Afwateringsprobleem ten Oosten van Brugge van 1100 tot 1850

Marcel De Smet

In verscheidene bijdragen, verschenen in dit tijdschrift, werd het afwateringsprobleem bestudeerd van het gebied ten noorden van Brugge. Hiervoor kan o.a. verwezen worden naar de interessante bijdragen van onze vriend René De Keyser, in verschillende nummers van "Rond de Poldertorens" (1). Ook Dr. Antoine De Smet behandelde de streek ten noorden van Brugge, en in mindere mate, ook het thans besproken gebied in het artikel "De Waterwegen ten N.O. van Brugge" (1 bis).

De streek ten oosten van Brugge, meer bepaald het gebied ressorterend onder de bevoegdheid van de Polders van de Broek, Moerkerke Zuid-over-de-Lieve, Moerkerke Noord-over-de-Lieve, Stampershoeke, St.-Jobs polder en Maldegemse Polder, werd voor zover ik weet, nog niet zo grondig bestudeerd. (2)

De behandelde periode ligt tussen de jaren 1100 (ontstaan van het Zwin) en 1850 (graven van het Leopoldkanaal). De tijdspanne is evenwel te groot om, in een beknopt artikel, bepaalde wisselvalligheden van beperkte duur, uitgebreid te beschrijven. Zodat wij ons chronologisch aan de grote lijnen van het afwateringspatroon zullen houden, met verwijzing naar de geraadpleegde kaarten en documenten.

Hoe de afwatering van het beschouwde gebied gebeurde voor het ontstaan van het Zwin, is thans niet volledig duidelijk. In ieder geval vond die afwatering plaats in de richting van de Sincfala via toen bestaande natuurlijke kreken en vlieten, waarvan de voornaamste was de Boudensvliet (3), waarin later het Zwin werd gevormd (4).

In tegenstelling met het gebied ten noorden van Brugge, dat van de Duinkerke III B-transgressie weinig te lijden had, werden grote gebieden van de hier bestudeerde streek, door deze overstroming onder water gezet; en deze transgressie gaf tevens het ontstaan aan het Zwin.

Over de Duinkerke III B-transgressie en het Zwin werd reeds in ruime mate geschreven, zodat de passende verwijzing naar deze werken kan volstaan (5). Het hoogtepunt van de Duinkerke III B viel rond 1134; en vermits de Boudensvliet op de zuidoostzijde niet bedijkt was, verspreidde de overstroming zich zuidwaarts en bedekte de volledige gemeente Lapscheure en grote gedeelten van de gemeenten Damme, Moerkerke en zelfs St.-Kruis (6).

Nadat de transgressie in kracht had afgenomen, werd het zuidelijk gelegen gebied beschermd door een dijk - Branddijk, Damweg die vanuit Damme tot Moerkerke werd opgeworpen kort na 1180 (7).

Rond deze periode ontstonden dan waarschijnlijk de "Wateringen" of instellingen die het beheer hadden over een bepaald gebied om daar het water te lozen en het te beschermen tegen overstromingen.

De wateringen zijn dan ook de oudste openbare instellingen van het land.

In onderhavig gebied nam de Watering van Moerkerke een belangrijke plaats in, daar deze bevoegdheid had over uitgestrekte delen van de parochies Moerkerke, Sijsele, Damme, St.-Kruis en Maldegem.

Na het graven van de Gentse Lieve rond 1260, werd deze wate­ring gespitst in Moerkerke-Zuid-over-de-Lieve (ZODL) en Moerkerke- Noord-over-de-Lieve (NODL). De Watering ZODL heeft een zeer interessant archief, waarvan de oudste stukken teruggaan tot 1284.

Hier zal regelmatig worden verwezen naar bepaalde charters (Rijksarch. Brugge, archief ZODL Nr. 1, cartularium). De voornaamste char­ters werden toegelicht door Gilliodts van Severen (8). Ook Magda Cafmeyer schreef een artikel over de Watering Zuid- en Nood-over- de-Lieve (9).

De wateringen zorgden voor een zo goed mogelijke afwatering van hun gebied en ze beschikten hiervoor over de noodzakelijke financiële middelen en een bestuurs-juridische macht om deze taak te vervullen.

Na het afnemen van de transgressie op bet einde van de 12e eeuw, kwamen belangrijke delen van de overstromingsvlakte op een natuurlijke wijze weer droog te liggen (10). De afwatering stelde toen geen zware problemen, gezien er overal kreken en scheuren waren gespoeld, waardoor het water op een gemakkelijke manier kon afgevoerd worden (11). Waar nodig werden deze natuurlijke afvoeraders wat uitgedolven en de aanslibbingen verwijderd. Overal zijn thans nog restanten van deze kreken te zien in het landschap. Op de kaart van het Brugse Vrije door Pourbus, zijn al deze kreken goed waar te nemen. Deze kaart is te bezichtigen in de schepenzaal van het stadhuis te Brugge.

Een volledige opsomming van alle thans nog bestaande kreken als vroegere zijarmen en uitlopers van het Zwin, zou ons te ver lei­den. Iedereen kent het kreekgebied rond Bonem te Damme, met zijn uitlopers tot in het centrum van Moerkerke; een uitloper vanaf de Polderstraat tot in St.-Kruis waar nu nog de Hoofdwatergang van de Broek, de zogenaamde Ede loopt (12): de kreek thans nog bekend als Stampaartshoekbeek (13), welke lange tijd de oostelijke Zwin arm was en welke bij de aanleg van de Sluis Dijk rond 1200 werd afgesneden van het Zwin (het gedeelte tussen de Leopoldsvaart en de Sluis Dijk werd vóór 15 jaar opgespoten met baggerspecie uit de Leopolds­ vaart). Het verlengde van deze kreek boven de Sluis Dijk was, na verdere verzanding van het Zwin en de inpoldering van de O.-L.- Vrouwpolder, nog lange tijd de afvoerader van deze polder en waterde af in de Zoute Vaart (Zwin) aan het Beernaertspolderke (14).

Verder is er nog het kreekgebied rond de Moerkerkse put, evenals de vele kreken tussen de oude kerk van Lapscheure en Middelburg, die bij latere overstromingen werden ingenomen door het Lapscheurse Gat (zie verder).

De watering- of polderbesturen hadden zich niet alleen te beschermen tegen het zeewater, maar ook tegen het water van de achter en hoger liggende gebieden. Immers volgens de toen bestaande  gebruiken diende ieder gebied te zorgen voor zijn eigen afwatering. Daarom werden zijdelingen of bermen opgeworpen tegen het achterwater.

Op het beschouwde gebied waren het alleen ZODL en De Broek die zich tegen het water van het achterliggend gebied dienden te beschermen en die zij- delingen hadden aangelegd.

Dat hierover ettelijke betwistingen oprezen is makkelijk te raden; en het lijkt de moeite waard enkele van deze betwistingen en vonnissen nader te bekijken.

In 1284 had het bestuur van Z0DL besloten een berm aan te leggen vertrekkende van aan de Lieve bij Zoetendale, ongeveer evenwijdig lopende ten zuiden van de Brieversweg tot aan Vijvekapelle, en van daar tot aan de Maleleie. Hiertegen protesteerde de abdis van 't klooster van Spermalie in Sijsele, zeggende dat ze de oppervlaktewateren van haar gronden altijd onbetaald hadden geloosd.

Doch de uitspraak van de vierschaar stelde haar in het ongelijk en besliste dat de berm er zou komen, maar dat zij op haar kosten een afwateringssluis mocht bouwen in deze berm mits betaling van 1/3 van de gewone geschoten per gemet grond ("de drie gemeten één") (15). In 1369 werd een nieuwe zijdeling aangelegd, meer zuidelijk van de oude zijdeling, waardoor het gebied van Z0DL merkelijk groter werd en alle gronden tot aan de Doornstraat en de Zwaanstraat te Sijsele werden opgenomen. Het lezen van deze charter (16) waarbij op 3/12/1369 vierschare werd gehouden op het Kalkersgoed te Vijvekapelle, roept evenwel volgende bedenking op. Er wordt de volledige beschrijving gegeven van de nieuwe zijdeling, beginnende aan de "Kernemelkbrugge" op de Lieve. Waar deze brug zou gelegen hebben is mij een raadsel. Ook De Flou, Toponymie deel 7: een brug over de Lieve te Moerkerke, maakt me niets wijzer.

Enkele jaren later waren er betwistingen met de heerlijkheid van Sijsele, waardoor het gebied van ZODL andermaal uitgebreid werd door opneming van de landen ten zuiden van de Doornstraat (charter F van 12 juli 1373).

In 1418 waren er nogmaals betwistingen met de abdis van Sper­malie nopens 84 gemeten grond van de Warande van Spermalie (uithoek van het Maleveld). Opnieuw werd de abdis in het ongelijk gesteld (18).

Na de fusie van de Watering van de Broek en ZODL in 1387 werd De Broek ook verplicht een zijdeling aan te leggen om het achterwater te weren. Charter A geeft een volledige beschrijving van deze berm van aan de kerk van St.-Kruis tot aan de Maleleie, waar hij aansloot op de zijdeling van ZODL (19 en 19 bis). Hiervoor werd vierschare gehouden in de naam van de Watering van de Broek "bij de Gentse Lieve ter stede daar die olimeulne placht te staan".

Dit laatste roept toch weer enkele vragen op; immers voor zover mij bekend, was er een oliemolen in de omgeving van Damme, maar wel op de Reie naar Brugge (20). Heeft er ook een dergelijke molen gestaan op de Lieve, of werd hier de Reie bedoeld?

Ook met de abt van Zoetendale waren er moeilijkheden over de afwatering van de gronden van de abdij (21).

Zoals hoger reeds gezegd, kwam nadat het hoogtepunt van de transgressie voorbij was, het zuidelijk gedeelte van de overstroomde vlakte weer droog en kwam het gebied onder de Branddijk en de Dam weg onder de bevoegdheid van de Watering van Moerkerke. Het gebied ten noorden van deze dijken was dan volop aan herbedijking toe en na het aanleggen van de Polderdijk en de Brolozedijk kwam dit ook onder deze watering.

Tot het jaar 1200 wordt alleen aandacht geschonken aan het gebied ten zuiden van de Damweg Branddijk.

De Watering van de Broek had reeds zeer vroeg een afwateringssluis in de vestingen van Damme en had dus geen problemen door de natuurlijke uitspoelingen van de uitlopers van het Zwin (22). Overal trouwens vond het water zijn weg langs bestaande kreken naar het Zwin te Damme.

De aanleg van de Gentse Lieve rond 1260 (23) stelde het bestuur van de Watering ZODL voor een ernstig probleem. Immers door het graven van deze waterweg werd het gebied van de bestaande watering doorsneden en kon de afwatering nier meer zijn natuurlijke noordwaartse loop volgen. Bij vonnis van de vierschaar van Brugge van 13/7/1286 werd de stad Gent belast met het graven van een hoofdwatergang langs de zuidelijke berm van de Lieve, vanaf de abdij van Zoetendale tot in de vestingen van Damme; alsook met het maken van een uitwateringssluis aldaar (24). Alzo werd het water van het zuidelijk gedeelte gericht naar Damme en kwam, evenals dit van de Broek, daar in het Zwin terecht.

Ook het latere onderhoud viel ten laste van de stad Gent; en regelmatig moest er beroep gedaan worden op de vierschaar van Brugge om de stad Gent te dwingen de noodzakelijke onderhoudswerken uit te voeren (25).

Doch reeds zeer vroeg begon de verzanding van het Zwin, zodat de afwatering via Damme moeilijker werd. Vanaf 1350 zijn er regel­matig klachten over de gebrekkige waterafvoer via de haven van Damme.

Op dit ogenblik was het grootste deel van de Zwinvlakte opnieuw ingedijkt en was het Zwin herleid tot een kronkelende, tamelijk ondiepe, waterweg. In 1372, na veel discussies, besluit het bestuur van ZODL een nieuwe sluis aan te leggen in het Zwin, ten noorden van Damme in de nabijheid van de "Galge" of het "Gerechte" (26). Hiervoor werd vanuit de vroeger aangelegde hoofdwatergang op de zuidelijke kant van de Lieve, een duiker onder de Lieve gemaakt en een nieuwe watergang gedolven door de Watering van Sint-Katelijne.

Op 20/10/1372 werd door de vierschaar de toestemming gegeven (27). In deze charter zijn veel zaken niet duidelijk. Er werd vierschare gehouden op de Lieve ter "Beuterbrugge", (een plaats mij onbekend, nazicht bij de Flou geeft geen opheldering, gezien wordt gewezen naar hetzelfde charter). Ook de loop van de nieuwe watergang is onduidelijk: "het maken van een nieuwe watergang met een rebus onder de bodem van de Lieve, lopende naar 't oosten door Sint. Katelijne en door de dijk waar de zieke lieden wonen (28) tot aan de kreek "de Gentse Kille" waar een sluis zou gebouwd worden".

Maar de verzanding van het Zwin ging in snel tempo verder (29) en belemmerde ook spoedig de afwatering in de sluis aan de Galge, zodat de moeilijkheden slechts voor korte tijd waren opgelost. Het bestuur van ZODL was thans van oordeel dat alleen een nieuwe sluis bij Brungeers, nabij de stad Sluis, een goede oplossing voor de afwatering kon brengen. Op dat ogenblik had de Watering van Lapscheure, samen met NODL reeds een sluis bij Brungeers. Hiervoor diende evenwel een volledig nieuwe waterloop gegraven vanuit de Hoofdwatergang aan de zuidkant van de Lieve, met een conduit onder de Lieve, en dwars door de Wateringen van Sint.-Katelijne, NODL en Lapscheure; en dit kon alleen mits machtiging verleend door het Brugse Vrije op verzoek van de vragende partij en na alle partijen te hebben gehoord: "Dat wel wet ende usagie ware ten Lande vanden Vrijen dat, zo waar enige wateringe ligt verblend, verstopt, onmachtig en onvermogend is te lozene haar verse water te zeewaarts uit, dat de ingelanden van der voorzijde wateringen mogende ende machtig waren ende zijn te verkrijgen watergangen zeewaarts uit, en dat dit staat en behoort ter kennissen van schepenen van den Lande van den Vrije" (30).

Bij vonnis van de vierschaar van ’t Vrije d.d. 16/3/1387 werd de Watering ZODL gemachtigd die watergang aan te leggen. Dit nieuw vonnis geeft een volledige beschrijving van de aan te leggen watergang vanaf het conduit onder de Lieve tot aan Brungeers, met zijn lengte, breedte, aangelegde dijken, overbruggingen. Een fotokopie van een authentiek afschrift van Notaris .N.N. uit 1789 is in mijn bezit; deze akte alleen al is een studie overwaard (31).

Om deze watergang aan te leggen dienden de nodige onteigeningen uitgevoerd door beëdigde schatters of prijzers. Zowel door het Ambacht van Oostkerke als door Moerkerke werden dezen aangesteld; en reeds op 1/5/1388 hadden zij hun werk voltooid (32 en 33). Over de ganse lengte werd per eigenaar de oppervlakte en de toegekende onteigeningsvergoeding vermeld en deze charters kunnen dus ook hun belang hebben voor familievorsers. Voor de oorspronkelijke loop van deze Hoofdwatergang kunnen wij verwijzen naar de reeds aangehaalde kaart van het Brugse Vrije door Poubus, waar de uitmondig bij Brungeers goed op aangeduid staat. De latere kaarten en plannen daarentegen geven deze waterloop weer met de uitmondingssluizen zoals deze voorkwamen na de strategische overstromingen van 1583 (33).

Intussen had ook de stad Gent de officiële toestemming gegeven om het conduit onder de Lieve te maken (34 chater S).

Daar de Watering van de Broek met hetzelfde afwateringsprobleem te kampen had te Damme, deden zij bij het magistraat van het Vrije een aanvraag om ook in de nieuwe geplande waterweg te lozen. Door de vierschare van 't Vrije op 19/10/1387 werd de overeenkomst tussen de Watering van de Broek en die van ZODL bekrachtigd (35). Deze overeenkomst behelsde o.a. de volgende punten:

De Broek zal op zijn kosten een nieuwe watergang delven en in de toekomst onderhouden, van aan de Maleleie door het gebied van ZODL tot aan 't conduit te Boonhoeke, om ' t water van zijn polder af te voeren.

De nieuwe hoofdwatergang van aan ' t conduit zal op gemeenschapppelijke kosten worden gegraven en onderhouden."

Wanneer deze hoofdwatergang en de sluis te Brugeers klaar kwamen, kon niet met zekerheid achterhaald worden; in ieder geval was dit voor 1396. Immers bij vonnis d.d. 1/12/1396 werden enige gebreken aan de uitvoering vastgesteld en werd aan de aannemer Gillis Rapé een boete van 63 pond opgelegd (36).

Dat het daarom nog niet onmiddellijk gesmeerd liep na de fusie tussen de Broek en ZODL getuigen enkele akten (37).

In 1416 diende de Watering van de Broek verplicht te worden de in de overeenkomst van 19/10/1387 voorziene afvoerader doorheen het gebied van ZODL, op zijn kosten te delven. Tot dan toe stortte de Broek gewoonweg in de kreken rond Bonem, waar het verder zijn weg vond naar ’t conduit. Verder werd de Broek verplicht zijn ge­bied te beschermen tegen de achter waters door het aanleggen van een berm.

Het blijkt uit diverse stukken dat de nieuwe Hoofdwatergang van bij de aanvang ruime voldoening schonk; en reeds in 1401 vroeg de Watering van Stampershoeke of Sint-Katelijne om ook haar water in het geleed te mogen brengen. Immers deze watering had zijn waterloop en sluis doorheen de Sluis Dijk, via een oude Zwinkreek tot in het Zwin; doch wegens de toenemende verzanding was de waterafvoer praktisch onmogelijk geworden (38). Reeds in 1369 - dus voor het graven van het Groot Geleed van ZODL had de Watering van Stampershoeke gevraagd aan de Watering van Lapscheure en deze van Moerkerke NODL, via hun gebied en de sluis te Brungeers te mogen afvoeren. Doch deze aanvraag werd niet gunstig aanvaard.

Nu, in 1401, bij een nieuwe aanvraag, thans aan ZODL en de Broek, had het bestuur van Stampershoeke meer geluk en bij vonnis van 15/3/1401 (39) werd toelating gegeven om een verbinding tussen hun watergang en de nieuw gedolven Hoofdwatergang van ZODL te maken, mits pro rata deelname in de onderhoudskosten. Op de plaats waar de verbinding werd verwezenlijkt, lagen beide waterlopen maar 100 meter van elkaar. Deze verbinding bestaat thans nog langs het geleed halfweg de Sluise Dijk en de Leopoldsvaart.

Ingevolge vonnis van 15/3/1539 werd Stampershoeke ook verplicht tot pro rata deelname in de onderhoudskosten van ' t conduit onder de Lieve en van dan af kon men gewagen van een feitelijke fusie tussen deze drie Polders, in de meeste documenten nadien aangehaald als "Zuid-over-de-Lieve in ' t Gemene".

Door het aanleggen van dit geleed met een sluis bij Brungeers, was het afwateringsprobleem van deze drie polders voor lange tijd opgelost en zou eerst de dijkdoorbraak bij Brungeers en de strategische overstromingen van 1583, heel dit systeem verstoren (40).

Dit voor wat betreft de waterwegen ten zuiden van de Lieve.

De Maleleie wordt in onderhavige studie niet ten gronde besproken. Reeds vroeg had de Maleleie zijn afwatering via de vestingen van Damme. Voor zover kon worden nagegaan, werden nooit akkoorden gesloten met de Broek of met ZODL; doch vanaf 1400 werd het water via 't conduit te Boonhoeke langs het Groot Geleed afgevoerd (41). Regelmatig werden wel processen gevoerd over het water van de Maleleie dat zich "in ' t wilde weg" in het gebied van Zuid-over-de-Lieve stortte. (Er schijnt een interessant archief over de Maleleie en het Maleveld te bestaan. Graag meer inlichtingen hierover).

Zoals hoger reeds gezegd, hadden de Wateringen van Lapscheure en van NODL reeds voor 1387 een sluis te Brungeers. Deze sluis lag er zeker al in 1369, aangezien in dit jaar de Watering van Sint Katelijne een aanvraag deed om langs daar te mogen lozen. Volgens Roger Crois zou de sluis daar aangelegd zijn rond 1329, doch dit kon niet gestaafd worden. Op de kaart van Pourbus zijn beide sluizen bij Brungeers goed waar te nemen, respectievelijk aangeduid met Zuid over Leye en Noord over Leye.

Het gebied van de Wateringen van Lapscheure en van NODL was langs boven begrensd door de Sluise Dijk. De Watering van Lap­scheure was een conglomeraat van meerdere kleine polderkens; en eerst rond 1600 zal er spraak zijn van de Sint-Jobs polder.

In tegenstelling met het gebied van ZODL in 't Gemene, die een volledig nieuwe watergang had te delven vanaf het conduit te Boonhoeke tot aan Brungeers, beschikten de Wateringen van Lap­scheure en van NODL hoofdzakelijk over bestaande kreken van het vroegere Zwin en ze hadden dus grotendeels een natuurlijk afwateringssysteem. Via deze grotendeels natuurlijke afvoeraders kon het water gemakkelijk afgevoerd worden.

Rest nog het gebied ten noorden van de Lieve, links en boven begrensd door voornoemde polders en rechts door de Bewestereede, namelijk de Maldegemse Polder. Het oude polderke bij Middelburg, als deel van de Bewestereede, kwam slechts in 1650 onder het bestuur van de Maldegemse Polder en blijft voorlopig buiten beschouwing. Over de Bewestereede wordt hier en verder niet gehandeld, uitzondering gemaakt voor een klein gedeelte tussen de Lieve, het Middelburgs Vaardeke en de dijk vanaf het Kasteel van Middelburg naar Leeskens toe. Dit gedeelte was eerst bekend als het Oude Polderke. Thans heet het "Gravinne", omdat dit polderke rond 1627 was herbedijkt op kosten van de Gravin van Middelburg.

De Maldegemse Polder voerde zijn water af via talrijke natuur­lijke kreken, scheuren en vlieten tot in de hoofdwatergang van de Watering van Lapscheure. Op de kaart van Pourbus zijn deze kreken en watergangen duidelijk te zien. Ook op de kaart van Lanceloot Blondeel is de toestand der waterwegen goed weergegeven (42). Er kan ook verwezen worden naar detailopnamen van de kaart van ‘t Brugse Vrije in "Het Landschap in Vlaanderen" van Prof. A. Verhulst waar op blz. 35 en 63 het beschouwde gebied voorkomt met een duidelijke weergave van kreken en watergangen.

Het gebied rond de thans nog bekende "Moerkerkse Put" was een groot krekengebied, met een uitloper noordwaarts tot in de hoofdkreek van NODL en een andere oostwaarts, welke later bij de overstroming van 1583 met het ontstaan van het Lapscheurse Gat, verder zou uitgeschuurd worden en bekend blijven als het Klein Haringsgat.

Dit was de toestand tot 1583. Over de kleine polderkens gewonnen op het Zwin en gelegen ten noorden van de Sluise Dijk, wordt niet verder gesproken; immers bij de inpoldering behielden al deze polderkens een gemakkelijke en natuurlijke lozing in de Zoute Vaart.

In het jaar 1583 werd ingevolge de oorlogstoestand, de dijk van de Zoute Vaart of het Zwin bij Brungeers doorgestoken door de verdedigingstroepen van de stad Sluis; en hierdoor werden grote delen van Lapscheure, Moerkerke en Middelburg onder water gezet.

Mede daardoor werd het Lapscheurse Gat gespoeld vanaf Brungeers in de bedding van de waterloop van NODL en verder in de oude kreken van aan de oude kerk van Lapscheure zuidwaarts tot in de omgeving van Middelburg.

Het Lapscheurse Gat (43) bij het ontstaan een zeer brede uitgespoelde stroom, bleef nog lange jaren een kronkelende watergeul met verschillende zijarmen, waaronder de voornaamste bekend bleven als: het Groot Haringsgat, het Klein Haringsgat en het Bokkengat. Eerst later werd overgegaan tot herindijking.

Door deze overstroming waren zowel de Wateringen van ZODL in ' t Gemene (de Broek, ZODL en Stampershoeke) als deze van Lapscheure en van NODL en de Maldegemse Polder, hun sluizen bij Brungeers  kwijt. Zette de overstroming tijdens de jaren 1583-1600 veel landerijen onder water, terwijl ook de achterop liggende gebieden door zoet water overstroomd raakten, dit mede door bepaalde militaire ingrepen (44), toch was het nieuwgevormde Lapscheurse Gat achteraf een ideale afvoerweg voor het water.

Daar de Watering ZODL in 't Gemene moest zorgen voor de waterafvoer van een belangrijk achterland, zo liet zich de nood aan een goede sluis spoedig gevoelen. Intussen werd rond 1604 het St. Jobs fort gebouwd (45) aan de Zoute Vaart; en in de onmiddellijke omgeving werd een nieuwe sluis gemaakt met een afleidingskanaal (genoemd "het canaal") tussen de vroegere waterweg naar Brungeers en de nieuwe sluis.

Ook de Wateringen van Lapscheure en van NODL dolven een nieu­we verbindingsweg tussen hun vroegere hoofdwatergang en de watergang van ZODL. Zo hadden deze 5 wateringen vanaf 1605 een gemeenschappelijke sluis met twee kokers uitlozend in de Zoute Vaart bij het Fort Sint-Job.

Intussen werd in 1611 de St.-Pietersdijk (46) aangelegd tussen de oude kerk van Lapscheure en de Polderdijk, waardoor, benevens de Maldegemse Polder, enkele kleine polderkens beneden de St.-Pietersdijk en boven de Brolozen- en de Maldegemse Polderdijk van hun vroegere lozingspunt via de sluis van Lapscheure, waren afgesloten. Het Lapscheurse Gat, dat toen nog een brede kreek was, zorgde evenwel voor een goede afwatering; immers de verschillende zijarmen waren evenveel lozingspunten. Gedurende vele jaren gaf dit echter aanleiding tot overstromingen.

De vijf polderkens in Lapscheure, afgescheiden na het aanleggen van de St.-Pietersdijk en genaamd Sint-Pieters Dyckagie (47) hadden twee rechtstreekse lozingspunten. Op dat ogenblik was de middeleeuwse Spermaliepolder nog grotendeels door het Lapscheurse Gat ingenomen (48) en werd maar rond 1681 opnieuw uit gedijkt (door de dijkbreuk van 26/1/1682 kwam dit polderke andermaal onder water).

Na de overstroming van 1583 kwam de vroegere Maldegemse Polder benoorden de weg Aardenburg-Brugge, met een oppervlakte van 656 gemeten (49) en de Maldegemse Polder bezuiden de Bruggeweg met 642 gemeten.

De vroegere waterlopen en kreken werden door de overstroming van 1583 uitgeschuurd tot diepe zijarmen van het Lapscheurse Gat, namelijk het Groot Haringsgat, het Klein Haringsgat en het Bokkengat (50). Op de kaart van Jan Sappaert van 1659 komen deze kreken voor, evenals de in 1651 aangelegde Zeedijk. Gezien al deze zijarmen ook onderhevig waren aan ebbe en vloed, werden zij spoedig bedijkt. De Maldegemse polders hadden geen eigenlijke sluis, zodat er regelmatig overstromingen waren.

In 1650/51 werd op last van de Raad van Vlaanderen de Zeedijk aangelegd langs de westkant van het Lapscheurse Gat. In de rekening van de Maldegemse Polder, afgesloten op 28/5/1657, wordt er gezegd dat de polder veel schade heeft geleden van de zware storm en de dijkbreuk van 4/10/1650 en dat de werken aan de Zeedijk op last van de hogere bestuursoverheid werden aangevangen in de winter van 1650. Daar vernemen we ook dat de aanleg van de Zeedijk 4833 ponden heeft gekost, die verhaald werden op de polder bij rekwest van 26/5/1654 en waarover jarenlang werd getwist, tot uiteindelijk de kosten door het Brugse Vrije werden gedragen. De Zeedijk tussen het Fort Sint-Donaas en de oude kerk van Lapscheure, kwam iets vroeger klaar.

Bood de aanleg van een dijk langs het Lapscheurse Gat, ten noorden van de Sint-Pietersdijk niets dan voordelen, anders was voor de polders beneden de Sint-Pietersdijk. Immers door het aanleggen van de Zeedijk tussen de oude kerk van Lapscheure en Middelburg, werden de bestaande zijarmen gedempt, waardoor het overstromingsgevaar wel aanzienlijk verminderde, maar waardoor ook de natuurlijke lozingspunten werden uitgeschakeld, zodat een sluis diende gebouwd.

Voor de 5 polderkens van Lapscheure - de Sint-Pietersdyckagie -  werd het probleem gemakkelijk opgelost. Er werd een duiker gelegd onder de Sint-Pietersdijk op de plaats waar de afvoer geschiedde vóór 1583 (51) en er werd voor een oppervlakte van 521 gemeten een jaarlijks suatiegeld betaald aan de Sint-Jobs polder.

Vanaf 1650 kwamen de Maldegemse Polders benoorden- en bezuiden de Bruggeweg onder een bestuur en werd ook het Oude Polderke te Middelburg, als deel van de Bewestereede, in de polder opgenomen; en zo was de Maldegemse Polder langs onder begrensd door de Lieve, ten westen door de dijk van NODL en ten oosten door de Zeedijk.

Op te merken is dat langs het Lapscheurse Gat nog kleine gebiedsdelen lagen van de Bewestereede polder, welke dan ook onder de Maldegemse Polder kwamen.

Zoals blijkt uit de rekening van 1653 werd er in juni 1650 overgegaan tot de aanbesteding van de sluis (52), maar nadere gegevens over het project en de kostprijs konden niet gevonden wor­den.

In februari 1650 was er een zware stormvloed geweest met dijkbreuken, waardoor de kreken zeer uitgespoeld waren en er veel land verloren gegaan was, zodat een nieuwe "beterdinge" nodig was ("door het vallen van de kreken, men de preciese grootte niet meer kan bepalen daar de beginnen gebroken of gespleten zijn". Deze sluis bleef in werking tot 30 juli 1706, toen zij ingevolge gebrek aan onderhoud, en het toeslijken van het Lapscheurse Gat tussen de sluis en Middelburg, kwam in te vallen. Ook het leggen van een dwarsdijk in het Lapscheurse Gat in 1700 (53) bij de indijking van het Papenpolderke, ontnam veel achterwater waardoor de verslijking nog sneller toenam.

Het aanleggen van de Zeedijk in 1650/51 bood evenwel geen volstrekte zekerheid, Zoals de rekeningen doen blijken waren er regelmatig overstromingen en diende de Zeedijk menigmaal hersteld en verhoogd te worden.

Nu bekijken we weerom het gebied ten noorden van de Sint- Pietersdijk. Zoals hoger gezegd, hadden de 5 Wateringen (ZODL,

NODL, de Broek, Stampershoeke en St.-Job) rond 1605 een nieuwe  sluis gelegd in de Zoute Vaart en de afwatering langs daar geschiedde normaal tot in 1641 (54). In dat jaar diende deze sluis verlaten te worden ingevolge militaire verdedigingswerken en het leggen van een dam verderop in de Zoute Vaart. Deze gegevens werden genoteerd uit een verslag opgemaakt in 1830 ter gelegenheid van de verdeling van de baten van de 6 polders en waarin verwezen wordt naar het archief van de Sint-Jobs polder van 1658. Jammer genoeg is het archief van de Sint-Jobs polder zoek geraakt. Er werd een nieuwe sluis met twee kokers gelegd in het Lapscheurse Gat ongeveer 70 meter links van de plaats waar de huidige Blauwe Sluis gelegen is(55)

Ingevolge een geweldige stormvloed van 9/9/1658 werd deze  laatste sluis weggespoeld en gans het omliggende gebied onder wa­ter gezet. In plaats van met vereende krachten de heropbouw van de sluis aan te vatten, begonnen de polderbesturen te bakkeleien over de meest gunstige plaats voor het aanleggen van een nieuwe sluis. Zoveel hoofden, zoveel zinnen! De Wateringen van ZODL,

De Broek, Stampershoeke, t.t.z. ZODL in ’t Gemene, waren van oordeel dat een sluis in de Zoute Vaart voordeliger zou uitvallen en minder riskant; terwijl St.-Job en NODL voorstanders waren van de aanleg in de onmiddellijke nabijheid van de ingespoelde sluis in het Lapscheurse Gat. Beide groepen bleven op hun standpunt, met als gevolg: opnieuw twee sluizen, een in de Zoute Vaart met twee kokers, en een in het Lapscheurse Gat met een koker (56). Zo was aan de in 1605 ontstane fusie van de 5 polders een onverwacht einde gekomen. En deze toestand zou ongewijzigd blijven tot in 1746, wanneer de Blauwe Sluis werd aangelegd.

Voor het zover kwam, hadden al deze polders nog veel afwateringsproblemen gekend. Immers rond de jaren 1725 begon de Zoute Vaart vanaf het vroegere Fort Sint-Job, toe te slikken, waardoor de afwatering grotelijks belemmerd werd en er regelmatig wateroverlast was. Al het water kwam toe in de omgeving van de huidige Blauwe Sluis en zo stroomde het water van ZODL regelmatig in de watergang van Sint-Job, waardoor erge twisten ontstonden. Intussen had het gebied beneden de Sint-Pietersdijk veel moeilijkheden door het verslijken van het Lapscheurse Gat, wat onrechtstreeks aanleiding was tot veel voorkomende overstromingen en dijkbreuken.

Ingevolge de stormvloed van 26/1/1682 was de sluis van de "Vijf Polderkens in Lapscheure" weggespoeld; en had ook de Maldegemse " Polder van dit tempeest veel schade geleden. Dit was de aanleiding tot de fusie van deze polders, zodat de Nieuwe Maldegemse Polder nu 1764 gemet groot was en de noordgrens ervan tot tegen de Sint-Pietersdijk kwam (57).

Ook had de Watering ZODL rond 1640 een tweede duiker onder de Lieve gelegd bij Leeskens (58) om een deel van het water dat moeilijk via het conduit bij Boonhoeke afgevoerd werd, op een veel kortere en gemakkelijker manier in het Lapscheurse Gat te brengen. Immers door de voortdurende overstromingen bereikten uitlopers van het Lapscheurse Gat rond 1600 bijna de bermen van de Lieve; zodat het leggen van een tweede duiker onder de Lieve door ZODL een relatief kleine kost was. Een groot deel van het gebied vanaf Sarepta en Scheewege te Moerkerke, het Eyby en Zoetendale te Maldegem, konden langs daar lozen (59). Ingevolge Latere akkoorden kwamen daar nog bij: een deel van Vake Moerassen en Maldegem-Donk.

Het aanleggen van de Zeedijk in 1650/51 en het afsluiten van het zogenaamde Bokkengat bij Middelburg (kreek thans grotendeel opgevuld en gebruikt als stort) beroofde ZODL van zijn kosteloos lozingspunt. De Maldegemse Polder had in 1650 zijn nieuwe sluis aangelegd, maar ZODL bleef maar verder de waterafvoer verzekeren via de sluis van de Maldegemse Polder niettegenstaande de vele opmerkingen door deze laatste polder gemaakt. En eerst op 21/7/1671 werd tussen beide besturen een akkoord bereikt waarbij ZODL een jaarlijks suatiegeld verschuldigd was (60).

Doch ook voor de Maldegemse Polder kwamen slechte tijden. Op 30 juli 1706 stortte de sluis van de polder in en was het Lapscheurse Gat reeds zodanig opgeslijkt dat het nutteloos was daar een nieuwe sluis te leggen. Waarschijnlijk had het polderbestuur deze toestand reeds enkele jaren zien aankomen, want onmiddellijk werd contact opgenomen met de Sint-Jobs polder en reeds op 11 augustus 1706 werd overgegaan tot de aanbesteding van een nieuwe waterweg , vertrekkende van de ingevallen sluis en lopende tot aan de Sint- Pietersdijk en vandaar in de afwatering van Sint-Job. Hiervoor werd grotendeels gebruik gemaakt van de afvoerwatergang die bestond voor 1583.

Ter illustratie enkele losse notities uit de rekening 1705/06 van de Maldegemse Polder:

  • voorts alzo dat op 30 juli 1706 de Zeesluis van deze polder is komen in te vallen en de Zeedijk is ingestort en dat daarom besteed zijn geworden diverse nieuwe waterlopen en heulen om de waters van deze polder te brengen in zeesluis van de St.-Jobs polder (blz. 8).
  • betaald aan Jan Senesael 26 pond over zijn werk van 30/7 tot 8/8/1706 voor het vullen van de Maldegemse Sluis, de Zoute Sluisvliet en het herstellen van de ingestorte dijk (blz. 11).
  • op 11/8/1706 aanbesteding van de nieuwe watergang en het maken van een conduit onder de Sint-Pietersdijk (blz.12).
  • betaald aan de weduwe Spyckers over de levering van brandewijn op 30 en 31 juli en 1 augustus 1706 aan de werklieden werkende aan de ingevallen zeesluis en het maken van een vingerling vóór de in­gevallen sluis (blz. 19).

In 1707 was de toestand dus weer zoals vóór 1583, namelijk twee groepen polders met elk zijn afwateringssluis. Zoals hoger reeds aangehaald, begon de sluis in de Zoute Vaart vanaf 1725 af ernstig op te slijken en werd door het bestuur van ZODL regelmatig aangedrongen bij de overige wateringen om een nieuwe gemeenschappelijke sluis te bouwen op de plaats door de zes polders als het meest geschikt aangewezen. Dat zou de Blauwe Sluis worden.

Er verliep evenwel een lange tijd met besprekingen, plannen en uitvoering; en het was eerst op 14/11/1744 dat het ontwerp van unie tussen de Zes Wateringen tot stand kwam; ontwerp dat nog gewijzigd en aangevuld werd bij beslissing van 28/6/1745. Dit werd goedgekeurd door het magistraat van het Brugse Vrije op 18/3/1746 (58).

Deze akte van unie voorzag onder andere dat de Zes Wateringen een gemeenschappelijke sluis zouden leggen in de onmiddellijke nabijheid van de bestaande sluis van Sint-Job in het Lapscheurse Gat. De kosten zouden pro rata schatbare oppervlakte worden verdeeld, met dien verstande dat de Watering van Sint-Job maar moest tussen komen voor 1/3 van zijn geschot (per drie gemeten een).

Het lijkt ons wel interessant de schatbare oppervlakte per polder op te geven  :

-  Zuid-over-de-Lieve

4.100 gemeten of 1,814 ha.

-  Noord-over-de-Lieve

1.640 gemeten of 730 ha.

-  De Broek

1.805 gemeten of 798 ha.

-  Stampershoeke

   660 gemeten of 292 ha.

-  De Maldegemse Polder

1.764 gemeten of 781 ha.

-  Sint.-Jobs polder

1.846 gemeten of 817 ha.

Totaal

11.818            of 5228 ha

 

De plannen van de Blauwe Sluis werden opgemaakt door ingenieur Pieter Leguillon. De openbare aanbestedingen grepen plaats vanaf 29/4/1746. De werken werden voltooid vóór 15/5/1747, want op deze dag werden de niet verbruikte materialen evenals de loods openbaar verkocht; dat bracht samen 76 pond op.

In totaal werd voor de aanleg van de nieuwe zeesluis 4.928 pond betaald aan verschillende aannemers. Hiervoor werden leningen aangegaan voor een globaal bedrag van 4.881 pond. Op 26/6/1747 werden de bruikbare materialen van de oude sluizen openbaar verkocht , wat nog eens 211 pond opbracht.

Dat de bouw van de Blauwe Sluis niet zonder moeilijkheden ver­liep, is gemakkelijk te raden. Gans het verloop van deze werken met uitbetalingen aan de aannemers, geldleningen, betwistingen, bijkomende werken, enz. kan goed gevolgd worden bij het lezen van de eerste rekening van de Zes Geünieerde Wateringen over de jaren 1746 tot 1749 (59).

Zoals in 1605 was er opnieuw een overeenkomst tussen de Zes Polders. Van een eigenlijke fusie was er evenwel geen sprake.

Daar waar iedere polder zelfstandig bleef voor wat zijn gebied betrof, voorzag artikel 2 van de akte van unie de oprichting van een bijkomende administratie genaamd "De Zes Verenigde Wateringen in het Oosten". Deze nieuwe administratie had een afzonderlijk bestuur, een eigen ontvanger griffier en een eigen sluismeester.

Het had als taak het onderhoud van de nieuwe sluis en de gemeenschappelijke waterlopen. Jaarlijks dienden de zes afzonderlijke wateringen belangrijke bedragen aan deze administratie te storten, voor het delgen van leningen en interesten.

Eindelijk hadden de Zes Wateringen opnieuw een gemeenschappelijke zeesluis van twee kokers, zoals die thans nog grotendeels bewaard is en bekend onder de naam Blauwe Sluis. Voor de sluis was er een grote boezem waar al het water kon opgevangen worden om via de sluis in het Lapscheurse Gat en vandaar door de Pas-Sluis in  ‘t Zwin bij de stad Sluis, naar zee te worden geleid.

Deze toestand bleef zo tot in 1831. Regelmatig werd suatiegeld betaald voor de afvoer van water door de Pas-Sluis. Slechts eenmaal schijnen er moeilijkheden gerezen te zijn rond 1785, toen een ontwerp gemaakt werd om het water via de nieuwe Hazegraspoldersluis af te voeren (60). Er waren toen tijdelijk moeilijkheden tussen het Oostenrijks bestuur van Jozef II en Noord-Nederland bij de opheffing van het Barrière Traktaak. Voor zover kon worden nagegaan, werd het water normaal afgevoerd door de Pas-Sluis. Het plan om langs de Hazegrassluis af te wateren voorzag ook, volgens een kaart van 1785 getekend door Laurenz en Dhauw, in de aanleg van een nieuwe waterloop beginnende aan het geleed ZODL bij het oude Fort Sint-Job, tot aan het gedemolierde Fort Izabella te Knokke, en vandaar naar de zeesluis van het Hazegras, tot het afleiden van de wateren van Lapscheure, Moerkerke, Damme en Sint-Kruis.

Dit plan geeft het ontwerp van de waterweg met de nodige onteigeningen.

Het zou slechts uitgevoerd worden in 1831. Immers na de afscheuring van België lieten de Nederlanders vanaf 1831 het water niet meer door en zij maakten tevens gebruik van ebbe en vloed om water via de Pas-Sluis in de Zoute Vaart te stuwen.

De Blauwe Sluis diende afgesloten en versterkt te worden, om het zoute water tegen te houden. Door het bestuur van de Zes Geünieerde Wateringen moesten dringende maatregelen getroffen worden om de waterafvoer zo goed mogelijk langs andere wegen te laten geschieden. Verschillende werken werden uitgevoerd om het water via de Damse Vaart en de Vaart naar Oostende in zee te krijgen(62). Verschillende sluizen op de Damse Vaart worden aangeduid op de kaart van Groot Reigaersvliet door Drubbel in I838. Tevens werden ook de werken uitgevoerd welke reeds in 1785 gepland waren voor de waterafvoer via de Hazegrassluis (63).

Deze werken werden door het bestuur van de Zes Verenigde Wa­teringen uitgevoerd en bekostigd. Ter illustratie de voornaamste werken met het woordelijk relaas, gehaald uit de rekening 1831-­1832 (64): "Uitvoeren van buitengewone werken bestaande in nieuwe bedelvingen, maken van nieuwe sluizen en dijken langs en in de vaart bij het Fort Sint-Donaas, te Lapscheure, te Hoeke, te Oostkerke en te Damme om de wateren van deze zes polders te brengen  naar de Hazegrassluis of langs Brugge naar Oostende om reden dat de gewone lossing der zelve door de Blauwe Sluis te Lapscheure is benomen te Sluis door de tijdsomstandigheden".

Al deze werken werden met eigen middelen bekostigd en hiervoor werd een uitzonderlijk bijkomend geschot geïnd van 20 ct. Nederlands per bunder (=ha) in 1831 en van 45 ct. in 1832; hetzij in totaal 3.398 gulden. Verder werd in de buitengewone algemene vergadering van 21/11/1837 nogmaals een extra geschot gestemd van 68 ct. per bunder, het zij 3.867 gulden, nodig voor de betaling van de aflossing en de intresten der leningen aangegaan voor deze onvoorziene werken als:

  • het leggen van twee sluizen en dijken aan de Sluise Vaart om het water te leiden naar het Hazegras of naar Oostende: 3.254 gulden
  • het maken en plaatsen van een houten schof met schofbalken aan de stenen brug bij het Fort Sint-Donaas voor het ophouden van het zeewater in de Zoute Vaart: 154 gulden
  • het maken en plaatsen van een houten sluis met dubbelschoven in het midden van de dwarsdijk die ligt in de Sluise Vaart bij Oostkerke om de wateren van Moerkerke en Lapscheure te leiden naar Oostende: 1.800 gulden
  • speciale uitgave voor het onderhoud van het Verloren Einde tussen Damme en Oostkerke (Bekaf) en voor het ophogen van de bermen aan Bekaf en het vermaken van de aldaar doorgebroken dijk, dit tot het voorkomen van overstromingen ingevolge de massale watertoevoer langs de Gentse Lieve in het Verloren Einde.

Al deze werken, te veel om ze hier volledig op te sommen, werden door de directie van de Zes Geünieerde Wateringen bekostigd, maar achteraf door de Belgische Staat terugbetaald. Dit wordt in de rekening van 1833/34 vermeld: ontvangen 10.380 Fr. De uitvoering van deze werken is al een studie op zichzelf overwaard, zodat hier vluchtig wordt overgegaan. Deze gegevens hierover werden genoteerd uit de rekening 1831/32 (64).

Doch al deze middelen, hoe goed ook bedoeld, konden niet beletten dat er ieder winter veel wateroverlast was, schadelijk voor de teelten en oorzaak van veel ziekten. De toestand was werkelijk rampspoedig.

Reeds in 1833 werden plannen gemaakt voor het delven van een aflossingskanaal van Zelzate naar de zee; doch eerst in 1847 kwam dit kanaal, de Leopoldsvaart tot stand. Hiervoor kan verwezen wor­den naar het leerrijk artikel van Dr. Jos Desmet in Rond de Poldertorens (65). Door het graven van de Leopoldsvaart was de Blauwe Sluis nutteloos geworden (66).

Iedere polder diende op zijn kosten een afwateringssluis te maken in de dijk van de Leopoldsvaart. Bij besluit van de gouverneur van West-Vlaanderen dd. 21/7/1847 werd een algemene vergadering gehouden waarop alle wateringbesturen werden uitgenodigd en waarop door deskundigen de kostenberaming per polder werd medegedeeld.

Alle sluizen werden in 1848 aanbesteed en met bekwame spoed voltooid (67). Voor de Watering ZODL was dit geen probleem gezien de Hoofdwatergang door de Leopoldsvaart werd doorsneden: met een kleine doorsteek van de linker dijk van de vaart, kon het wa­ter beter dan vroeger geloosd worden.

Ook de Watering van De Broek voerde zijn water nog via ZODL naar de vaart en eerst na het doortrekken van het Zwinvaartje tot in de Leopoldsvaart, kon rechtstreeks geloosd worden te Damme. De Watering van Stamperhoeke bouwde eveneens een sluis in de linkeroever van de vaart op een 100 meter afstand van deze van Z0DL. Gemakkelijker en minder kostelijk ware geweest, een verbinding te delven naar het geleed van ZODL even voor de monding in de vaart. Maar ja, ieder bestuur bleef liever baas in eigen huis.

Het gebied van NODL evenals haar hoofdwatergang, werd door het graven van de Leopoldsvaart doormidden gesneden. Aan weerszijden van de vaart werd een sluis gebouwd. Voor het gedeelte ten zuiden van de vaart, kant Moerkerke-dorp, gaf dit geen moeilijkheden. An­ders was het evenwel voor het noordelijk deel waar verschillende watergangen dienden uitgediept om het water in de richting van de vaart af te leiden.

Was het graven van de Leopoldvaart zeer nuttig voor deze vier wateringen, het graven van het Schipdonkkanaal in 1855 stelde hen daarentegen voor zware financiële en technische problemen. Immers dit kanaal kwam aan de zuidelijke kant vlak naast het Leopoldkanaal, en voor de afwatering naar hun sluis in de Leopoldvaart diende telkens een duiker gelegd onder de Schipdonksvaart.

Voor de twee polders gelegen ten noorden van de Leopoldvaart, waar het water van oudsher richting Sluis werd afgevoerd en nu in tegengestelde richting diende geleid te worden, stelden de problemen zich veel scherper. Voor de Maldegemse Polder kon dit relatief gemakkelijk worden opgelost; immers ter hoogte van Leeskens had ZODL vroeger een conduit onder de Lieve om een gedeelte van zijn water af te voeren en deze polder onderhield ook het geleed tussen de Lieve en de Waterpolderstraat. Het volstond deze watergang 60 centimeter uit te diepen om het water naar de vaart te leiden (68).

De Sint-Jobs polder had het zeer moeilijk om het water in tegen­gestelde richting naar de Leopoldvaart te brengen; we mogen niet vergeten dat alle bestaande watergangen van alle de Zes Polders vroeger gericht waren naar de Blauwe Sluis, waar een natuurlijk lage waterboezem lag. Eerst na verloop van lange jaren, door het uitdiepen van bepaalde waterlopen en het laten aanslijken van andere watergangen, kon de toestand verbeterd worden. Nu nog staan de lage weiden in de omgeving van Fletterdam, Platte Kreek en Blauwe Sluis bij natte winters onder water (69).

Met het graven van de Leopoldvaart kwam een voortijdig einde aan de Blauwe Sluis. Deze sluis, een monument van bouwkundige constructie, was gemaakt om eeuwen van dienst te zijn. In 1850, toen de Zes Polders hun waterafvoer in eigen beheer hadden verzekerd, en toen werd overgegaan tot vereffening van de algemene administratie der Zes Wateringen, was de Blauwe Sluis nog niet volledig afbetaald. De sluis werd dan, na gezamenlijke delging van de resterende schulden, door de Sint-Jobs polder voor een symbolisch bedrag overgenomen.

De Blauwe Sluis ligt er treurende en verlaten bij en de tand des tijds doet zijn werk. Gelukkig werd bij decreet van 30 juli 1976 de Blauwe Sluis als monument erkend en zal hopelijk eerlang met overheidssubsidies kunnen gerestaureerd worden. Gelukkig werd de Blauwe Sluis, door te worden opgenomen in de "Smokkelroute" uit de vergeethoek gehaald. 

Op het ogenblik van de vereffening van de gemeenschappelijke administratie der Zes Verenigde Wateringen in het Oosten, werd er andermaal ernstig overleg gepleegd om tot een volledige fusie tussen de zes besturen te komen, maar de standpunten en de eigenbelangen lagen zo ver uiteen, en ieder bestuur was zo enggeestig om eigen voordeel bekommerd, dat het fusieproject een stille dood stierf.

Wat toen, in 1850, niet mogelijk bleek, werd thans van hogerhand opgedrongen. En zo werd bij Koninklijk Besluit van 11/7/1977 tot de fusie van de Zes Polders besloten, onder de benaming van "De Damse Polder". Door de algemene vergadering, gehouden op 27 februari 1978 werd Michel Breemeersch van Lapscheure tot dijkgraaf verkozen, André Cherlet van Moerkerke wordt adjunct-dijkgraaf.

Alles laat voorzien dat deze nieuwe polder op 1 januari 1979 zal in werking treden.

Dit is in een notendop, en zonder enige aanspraak op volledigheid, het afwateringsprobleem van Wateringen in het Oosten. Mocht deze beknopte, en uiteraard wegens de grote tijdspanne, onvolledige studie niet het einde, maar eerder en schuchtere aanloop zijn tot een betere streekkennis van een der prachtigste natuurgebieden van onze Provincie.

Nota's

  1. R.d.P. 2e jaarg. (1960) blz. 10 en vlg. De Municareda.
    R.d.P. 3e jaarg. (1961) nr. 1 blz. 19 en vlg. De Heren van Oostkerke - De indijking van het Zwin.
    R.d.P. 4e jaarg. (1962) nr. 2 Over het Ou Zwin
    R.d.P  6e jaarg. (1964) blz. 118 en vlg. De Ontwatering ten noorden van Brugge voor 1421.
    R.d.P. 9e jaarg. (1967) blz. 50 en vlg.
    1b. A. De Smet, De Waterwegen ten N.O. van Brugge; bibliotheek R.A.B. onder nr. 31 F 20 in deel 13 v d "Revue de philologie et d’histoire" blz. 83 tot 123.
  2. Bij K.B. van 11/7/1977 werden deze polders samengevoegd tot een nieuwe intiteit, de "Damse Polder". Deze nieuwe polder treedt in werking vanaf 1 januari 1979
  3. R.d.P. 4e jaarg. blz. 50 - R.d.P. 6e jaarg. Nr. 4 blz. 119 R.d.P. 9e jaarg. Nr. 2 blz. 54.
  4. R.d.P. 4e jaarg. Nr 2. blz. 60.
  5. De Smet, De Waterwegen ten N.O. van Brugge, De Geschiedenis van het Zwin
    R.d.P. 9e «jaarg. blz. 53» met bijgevoegd kaartje
    R.d.P. l3e jaarg: (1971) blz. 39 en vlg.
    Nicole Pannier, in Handelingen Geschied. en Oudh. Gent, deel 24 (1970) blz. 113-122
    Maurits Coornaert, Hand. Geschied. en Oud. Gent, deel 21 (1967)
  6. Verhulst, Het Landschap in Vlaanderen, blz. 31 tot 36, vorming en bedijking van het Zwin.
    R.d.P. 3e jaarg. Nr. 1, blz. 29.
    R.d.P. 4e jaarg. Nr. 2, blz. 55, met kaartje van de overstromingsvlakte van het Zwin 1180-1190.
  7. Verhulst, Landschap Vlaanderen.
    Middeleeuwse inpolderingen en bedijkingen van het Zwin (in de bibliotheek van Sint-Guthago)
  8. Bibliotheek R.A.B., La Flandre (1868) blz. 379 tot 454
    " (1869) blz. 76-99 en 221-234.
    L. Gilliodts van Severen, Cartulaire de la Wateringue de Moerkerke„
  9. Magda Cafmeyer, De Wateringen Zuid- en Noord-over-de-Lieve op het einde van de 15e eeuw, in Huldeboek Jos De Smet blz. 97 tot 119.
  10. Verhulst, Middeleeuwse inpolderingen en bedijkingen, blz. 24
  11. Zie onder nota 9 blz. 99.
  12. R.d.P. 9e jaarg. Nr. 2 (1967) blz. 53: "0ok in het oosten van St. Kruis komen natuurlijke geulen voor als uitlopers van het Zwin"
  13. Op de kadasterkaarten Popp, evenals op zelfs recente militaire kaarten is deze hoek nog goed aangeduid.
  14. R.A.B. Fonds Mestdagh, kaarten 658 a en b: gronden in de Namenpolder, Lemspolder, O.L. Vrouwpolder met een oude kreek genaamd de "Scheure" thans nog bekend als "Lege Bilken" van aan de Sluise Dijk tot aan de Zoute Vaart; en op de moderne polderkaart van Sint-Jobs polder aangeduid onder nr. H.122.
  15. Archief ZODL nr. 1, Cartularium, charter D van 1284 f° 7 "van den zidelinghen van Sparmaelgen".
  16. Idem, charter P van 3/12/1339 f° 18 v° "angaende de watering van Zuud over Leye up hem zelven".
  17. Idem, charter F van 12/7/1373 f° 8, "vanden geschillen tussen die van Moerkerke ende van Ziesseele".
  18. Idem, charter G van 18/4/1418 f° 9 "de wateringe van bezuden Leye ende den klooster van Sparmaelgen over de 84 gemeten lands geheten de Warande".
  19. Idem, charter A van 23/1/1426 f° 1, "vande zidelinge vanden Broucke beginnende bachten Sinte Cruus kerke up ’ t land vanden dissche van sinte cruus".
    19b René De Keyser, Over de Barm van de Broek, in R.d.P. I8e jg. Nr. 1, blz. 41 en vlg.
  20. Roger Crois, De oevers van de Reien tussen Brugge en Damme,R.d.P. 18e jg. Nr. 2, blz. 70 en vlg. 
  21. Cartularium ZODL, charter N van 6/2/1411 f° 17 "de watering van Moerkerke bezuud der Leye angaende de Zidelinge vander Gentsche Lieve".
  22. R.d.P. 4e jaarg. Nr. 2, blz. 57 "er bestond te Damme in 1242 een afwateringssluis voor de Watering van de Broek"
    R.d.P. 6e jaarg. nr. 4 blz. 130: "in 1242 kreeg de Watering van de Broek de toelating om water af te voeren door de Sluis te Damme".
  23. Boes, De Lieve, eerste kunstmatige verbinding tussen Gent en de zee, in biblotheek R.A.B. onder 25B4 Jos De Smet, De Lieve te Damme blootgelegd, R.d.P. 11 e jaarg. 3.
  24. Stadsarchief Gent, charter nr. 141 van 13/7/1286.
  25. Cartularium ZODL, charter E f° 7 v° van 1306 en charter C van 1326 f° "angaende de wateringe van Moerkerke Zuud over de Leye ende der Gentse Lieve"
  26. R.A.B. Bonds Mestdagh kaart 275 met de Galgebilkpolder en de Princepolder.
  27. Cartularium ZODL, charter K van 20/10/1372 f° 12.
  28. Crois, De oevers van de Reie tussen Brugge en Damme, R.d.P.  8e jaarg. Nr. 2 blz. 67 "de Ziekeliedendijk aan de Polderstraat". Was er een tweede ziekelieden- of leprozendijk?
  29. Idem, Schorren en Dijken langs het Zwin, R.d.P. 17e jaarg. Nr. 2 Blz. 49° Verzanding en inpoldering van Zwin wordt behandeld. R.A.B. Fonds Mestdagh kaarten 275 en 2276, inpoldering Zwin.
  30. R.d.P. 4e jaarg. Nr. 2 (1962)
  31. Archief ZODL, charter B van 15/3/1387 f° 3 v°: aan de watergange duer de wateringen van Sint Katelijnen, van noord over Leye ende van Lapscheure ende vande sluus bi Brungheers. 
  32. Idem, Charter L en Q dd 1/5/1388 "dit is de prysinghe vande 1 lande dat genomen was om dese watergang die de gelanden van de wateringen van Zuud over Leye en van den Broek deden maken"
  33. R.A.B. Fonds Mestdagh kaart nr. 2217. Het geleed ZODL en sluizen
  34. Archief ZODL, charter S dd 8/7/1387 f° 21 v° "vanden consente vander stede van Ghent omme ‘t conduut onder de Lieve te maken
  35. Idem, charter R dd 19/10/1387 f° 20 v° "aengaende den ancommene van de watering van den Broucke aen de watering Zuut over Leye".
  36. Idem, charter 0 f° 17 v° "aengaende den waterganc van zuud over
    Leye ende Jan Boelin ende Gillis Rape van zekere ghebreke van voorwaerde".
  37. Idem, charter H van 17/11/1414 f° 10 en charter A van 23/1/1416
    "idem vander zydelinge aengaende die van den Broucke beginnende bachten de kerke van sinte Cruus".
  38. R.A.B. Fonds Mestdagh kaart 275 a-b-c-d: !et Galgepolder, Prin­cepolder, Dijk Stampershoeke en afwateringssluis van Stampershoeke in het Zwin.
  39. Cartumarium ZODL, charter I van 16/3/1401 f° 11 v° "aengaende de wateringhe van Stampaertshoeke"
  40. Jos De Smet, Overstromingen in onze streek van 1583 /1609,
    R.d.P. 9 e jaarg. Nr. 2.
  41. R.A.B. kaarten en plannen nr. 59: Zeer mooie kaart van de Male-leie tot de Lieve, van 1756.
  42. Brug. Kaarten en plannen nr. 14: de waterwegen te noorden
    van Brugge, hangt in de gang naar leeszaal.
  43. Over het Lapscheurse Gat kan verwezen worden naar: R.A.B. kaarten en plan nr. 505 (1660)
    Idem, Fonds Mestdagh, kaart nr. 2278, het Zeepolderke.
    J.  Rau, het afbreken van de oude kerk van Lapscheure, R.dP.
    5e jaarg. Nr. 1, Blz 37
    R.d.P. 8e jaarg. Nr. 3 "blz. 97, Ontstaan van het Lapscheurse Gat R. Crois, R.d.P. 17e jaarg. Nr. 3 Kaerte figuratief van L. Gat "       "      I8e jaarg. Nr. 1 Zeepolder te Lapscheure
    Vermeersch, R.d.P. 3e jaarg. Nr. 1, Indijken van Spermaliepolder in 1681
  44. R.d.P. 9e jaarg. Nr. 2 blz. 45.
  45. R.A.B. Fonds Mestdagh nr. 2205, Kaart met situatie van Fort St. Donaas, Fort St.-Job, Zoute Vaart en omliggende polders door Verplancke 1725
    R.d.P. 8e jaarg. Nr. 3 blz. 96 tot 101, Het internationaal plankier bij St.-Donaas in de 17e eeuw, met bijgevoegd plan waarop sluis van ZODL onder letter I, Jos De Smet
  46. R. A.B. Fonds Mestdagh nr. 2272, De Sint-Pietersdijk van Polderdijk tot Lapsch. Gat 3/11/1761. zeer mooie kaart.
    R.A.B kaarten en plannen nr. 480, zelfde kaart.
  47. *48. A. Vermeersch, R.d.P. 3e jaarg. Nr.1, Indijken van Spermaliepolder 1681.
  48. *49. R.A.B. Ponds Mestdagh nr. 2274, Maldegemse Polder benoorden de Aardenburg-Bruggeweg. Idem, kaarten en plannen nr. 508 en 556, zelfde kaart.
  49. *47. R.A.B. kaarten en plannen nr. 506, Polderkens in Lapscheure rond de oude kerk. Idem, idem, nr. 552, Polderkaart van Lapscheure en Moerkerke
  50. A.B. kaarten en plannen nr. 671, door J. Stappaert, ontv.-griffier van Mald. polder 1659. Waarop polderdijken voorkomen tussen oude kerk Lapsch. en Middelburg, evenals alle lozingspunten.
  51. De plaats is thans nog gemakkelijk te situeren tussen de hofsteden bewoond door Georges Van Maldegem en Marcel Sallet, alwaar de oude kreek als uitloper van het Zwin zuidwaarts liep en ook voor 1583 voor de waterafvoer van het omliggende gebied zorgde.
  52. Archief Maldegemse Polder nr. 189 blz. 43, "betaald aan Mattheus Bogaers te Middlburg de somme van 2 pond voor theire gedaan ‘t zijnen huise ten jare 1650 bij ’ t besteden van de sluise van de polder".
  53. R.d.P. 17e jaarg. Nr. 3 blz. 145 en vlg.: kaarten figuratief Lap Gat  de dwarsdijk is aangeduid met letters K-I
  54. Voor de ligging van de sluis, zie nota 45.
  55. Rau, R.d.P. 8e jaarg. Nr. 3,Op het bijgevoegde plan goed te zien onder letter N: Blauwe Sluis van 1746.
  56. R.d.P. 16e jaarg. Nr. 3 blz. 147 en vlg.: bijgevoegd plan waarop de twee sluizen voorkomen.
  57. R.A.B. Fonds Mestdagh nr. 2273; situatiekaart van Mald. Polder op zich sinds 1683 tot heden ongewijzigd.
  58. Archief Mald. Polder nr. 188, Akte van unie van 17/11/1744 en nieuw reglement van de Zes Geünieerde Wateringen in het Oosten, goedgekeurd door grootgelanden v. d. polder op 8/6/1748.
  59. Idem nr. 172, Dubbelrekening van Zes Geün. Water, in Oosten, jaren 1746/49 voor de aanleg van de Blauwe Sluis.
  60. R.A.B. Kaarten en plannen nr. 250 van 1785. Een kopie van deze kaart in bibliotheek van Sint-Guthago.
  61. Vermeersch, R.d.P. 4e jaarg. Nr. 4, Watermiserie aan de Blauwe Sluis.
  62. Jos De Smet, R.d.P. 13e jaarg. blz. 134 en vlg. : Een onbekende gedrukte kaart van de Watering van de Broek en Z0DL.
    Idem, idem 14e jaarg. Nr. 2 blz. 56 en vlg.
  63. Kaart vermeld onder nota 60.
  64. Archief Maid. Polder nr. 178: rekening van Zes Verenigde Water van de jaren 1831 en 1832.
  65. Jos De Smet, R.d.P. 14e jaarg. Nr. 2 blz. 56 en vlg.: Het graven van Leopoldvaart en Schipdonkvaart resp. 1847 en 1855.
  66. R.A.B. Fonds Mestdagh, kaart 644 a-b: getekend met het oog op de vereffening van de administratie van Zes Geün. Polders (1850).
  67. Journal de Bruges 21/10/1848: Adjudication de la construction d'une ecluse dans la dighe droite de la 2e section du canal de Zelzaete a la mer, a mardi 7/11/1848 a 11 h. du matin a I’Hotel du Commerce à Bruges. Les régisseurs de la Wateringue du Maldegemse Polder procèderont par spumission sur tembres et cachtées a 1’adjudication publique pour la con­struction de lasusdite écluse.
  68. Archief Maid. Polder nr. 170, Plan van sluis in de vaart bij Leeskens met lastenboek dd 4/10/1848
    Idem nr. 171, Plan hergraven van watergang dicht bij Leegweg
    (thans Waterpolderstr.) met overwelving van dezelfde weg; met lastenkohier van 6/4/1849
    R.AB. Fonds Mestdagh nr. 934, Plan van Moerke 19e eeuw met toestand voor 1840, met sluis onder de Lieve bij Leeskens en de watergang Z0DL tussen Leeskens en Waterpolderstraat.
  69. Vermeersch, Watermiserie aan de Blauwe Sluis, R.d.P. 4e jaarg. Nr. 4.

Verklaring bij de Kaart 

  1. Geleed ZODL van Lieve tot Brungeers vA6r 1583
    Afleidingsgeleed ZODL naar Zoute Vaart
  1. Geleed NODL (1369-1583)
    Afleidingsgeleed NODL
  1. Lapscheurse Gat
    Ombuiging oud geleed ZODL naar Blauwe Sluis
  1. Geleed van Maldegemse Polder
  2. Waterloop tussen Moerkerkse Put en Lapscheurse Gat
  3. Gentse Lieve
  4. Leopoldsvaart en Schipdonkvaart
  5. Afwatering van Moerkerkse v66r 1369
  6. Afwatering van Stampaertshoeke (St.-Katelijne)

 

  1. Brungeers, gehucht op het Zwin
  2. Fort Sint-Job
  3. Blauwe Sluis - 1OO m verder, sluis van St.-Jobs polder
  4. Sluis aan Fort Sint-Job
  5. Sluis van Sint-Pietersdyckagie
  6. Sluis van Maldegemse Polder
  7. Groot Haringgat
  8. Klein Haringgat
  9. Bokkengat
  10. Oud Lapscheure (kerk en dorpsplaats)
  11. Tegenwoordig Lapscheure Dorp
  12. Zoetendale
  13. Moerkerkse Put
  14. Conduit ZODL bij Leeskens
  15. Bekaf
  16. Molen van Lapscheure
  17. Conduit van Boonhoeke
  18. Spermalie
  19. Kalkensleen
  20. Moerkerke Dorp
  21. Middelburg

 

  1. Sint-Pietersdijk
  2. Polderdijk
  3. Sluise Dijk
  4. Moerkerkse Dijk
  5. Maldegemse Polderdijk
  6. Zijdelingen van De Broek
  7. Oude zijdelingen ZODL
  8. Nieuwe zijdelingn ZODL

Waterlopen ______________________

Dijken ...........................

Afwateringsprobleem ten Oosten van Brugge van 110 tot 1850

Marcel De Smet

Rond de poldertorens
1978
03
101-128
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26