Enige lasten van grensparochies ten N.O. van Brugge op het einde van de tachtigjarige oorlog
Dr. Jos De Smet
Over de militaire bezetting, vooral op het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), heeft pastoor J. Opdedrinck gehandeld in zijn boek “Knocke-sur-Mer, Histoire et souvenirs”, dat voor het eerst verscheen in 1913. Daar in heeft hij een hoofdstuk gewijd aan de grensforten te Knokke. Zo vermeldt hij het Theresiafort, de Cantelmolinie die liep van het Fort St-Donaas tot het Fort Isabelle; en hoe voor de ravitaillering en het vervoer van munitie in 1627 een kanaal gegraven werd tussen de forten Isabella en Sint-Pol.
Hij handelde over zekere geschenken die om beterswil gegeven werden te Sluis aan de vijandelijke bevelhebber; aan de kapiteinen van de eigen forten; aan de officieren die de plaatselijke eigen troepen kommandeerden; alsook aan sommige hogere Spaanse bevelhebbers buiten Knokke.
In de parochierekeningen van Knokke, Lapscheure, Moerkerke en Westkapelle uit het tweede vierde van de 17e eeuw, heb ik de weerslag van deze beroerde tijden op plaatselijk vlak nagegaan, en iedereen zal tot het besluit komen dat het aldaar, voor onze voorouders, treurige tijden waren, wanneer zij zowel door vriend als door vijand op alle mogelijke manieren werden uitgebuit en uitgezogen.
De Kosten veroorzaakt door de Grensforten
A. Te Knokke
In 1626 wordt het grote fort of Fort Isabelle (Fort St. Lysebette) vermeld, wanneer aldaar stro wordt geleverd voor de slaping van de soldaten. In september en december wordt aldaar iedermaal één dag gewerkt door een knecht met paard en driewielkar om “schransmanden” te vullen. En in 1627 voerde men aldaar twaalf voeren duindoornen aan om de wallen van het fort te bedekken. Deze doornen waren de voorlopers van onze huidige prikkeidraad. Het fort beschikte ook over een groot ammunitieschip dat in 1631 door twee paarden naar Brugge werd geketst en vandaar geladen teruggebracht. Later, in 1641, zien we dat het fort een eigen schipper bezat.
In 1634 werd de zoetelare of kantinier van het fort betaald om kaas, boter en brood te leveren aan de soldaten die twee stukken geschut hadden aangebracht. In 1636 werd uit Brugge voor het fort een lading geweren aangebracht en in 1644 een voer munitie.
Na het sluiten van de Vrede van Westfalen (1648), die een einde stelde aan de Tachtigjarige Oorlog, werd het Fort Isabelle in stand gehouden. In 1649 werd aldaar een lading “schippen en spaen” geleverd en in 1650 werd de munitie uit het Fort St.-Pol naar daar overgebracht, omdat St.-Pol waarschijnlijk ontmanteld werd.
De meeste werken vermeld in de parochierekeningen van Knokke hebben betrekking op “het nieuwe fort ten Hazegarsse, wesende het fort St. pauwel”, dat in 1626 werd gebouwd. In 1627 werd nog gewerkt aan de buitenwerken van het corps de garde van het fort. En in 1628 werd het waarschijnlijk volledig in dienst genomen, want er worden 500 bonden stro geleverd als slaping voor de soldaten. Het volgende jaar werd te Pereboom onder Oostkerke, op de nieuwe Sluise Vaart, een lading brood gehaald voor het garnizoen van het fort. Sommige forten hadden in 1631 veel geleden van een springvloed in de monding van het Zwin.
Delen ervan waren “inghevallen door den grooten vloed van de waeteren”. Knokke moest weerom op eigen kosten het vervoer leveren voor de herstellingswerken.
Als brandstof wordt in 1632 turf of dering aangevoerd en in 1633 “oelle” (fra: houille) of steenkolen. In 1634 werden op het fort twee stukken geschut aangevoerd en bij deze gelegenheid ontvingen de soldaten aldaar zes tonnen bier op kosten van de parochie Knokke, dat voor het fort ook het vervoer moest verrichten. Wanneer de ‘bootsgezellen de batterie kwamen inrichten, werd boter en brood geleverd door de parochie. In 1638 telde het fort veel zieken, waarvoor 200 bonden stro werden geleverd. Was de ziekte misschien een gevolg van het slechte drinkwater? In ieder geval werd in dit jaar een steenput gemetst in het fort, waarvoor een wagen kalk te Brugge werd gehaald. Waarschijnlijk verbleven de paarden van de officieren in het fort, want in 1639 worden aldaar vier wagens hooi geleverd. Op 7 juli brachten de bootsgezellen opnieuw twee stukken geschut op het Fort St-Pol. En op bevel van graaf Willem van Nassau, die te Knokke bevel voerde over een afdeling Spaanse troepen, beschonk de zoetelaar van het fort deze soldaten. De kosten ervan vielen ook ten laste van de parochie.
Op het strand werd in 1644 een voer hout gehaald voor het fort en er werd een wagenlading timmerhout aangevoerd voor de “rysduynen” van het fort. In 1647 werden twee zieke soldaten uit het fort vervoerd naar de Legerbrugge op de Isabellevaart, vanwaar regelmatig schepen vertrokken naar Brugge; en van de Legerbrugge werd een voer munitie naar het fort gebracht.
Na het einde van de Tachtigjarige Oorlog werd het fort St-Pol verlaten.
In 1649 werden vier voeren kanonballen en munitie uit Sint-Pol overgebracht naar het Fort Isabella.
Het Fort de Sterre, wordt in de rekeningen voor het eerst vermeld in 1629 wanneer aldaar stro werd geleverd. In 1633 moet aldaar iets speciaals gebeurd zijn, want Knokke schenkt twee vette schapen en een ton bier aan de “overheid” van graaf Willem van Nassau “in het ondernemen van de Sterre”. Ook op de Sterre kwamen bootsgezellen in 1638 kanonnen installeren, en werden aldaar vier ladingen doornen aangevoerd.
Het Fort St-Frederik wordt slechts eenmaal vermeld wanneer aldaar in 1631 stro wordt geleverd.
Het Fort St-Therese vinden wij vermeld in 1631, wanneer ook aldaar stro wordt geleverd. De wallen van het fort, dat lag buiten de dijk in de schorre van het Zwin, moeten onderhevig geweest zijn aan de hoge vloed van de zee. In 1639 immers worden tweemaal vijftig bonden glei (lang roggestro) geleverd om te krammen, ‘t is te zeggen de blootgestelde wallen te bedekken met stro opdat het zeewater gemakkelijker zou afvloeien zonder de aarden wallen te beschadigen. Er werden 150 bonden stro geleverd wanneer de nieuwe rekruten toekwamen.
In 1644 en 1646 wordt in de rekening van Knokke iedermaal een ruiter betaald “die de conterseyne ghebrocht had op de forten”.
B.Te Lapscheure
Op het Fort St-Frederik werd regelmatig stro geleverd en in 1627 wordt een lading doornen aangevoerd “omme de hoofden te vermaecken”.
Voor het Fort St-Donaas worden geen uitgaven vermeld. Maar te Lapscheure lag nog een “redoubte” waar in 1631 voor het garnizoen tweemaal brood, boter en kaas werd geleverd.
Het Vervoer voor het Leger
Gedurig worden wagens en paarden opgeëist om op kosten van de parochie Knokke vervoerdiensten te verrichten voor het garnizoen en voor de forten. Enkele van deze vervoerdiensten worden hier vermeld. In 1631 wordt een voer goed naar Blankenberge gevoerd voor de alferis (onderluitenant) van het Fort St-Pol.
Soldaten uit het fort “ten Haesegate” (St-Pol) werden in 1632 naar Brugge gevoerd; andere werden op 13 mei van dit jaar van Moerkerke gevoerd naar Brugge, en de soldaten uit Moerkerke werden vervangen door andere uit Westkapelle, wier bagage ook moest vervoerd worden. In 1633 verhuisde het regiment van Mansvelt uit Knokke naar Steenbrugge. Kapitein Aenon van het Fort Isabelle liet in 1634 zijn bagage naar Brugge voeren. Hij moest echter te Knokke teruggekeerd zijn, want het volgende jaar wordt zijn bagage vervoerd naar Zelzate.
In 1639 werd gedurende drie dagen met 3 paarden naar Gent gereden voor kapitein Florens van het Fort St-Pol. Dit fort werd ook geravitailleerd over water. Zo werden in 1642 drie paarden opgeëist om een “schuute” te voeren naar het Fort Sint-Pol.
In 1644 werden de garnizoenen van de forten Izabella en St-Pol verwisseld.
Kapitein Florens ging met zijn volk over van St-Pol naar Isabelle. En op St-Pol werd hij vervangen door kapitein Van den Brande met het volk uit het Fort Isabella. De bagage van beide troepen moest vervoerd worden en de reserve brandstof verwisselde van fort. Een voer brandhout werd uit Isabella naar St-Pol overgebracht en gedurende drie en een halve dag werd “hoille” of steenkool uit St-Pol naar Isabella gevoerd. Voor dit laatste fort werd in 1646 “sekere tauwagie” gehaald op het strand.
In 1647 werd naar Brugge gereden met een voer “ammunitie van oorloge” en werd een voer zieke soldaten naar Heist overgebracht.
Over speciaal vervoer te water vinden we in 1640 een betaling aan Pieter de Geetere en Jan Dingens, schippers uit Wetkapelle, die samen met hun “medeconfratren”, op hun schepen de bagage vervoerd hadden van de kapitein van het Fort St-Pol en misschien van zijn volk, naar Damme. Daar moest “huyshuere” betaald worden voor het gebouw waarin de bagage gedurende vijf dagen ondergebracht werd. En in 1642 bracht Jan Collins, schipper op het Fort St-Isabelle, een scheepsvracht bagage uit Brugge naar het Fort St-Pol ten dienste van kapitein Florens; en dit op kosten van de parochie Knokke.
Andere Kosten veroorzaakt door de Militairen
In de 17e eeuw bestond er in oorlogstijd geen aaneengesloten front dat beide legers van elkaar scheidde. Deze legers waren toen heel klein omdat het aantal soldaten zeer beperkt was. Het waren allen beroepssoldaten die door de bevelhebbers van de onderscheiden kompagnies rechtstreeks werden aangeworven.
Daarom werden regelmatig “monsterheeren” door de regering, ook naar Knokke, gestuurd om de verschillende troependelen te monsteren en na te gaan of al de bij de eenheid ingeschreven militairen werkelijk onder de wapens aanwezig waren.
Enkel binnen de steden, en vooral binnen de versterkte steden, en in de forten en versterkingen vond men een regelmatig garnizoen. Tet grensgebied werd dan ook langs beide zijden doorlopen door patrouilles of, zoals men dit toen noemde, door partijen soldaten uit beide kampen, onder het bevel van een officier. Deze drongen zeer dikwijls door tot diep binnen het vijandelijk gebied. Gelijk waar de soldaten uit beide kampen toekwamen, moest hun eten en drinken geleverd worden op kosten van de parochie. Er waren ook benden die zonder bevel, voor eigen rekening, gingen “partyeloopen”. Zo vindt men in rekeningen van de grensparochies gedurig vermeldingen, soms voor aanzienlijke sommen, van uitgaven voor “tere” of verteer “in’t passeeren en repasseeren van partyen” ofwel “tere door veel partyen soldaten”.
Te Knokke dat gedekt was door de forten St-Pol en St-Isabelle, en sedert 1640 ook door de Cantelmolinie, die permanent bezet bleven, kwamen weinig patrouilles; en dan nog bijna uitsluitend van het eigen leger. Het zwakke punt aldaar bleef de schorre van het Hasegras? Zo zien we dat in 1632, op bevel van graaf de Fontaine, gouverneur van Damme en opperbevelhebber van de grensvestingen tussen Middelburg en de zee, een groep ruiters gezonden werden om in de schorre de wacht te houden. Voor hen moest Knokke stro en 150 bonden groene vitsen leveren.
In 1633 werd brood, bier en kaas geleverd aan de ruiters die de wacht optrokken op de hofstede de Grote Keuvele, waar een luitenant generaal zijn hoofdkwartier had gevestigd. Voor deze wachtpost werden in 1634 brandhout en kaarsen geleverd en ook eenmaal brood, wanneer de ravitaillering was achtergebleven.
Op bepaalde tijdstippen was Knokke overbelast met inkwartiering. Deze soldaten, evenals de garnizoenen van de forten, richtten veel kwaad aan. Om dit zoveel mogelijk tegen te gaan, gaf de parochie Knokke allerlei geschenken van eetwaren en voeder aan de officieren “omdat hy te betere soude orde stellen onder het volck”. In 1632 werden twee koppels patrijzen geschonken aan de militaire auditeur te Moerkerke om orde te houden onder de troepen. En de gouverneur van Damme, graaf de Fontaine, zond twee soldaten naar al de forten met plakkaten “als datse gheen soldaten meer uutloopen en souden”. En opdat hij zijn soldaten beter zou binnenhouden werd aan de kapitein van het Fort Isabelle een hoed haver geschonken voor zijn paard. Het volgende jaar kwamen de schepenen van het Brugse Vrije naar Knokke om meer tucht te doen heersen onder de soldaten. Zij en enkele kapiteinen werden op kosten van de parochie getrakteerd bij de zoetelare van het regiment van Mansvelt.
De soldaten hadden veel schade aangericht in de oogst; daarvan werd een staat opgemaakt voor het Brugse Vrije. Om meer orde te hebben onder de soldaten, ontving de luitenant generaal die op de Grote Keuvele lag, een vet lam en drie koppels kippen, later ontving hij nog een ton bier. Maar hij had gedreigd dat hij nog meer troepen zou leggen op Knokke, en om dit te vermijden, werd hem nog een vet lam geschonken. De militaire gouverneur had ook geschreven naar de onderscheiden kapiteinen opdat zij de soldaten binnen de forten zouden houden.
Daarvoor ontving hij een oosterse ham.
In 1634 werden aan de gouverneur van Damme zes hoed haver geschonken op dat hij de parochie zou indachtig zijn bij het zenden van kompagnies soldaten en ook in andere gevallen. Zijn sekretaris ontving een Westfaalse ham, omdat hij geschreven had naar de kapiteinen van de forten, wanneer de soldaten het zaad kwamen afsnijden op het land.
Te Westkapelle lag de kolonel van een Iers regiment ruiters, dat voor het grootste deel op Knokke gelegerd was en dat aanleiding gaf tot veel klachten.
De kolonel ontving achtereenvolgens een oosterse ham, twee braadvarkens, twee koppels kapoenen, drie koppels kalkoenen; en zijn kapiteinen ontvingen zes koppels kapoenen om meer orde te doen heersen onder de soldaten. Later werd aan de kolonel nog een vet schaap geschonken met de bede niet te veel soldaten op Knokke te leggen omdat het een kleine en weinig bevolkte parochie was. Zijn auditeur ontving twee koppel kapoenen. Een van de kapiteinen ontving een ton bier.
Later ontving de kolonel nog achtereenvolgens een koppel kippen, een Westfaalse ham, een koppel jonge kalkoenen en drie koppels kapoenen. Zijn adjudant ontving een koppel kapoenen en zijn militaire auditeur een vet lam. Daarenboven beval de kolonel aan de parochie Knokke de “tere” te betalen van de bootsgezellen, van de “edelman van het geschut” en van enkele soldaten.
In 1636 ging de reeks geschenken aan de kolonel verder: een koppel kalkoenen, twee vette lammeren en vier koppels kapoenen. Zijn adjudant ontving een kalkoen en een koppel kapoenen; zijn sergeant-majoor (waarvan de graad overeenstemde met deze van majoor in ons leger), en die bevel voerde over het regiment gedurende de afwezigheid van de kolonel, ontving een vet lam. Knokke moest ook sparren leveren om de ‘cotse’ van een Ierse kapitein te maken. Was dit een koetse of ligbed (fr. couche)? En de kapitein die bevel voerde over de andere kapiteinen van de Ierse ruiterij, ontving een ton bier. Wanneer de Ierse soldaten vertrokken waren, werden de parochianen bijeengeroepen om te beraadslagen over de uitgaven veroorzaakt door de aanwezigheid van de Ierse troepen.
Zij hadden het zeer bont gemaakt te Knokke. Reeds in 1635 hadden de schepenen van het Vrije ter plaatse een onderzoek ingesteld over het gestolen vee, de schade aan de landerijen en een huis dat afgebrand was. Daarbij werd geld gegeven aan de kapiteinen om toch wat orde te doen heersen. Maar het geduld van sommige Knokkenaren kende ook palen. In hetzelfde jaar werden de parochianen bijeen geroepen “om reden datter eenighe vande soldaeten ghequetst ende ghesleghen waeren”. Geen wonder!
De garnizoenen van de forten bleven niet ten achter in het aanrichten van schade. Om aldaar ook wat tucht te hebben, schonk de parochie in 1634 een braadvarken, en honderd kruitschoven voor zijn paard, aan de kapitein van het Fort Isabelle. De kapitein van het Fort St-Pol kreeg een hoed haver om zijn soldaten binnen te houden, omdat ze op grote schaal de vruchten van de oogst gingen stelen. De zoetelaars van beide forten werden betaald om de soldaten te trakteren. En de kapitein van het Fort St-Isabella ontving het volgende jaar een vet schaap.
Op 9 april 1638 kwamen andere ruiters te Knokke toe, nl. het regiment van baron Camargo. Het volgende jaar werd aan deze laatste een Westfaalse ham geschonken en de zoetelaar van het regiment werd door de parochie betaald voor het schinken van bier en wijn, en voor het leveren van andere zaken. In 1642 waren deze ruiters nog te Knokke, want de baron werden twee hoed haver geschonken opdat hij beter orde zou houden onder zijn ruiters. Deze maakten het echter zo bont, dat burgemeester Handzaeme van het Brugse Vrije, samen met een pensionaris, naar Knokke kwam om deze ruiters tot de orde terug te roepen en hun kwartieren te inspekteren.
In 1639 vinden we Duitse ruiterij te Knokke, waarvan de kolonel Samyn te Hoeke verbleef. Knokke begon met vier koppels kapoenen te schenken aan de adjudant van de kolonel “om verlichtinghe te vercryghen van de duytsche companien die op onze prochie sterck beleyd waeren”. Daarna schonk men aan de kolonel zelf vier hoed haver “om secours te vercryghen van de duytsche companien”. Later ontving hij nog een vet schaap om vermindering te bekomen van de ruiterij die zeer talrijk te Knokke was ingekwartierd.
In 1640 trok men tweemaal naar Oostkerke, naar graaf de Fontaine, die de grensverdediging kommandeerde, en daarna naar Hoeke naar de kolonel, waarschijnlijk met klachten over de soldaten te Knokke. Later werd zelfs naar Aalter gereisd, waar graaf de Fontaine toen verbleef samen met de sergeant-majoor Van Vlaenderen. Kolonel Samyn ontving opnieuw een vet lam om beter orde te houden onder de vreemde ruiters. Later ontving hij nog achtereenvolgens zes hoed haver, een klein braadvarken, een koppel kippen en een koppel kalkoenen.
Te Knokke zelf ontving luitenant Bevyn een vet lam om betere orde te stellen onder zijn ruiterij. Zijn luitenant ontving een ton bier en een hoed bonen, waarschijnlijk voor zijn soldaten.
In 1639 werden tweemaal twee zester wijn geschonken aan de luitenant van de kompagnie van graaf Willem van Nassau; en later een vet lam, alles om betere orde te houden onder zijn ruiterij; terwijl de kornet (aspirant officier) van de kompagnie een halve hoed haver ontving. Kapitein Van Hatten, die de drie kompagnies ruiterij kommandeerde, ontving een vat wijn. Hetzelfde jaar lag ook een kompagnie van kapitein Aleines te Knokke. De luitenant ervan verplichtte de parochie Knokke hem twee halve tonnen bier te schenken. En de kornet van de kompagnie ontving een vet lam om betere tucht te houden in de kompagnie.
In 1640 lag er ook nog de kompagnie van kapitein van Couwenborch. De kapitein begon met zijn paard gedurende een maand in het gras te steken op kosten van de parochie. Later ontving hij een hoed haver om meer orde te houden onder zijn ruiters. In 1642 lag hij nog te Knokke en werd hem een vet schaap geschonken. Zijn korporaal ontving een koppel vette kapoenen. De luitenant en de kornet ontvingen 350 kruitschoven en de kapitein zelf een hoed haver; dit alles om beter op hun ruiters te letten.
Hetzelfde jaar trok de hoofdman van Knokke naar Hoeke om de kommandeur te spreken; zeker wegens moeilijkheden met de soldaten, want de kommandeur ontving drie hoed haver “om te beter ordere te stellen onder der ruyterye ende voetvolck die ‘t somer sysoen 44 op Cnocke laeghen”. Sergeant majoor Van Vlaanderen ontving ook twee hoed haver. En tot slot was de parochie verplicht anderhalve hoed haver te schenken aan de luitenant generaal om betere orde te houden “onder de benden van d’ordonantiën”; en kapitein Lems kreeg ook zes hoed haver. In 1646 werden drie vaten haver geschonken aan de luitenant van kapitein Basseyne.
Buiten de vele uitgaven voor de tere van de komende en gaande partijen en troepen, werden in 1646 mondkosten betaald voor de kompagnie van kapitein Van Grimberghe.
Maar ook de garnizoenen van de forten richtten veel schade aan op de landerijen, zodat ook daar geschenken moesten uitgedeeld worden aan de officieren om de orde en de tucht onder de soldaten te handhaven.
Kapitein Florens, die bevel voerde over het Fort St-Pol, en later enkele tijd over het Fort St-Isabelle, was de grootste lastpost voor de parochie Knokke, niet zozeer door de geschenken die hij ontving, maar door de talrijke vervoerdiensten die hij aan de parochianen oplegde: Onder de geschenken die hij ontving vinden we: in 1640 drie hoed haver, dan tweehoed haver; in 1642 vijfentwintig bonden hooi, drie hoed haver, een koppel kapoenen. Gedurende dit jaar kommandeerde Florens al de nieuwe forten (deLinie van Cantelmo?) en werd hij op St-Pol vervangen door kapitein Duyts. In 1644 was Florens reeds lang terug op het Fort St-Pol. Hij ontving drie hoed haver. In 1646 ontving hij achtereenvolgens tien vaten haver, drie koppels vette kapoenen, een koppel kippen en vijftig bonden glei stro. Zijn alferis ontving vijftig bonden brandhout en een Hollandse ham; en later nog een Hollandse kaas. Het volgende jaar ontving Florens vier koppels kapoenen.
De kapitein van het Fort St-Isabelle komt veel min voor onder de met geschenken begunstigden. Waarschijnlijk omdat dit fort op het grondgebied van Sint-Anna-ter--Muiden lag. In 1638 kreeg hij een vette kapoen. In 1642 ontving kapitein Bourgoinie, die bevel voerde op het Fort Isabelle, 150 kruitschoven opdat hij beter de orde zou handhaven onder zijn soldaten; alsook een koppel kalkoenen en drie koppels kippen. Zijn alferis ontving twee vette kippen, wanneer hij het fort kommandeerde in afwezigheid van de kapitein, en dat omdat hij enige diensten bewezen had aan de hoofdman van de parochie.
In 1644 was eerst kapitein Fevers bevelhebber van St-Isabelle. Hij ontving honderd tarwebouten. Later werd hij opgevolgd door kapitein Van den Brande, die daarna verwisseld werd met kapitein Florens, die voor korte tijd overkwam naar het Fort Isabelle. Van den Brande ontving twee hoed haver.
Hier volgen enkele staaltjes van de vervoerdiensten aan de parochie Knokke opgelegd door kapitein Florens. In 1639 met kar en paard naar Damme; met een wagen met drie paarden met bagage naar het fort te Blankenberge; twee dagen naar Brugge met drie paarden. In 1640 werd zijn bagage naar de Legerbrugge gevoerd en werd driemaal met de “carette” van de kapitein naar Brugge gereden.
In 1642 werd tweemaal de vrouw van de kapitein gevoerd uit het Fort St- Pol naar de Legerbrugge. Een andere maal werd de vrouw van Florens naar de Legerbrugge gevoerd “om naer Brugghe te vaeren”, en zijn dochter met haar bagage werd gevoerd naar het Fort Isabelle. Nog twaalf ritten met bagage van Florens en van zijn officieren van St-Pol naar de Legerbrugge; alsook nog tweemaal een rit “als syn huysvrauwe naer Brugghe vertrock”. Zes dagen werd hem een paard geleverd om te rijden naar de Gentse vaart, waar veel troepen lagen om een mogelijke Franse inval af te slaan. Florens verplichtte de parochie ook nog een wagen met twee paarden te sturen naar het Fort St-Donaas om twee stukken wijn af te halen; en een wagen met twee paarden moest weeral de vrouw van Florens naar Brugge voeren. In 1644 liet hij tweemaal zijn “carotse” te Brugge afhalen; en zijn bakwagen liet hij met twee paarden naar Brugge brengen.
Kapitein Van den Brande van het Fort St-Isabella liet slechts éénmaal een schip met twee paarden naar Brugge ketsen in 1644.
Te Lapscheure had men ook te lijden van diefstallen en andere baldadigheden vanwege de soldaten. Daarom werden ook hier de officieren met geschenken begiftigd om orde te houden onder de troepen. In 1628 stond kapitein Botille aan het hoofd van het fort St-Job. Zijn opvolger kapitein Sylnon ontving in 1631 negen vaten haver en in 1635 nog twee hoed haver.
De kapitein van het Fort St-Donaas wordt slechts eenmaal vermeld, nl. in 1629 wanneer hij een hoed haver ontving. Uit Lapscheure moest men dikwijls naar Damme rijden en in 1632-1638 worden “diverse courtoisien” of drinkgeld geschonken aan de speihouder of sluismeester van Damme, omdat hij regelmatig de balie op de Damse dijk moest openen en sluiten voor de wagens uit Lapscheure.
Lapscheure was echter veel minder gedekt door een gordel van versterkingen dan Knokke, zodat aldaar veel meer patrouilles of partijen soldaten kwamen, zo wel koningsvolk (Spaans leger) als Statenvolk (Noordnederlands leger); waardoor de kosten van “tere” zeer hoog opliepen. We weten niet altijd welke de nationaliteit van de getrakteerde troepen was. In 1633 werd voor “tere” van beide oorlogsvoerende partijen 155 lb.gr. betaald aan de herbergier uit het Smiske.
In 1631 werd door korporaal Jan Steenkiste vlees, boter en brood gehaald en daarna ook nog door korporaal Wynsberghe; en dat “ten tyde als den prince van Oraingne jn 't landt quam”. Waren dit nu Spaanse of Noordnederlandse soldaten? In de rekening over de jaren 1632-1638 wordt 5 sch.gr. betaald aan soldaten “in de aanslag” van de graaf de Fontaine. Wat deze aanslag was kon ik niet vinden; maar later werd 4 Ib.. gr. tere betaald wanneer graaf de Fontaine het Lapscheurse Gat kwam bezichtigen. En in de herberg de Preekboom werd 1 lb. 2 sch. gr. betaald aldaar verteerd door vijandelijke soldaten uit Aardenburg.
Te Moerkerke lagen geen forten en de parochie lag open voor de vijandelijke troepen. Zo komt het dat ginder veel partijen uit beide kampen op patrouille kwamen en er op kosten van de parochie op eten en drank moesten onthaald worden. In 1632 werden 143 lb.gr. uitgegeven voor tere van soldaten uit beide kampen. In 1641-1644 vinden we in totaal 226 lb.gr. aan tere, waarvan met zekerheid ten minste 82 lb.gr. uitgegeven voor het Staatse leger. In 1647-1648 beliep de tere voor soldaten uit beide kampen 350 lb.gr. De vijandelijke afdelingen kwamen vooral uit Aardenburg en Sluis. Daarbij kwamen nog vervoerdiensten: 97 lb.gr. om te rijden met paarden en wagens in de zomer van 1646 in de legers van “Hoge Mogende Heeren Staten”. Later nog eens 16 lb.gr. en dan nog eens 31 lb.gr. om elf dagen te rijden voor de staten; en eindelijk 79 lb.gr. om te rijden voor de legers van de Prins van Oranje. Voor het Spaanse leger werd gereden voor de gouverneur van Damme, kost: 25 lb.gr.; alsook met wagens en paarden voor het eigen leger naar het Lapscheurse Gat. In 1648-1649 werd 305 lb.gr. betaald voor tere van soldaten uit beide kampen, waaronder 5 lb. 1 scH.gr. verteerd door de kommandeur van Aardenburg.
Te Westkapelle is alleen de parochierekening ovr 1635-1636 bewaard. Daar schijnt men niet zoveel last ondervonden te hebben van de inkwartiering . Ook kwamen aldaar geen Noordnederlandse partijen. Voor tere van de soldaten wordt 21 1h. 9 sch.gr. gerekend. Er werd ook vlees geleverd aan sommige soldaten; en aan de zoetelare van het Fort Isabelle te Knokke werd tweemaal betaald om aan zekere soldaten brood, kaas en bier te leveren. Voor paarden van de Ierse ruiterij werd brood en gras geleverd. Een timmerman had gewerkt aan de stallingen van de ruiterij van baron de Camargo. Het corps de garde in het dorp werd hersteld en de grote schuur die diende voor inkwartiering, werd hersteld en gedekt met stro.
Ook hier trachtte men goed te staan met de hogere militaire overheid om de soldaten te laten in toom houden en om niet te veel inkwartiering te krijgen.
Een brugse herbergier leverde wild bestemd voor graaf de Fontaine, gouverneur van Damme, en voor andere officieren. Van vervoer voor het leger is geen spoor te vinden in deze rekening.
Betalingen en Geschenken aan de vijandelijke militaire Overheid te Sluis
Buiten de leveringen aan en de diensten voor de eigen troepen, moesten de parochies ook nog contributie betalen aan de vijand. Volgens het toenmalig oorlogsrecht hadden de legers het recht ook aan de niet bezette vijandelijke gewesten, die aan hun eigen gebied paalden, oorlogsbelasting op te leggen. Om deze tot betaling te dwingen, werden zogenaamde “parties bleus”, namelijk sterke patrouilles in het onbezette gebied gezonden om hier en daar hofsteden te verbranden. De Spaanse troepen waren niet talrijk genoeg om de grens behoorlijk te bewaken. Nu en dan kwamen bij ons Noordnederlandse partijen over, en wanneer de contributie niet betaald werd, gingen ze over tot vergeldingsmaatregelen (1). Dit zou ten anderen in 1623 de aanleiding zijn tot het oprichten van het Isabellafort, en in 1640 van de Cantelmolinie.
De Noordnederlanders daarentegen hadden geheel hun grens behoorlijk afgegrendeld door forten en redouten, zodat de Spaanse partijen nooit de gelegenheid kregen om op Statengebied door te dringen en aldaar brand te stichten of andere vergeldingsmaatregelen te treffen, waardoor de parochies op Noordnederlands gebied zouden verplicht worden aan de Spaanse militaire overheid contributie te betalen.
Zo vinden we in de parochierekeningen de volgende bedragen die ieder jaar als contributie moesten betaald worden te Sluis: Knokke 24 lb.gr., Lapscheure 36 lb.gr., Moerkerke 100 lb.gr. en Westkapelle 120 lb.gr. Ook parochies die ver in het binnenland lagen moesten contributie betalen. Ik verrichtte enkele steekproeven en vond als jaarlijkse contributie voor Bredene 24 lb.gr., voor Meetkerke 72 lb. 12 sch.gr., en voor Zuienkerke 100 lb.gr.
Daarbij kwamen nog andere jaarlijkse betalingen te Sluis, namelijk Kasteelgeld, Service, en het recht van de Ondermajoor te Sluis. Samen beliep dit voor Knokke 4 lb.gr., voor Lapscheure 4 lb. 12 sch.gr., voor Moerkerke 13 lb.gr., voor Westkapelle 16 lb.gr., voor Bredene 1 lb. 16 sch. r., voor Meetkerke 4 lb. 1 sch. en voor Zuienkerke 1 lb. 16 sch. gr.
Daarenboven werden deze parochies nog verplicht jaarlijks een of meer sauvegarden te kopen: Knokke twee voor 4 lb.gr., Lapscheure één voor 1 lb. 10 sch., Moerkerke één voor 1 lb. 5 sch.gr., Westkapelle twee voor 5 lb.gr., Bredene ook twee voor 5 lb.gr., Meetkerke één voor 2 ib. 11 sch.gr. en Zuienkerke twee voor 5 lb. 1 sch.gr.
Dit was nog niet alles. Regelmatig droegen afgevaardigden van de grensparochies geschenken naar de militaire bevelhebbers te Sluis, en wanneer deze laatsten wild, gevogelte of riviervis nodig hadden, vroegen zij het per brief.
Te Knokke worden in 1626 geschenken vermeld voor de gouverneur van Sluis en de ontvanger van de contributie aldaar. Op 1 april 1627 werd de parochie “beschreven” of per brief gevraagd een geschenk te zenden naar Sluis voor de bruiloft van de dochter van de heer Van der Noot. In augustus 1627 werd een geschenk gevraagd door de ontvanger van de contributie ter gelegenheid van zijn huwelijk. In juli had men een koppel kippen geschonken aan de luitenant te Sluis. Op 29 juli 1628 ontvingen de gouverneur en de ontvanger van de contributie ieder een koppel patrijzen, en op 14 december, wanneer de gouverneur geschreven had om wild, zond men een koppel vette kippen. In 1636 werden voor de gezagdragers te Sluis patrijzen, kapoenen, duivenjongen en kippen gekocht.
In 1633 vroeg de sekretaris van de gouverneur van Sluis twee paar bloemkolen. En wanneer de hoofdman de contributie aldaar moest gaan betalen, werd hem schriftelijk gevraagd wild mede te brengen, namelijk vier koppels sneppen en vier koppels patrijzen. In 1634 werden vijf koppels kippen medegedragen naar Sluis. De gouverneur ontving achtereenvolgens nog twee koppels patrijzen, vijf “resen” vinken, twee levende hazen en een koppel witte fazanten. Later ontvingen de gouverneur en luitenant Cabeljau nog twee koppels vette kapoenen en drie koppels kippen, die ze gevraagd hadden omdat “de Heeren Staten daer waeren”.
Leden van de Staten Generaal uit ‘s-Gravenhage waren waarschijnlijk op inspektietocht in de grensstreek. Op 10 april 1635, bij het dragen van de contributie naar Sluis, werden zes koppels kippen medegedragen voor de gouverneur, zijn sekretaris, myn heer Caesenbroot en burgemeester Cloet.
Wanneer de afgevaardigden uit Knokke met de contributie en de geschenken naar Sluis gingen, moesten ze het Nederlandse fort het Grote Pas voorbij, waar ze moesten overzetten over het Zwin. De kapitein van het fort vroeg ook zijn deel en hij ontving een koppel kippen. In 1638 had de gouverneur een koppel fazanten en twee koppels patrijzen gevraagd, terwijl de ontvanger van de contributie twee koppels kapoenen ontving omdat hij geschreven had “dat hy se grooteliks van doene hadde ende seyde dat hy ‘t de prochie van weerden wesen soude”.
In 1639 werd aan de gouverneur te Sluis vijf hoed haver geschonken, die hij gevraagd had. Tweemaal zond hij een brief naar Knokke, waarvan het port door de bestemmelingen moest betaald worden. En de kapitein van het Grote Pas ontving een koppel vette kapoenen en daarna een koppel kippen.
In 1640 werden opnieuw drie hoed haver geschonken aan de gouverneur. Later vroeg hij nog een zilveren schaal die 5 lb.gr. kostte. In deze rekening worden ook de kosten vermeld van de personen die de contributie uit Knokke naar Sluis droegen; daarvoor werd 4 lb.gr. betaald voor eten, overzetten over het Zwin en voor de soldaten die medegingen op het kasteel.
Te Sluis vroeg de gouverneur in 1642 een hoed tarwe voor 2 1/2 lb.gr. en later wild voor 5 lb.gr. De ontvanger van de contributie vroeg 2 1/2 hoed haver en de sekretaris van de gouverneur een hoed tarwe. Later vroeg de gouverneur nog een kalkoen en drie hoed haver. En in het passeren van het Grote Pas te Sluis ontving de kapitein aldaar een koppel vette kippen.
In 1646 vroeg de gouverneur vier hoed haver, twee koppels kapoenen en voor 3 1/2 lb.gr. wild. De kommandeur Berendrecht te Sluis ontving twee hoed haver.
In 1647 ontving de gouverneur vijf hoed haver en verschillende soorten kapoenen en andere zaken, samen voor 12 lb. 11 sch.gr.
Om naar Sluis de contributie te gaan betalen en geschenken mede te dragen moesten de afgevaardigden van de parochie Knokke voorbij de eigene forten; en de officieren aldaar vroegen ook hun deel. In 1628 ontvingen ze twee koppels vette kapoenen en vier koppels kippen, en in de rekening staat erbijgeschreven “beter ghedaen dan ghelaeten”. In 1631 werd een half hoed haver geschonken aan de kapitein van het Fort St-Pol, omdat de afgevaardigden van de parochie “aldaer dickmaels moesten passeeren om naer Sluys te gaene”. En in 1633 ontving de kapitein Roseret van het Fort Isabelle een half hoed haver “om reden dat hy ons beter soude laten passeeren naer Sluys zoo in ‘t draeghen vande contributie als anders”. In 1634, bij het dragen naar Sluis van vijf koppels kippen, ontving Roseret er ook twee om de afgevaardigden van de parochie gemakkelijk door te laten. Later ontving hij nog achtereenvolgens een half hoed en een hoed haver omdat de hoofdman en de parochianen dikwijls aldaar voorbij moesten om naar Sluis te gaan. In 1644, wanneer men de contributie droeg naar Sluis, ontving kapitein Van den Brande van Fort Isabelle een van de vijf medegedragene koppels kippen. Later ontving hij nog twee Westfaalse hammen “om de vry passaige te mogen hebben naer Sluys”.
Soms werden aan de overheid van Sluis vriendendiensten gevraagd. Voor de werklieden van alhier, die gingen werken in de oogst in Zeeuws Vlaanderen, werd in 1628 een paspoort gevraagd en bekomen. Het volgende jaar werd te Sluis een paspoort gehaald “tot bewaringhe van Pieter van Herzele”. De toren van de kerk van Knokke had dringend herstellingen nodig, en daarvoor moest landdeken Reynaert, deken van de kristenheid van Damme, naar Sluis. Waarom juist weten we niet. Voor hem werd bij de goeverneur van Sluis een paspoort afgehaald voor 8 sch. 8 gr., waarvoor de gouverneur twee koppels patrijzen waren geschonken.
Lapscheure moest ook zijn deel geschenken geven te Sluis. In de parochierekening van 1628-1629 worden archtereenvolgens vermeld voor de gouverneur: drie koppels patrijzen, een haas, verse riviervis, twee koppels sneppen, twee koppels patrijzen, een haas en verse vis. De ontvanger Rossel kreeg een koppel kippen en een haas. En met nieuwjaar ontving Abraham Stul, sekretaris van de gouverneur, een “courtoisie” van 8 asch.gr. Daarenboven werden door de hoofdman van Lapscheure enkele Noordnederlandse soldaten getrakteerd voor 13 sch. gr.
In 1631 schreef de gouverneur om verse vis en de ontvanger Rossel ontving tweemaal vis en eenmaal kippen. In 1632-1638 ontving de gouverneur achtereen volgens vier koppels kippen, haver, verse riviervis, waarvan een deel naar de ontvanger ging, nog een koppel hazen, een koppel patrijzen, twee koppels kalkoenen, negen koppels duivejongen en een koppel kapoenen. Hij kreeg nog een “courtoisie” voor 1 Ib. 4 sch. 8 gr.
De vrouw van de gouverneur van Sluis lag zwaar ziek en de hoofdman van Lapscheure kreeg van hem de opdracht naar Brugge te reizen “om den docteur voor de gouverneur van Sluys”. Later was de vrouw gestorven: en de hoofdman ging persoonlijk naar de begrafenis en hij zond riviervis voor het eetmaal.
In hetzelfde jaar ontving de ontvanger van de contributie nog twee koppels kippen en een koppel papoenen. En voor twee inwoners van Lapscheure, die te Sluis gevangen zaten, werden 3 lb.gr. als gevangeniskosten betaald aan luitenant Mogghe.
Moerkerke leverde ook geschenken te Sluis: in 1632 een haas aan de ontvanger van de contributie; en in 1647 werd een voer klein hout geleverd voor de “rynckgraeve” of Rijngraaf die met zijn soldaten te Sluis lag.
De parochierekening van Westkapelle over 1635-1636 vertelt hoe voor 5 lb. 8 sch. 1 gr. kapoenen en kippen geschonken worden aan de gouverneur van Sluis. Later werd hem nog voor 4 lb.gr. wild gestuurd, dat hij gevraagd had “doordien dat hy het grootelicx van doene had”. En te Sluis werden zeven hoed haver gekocht voor de gouverneur en de ontvanger Rossel.
Damme
Te Brugge worden enkele rekeningen van de samengevoegde stedekens Damme, Hoeke en Monnikerede bewaard uit deze beroerde jaren. Over de oorlogstoestand in de grenstreek vinden we aldaar in 1627-1628 een betaling van 12 lb.gr. aan de adjudanten van de gouverneur van Damme, graaf de Fontaine, om de stadspoorten open en toe te doen. Dit was vroeger de opdracht van een partikulier burger.
In 1629-1650 werden twintig vadems koorden aangekocht om bij nacht de brieven binnen de stad te trekken. Zo moesten de stadspoorten niet geopend worden en kon het gevaar van een vijandelijke overval vermeden worden. Dit zelfde jaar werden twee affuiten van kanonnen uit Damme gevoerd naar het Fort St-Job op Lapscheure. In 1641-1642 werden vier personen 18 lb. 15 sch. 4 gr. betaald om vier dagen met hun paarden en wagens vervoerdiensten verricht te hebben op bevel van don Andrea de Cantelmo in de laatste onderneming tegen Aardenburg. En in 1644-1645 was in de nacht van 13 juli 1645 ruiterij en voetvolk binnen Damme toegekomen als versterking van het garnizoen. Gouverneur d’Heese van Damme had tweemaal twaalfhoed haver ontvangen van de magistraat. Hij was nadien gestorven en zijn opvolger kwam op 21 november 1644 in dienst. Hij werd door de Magistraat verwelkomd, wat 18 lb. 18 sch. 8 gr. kosten medebracht. Later werd door de stad nog een logement bezorgd aan de zoon van wijlen gouverneur d’Heese.
Weerslag van de Oorlog met Frankrijk
Terwijl de Tachtigjarige Oorlog nog voortduurde aan onze noordergrens, was in 1635 de oorlog uitgebroken tussen Spanje en Frankrijk; zodat ook op onze zuidergrens gestreden werd. Deze oorlog werd beëindigd door het verdrag van de Pyreneeën in 1659.
Soms kwamen de Fransen tot op de vaart Gent-Brugge-Oostende. Zo was de gouverneur van Damme, graaf de Fontaine, in 1640 tijdelijk te Aalter, waar de hoofdman van Knokke hem ging spreken over de last die de parochie had met de ingekwartierde soldaten. Hetzelfde jaar moest Knokke gedurende zes dagen een paard leveren aan kapitein Florens van het Fort St-Pol om naar de Gentse Vaart te rijden. Te Knokke werden “Spaenaerts” of pioniers opgeroepen om te gaan werken aan de versterkingen van de Gentse Vaart. Op 15 mei 1640 moesten ze met geweld naar het Minnewater te Brugge geleid worden. In de zomer van 1646 werkten zekere Knokkenaars aan het opwerpen van “trensen” (tranchées) of versterkingen te Scheepsdale. In 1647 leverden Knokke en Moerkerke pioniers te Diksmuide om aldaar te werken aan de versterkingen. Terwijl Moerkerke in 1648-49 gedurende acht dagen een man leverde om te werken aan de versterkingen te Veurne. In 1649 leverde Knokke pioniers voor leper, wanneer deze stad door de Spanjaards belegerd werd; en een wagen met drie paarden en twee mannen gedurende 25 dagen om mede te helpen bij de inname van Poperinge. (2)
Bronnen
Rijksarchief te Brugge. Brugse Vrije, Registers
- nrs 11501, 11305, 11309, 11512: Rekeningen van de steden Damme, Hoeke en Monnikerede, 1627/28, 1629/50, 1641/42 en 1644/45.
- nrs 5444 en 3445: Rekeningen van Knokke, 1626, 1627, 1628, 1629, 1630, 1631, 1652, 1655, 1634, 1656, 1638, 1659, 1640, 1642 en 1644.
- nr 5526: Rekeningen van Lapscheure, 1627, 1631, 1652/50.
- nr 4212: Rekeningen van Moerkerke, 1652, 1641/44, 1648.
- nr 6115: Rekening van Westkapelle 1655/56.
- nr 2365: Rekening van Bredene, 1627
- nr 3987: Rekening van Meetkerke, 1627
- nr 6893: Rekening van Zuienkerke, 1636.
Nota‘s
- H. Van Houtte. Les occupations étrangères en Belgique sous l’ancien régime. Deel 1, Cent 1930, hoofdstuk IV. Le pays de contribution, blzn 142-196.
- In een hoed van 171,43 liter, gaan 4 viertalen van 42,85 liter; een vat is een halve viertal of 21,45 liter.
- Het Sterrefort dat hier voor het eerst vernoemd wordt in 1629, is niet hetzelfde als het Sterrefort dat wa later tegenkomen in de Cantelmolinie Deze linie werd maar in 1640 begonnen. Het fort waarvan hier sprake lag ten westen van de Vuile Vaart, ter hoogte van het Vliegende Peert.
- Lapscheure paalde toen nog aan Sluis. Het Lapscheurse Gat van 1585 sneed de parochie in tweeën en werd pas in 1664 de rijksgrens.