Een politiek bedrijvig onderpastoor te Lissewege

Johan Ballegeer

Uit de memoires van Franciscus Caullet (1875-89)

Enkele jaren geleden werd in "Rond de Poldertorens" gestart met een artikelenreeks zonder zeer sterk verband, over de schoolstrijd van 1870 en de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk en het vrij onderwijs te Lissewege. Germain Vandepitte (1) sloeg er de officiële archieven en gemeenteraadsverslagen op na, terwijl ik zelf (2) kon putten uit een "Liber Memoriales" van de EE. ZZ. te Lissewege. Nu weten we hoe gemeenteraadsverslagen de waarheid kunnen omzeilen of bijkleuren. Gemeentesecretarissen (vroeger!) waren al te vaak de uitdrukking van "His Master's Voice" terwijl anderzijds "mémoires" steeds met een korreltje zout dienen genomen te worden. Dit is de reden waarom in politiek roerige tijden, het zout in grote hoeveelheden gehamsterd wordt.

Omstreeks dezelfde tijd konden wij inzage nemen van de mémoi­res van onderpastoor Frans Caullet, naar eigen schrijven door de heidense Lissewegenaars Sissen Kloeffe genoemd.

We hebben aanvankelijk gemeend deze "mémoires" niet te moeten publiceren. De taal en de uitlatingen van Caullet waren zo préconciliar dat ze vele van onze lezers wat al te hard in de oren zouden geklonken hebben. Er zijn immers veel harde oren in Israël en ook wachtten wij liever tot de laatste nazaten van de "beschuldigden" zich hierboven met de auteur hadden verzoend. Want in de hemel zijn ze allen. Wie zo voor de goede zaak strijdt, verdient met beter.

Nu deze mémoires binnen een paar maand honderd jaar oud zijn, is er niet meer zoveel gevaar dat we oude wonden openreten of tegen blauwe schenen stampen. Meisjes moeten jong zijn; kaas, wijn en mémoires moeten flink wat gelegen hebben om gesavoureerd te worden.

Wie was Durendal Franciscus Caullet? Geen enkel Lisseweegs archief maakt melding van hem. Het is nochtans zo dat zijn esbattementen sterk tot de fantasie van de bevolking moeten gesproken hebben. Mijn vader, die hem niet gekend kan hebben, vertelde haarscherpe details uit deze mémoires, die hij echter aan latere onderpastoors toeschreef.

Wij staken ons licht op bij de eminente heemkundige van de Leiegouw, pastoor Jan de Cuyper, die ons het volgende mededeelde: "Franciscus-Carolus Caullet werd te Kortrijk geboren op 5 juni 1835. Wellicht was hij familie (Misschien de broer?) van de Kortrijkse kunstschilder Albert Caullet, en van de bekende Kortrijkse historicus Gustave Caullet. Fr. Caullet was hulppriester te Kooigem op 23 augustus 1862, onderpastoor te Bavikhove (7.6.1865), te Emelgem (20.11.1867) en te Lissewege (16.12.1874); tenslotte kapelaan van het kerkhof te Kortrijk, op 12 juni I889. Hij overleed te Kortrijk op 22 augustus 1915.

Destijds werden "eigenaardige, wat lastige" priesters benoemd tot pastoors van het kerkhof te Brugge of te Kortrijk. Te Kortrijk was er een kapelanij aan verbonden, die afhing van de Sint-Maartensparochie. Nu wordt dit ambt te Brugge en te Kortrijk waargenomen door een pater van een nabij klooster. Wellicht moet Caullet tot die categorie eigenaardige priesters behoord hebben. Op de ouderdom van 54 jaar wordt hij pastoor, waar anderen aan die ouderdom reeds vijf of tien jaar pastoor waren. Dus moet er iets gehaperd hebben! Dit zal wel de uitleg zijn voor de rancune waarvan hij in zijn door u thans bewaarde "mémoires" blijk geeft, en dit tegenover het bisdom." (Tot hier E.H. J. De Cuyper in zijn brief van 22 oktober 1969).

Met heel veel zout ...

Gepeperde geschriften worden best met heel veel zout gelezen. Waar Caullet het heeft over "onkuischaards" moeten wij niet onmiddellijk gaan denken dat die brave burgemeesters en dorpspolitiekers slechter waren dan de huidige bezoekers van bepaalde handelszaken te Sluis en te Axel. Meer dan vrolijke herbergbezoekers zullen ze wel niet geweest zijn. Ook aan het "Adam spelen" zouden we maar niet al te zwaar tillen. Wie er niet bij was, zal het best geweten hebben. Ik heb voor een paar jaren zelf meegemaakt dat ik in een kleine dorpsgemeenschap (de naam doet niet ter zake) een vernissage moest houden in de plaatselijke kunstkroeg, terwijl (echt toevallig) de kruisweg (of was het de St.-Marcusprocessie voor de vruchten der aarde) door het dorp trok. ' s Anderendaags kwamen vrome zielen mij vertellen, hoe erg het er in "dat bordeel" aan toe gegaan was. Men had er processie gespeeld, een zwarte mis opgedragen... en nog veel meer gruwelijke heiligschennissen van dien aard gepleegd. Ik zal wel te verdorven geweest zijn, om er iets van gemerkt te hebben.

WAAR BLIJFT DE REST ?

We hebben de nummers van de bladzijden tussen haakjes in de tekst ingelast. Er waren achtentwintig bladzijden. Er moeten er heel zeker meer geweest zijn. Het tweede gedeelte berust vermoedelijk "ergens te Kortrijk" in een welbekend klooster.

We hebben aan de spelling, grammatica en stijl van onderpastoor Caullet geen jota gewijzigd.

LISSEWEGE

Lisseweghe was in de oude tijden vermaard. Er waren daar twee grote prachtige kerken, de ene die er tegenwoordig nog de parochiekerk is en de andere, die in de bilken of weiden stond van de abdij Ter Doest. Bij gebrek aan middels om ze te herstellen liet Monseigneur Boussen deze tweede kerk ten zijnen tijde afbreken (3).

Als de Franschen in 1302 de Vlamingen kwamen bevechten op ’t slagveld van Groeninghe te Kortrijk, er was daar onder de Vlamingen ene leekebroeder van de abdij Ter Doest, die toegelopen was om een handje toe te steken: Willem van Saeftinghen was zijn naam.

Op het slagveld van Groeninghe te Kortrijk, op 11 juli 1302 Robertus d'Artois scheurde een stuk van den Vlaamschen standaard: deze belediging wierd gewroken: want Willem van Saeftinghen gaf hem zo enen geweldigen slag dat Robert d'Artois omver tuimelde en eindigde met te bezwijken, en dat de Vlamingen zegevierden over 50 a 60.000 Franschen (4).

In de middeleeuwen bloeide te Lisseweghe de handel der lakenweverie. Er waren daar twintigduizend lakenwevers, voeg daarbij de welhebbende, de ouderlingen en de kinders. Welke bevolking!

Waar woonde dit al? (5) En zeggen dat er daar niets meer van de woonsteden te vinden is. Al dit volk met zijnen rijken en bloeyenden handel is geverhuisd naar Engeland, waar men ze met open armen ontving en alle voordelen schonk. (6).

Woelingen, plagerijen, geldafpersingen, vervolgingen hebben dat volk afkeer voor hun vaderland ingeboezemd! Als men van het dorp gaat naar de Katholieke school, men heeft op de rechterhand ene bilk of weide waar ene hofstede stond bewoond door Nikolaas D'Hondt-Doet (vulgo Klaai D'Hondt). Daar stond een kasteel bewoond door d' edele familie Collin (7). In de jaren 1500 woelden de geuzen Calvinisten over heel België tot achter ‘t jaar 1580. 

De parochie Ramscapelle nu een nog al brave parochie, was vort van geuzerie en ‘t zijn de geuzen van die parochie die de kerk van Lisseweghe in brand hebben gestoken (8). Het dak der kerk bedekt met bladeren in lood werd vernield in de vlammen als ook de vauten der kerk (les voutes). Bij gebrek aan geldmiddel heeft men die vauten vervangen door plafonds, gelijk het nu nog te zien is in dit jaar 1907. De kerkmuren werden beschadigd, die wonden werden bedekt en gedoken ondereen witsel hatelijk voor zo ene schone kerk. In de pogingen die nu gedaan worden, tot herstelling van die lieve prachtige kerk, heeft men dat witsel weggenomen en de ziel weent bij ' t aanschouwen van gapende wonden. Lisseweghe was vermaard door grote bedevaarten aldaar ingericht ter eer van het miraculeus beeld van Maria, bij hetwelk ik gedurende vijftien jaren heb moeten bidden om te bekomen dat Lisseweghe verlost werd van de liberalen die als gemeenteraadsleden opvolgen sedert de revolutie van 1790 tot in 1889 de heeren pastoors schandelijk, onbeschaamd en schijnheilig bedrogen en de godsdienst vervolgden gelijk men verder zal lezen.

Op Lisseweghe over 100 jaren waren er rijke en godvruchtige familie ’s: zo de Hugezeune, de vanden Briaerne, de Reyvaerts, de Aernoudts, de Constancie’s, enz. Die brave familie’s zijn uitgestorven. Achter de fransche revolutie was er te Lisseweghe ene brave en bloeiende familie genaamd de Van Kersschaevers, waarvan het hoofd Franciscus Van Kersschaever president was van de Kerkfabriek, maar er is hier een Fransche overloper gekomen met naam Cissen Frankin, die korts na zijne aankomst trouwde met Joanna Van Kersschaever dochter van Franciscus.

Die lufer heeft geheel die familie bedorven en geliberaliseerd te samen met Gulielmus Bossier, bijgenaamd: Djellen en den Burrel omdat hij in de gemeenteraad alles wat Kerk en pastor aanging verwierp en overschreeuwde als de leden niet zeer genoeg stemden gelijk hij schuifelde (9). Die twee sloebers hebben al de bijzonderste families bedorven en tot in mijnen tijd duurde dit bederf en verleiding. De Van Kerschaevers nogthans en zij; zij hebben van God verlaten geweest en zijn onkuis geworden (10).

L.V.K. bijgenaamd de Lange Louis was onkuis. D.VK. bijgenaamd witten Dys is eene oude onkuisschaard. C.V.K. bijgenaamd Adam, heeft in de herberg van Casimir Spellier, gareelmaker, op een zekere nacht met ene naakte slunse een spel gespeeld dat zij noemden Adam en Eva. Al wie hem kent weet wie den Lisseweegschen Adam is. B.B. was een onkuisschaard. Zijne vrouw is daardoor van verdriet gestorven. Die met Bossier den oorlog en verdeeldheid in de parochie volhouden heeft, is de secretaris Mostrey. Zij hebben alle twee hunne straf gevonden.

Er zijn pastoors te Lisseweghe genoemd geweest, die beproefd waren in kiesstrijden en waarvan tot de laatste toe als pastoor Boecksoone en pastor Van Steelant bedrogen zijn geweest. (11)

Ieder keer voor (de) algemene kiezing ging ik mede met mijnen heiligen pastor Vansteelant naar de kiezers: deze beloofden ons voor de katholijken te stemmen en op de dag der stemming, in zijne voituur Bossier aan het hoofd gevolgd van ver ' t grootste deel der kiezers: zij mieken langs de kalsijde van Blankenberghe naar Brugge als een processie van voituren uit, die ging stilhouden te Brugge aan de Cercle Liberal en daar vulde men die dutsen met champagne en zij stemden liberaal. Bossier en Mostrey waren stralend van hoogmoed. Had ik redens om dat gespuis vijftien jaren te bevechten op hoop van ze ten gronde te werpen. Tot op den ogenblik dat ik dertig nieuwe goede kiezers gevormd had om de kans voor goed te doen keren, nadat ene eerste poging reeds gelukt had, om Bos­sier in ‘t zand te doen stuiven. Immers bij de laatste kiezing die Bossier moest ondergaan was deze ten uiterste verbitterd tegen schepen Daeninck, die alleen tegen hem hoofd bood en voor hem niet wilde wijken, hij Bossier wilde dezen straffen en hem als onwaardig uit den raad doen smijten: nu pastoor en onderpastoor wij gingen rond en trokken ’t heilzaamste profijt uit dezen persoonlijke twist en bij de kiezing, Bossier ging er van af en in zijn plaats werd gekozen Frans Daeninck die daarenboven burgemeester genoemd is!

De gemeenteraad begon in brokkelingen te vallen. // VOLGENDE 22 WOORDEN ZIJN IN HET HANDSCHRIFT GESCHRAPT// Ik stel mij nu in 1879 toen de noodlottige wet op het onderwijs, den bisschop deed uitroepen: unus quisque pastor habeat scholam suam.// (12) Maar om het een te zeggen gelijk het ander: Daeninck heeft ook een pijnlijke fout bedreven: hij ging op politieronde. In een herberg kort bij het dorp verging die ronde ongelukkiglijk in onkuisheid tussen Daeninck bedronken en de vuile aanlokkende bazin. De geuze schoolmeester schreef daarover in de slechte gazette "De Westvlaming" eenen schandvlekkenden artikel waar hij Daeninck bestempelde met den naam: Den Beer (le mâle des porcs). Dat deed de katholieke partij nog al kwaad, maar wij schartten er door met dien ongelukkigen misslag te begraven onder de menigvuldige onkuisheden der geuzen, die veel properder waren: daardoor; diepen haat van de geuzen tegen den onderpastoor. Bossier was zoo gevoelig aan zijn ondergang, dat hij bij der oog verging: ' t was ene grote dik en kloeke man. In drie maanden tijd hij was niet verkennelijk en men kon nu in 't gat van zijne eertijds spannende broek, twee salons verhuren!

Ik stel me nu in 1879. Boyaval was gekozen en de ongelukswet over het geuzen onderwijs werd te Brussel gestemd. (13) De bisschoppen stonden er hevig tegen op. Monseigneur Faict wierp den oorlogskreet: Unus quisque Pastor habeat scholam suam. De miljoenen franken, der mildadige Katholijken stroomden toe, in geheel België, rezen nieuwe en prachtige katholieke scholen uit den grond. Te Lissewege wierden ook maatregelen genomen om de kinderen te onttrekken aan de schijnheilige listen der zielen rovers. Eeuwigen dank aan de onuitputtelijke mildheid van den Edelen Baron van Galoen de Gourcy die op zijnen Lisseweegschen eigendom, den grond schonk voor een nieuwe school. Mijnheer de Pastor van Steelant ging met dat goed nieuws naar den bisschop met de zoete hoop van enen breden geldenlijken onderstand te krijgen. De bisschop loofde den iever van Mr. Vansteelant en zonder zijnen Kofferfort te openen, gaf hem onderstand op de volgende manier: "Mijnheer Pastoor zegde hij, "Gij zijt zeventien jaren onderpastoor geweest op Sint Anna te Brugge. Gij kent al de rijken van de stad, eh wel doet gij hier in Brugge een ronde en gij zult gemakkelijk uwe nodige centen vergaren en Vansteelant, die zijn oren liet hangen kreeg nog de benedictie toe! Van ' s anderendaags na dit eerste wel gelukken, begon de pastor zijn ronde en kwam, al naar huis gaan, ' s avonds naar bij mij: "onderpastoor, hoeveel zou gij denken, dat ik ontvangen heb?

O. : Eh wel twee of 3 duizend franken?

P. : Eh wel vijf Franken!!! (Wij konden niet laten van lachen) maar gij zijt een goede schooier, doe mij ‘t plezier ook een ronde te doen.

's Anderendaags en avant. Ik liep geheel den dag rond in Brugge en ‘s avonds, met meer vrees dan hoop kwam mijn brave pas­toor mij tegemoet: eh wel?

O. : Eh wel, raad nu ook eens: ‘k en doe want dat spel verbrodt. Nu, mijnheer, zie ze hier: ik heb deze negentig franken ontvangen.

P. : Ter ere Gods. Dezen nacht neem ik een besluit en de school zal er algelijk komen, morgen kom ik u spreken.

De mildadige herder was daags daarna weinig tijd achter de missen bij mij gezet, met een rol papier in de hand. Hij smeet ze op de tafel in de salon. "Ziehier, zegde hij, den plan en bestek. Lees dat en ziet het al wel na en . . . bouwt ene school. Ik en mijn zuster zullen alles betalen en iedereen mag nu zijne kluiten houden: Gij zult mij ' t plaisier doen u te laten aanstellen als toeziender. Ik reken op u!

O.: Ik zal niets liever doen dan u een weinig bij te staan en u zoveel mogelijk dank te tonen over uw groot sacrificie. Dat was ' t eerste bedrijf over de school. Ge weet nu reeds dat de liberalen te Lissewege almachtige dwingelanden zijn geweest. Ja, Lissewege noemde men vlakaf " le boulevard du liberalisme dans le nord",

't bolwerk van 't liberalisme in de noordse gemeenten van West-Vlaanderen en als 't Carnaval was met de oog op de kiezingen, zonden de liberale vrienden van Blankenberge enen openen wagen met langs elke kant drie planken waarop een vijftal zeepkuipen gerangschikt en vastgebonden waren en langs buiten, boven de kuipen was, in grote letters dit opschrift te lezen: Laat ze om zeep. Men deed dat twee jaren te reke, men reed met dien wagen traag rond de plaats en men kwam er mede stilstand houden voor de deur van Sint Sebastiaen (14), herberg bewoond door Desire Van Kerschaever (Witten Dys), rechtover de onderpastorie, terwijl in huis bij Wit­ten Dys een blijdschap ontsprong als een gehuil der hel.

'k Heb daar ook gebruik van gemaakt om ze te doen sleezen.

Die Jantjes aanzagen te Lissewege de oprijzing eener katholieke school als onmogelijk, te meer omdat mijnheer onderpastoor Vyncke Renaat (15) te Dudzele reeds voren was met zijne nieuwe school.

Dat was het algemeen gedacht van onze liberalen en dat strooiden zij uit onder hunne kwakkels: bij zover dat een liberaal die op een zondag naar de mis kwam (16) een brave ouderling achterhaalde genoemd Jacobus Pintelon. Deze was landbouwer en pachter van mijnheer Van Caloen.

Die liberaal zegde; overtuigd dat er gene katholieke school ging komen en herhaalde zijn bevestiging na daarover langs geheel den weg gebabbeld te hebben: Eindelijk neen, zegde de pachter Jacobus Pintelon, ge moogt gerust slapen, er zal gene school komen. Morgen namiddag haalt mijn zoon het eerste voer stenen. Ta­bleau voor den Liberaal. Een heilige herendienst werd ingericht en al de katholijke boeren (die men hier "bazen" noemt) we durfden om onvergeld de materialen bij te halen voor de school. Ik moest maar zeggen wat en waar en wanneer en waar alles te ha­len was. Eere aan de katholieke familie en dank de Heer heeft hun geslacht gezegend. De gebouwen rezen op. De school kwam aan. De liberalen kregen den afgang, stonden verbaasd en woedend als zij zagen dat de onderpastoor daar alles bestierde en alle dagen vroeger op het werk was dan de werklieden.

Zij begonnen naar hem lelijk te blekken en hij ging hun mikpunt worden en de onderpastoor heeft dit inderdaad bezuurd van in 1879 tot 1889. Wetende dat de Geuzen tot alles bekwaam zijn , zo heeft de onderpastoor daar al niet in verschoten en onverschrokken volhouden, als iemand in wiens aders bloed vloeit van de jaren 30.’ t Was aan de winterkant dat wij begonnen. Ik ging naar de houtverkoop op Scheepsdale in de stapelplaats van meneer Charles Serweytens, wij waren maar acht kopers. Ik kocht daar zeer goedkoop van den besten witten en roden noorden dil, voor bij de 3.000 fr. Al het ijzerwerk kocht ik te Roeselare bij de Demeesters aldaar wonende op de markt.

De eer van den eersten steen kwam natuurlijk toe aan Mijnheer Pastor en hij deed beginnen met den muur te metsen langs den gracht tussen de kalsijde en de speelplaats. Hij wees de plaats aan en de metsers vloger er aan. Ik bezag dat. Hij ging niet dieper door den grond van de gracht en ' s avonds zegde ik hem: Mijnheer Pastoor, uwe muur gaat invallen. De pastoor: Allah, jongen, wat dat ge nu toch peist. ’s Anderendaags als wij gekleed stonden voor de tweede mis, Marcus Verquaillie (baas der metsers )verschijnt aan de deur van de sacristie en roept den pas­toor bij aan wie hij iets fluistert in d ‘oor. De pastoor komt bij mij en zegt: De muur is ingevallen! En voegde er bij: Eh wel doet het nu al zelve. (ik deed blokken metsen nevens en onder den grond van de gracht en deed daarop bogen. De meur heeft nooit geroerd en hij staat er nog. De blokken waren 0,50 vierkant) D.i. een randnota //B.//

Maar ik zou gaarne hebben dat de school van binnen niet rhumatyk worde in deze natte gronden. Zou gij dat kunnen? onderpastoor: Ja.

P.: Hoe zou gij dat doen? - Met dubbele muren . Eh wel doet het zo. De school blijft poer droog.

En mijn werkvolk weerde zich. De gang van mijn huis stond allicht vol deuren en vensterramen. Ik gaf ze al drie lagen kloeke en zuivere verf. Een schone school rees op en kloek als 't u belieft met hare dubbele muren, daarbij een lief gebouw voor de onderwijzeressen. Op den dag dat ik wilde eindigen om de balken op de muren te brengen, dwong het invallen van een aalput op een hofstede mij te beroven van twee metsers en ik stond daar alleen met Louis Decloedt. Ik beloofde hem twee pinten bier achter ’t werk, nam een truweel in de hand en wij avanceerden als met de vitesse en dien avond rond acht ure, wij legden de balken op de muren, vanwaar ze mij nog toelachen als ik daar nadere.

Binst dat ik daar naarstig metste ging Engel of Angelus De Jonghe (een liberale vuilaard) daar voorbij en riep schertsend: "Dag Mijnheer de metselaar." Ik zag hem zwart over ’t hoofd en Engel Dejonghe slenterde voort. De school stond daar op half maarte 1881. Nu wilde Mr. de pastor zorgen voor onderwijzeressen. Gaan wij zegde hij mij, en wij trokken naar de geuzen meisjesschool, bij Louise Demon. Maar Mr. de Pastoor, zegde ik, wat peinst gij van zulk een deugniet te kiezen! Zwijgt, zegt hij, want eigenlijk zal ze weigeren. ‘t En is maar omdat zij la­ter niet zou kunnen zeggen: ik heb de keuze niet gehad... Louise Demon was zeer weinig bemiddeld in verstand en had het niet geweest van de heer Vansteelant, die schoon sprak bij de diplomeerde  Mr. Vanhove en Luyssen, Louise Demon, van Lissewege geboortig zijnde, zou nooit niet gediplomeerd geweest hebben. Zij was door Bossier gestreeld en genoemd geweest en al de schijnheiligheid die zij gebruikt had om gediplomeerd te zijn veranderde zij en hare ondermeesteres Joanna D’Hondt in de walgelijkste en vijandelijkste libera­le gevoelens en handelwijze. Ook bot en onbeleefd weigerde zij vlakaf als mijnheer de Pastoor, haar aanbood onderwijzeres te zijn in de katholieke school. Ons doel was bereikt, wij gingen voort al monkelen. Louise Demon was en bleef de beschermelinge van de geuzen Bossier en ging nu ' t verderf in lopende, gelijk Bossier gestraft en vernederd worden. Haar huis was te voren het godsdienste huis der parochie. ' t Werd nu geheel geliberaliseerd, broeders en zusters niemand wilde meer in de confrerie blijven. Weg met de confrerie van Sint. Barbara! Weg met de confrerie van Ons Lieve Vrouw! Weg met de confrerie van Sint. Eloy, van de Gelovige zielen, weg met de voortplanting van het geloof, van de heilige Kindsheid! Tot de paus toe moest het bekopen, want: Weg met de Sint. Pieters penning! Louise Demon is later gepensioneerd geweest, heeft nog wat gedoold te Brugge en elders en is ellendig gestorven. Ze hebben ze dood naar Lissewege gebracht in 1906 of 1907 in een kar bespannen met een brokken van een paard, slechter dan van een arme sukkelaar van een bode (17).

En hare ondermeesteres Joanna D’Hondt is met attaken geslegen geweest, lam en gerhumatizeerd is ze geheel mismaakt en onvoorzien gestorven. 0! Wat kan God hard straffen van op deze wereld! Mijnheer de Pastor liet dan Louise Demon vallen en zij viel onder deze die zich vrijwillig en onweerdig maken van tot de hh. Sacramenten aanvaard te worden (18).

Dan wierp Mr. Vansteelant zijn keus vallen op de zusters onderwijzeressen van Ruddervoorde, zijn geboorteplaats. Drie ijverige zusters van dat klooster werden hem afgestaan: Zuster Benedikte, Zuster Gertrude (De later gevreesde "gendarme", n.v. B!), en Z. Katherine. Al weder keren van Ruddervoorde was mijnheer pastor in diepe gedachten verslonden en zegde tot mij: "G’ Hebt nu een school, maar waar zijn de kinders?" Onderpastoor antwoordt: "De kinders zijn nu in de geuzen school en maandag aanstaande zijn ze in de nieuwe school pastoor. Ja! Ja!

Op 23 maart 1881 geschiedde de plechtige wijding van de schone school door den Heer Deken Kanonyk Van Coille en in tegenwoordigheid van Kanonik Deleyn, schoolopziener. De drie stichtzusters waren reeds aanwezig. De school brobbelde van volk dat uit alle hoeken van de parochie was toegesneld onder den druk van de geestelijke blijdschap en verlichting en de pastoor die een fiasco had verwacht, was zo gedrumd en geprest dat hij noch weg noch weer kon. Ik leefde daar een blijde uur. ' s Zondags bevelen wij in ' t sermoen de school aan al de Katholieke ouders die, gelijk zij het gewoon waren, wilden voortleven als kinders van de heilige Kerk en waardig van hunnen passen te mogen houden. In d' eerste acht dagen waren er reeds door de honderd kinders. ’ t Getal klom gedurig op. Ge kunt denken dat de geuzenscholen begonnen te smelten. Zij kregen dan een geweldigen afgang. (Bedoeld: diarree!) De geuzen raasden en bespaarden geen beschimpingen aan den onderpastoor. De een keer staken de geuzen ' s nachts schimpbriefjes onder mijne deur. Dan noemde men mij: Mr. de Matsenaere en Cissen Kloefe, omdat ik al hunne spotteriën liet vallen en van niets gebaarde (interpollatie: als een domme kloeffe). Twee keren besmeurde men de voordeur van mijn huis met drek van de geuzen, maar dit laatst is geschied onder pastor Willaert. Ik liet die walgelijke vuiligheid aan mijne deur gedurende een gehele week, opdat al de parochianen het zouden zien. Dat was troef in mijne kaart, iedereen sprak schande tegen de geuzen en men ging dat aanhouden (sic), tegen de toekomende gemeentekiezingen. De geuzen hadden gedacht dat ik de deur zou doen afspoelen hebben in den vroegen mor­gen, maar als zij zagen dat ik waakte om het ruimen te beletten, zij waren nog razender omdat dit nu ook tegen hen keerde. Ik lach in ' t vuistje daar ik zag dat de ogen open gingen en dat de geuzen van iedereen gevlucht werden. Intussen mijnheer Vansteelant had aan den bouw der nieuwe school een sacrificie gedaan van vier en dertigduizend franken. Mr. Vansteelant verdiende een beloning en werd pastoor genoemd te Anseghem. Hij had nog het genoegen genoten van door Mijnheer Van Assche van Gent de plan te doen opmaken voor de restauratie van de kerk. Deze restauratie was gedurig zijnen droom en ze te kunnen verwezenlijken. Des te droefgeestiger verliet hij Lissewege waaraan hij verkleefd was met zijn ziel en lichaam.

Zijn opvolger was bij hem aan tafel en den bisschop. Monsei­gneur, zegt hij, het is nog niet te laat, dat Mijnheer Servaes Meerseman naar Anseghem gaat en laat mij te Lissewege. Quod scripsi, scripsi. Mijnheer Meerseman volgde hem op gedurende vijf jaren en heeft moeten betreuren dat de plannen van de kerkrestauratie hebben moeten reizen in de kartons van landbestuur te Brussel en in ’ t Gouverments hotel te Brugge. Korts na zijn installatie vergaderde pastor Meerseman de meerderheid van de gemeenteraad in de pastorie en trakteerde ze met de hoop van de schoolkwestie te vereffenen op Lissewege. Men dronk en smoorde en men schonk bier en wijn, men beloofde al wat de pastoor vroeg. ' s Anderendaags in de sacristie bofte de pastor daarover. Het akkoord is gesloten zegde hij. Ik antwoordde: ik wens het u, maar het akkoord is alleenlijk geveinsd geweest en: vous êtes roulé. Hij loog en had compassie met mij. Hij dacht dat hij de Lissewegenaars al kende als mannen van een woord. (Tussen p. 14 en 15 volgend ongenummerd blaadje van kleiner formaat. //B//)

De geuzen legden tegen de deur van de onder pastorie worsten van paardevlees in een papier ook een zak honden kuttels of worsten. En twee grote vlekken lijm. En twee brieven ( erkend geschrift) onder de deur vrijdag 22 july. De brouwer Joseph Van kerschaever verweet Sarelke Maenhout twee franken te hebben gegeven aan Camille Keersbilck om te komen klinken aan d' onder pastorie, twee franken om te smijten achter de muzikanten van Dudzele. Fluppe Tanghe moest achter de muziekkanten lopen met een roggebrood in de hand. Engelbert Dejonghe gaf drie franken aan Louis Bertein om een koek te bakken aan ' t poortje van mijnen hof. (19)

De zaak kwam te berde in alle haast bij den gemeenteraad en de schepen Cissen Preyne, opgemaakt door Bossier en Mostrey, was de verrader! Men wilde van geen overeenkomst horen. Le curé était roulé! Mostrey wilde voordeel trekken uit die gunstige gesteltenis van de gemeenteraad om zijn ambt van secretaris te kunnen overstellen aan zijnen zoon, vooraleer de katholieken zouden aankomen. Mostrey zijnen slag zeker zijnde, gaf zijn ontslag ten voordele van zijnen zoon: een schijnheiligen vijand van God en Kerk gelijk zijn vader.

Occasie om de kiezing te betrachten van een katholieken kandidaat. Voor deze kiezing werd er van weerskanten gewrocht om met bewijs in d' hand de geuzen van den gemeenteraad te beletten van deel te nemen aan de stemming.

Hendrik Dhoedt had de meeste leute van de wereld bij al dat apenspel en volgens zijn klappen, had men wel een tegenstreven uit de andere wereld moeten halen om hem te beletten van te stemmen.

Wat werd er gelachen toen men een geschrift voorlas in vereiste vorm, waarbij zijn eigen neef de plaats van gemeentesecretaris en zich bijgevolg als kandidaat aanstelde: Hendrik (gezeid Inten Dhoedt) viel van zijnen stok.

Die uitsluitingen deden de kiezing 3 of 4 maal verschuiven omdat de pastoor alles vertrouwde aan Pieter Vanaudenaerde die alles overbracht aan Mostrey dewelke met peerd en chies bij Vanaudenaer­de kwam stallen. Gelukkig geloofde hij mij als ik hem die list ontdekte en aanwees en dan ging de komedie wel uitvallen. Dank aan het verduiken van een liberaal lid Kimpe die 't mes op de keel door zijn zwager Seven Claeys gedwongen was Katholiek te stemmen of uitgeschud te worden. Kimpe verdook zich dan ’t was Kimpe's stem die ging beslissen. In deze laatste vergadering, den Witten Dys zag seffens dat Kimpe afwezig zijnde zij nu voorzeker de meerderheid moesten hebben voor Mostrey fils. Hij wilde en hij wilde stemmen om daar een einde te hebben en men zou niet weggaan zonder kiezen. De burgemeester Daeninck liet hem gaan, hij was verre genoeg. Dan zegde hij, he wel wij zullen stemmen. Maar ’t is spijtig dat nonkel Kimpe afwezig is. (Dys was in den hemel). En de deur openstekende riep Daeninck in de herberg van 't stadhuis (20): eh wel, is nonkel Kimpe daar nog niet? Hij doet, hij doet, riep de daartoe gedresseerde katholieke kandidaat. Hij drinkt een potje  koffie in de keuken en hij komt seffens. Nonkel Kimpe die zich geheel den dag verdoken had gehouden verscheen. Men stemde en Louis Dhondt werd tot katholieke secretaris uitgeroepen, in plaats van Mostrey en zoon. Verslagenheid en woede bij de liberalen. Wel, wel, het boterpotje ontsnapte hen. De katholieken zonder geruchte logen in ' t vuistje. Vader Mostrey was diep ontroerd in dezen tegenslag. Ni père, ni fils ils n’avaient pas de sansse!!! chanse. Hij ging over tot verontwaardiging en gramschap en zei, dat het niet loyaal was van zo met hem te handelen nadat hij aan Lissewege gedurende zoveel jaren zulke uitmuntende diensten had bewezen!!! enz. Mijnheer zei de Burgemeester: ’t Is gij die vreselijk uw ontslag hebt gegeven, niemand heeft u daartoe  gedwongen. Men heeft absoluut willen stemmen en ik heb moeten overgaan tot de stemming en hebt gij menige jaren dienst bewezen aan de gemeente, gij hebt er ook wel voor betaald geweest. En ' t was uit. Nu elk een ging weg van bij Mostrey, gelijk van hetgeen de geuzen aan de deur hadden gesmeerd van d' onderpastorie. Het nieuws vloog naar de pastoor en naar mij. De pastoor had niet te verletten en ging ' t einde van de markt de buize afwachten die Mostrey naar Brugge moest slepen. Zeker van aan ' t schotelke te blijven en om triomf te vieren, was Mostrey dezen keer met zijn karrenbak komen uitspannen bij Witten Dys. Mostrey met gebogen hoofd, ging bij Dys de Witten in aan d' achterpoort en men spande in, men vergat alle pleegvorm van dank en vaarwel. Mostrey had de volume van de gemeentewet door zijn zoon doen meebrengen om dezen kanoykelijk te installeren maar psit, hij droeg hem weder mede in den karrenbak, die weldra traag afkwam uit den koer der herberg S. Sebastiaen van Witten Dys en Ju naar Brugge in de nijpende koude en met de wind van achter.

Zo haast de pastoor ze in d’ oog had, hij kwam ze wel opgeruimd te gemoed, recht in den bek en dicht nevens 't voituurke keek hij met een diepen oogopslag en gaf een diepen salut tot aan den grond aan dien laatsten trein. Dat was gecalculeerd en geschiedde recht voor de kerk.

Het begon te sneeuwen. Tegen dat ze te Brugge aankwamen alles was overdekt onder een dikke lage sneeuw, het was als het wit doodskleed waarin Mostrey gewonden werd. 0nze kandidaat was in allerhaast naar Brugge gevlogen om dat nieuws aan Mijnheer Char­les Beyaert mede te delen. (in margine: Charles Beyaert narra tout à Vanhove, qui transmit le narré à l’éveque qui ris comme un bissu en nomma Mr. Meerseman, doyen de Furnes.) Deze kwam ook Mostrey tegen om hem op beleefde groetenis uit te groeten. Hij bekende dat Mostrey van den hemel zijn doodskleed ontvangen had en zo werd het liberaal secretariaat van Lissewege begraven onder de sneeuw enz. In de eeuwigheid tredende de boeren van Lis­sewege, de een achter de andere, moeten verschoten hebben over het groot kwaad dat die luffersche Mostrey verricht heeft met de pastoors en de onderpastoors tegen te werken, te dwarsbomen en de onverschilligheid hebben gezaaid te Lissewege. Als de pogingen van ’t liberaal secretariaat verbrijzeld waren op de ezelrugge van de booswichten Bossier en Mostrey, het was nog niet gedaan, immers: Nog onder Mijnh. Vansteelant gaf het bureel van weldadigheid vuur tegen de Katholieke school en tegen de priesters.

Gelijk overal de brooddelingen hadden plaats in de kerk, nu 1° dat moest veranderen. De brooddelingen moesten plaats hebben op den koer van ' t gemeentehuis. (21)

2° Geen kruimel brood voor de arme dischgenoten die durfden hunne kinders naar de pastoors school zenden.

Deze nochtans deden wij niet te min of algelijk derwaarts gaan als er brooddeling was. Ik was niet tevreden met hunne woordelijke. Ik moest en wilde kunnen hunne dadelijke vuiligheid en dwingelandje in hun bakhuis vrijven. Onverbiddelijk wierden onze katholieke ar­men weggejaagd. Geen brood, geen hulp. Die armen kwamen bij mij klaagden mij die mishandelingen aan. De gang van mijn huis stond vol arme wuifs die kermden. Ik sprak tot haar: Ja maar, ge moet alle zwijgen. Silence. Zwijgt u van te krischen. Vaagt zere al uw tranen af want de geuzen zouden er nog een helse leute in hebben van u te hebben kunnen bespotten en in ' t diepste van uw hert kwetsen. Ge ziet wel dat ik hier geen brood heb. Nu kunt gij er geen hebben, maar gebaart aan niemand van niets. Komt alle morgen in ’ t stille naar de tweede mis en daarna komt naar hier en uw brood zal er zijn en weet ge wat ge moet doen? Als men u vraagt of gij geen brood hebt zegt koelweg: neen zeggen zij al greiten, en ze krijgen van de papen ook geen brood. Zegt daarop ’t is waar en niets anders. En nu ge weet dat ge brood gaat hebben. Eh wel ik wil dat uwe droefheid verander in blijdschap. Gij moet ’t pijnlijk gevoelen waarmede gij hier binnen getreden zijt in uwen zak steken en gij moet blijmoedig naar huis gaan. Alle luide klappen en lachen dat het een plezier is en opdat de geuzen zouden kunnen zeggen, dat gij niet weinig gelijkt aan een bende zotte mutsen. Zo brave moeders tot morgen. Pastoor, onderpastoor en koster staken pot bij en 's anderendaags was er brooddeel in de nieuwen armekamer tot den onderpastoors en zo was 't ook voor de volgende brooddelingen tot grote vreugde van de katholieke arme wuivekes. Ik bezit ergens nog een gedeeltelijke naamlijst van armen aan wie men alle hulp weigerde. Zekere Praat werd door de Armmeesters een doodkist geweigerd om zijn kind te begraven.

't Is de gouverneur en de procureur du roi die er nog heeft moeten tussen komen om die broodrovers te dwingen van hulp te verlenen.

't Geen hier volgt moet ingelast worden op de bladzijde 19 achter 't volgende teken /~~7 Twee dagen na deze bladzijde geschreven te hebben en na gedurig zoeken, vond ik de genoemde en bedoelde lijst. Ik laat ze hier volgen. De beulen van de officiële weldadigheid hebben in de jaren 1880, 1881 en 1882 te Lissewege alle hulp geweigerd aan de volgende armen wier kinders gingen naar de katholieke school:

  1. Aan Praat
  2. Aan Amand Lonneville
  3. Aan Joseph Vancraeynest
  4. Aan Kempenaere : weigerde men een doodkist tot begrafenis van hunne kinders.
  5. Gunst
  6. Decorte
  7. Dobbelaere
  8. Weduwe Tanghe
  9. Debackere
  10. Jacobus Jacxsens : werden gedwongen hunne kinders uit de katholieke school te trekken.
  11. Aan Content
  12. aan Degryse
  13. aan Desnyder
  14. aan Vandepitte-Vandycke
  15. aan Devriendt
  16. ---
  17. aan Joseph Neirinck
  18. aan Van Daele : weigerde men alles zelfs remediën.
  19. Debal om geholpen te zijn heeft die beulen moeten doen aanklagen aan de gouverneur.
  20. de dochter Morbez die naar de brooddeling ging op den koer van ' t stadhuis kreeg van Witten Dys het volgende compliment: Lytte (zij noemde Rosalie) hier seffens van den koer of ik smijt u tegen den muur.
  21. Jacques Vaneecke die een dischhuis bewoonde had te kiezen, op straat gezet worden of zijn kin­ders uit de katholieke school.

Ik voeg hierbij den artikel die op donderdag 7 april 1881 verscheen in de patrie van Brugge over de geusche Barbaarscheid van Lisse­wege 's bureel van officiële weldadigheid. (Dit artikel was er niet meer bij. n.v.d.r.)

Uit dien schoolstrijd en uit den geuzenhaat zyn er nog twee processen gesproten. Vertelt dat 'ne keer: Mijnheer René Vyncke, onderpastoor te Dudzele (Bedoeld wordt "Amaat", n.v.d.r.), geheel goede muzikant, had aldaar een muziek ingericht.

Hij kwam op 'ne zondag spelen in de katholieke school om Lissewege geluk te wensen over deze inrichting en om de katholieken in de strijd moed bij te zetten. De manhaftige garde verbood hem te spelen van wegens den burgemeester Bossier (den Burle). Mynheer Vincke speelde al gelijk. Den Burle deed het de garde een tweede maal verbieden: terwyl Mynh. Vincke ferm lament gaf op zijnen trompette à clef omdat den Burrel verbood te spelen in de straten, gingen al de muzikanten op den platform van den reusachtige toren der kerk en daar om den zot te houden met den dommen Burrels verbod, speelden zij appelenpap of zo men zegt al aan iedereen met al het gerucht dat hunne speeltuigen geven konden. 't Was om ze te doen bersten.(22) Korts daarna deed den Burrel proces inspannen tegen de muzikanten voor overtreding van de gemeente politiewet van Lisseweghe. Myn­heer Soenens advocaat der Katholieken maakte den Burrel belachelijk en zei op tribunaal:

  1. Mynheers, het artikel dat Mynheer Bossier bij dit proces inroept tegen de muzikanten van Dudzele gaat in ’ t geheel die muzikanten niet aan. Dit artikel zegt: het is verboden in de straten van Lissewege ongemuilbande honden te laten lopen! (Iedereen schoot in een lach.)
  2. Het gemeentereglement dat Mijnh. Bossier hier tussen de voeten smijt van de Dudzeelsche muzikanten is nooit goed gekeurd geweest door de permanente deputatie en bijgevolg: pas force de loi.

Tous acquités sur les bancs!

Mijnheer Vincke’s muzikanten kregen daar op tribunaal vergiffenis van alle hunne zonden en schulden. Zij waren gekomen naar Brugge op twee triomfwagens en op dezelfde trokken zij zot en half naar ' huis. ' t Was feest in Dudzele als zij daar wederkeerden en Burgemeester Bossier kreeg den brevet van dommen uil en volledige niet waard met de kosten van 't proces. De liberalen van Lissewege had­den ook den duivel gezien in den persoon van zuster Gertude, de  iiverige overste der Katholieke school en begrepen deze onschuldige ziel in den zelfden haat die gedurig losbrak tegen den onderpastoor.

‘t Was dezes alle twee hunne schuld dat Mijnheer Karel Beyaert en de baron van Ockerhout van Brugge daar kwamen meeting houden tegen slechte scholen zonder God en tegen slechte kiezingen.

Die metingen trokken Mr. Pastoors school vol volk en hadden hun besten uitval. Nu reeds met drie, wij moesten dat toch uitboeten met spotternie aangedaan te zijn. Op een avond in den donker heeft Jan Callewaert (23) wonende omtrent recht over d’ onderpastorie, door de ruiten der slaapkamer van de meid een pint glas geworpen met geweld. Deze pint is daar van de muur afgebotst en terecht gekomen op den grond der kamer, ongedeerd ’t is te zeggen niet gebroken. De geus dacht gesmeten te hebben op de slaapkamer van Mr. de (onder?) pastor. Hij was er nevens. Die pint heeft de pastoor bewaard als gedachtenis en als geschenk van een geusschen loubas, die geen schop in zijn broek waard was.

En aangezien de muzikanten van Dudzeele niet hadden gestraft geweest, zij moesten niet vrezen van te muzyken, maar spotmuziek ging het wezen. Zij gingen 'ne keer hertelijk scherminkelen tegen het klooster en de onderpastorie, zij maren welgezind en hadden veel leute onder hen.

Op een zondagavond tussen 10  en 11 ure kreeg het kloos­ter de eerste serenade. Korts daarna, 8 of 14 dagen kregen klooster en onder pastorie de tweede muziekverering op dezelfde uur. Er waren 25 muzikanten voorzien van de kostelijkste instrumenten. De soli solo piepte door een kinderfluitje. De fourniture van ’t concert sprong uit blekken en kopere potullen. De bom­bardon werd geweldig geblazen in een grote versletene blekken kan. Dat miek waarlijk een ongehoord gerucht. In de verte had men gezworen dat er wel honderd noordsche stieren beurelden. Ook bewonderde ik die schone en kluchtige uitvinding.

Na 't klooster vereerd te hebben, de geuzen waren zo goed van naar het dorp te komen en ' t beste stuk van hun repertorium af te geven bij de onder pastorie den 17 Juli 1887. Daar was de marche traag, de bombardon was zo geweldig, dat men had gedacht Lucifer te horen die na een langdurige opgestoptheid van winden dezelve niet meer kon wederhouden en ze liet schieten in een donderende geruchte. De onderpastoor grote liefhebber van muziek, sprong uit zijn bed en was in een wip aan de venster. Hij erkende den laatsten muzikant een zekeren Camille Keirsbilck, bijgenaamd kromme Keize om zijne lange kromme poten.

' s Anderendaags de koster liet van zijn tong vallen dat de onderpastoor alles gezien en gehoord had en dat hij de muziekkanten kende en dat dit muziek ging stinken. Geheel de weke, liepen de muzikanten met een ei op en waren als dolende mollen.

De koster na de politieklok geluid te hebben, bemerkte een buitengewone beweging op straat, omdat na te gaan , begeeft hij zich bij de herberg van Pintelon Andries en ziet de bende van 25 voorbij trekken. Hij hoort Victor Boey zeggen; "Wij gaan een serenade geven aan den onderpastoor". Een van de bende roept: De koster is daar. ’t Gros van de bende zwijgt tot bij d’ onder pastorie. Daar valt men aan met vollen adem. Fluppe Tanghe was de aanleider. De koster vond bij die bende Desire Van Kerschaever (Witten Dys), Louis Van Kerschaever (Lange Louis), Dierickx, Fluppe Demeon en Sarelke Maenhoudt.

Ongetwijfeld zijn zij de opstokers en betalers geweest aan de bende die vergaderd heeft bij de herbergier Fluppe De Rudder (Con­go) (24). Bij Petrus of Pietje Vandevelde waar men verhaalde dat Victor Boey bijna slagen kreeg van Sarelke Maenhoudt voor te zeggen: Gij zijt schone opstokers om u van kant te maken als ge het werk aan vuur hebt gestoken.

Bij Jacobus Vaegenaere waar Victor Boey verweet aan Louis Deruwe: pastoors kommère.

Ik ontstak een dikke bougie aan de venster der logeerkamer en van in mijne slaapkamer in de donker bespiedde ik alles af. De straat was schone verlicht. Om 11  uur kwamen twee mannen staan aan de deur van Witten Drys, de onderpastorie bespiedende, na 3 minuten ze vertrekken. 11 en 1/4 komt er nog een staan aan 't ijzer hekken van Witten Dys. 12 ure en 5 minuten komt Sarelke Maenhoudt, kijkt vijf minuten lang met gekruiste armen en schijnt verontwaardigd. Callewaert gaat naar huis.

2 ure 1/2 gaat de koster van bij mij naar huis. Om 3 uur blaast hij het licht uit. Onder die nachtverstoorders waren nog buiten Fluppe Tanghe, Camille Keirsbilck en Victor Boey die koeknecht was van Witten Dys: de volgende: Pier Tanghe (de Mol Tanghe), Louis Gunst-Vandepitte, Louis Gunst-Voerman, Brozen Crevits, Jan Blomme, Louis Vermeulen, Louis Barremaecker en Jan Vlaming. Een zoon van Pietje Pauws de nom Runtjes. Den zondag daarna kwamen zij bij een van hunne opstokers te weten Sarelke Maenhoudt of den snurker, geweldig snurkkende, bevende van de delirium tremens.

Zij gaven hunnen poeper, angst en vrees te kennen. Die duivel van een onderpastoor gaat ons een proces aandoen! Sarelke zegde daarop: "Wat zou hij! Stelt u gerust. Zij kunnen ons niet meer condamneren dan de muziekanten van Dudzele en dan den onderpastoor is veel te dom voor een proces te maken: hij kent daarvan den eersten letter niet. Zij geloofden dien bevende profeet, werden gestild en hadden geen vrees meer. Zij stelden daar nog een pint op. De volgende dag, den maandag, om 8 ure ‘s morgens waren onderpastoor en koster juist buiten de kerk te wege de landbouwster weduwe Deroo te gaan berechten die woonde aan de zee nevens de duinen, links nevens den mond der nieuwe zeevaart aan Zeebrugge. Twee kloeke gendarmen kwamen terecht op hun. Wij keerden weder de kerk binnen en de gendarmen op onze hielen kwamen bij ons in de sacristie. Dag mijnheer den onderpastoor, wij komen op bevel van mijnheer den procureur des konings om bij u en de overste van 't klooster inlichtingen te nemen over de charivari van over acht dagen. Herkent gij dat geschrift?

Antw.: Gij ziet, mijnheer, dat ik mij nu daarmede niet kan bezig houden. Ik moet seffens een berechtiging doen, een grote uur ver aan de zee. Ik zal weder zijn omtrent elf ure. Laat mij u dan verwachten. De gendarms: Ja, Mijnheer, eh wel rond den noen zullen wij wederkeren en intussen die kerels opzoeken en proces verbaal opmaken. Zij vonden ze allen op hun werk, verspreid, ’t een alhier 't ander aldaar. ' t Was in 't slijten van het vlas.

Die domme duvels zo sterk nochtans in hun spotmuziek, beklapten alle 25 malkanderen.(24) 's Noens kwamen de gendarms mij blijmoedig aankondigen dat zij nog nooit gemakkelijker proces hadden opgemaakt, daar al die muzikanten malkander hadden in de zak gestoken. Enige nochtans hadden bot geweest, verweten en opstand gemaakt, waarover zij nog wat meer gingen te rekenen hebben. IK trakteerde de gendarms met 'ne goede diner, zij hadden zegden zij nog nooit negens zo wel onthaald geweest, nog ook zo wel gevaren.

Ik liet ze welgezind vertrekken, ze verzoekende te doen wat ze konden opdat noch ik noch de overste van 't klooster (Zuster Gertrude) zouden moeten verschijnen op tribunaal voor zulk een prul. Des te meer omdat de plichtigen allen elkander beticht en beklapt hadden.

De geuzen kregen ijskoud als zij zagen dat de gendarmen overal rondliepen. Elkeen dien dag stak het hoofd bij in verlegenheid en wist nu dat de onderpastoor te dom was om een proces in te spannen, neen er ging geen proces zijn...

Enige dagen daarna de crédulen kwamen op en de 25 muzikanten zaten te Brugge in het vredegerecht op het luifersbankske voor mijnheer Debouck, vrederechter. Zij hakkelden en daverden en konden er niet uit. Sarelke Maenhoudt wilde ze helpen. De rechter vroeg aan enen keunevellen marchand welk ambt hij verrichte en Sarelke Maenhoudt stak het woord ’rentier' in de vent zei ‘rentier’ en de rechter loog en zuster Gertrude loog en ook ik loog. Sarelke Maenhoudt beweerde dat hun laweit geschied was voor de uur van de politie. En ik bewees hoog dat die charivarie en nachtstoornis geschied was 'ne merkelijken tijd na de uur van politie en Sarelke Maenhoudt viel in den zak en viel stil inwendig razende en uitwendig bevende in geheel zijn corpus. En de rechter sprak veroordeling uit voor al die muzikanten elk tot vijf franken boet of enen dag kot en elk zijn deel in de onkosten van 't proces. Zij lieten hunne oren hangen. Daarop is 't geuzenmuziek ontbonden, die opgeroepte lucifers waren geslegen en genezen en ze zwoeren zich door de kopstukken der geuzen in de nesten niet meer te laten steken. En zij hebben hun woord gehouden. Nooit hebben zij nog iets gepoogd tegen den on­derpastoor noch tegen zuster Gertrude.

't Blekken muzyk ligt overboord
Met potten, hullen en pannen doorboord,
Voor ieder en elken held
Kost het hem al zo kot of geld
En aangaande hunne leus
't Is 'ne kloef op hunne neus
Houdt dan met non en priester de zot
Maar blijft van elk belachten, bespot.

En de geuzenonderwijzeres Louis Demon en dezes ondermeesteres Wanne D’Hondt die te voren achter de zusters spottende en schertsende riepen 'Mytte' en ’Nanne', hebben nu voortaan hun stil ge­houden, zekerlijk vrezende van ook zocht op het luiffersbankske te mogen verschijnen.

Zie daartoe heeft de schoolstrijd aanleiding gegeven in de gemeente Lissewege, waar weliswaar enige slechterik zolang en zoveel kwaad hebben verwekt, maar ook waar er toch zoveel brave mensen wonen.

Achter geheel dien boel ontstond een gehele sérieuze conferentie tussen pastor Vansteelant en zijnen onderpastoor Caullet.

Wij zijn hier alle twee zo lang. Wij moeten bekennen dat het ongeluk van de parochie ‘t liberalisme is. Niemand tot nu toe heeft dit kunnen overkomen. Onderpastoor wat daarmede gedaan? Wat zou gij doen ware het uwe persoonlijke zaak?

O. : Ja, mijnheer pastoor, wat daarmede gedaan?

P. : Eh wel, allah, ik gebied het u, spreek mij ne keer serieus.

O. : Zoveel als Gy, ik begeer en verlang door geen geuzen meer bestierd, vervolgd en geplaagd te worden. De eerste vruchten van het katholiek onderwijs moeten den liberalen hutsepot doen aanbranden.

P. : 'k Versta u niet.

O. : Met de liberale meerderheid te doen tuimelen.

P. : Hoe zou gij dat doen?

O. : Met van onze brave jongelingen katholieke bekwaamheids kiezers te    maken.

P. : Eh wel, kunt gij dat, gij moet het doen.

En gedurende drie harde winters trok ik alle avonden naar de katholieke school om daar professor te spelen. Ik gaf er les van 6 tot 8 uren. Den eersten winter had ik acht leerlingen. Zij waren leerzaam en ik beloonde ze met ze te voorzien van een lekkere sigaar als zij naar huis gingen. Zij gingen naar Brugge naar het examen, gelukten opperbest en kwamen triomfantelijk af met hunne diploma. Alle acht zulle. Zei dah! Zie hiernevens 1887.

Den tweeden winter had ik tien leerlingen, wij deden nog 'ne keer ons best te samen. Ze gingen naar ’t examen ze kwamen af met hunnen diploma. Alle tien zulle! Zei dah! zei dah! Hierne­vens 1888. Den derden winter had ik twaalf leerlingen die zich weerden om ter best. En zij kregen hunnen diploma gelijk de vorigen. Alle twaalf zulle! zei dah, zei dah, zei dah!!! hiernevens 1889- Dus ik had mijne oogwit bereikt: dertig nieuwe kiezers; l’espoir de la Patrie! Ja, dertig zekere mannen, die een tuimelpeere gingen leren maken (in de kiezing van Oktober 1890) aan de hatelijke geuzen leden van den gemeenteraad. Zodus die brave jongelingen bleven in slagorde, gingen oud genoeg zijn om op de eersten zondag van Oktober 1890, de verlossing en de zegepraal der katholieken te doen uitroepen.

't Was 't laatste dat ik aldaar deed voor 't welzijn van Lissewege.( 26 bis ) WILLEN IS KUNNEN

' t Was de titel van de "Gilde der bekwaamheidskiezers van Lisseweghe"

  • 1887 Louis Deruwe, Louis Louwagie, Louis D'Hondt (fils Joseph), Con­stant Van Kerschaever, Charles D'Hondt, Louis D'Hondt (secre­taire), Joseph Louwagie, Louis Vansteenkiste.
  • 1888Louis Schreurs, Camille Schreurs, Henri Maenhoudt, Leopold Maenhoudt, Cyrille D'Hondt, Petrus Decuypere, Victor Decuypere, Constant Wylie, Louis Dezutter, Camille Constant.
  • 189. Frans Scheerens, Emile Scheerens, Medard Vandepitte fils Jan, Louis Vandepitte fils Jan, Eduardus Huys, Frans Huys, Arthur Robaey, Auguste D'Haeninck, Joseph Degroote, Antonius Cosyn, Joseph Monbaliu, Rufin Suys.

(in onverkleurde inkt tot "schieten") Mijne brave, deftige en leerzame jongheden waren 30 gediplomeerde kiezers en gaven in de gemeentekiezing van 1890 de meerderheid met 30 stemmen aan de katholieken in de gemeenteraad van Lissewege. Adieu veau, vache, cochons.

Ge moet daarvoor 15 jaar lang mikken en schieten.

(27) Ik zag het land van belofte maar mocht er niet binnen treden. Ik had nu vijftien jaren te Lissewege verbleven en mogen medewerken met ijverige pastoors en dacht den een of den anderen keer Lissewege te mogen verlaten. Inderdaad den bisschop hield en voltrok zijne prijsdeling. Hij had mijnheer Vansteelant om dezes katholieke school de pastorie gegeven van Anseghem. Hij gaf aan Servaes Meerseman het dekenschap van Veurne om de kiezing van den katholieken gemeentesecretaris. Hij gaf het emplooi van directeur in 't klooster Joseph Baron de Pélichy te Iseghem aan Mynh. Willaert omdat hij alle acht dagen naar 't bisdom ging steenen. Hij ging Merkem geven aan Mr. Deleu omdat deze de restauratie der kerk ver had gevorderd en omdat de kiezing met mijne 30 mannen naar wens was uitgevallen.

Hij ging Markeghem, een parochie van omtrent 900 zielen schenken aan mynen opvolger Mynh. Blomme omdat deze myne dertig kiezers eene meerderheid van dertig stemmen aan de katholyken had zien geven. En tegen alsdan was ervoor my byna niets meer over en door Mynh. Deleu deed Mynheer Karel Beyaert van Brugge my eene visitekaartje overhandigen, waarop die heer rekommandeerde van de openstaande plaats te vragen op de kerkhoven van Kortrijk waar M. Van den Driessche gestorven was.

(nu volgt  27 bis, een soort intermezzo)

Mynheer L. Vansteelant kwam te Lisseweghe in 1868, bleef er veertien jaren en wierd pastor te Anseghem, in 1882 in Juny.

Mynheer S. Meerseman kwam te lisseweghe in Juny 1882, bleef er vyf jaren en wierd deken te Veurne in juny 1885 alwaar hij stierf den 11 juny 1906 in den ouderdom van 69 jaren. Hij wierd ingehuldigd te Lisseweghe den 27 juny 1882.

  • Mijnheer Robert Willaert kwam te Lisseweghe en wierd ingehuldigd den 28 juny 1887, bleef er tien maanden tot Mey 1888. Hij wierd ingehuldigd in de kathlyke school 10 July 1887. Hij ging als direkteur te Iseghem in ’t klooster de Pelichy Mey 1888 en bleef er vyf jaren. In 1893 wierd hij direkteur te Heule in December.
  • Mynheer Carolus Deleu kwam te Lisseweghe in Mey 1888 en bleef er 8 jaren tot febrary I896. Hy wierd dan pastoor genoemd te Merckem.
  • Mijnheer Blomme wierd onderpastoor te Lisseweghe in Juny 1889 eenige tyd achter de kiezing van 1889 wierd hij onderpastoor op Ons Lieve Vrouwkerk te Poperinghe en is van daar pastoor genoemd te Marckeghem in October 1905.

Mijnheer Fr. Caullet wierd onderpastoor te Lisseweghe de weke voor Kerstdag 1874, bleef er vyftien jaren tot in juny 1889. Dan wierd ik proost op de kerkhoven van Kortryk.(28)

En hy voegde erby dat hy verzekerd was door Vanhove die almachtig was by den Bisschop, dat ik die luisterlyke plaats zou bekomen hebben, wilde ik het vragen. Ik zegde aan Mynh. Deleu: Aangezien Mynh. Beyaert daarover van u antwoord verwacht, wees zo goed hem te zeggen, dat hy zich daarmede toch niet zoude bemoeyen en... dat ik niets vraag.

Ik meende dat ongeweerte afgekeerd te hebben op die manier.

En toch acht dagen na dit komediespel kwamen de benoemingsbrieven en vloog ik reeds half dood op de kerkhoven van Kortrijk waar al de inwoners geheel dood zyn.

En alzo hielden ze den slotmaatregel wegens my. ’ t Was half juny 1889.

En al die met my gehandeld hebben zyn dood, ik kan tot geen een meer gaan.

myn pastor Lammertyn van Coyghem is dood, myn Pastor Ide van Bavickhove is dood,

Myn Pastor Jos. Verstraete van Emelghem is dood,

 myn Pastor Vansteelant van Anseghem is dood op 20 febr. 1907.

 mijn Past. Servaes Meerseman te Veurne is dood op 11 Juny 1906.

 Bertje Willaert loopt daar nog te Heule en Karelke Deleu liep daar nog tot Merckem eenigen tyd en is dood. De Bisschop Faict is dood. Van Hove heeft ellendig geeindigd en is dood. En ik levende begraven leef nog.    

Intusschen kwam men eindelyk aan de maand October 1890 en nu waren myne dertig mannen oud genoeg geworden om hun stemrecht te mogen oeffenen. Er wierden twee manifesten uitgezonden naar de kiezers. Die manifesten waren wel opgesteld. Ik lasche hier een in ……..........

N.v.d.r. Hier houden de "Lisseweegse memoires" van Caullet plots op. Ze moeten zeker langer geweest zijn, aangezien hij na de lijst van zijn 30 kiezers een verwijzing schrijft: "zie bladzijde 41".

Voetnoten

  1. R. d. P. 7e jg. nrs. 2 en 3; 10 jg. nr. 3
  2. R.d.P. 10e jg. Nr. 4.  1973.
  3. Mgr. François-René Boussen, eerste bisschop van het in 1834 weder opgerichte Bisdom Brugge (1834-48). Het waren eerder de ruïnes die hij liet opruimen.
  4. Moderne schrijvers betwijfelen sterk of er meer dan 3.000 à 4.000 Franse ridders waren te Kortrijk.
  5. Lissewege kan hoop en al 600 inwoners geteld hebben in de Middeleeuwen.
  6. Daar is wel iets van aan. Zie o.a. onze jeugdroman "De Marulle van Kris De Langhe" Uitg. Standaard 1973
  7. Het kasteel wordt op de kaart van Pourbus (1575) "’t Upperhof" genoemd. Op de hoeve kwam na Klaai D’Hondt in 1908 Polletje Antheunis-Loeys, grootvader van de echtgenote van commentator dezes. Nu is de plaats bewoond door zijn kleinzoon . René Vanhulle-Dendooven. Het kasteel zelf werd gesloopt in 1839.
  8. Tijdgenoten wijzen in 1585 de Westkapellenaars aan als de brandstichters.
  9. Guillelm Bossier was burgemeester van 1854 (ot 1884. Djellen is helemaal geen scheldnaam, maar de Noordvlaamse vorm van Guillaume.
  10. Onkuisschaard!!! Niet te zwaar opnemen. Het woord had als gevoelswaarde al niet veel meer als 'lichtzinnigaard' of ’vrouwenloper, rokkenjager'.
  11. Boeksoone pastoor 1865 tot 1870, Van Steelant 1870 tot 1882.
  12. Elke pastoor moet zijn school hebben.
  13. Brugs burgemeester en liberaal parlementslid. Zie over hem: S. de Giey: "Boyaval, bourgemestre moderne" in Images de Bruges, Bruxelles 1958.
  14. In de tegenw, Walram Romboutstr. waar nu Henri D’Hondt woont naast het Reyvaertheem. De onderpastorie - in 1621 de Capelanie genoemd - werd later de Boucherie St. Marie (Ja, in Lissewege!)
  15. Bedoeld-wordt Amaat Vyncke, de gekende "Ratte" Vyncke, later missionaris in Afrika.
  16. Zulke erge godsdienstvervolgers zullen die kerkgaande liberalen dus wel niet geweest zijn!
  17. Hoe men ze anders zou vervoerd hebben, weten we niet. De spoorweg lag er nog niet... en van ander vervoer was te Lissewege op dit ogenblik nog niet gehoord.
  18. Tijdgenoten wisten mij mede te delen dat deze "afschuwelijke verdoemden" dan eenvoudig hun paasplicht gingen vervullen te Sluis!
  19. van vorige bladz. Dit poortje gaf en geeft nog uit op het marktplein. Ter vergelijking. In 1911 verdiende mijn vader een frank per maand als koeiertje op de Wulfberghoeve. (j.B.)
  20. Het 'stadhuis' was gelegen op de noordwesthoek van de Heulebrug. De latere herberg "'t Oud Gemeentehuis" gehouden door Pros Vanaudenaerde.
  21. In de jaren 1930 was er nog geregeld "kamerke" op de voutekamer van ' t Oud Gemeentehuis, nl. de schaalomhalingen in de kerk werden er verdeeld.
  22. We krijgen hier dus niet de bevestiging van de traditioneel vertelde anekdote als zou het de "Leeuw van Vlaanderen" zijn geweest, wat door het Dudzeelse muziek werd gespeeld op de toren van Lissewege.
  23. Jan Callewaert stierf in 1929. In 1976 was zijn imposant ’vrijzinnig’ zerk er nog steeds. De tekst luidt: Hier rust Jan Callewaert. Zijn laatste wil was hier begraven te worden.
    Ik heb steeds horen vertellen dat hij met ’t muziek van de Loge begraven werd. Toen wij als kleuters te Lissewege zongen: "Jan Callewaert, Jan Callewaert, ‘t hang(t) str... aan zijn baard", kregen we daar nooit straf voor van moeder Gertude. Voor onschuldiger liedjes wel... Het graf van Jan was niet gesierd met een kruis, maar met een urne tot grote ergernis van vele zoete kwezeltjes...
  24. Herberg in de Congo, lag in de tegenwoordige Willem van Saeftinghestraat, rechtuitkijkend naar het Marktplein toe. Laatstelijk open gehouden (tot 1940) door De Love, alias Schaper.

Een politiek bedrijving Onderpastoor te Lissewege

Johan Ballegeer

Rond de poldertorens
1978
04
155-182
Chantal Dhondt
2023-06-19 14:40:26