal niemand nog er aan twijfelen dat de bewoners van de Oosthoek, naast de landbouw en de jacht, ook de visvangst beoefenden. Ze vingen niet alleen paling in de grachten van de polders, maar ook zeevis in de schorrekreken. Ze waadden zelfs door het strandwater om een zootje vis te bemachtigen.(  15 )   Trouwens de strandvisserij was eertijds overal langs de Vlaamse kust in trek. ( 15 bis)

We wezen reeds er op dat de monding van het Zwin, die tussen het Hazegras en de tegenoverliggende Paardenmarkt overbleef, in de 18de  eeuw geleidelijk verslibde. Die geul nam de naam Paardenmarktkreek aan. Het deel van de aanwassende Paardenmarkt recht vóór het Hazegras, werd voortaan de Zandplaat genoemd. In de 19de  eeuw verviel de Paardenmarktkreek tot een gewone strandgeul, en verloor zelfs haar naam.( 16 )

De Zandplaat werd voortaan beschouwd als een deel van de schorren, die zich toen buiten de Zoute Polder en de Nieuwe Hazegraspolder uitstrekten. Die werpgronden behoorden aan de gelanden van de aangrenzende twee waterschappen, nl. de zojuist genoemde polders. Nadat de Zoute Polder in 1787 gewonnen was, bepaalden beide wateringen welk deel van de buitendijkse gronden aan elk van beide toekwam. Vanuit een punt op de Zeedijk van de Nieuwe Hazegraspolder werd, door de Zandplaat heen, een theoretische lijn op de zeeoever getrokken.(  17 )

Schaut kende goed de bewuste scheidingslijn: (de bedoelde schorren)   “waren afgepaald met een arduinen “pale” boven op de Zeedijk. Op die paal stonden de letters S.P. (scheidingspaal). Ze stond omtrent halverwege tussen de Oosthoek en den bocht”. Die laatste term bedoelt de vingerling van de dijkbreuk, die toen (tot gedurende de oorlog 40-44) ten oosten van de Oosthoek lag.( 18 )   Het westelijk deel van de schorrenvlakte behoorde bij de Watering ven de Zoute Polder, en heette volgens onze zegsman de Zoute Schorre; het deel ten oosten van de scheidingslijn behoorde bij de Watering van de Nieuwe Hazegraspolder, en werd de Hazegrasschorre genoemd. Op dit laatste terrein graasden meestal koeien. Vandaar de naam Koeschorre. ( 19 )

Door de loop van een kleine kreek te beschrijven, bedoelt P. Schaut onbewust de toestand van de Paardenmarktkreek, voor zover deze ca. 1900 nog bestond. Die waterloop lag inderdaad even ten noorden van de genoemde twee polders, en liep door het sluisje in de Internationale Dijk naar de Willem-Leopold-polder. Een vervallen gracht, 500 m ten noorden van het Sint-Paulusfort, betekent heden het laatste restje van de Paardenmarktkreek. Deze geul sloot aan bij de overblijvende bedding van het Zwin, die in de 19de  eeuw de bijnaam Dievegat kreeg. Een deel van die laatste geul bestond, nadat de Internationale Dijk in 1872 opgeworpen was, uit een moerassige plas, die Pieter Schaut een stelle noemt. “Die Stelle, zo verklaart hij verder, ligt midden in de Gouvernementsweide”. ( 20 )   De genoemde weide vormde vóór de indijking, de Grote Plaat. We weten niet welke waterput Schaut precies bedoelt, maar een kaart uit 1866 toont, midden op de Grote Plaat, een door een ringdijk beschutte drinkput.    21

De militaire kaart toont een overblijvend stuk kreek, 1.5 km ten noorden van het Hazegrasfort, nabij de rijksgrens. ongetwijfeld gaat het om die waterloop waar Schaut verklaart: “Vroeger kwamen de schepen tot hier. Het was een rechte, hoge oever van ‘t Zwin. Sommige schepen bleven hier maanden liggen als er geen vaart was. Ze moesten geen liggeld betalen, zoals aan de kaai van Sluis”. ( 22 )

Het is inderdaad waar dat in de 19de  eeuw, nl. vooraleer het Zwin door de dijk van de Zwinpolder afgedamd in 1864, kleinere zeeschepen nog tot Sluis konden varen.

Voetnoot

  1. J. De Langhe, Over molens en andere dingen te Knokke, R. de P. 23 jaargang, nr. 1, p. 25-29. (afkorting: J.D.L.)
  2. M. Coornaert, Knokke en het Zwin, 1974 (afkorting: KZ).
  3. J.D.L. p. 26.
  4. KZ, p. 389 en Toponymische Kaart.
  5. Die mededeling bevestigd de verklaring, die we reeds aan dit toponiem gaven (KZ, p. 404)
  6. J.D.L. p. 25.
  7. KZ, p. 203.
  8. J.D.L.. p. 26-27.
  9. KZ, p. 127 en illustratie nr. 9.
  10. J.D.L. p. 27-28
  11. KZ, p. 127 en 383; Top. Kaart.
  12. KZ, Top. Kaart.
  13. Zie de term “schaart” in KZ, p. 396: Molenschaart.
  14. J.D.L. p. 26-27.
  15. J.D.L. p. 28.
    15 bis. Over de strandvisserij, zie ook M. Coornaert, Heist en de Eiesluis, p. 191-192 en 203-211.
  16. KZ, p. 107; 113-115
  17. KZ, p. 125 - 128
  18. De bedoelde scheidingslijn en de vingerling staan in KZ, op illustratie nr. 10 en de Top. kaart
  19. J.D.L. p. 28
  20. J.D.L. p. 29
  21. KZ, p. 132 en Top.  kaart
  22. J.D.L. p. 29

Enkele plaatsnamen te Knokke

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1981
03
127-132
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26