De financiele tribulaties van wagenmaker Jan Sette (Einde 18e eeuw)

Firmin Roose

1 Situering in de Tijd

Toen de 18e eeuw stilaan naar haar einde liep, bereikte de stroom van vernieuwing, die sinds jaren Europa beroerde, langzaam maar zeker haar hoogtepunt. De botsing ussen de nieuwe kulturele en wetenschappelijke waarden, die in de voorgaande eeuwen ontstaan waren, en de gevestigde eeuwenoude maatschappelijke orde, zou leidien naar een zo zware krisis, dat men voor de ondergang van de traditionele instellingen mocht vrezen. Het "Ancien Régime" trilde in zijn grondvesten, de Franse Revolutie (1789) stond voor de deur.

Ook in onze gewesten, nog steeds door de Oostenrijkers en sinds 1780 meer bepaald door Jozef II bestuurd, hadden de ekonomische toestand en de sociale klassen grondige wijzigingen ondergaan. De adel had geen specifieke militaire rol meer te vervullen, maar zijn leden hadden zich in het bestuur van lokale en gewestelijke organismen genesteld. Talrijke jongelui uit de hogere burgerij studeerden rechtsgeleerdheid, overtuigd als zij waren dat zij op deze manier de drempel naar de begeerde adelstand zouden kunnen overschrijden. De kleine burgerij en de boerenstand leidden een bescheiden bestaan onder de voogdij en de financiële steun van de gegoede klassen. Hun manier van leven en hun welvaart waren in de 18e eeuw steeds aan de krappe kant geweest.

"Het leven was duur. De kleine zelfstandige of ambachtsman had geen tijd om veel over de toekomst te denken. Sparen was er niet bij en was bovendien niet nodig, omdat de meeste mensen er van overtuigd waren dat alles zo zou blijven als het was. Gebrek aan spaarzaamheid in deze periode betekent dan ook niet zozeer onbedachtzaamheid, maar meer een diep vertrouwen in de toekomst en in de hechtheid van de maatschappelijke instellingen”. (1). Met andere woorden: er werd weinig gespaard en weinig belegd, de behoefte om een kapitaaltje te vergaren was nauwelijks aanwezig. Dat alles zou echter zeer snel veranderen zo gauw, naar het einde van de eeuw toe, de invloed van de machine zich zou doen voelen.

Alleen het proletariaat gaf aanleiding tot verontrustende problemen. Reeds waren talrijke hoeveknechts en zelfstandige kleine uitbaters verplicht een bijverdienste te zoeken in de textiel-huisnijverheid. Vrouwen en kinderen moesten het hunne bijdragen om het inkomen van het gezin te verhogen. De prijzen van de levensmiddelen stegen tijdens de 18e eeuw in een vehouding waarmee de lonen geen gelijke tred hielden. Om een vollediger voorstelling van de Sociale ellende te krijgen, houde men in het oog datdrie vierden van de bevolking noch lezen noch schrijven kon, terwijl het alkoholisme reeds een ingekankerde plaag was geworden.

Ook in de Brugse polders beleefden de plattelandbewoners een zware tijd.

2016 10 24 124555Reconstructie van de Waegemaekerije te Platheule 1788, door kunstschilder Jan Soens uit Assebroek, vrij naar autentieke gegevens (zie R.d.P. 1971, p. 7)

Armoede, bedelarij en landloperij voerden hoogtij en de levensvoorwaarden van de kleine man werden harder naarmate de duurte van de levensbehoeften toenam. Staten van goed uit die periode tonen ons soms wel het beeld van welvarende burgers, sommige boedelbeschrijvingen wekken zelfs onze bewondering op, maar geeft de welstand van die enkele families ons wel een trouw beeld van de levensvoorwaarden van de gewone massa? Van overheidswege werden onderzoeken ingesteld naar de toestand op het platteland en uit alles blijkt, dat deze erger was dan men had vermoed.

Menig zelfstandige arbeider boette er zijn bedrijfje bij in. Op 15 december 1780 werd een "Clachte" (2) neergelegd tegen Augustyn Vervenne, "waegemaecker op Ter Panne, ten oosten van de Calzijde wegh, die van Coolkercke naer Dudzeele streckt". Negen maanden later was de man faljiet. Evenzo verging het met de "waegemaecker Rossel te Leffinghe" op 51 december 1784. Dichterbij, te Ste Catherine Buyten Damme, onderging Francois Lecouf weliswaar geen wagenmaker, maar een een landbouwer die in mei 1782 nog Sette’s getuige bij zijn verloving geweest was in mei 1784 het zelfde lot (3). Die enkele voorbeelden mogen volstaan om de perikelen te situeren, waarmee Jan Sette, de wagenmaker van Plaheule (4), te kampen had. De financiële zorgen waren voor de man een ware nachtmerrie geworden en hij is er tenslotte onder bezweken ook. Kan zijn vroegtijdig afsterven, op 57-jarige leeftijd, er zelfs geen gevolg van geweest zijn?

De moeilijkheden zijn voor Sette feitelijk begonnen bij de dood. van zijn eerste echtgenote, Isabella Cabooter. Zolang de vrouw nog in leven was, bleef zij, als eigenares, baas in eigen huis. Haar overlijden keerde de rollen radicaal om voor haar echtgenoot: de wagenmakerij behoorde toe aan Isabella en de kinderen Bosseur; en als wagenmaker diende Jan Sette dus, voor het uitoefenen van zijn bedrijf en het gebruiken van de woonst, pacht te betalen aan zijn eigen stiefkinderen.

Ten einde uit onverdeelheid te geraken, verkochten de Bosseurs hem de hele doening en die verkoop gebeurde in twee etappes: op 31 december 1772 en op 29 oktober 1773 (5). Daar wij tot nog toe de wettelijke passering van deze transaktie niet vonden, kunnen wij die twee verschillende data niet nader toelichten. Jan Sette betaalde in ieder geval 85 pond voor het huis en de wagenmakerij en hij nam voor deze som ook een rente op zich, die wijlen Pieter Bosseur de Oude, bij Jor Leopoldus de Tollenaere op de doening bezet had (6), en die sedert 12 februari 1771 "aen Sr Joannes Pharasyn tot Brugghe competeerde".

Pharasyn, die rond deze tijd veel gronden in het noorden opkocht, had de rente op die datum "geacquireert ten verkoop, publicquelijck ende àla haulche in de Belle der Stadt Brugghe" (7), waar zij door stockhouder Maximiliaen Donckerklocke voor 77-1-1 gr. van de hand werd gedaan. De goederen van Leopoldus de Tollenaere waren op 9 januari 1762 verkaveld en de hier bedoelde rente kwam in de handen van zijn zuster, Therese Angeline, die met "Mher Louis Chevallier de Gajaffa" gehuwd was. Hun zoon Felix was het, die de rente "cedeerde ende transporteerde ten proffijtte van Joannes Farasyn, fs Carel en Joosyne de Meijere, laet onder den Ambachte van Cortemarcq" (8).

Door deze aankoop en de daarmede gepaard gaande rente, stak Jan Sette zijn hoofd in de strop, die Pharasyn te gelegener tijd wel zou toehalen.

2 De Moeilijkheden van Beernaert Bosseur

De rekonstruktie van de werkelijke situatie van wagenmaker Sette wordt enigszins bemoeilijkt door het ontbreken van enkele belangrijke akten. Hier en daar treffen wij een gegeven aan, met een verwijzing naar een bepaalde "wettemijcke passeeringhe" of naar een St.v.G., die dan bij nader onderzoek niet blijken te bestaan. Wij moeten ons dus behelpen met wat er wèl bewaard gebleven is, en dit is gelukkig nog tamelijk veel.

Een gedeelte van zijn financiële tribulaties werd Sette bijgebracht door Beernaert Bosseur, zoon van Pieter en Isabella Cabooter. Beernaert was gehuwd met Isabella fa Christiaen van Poucke en Pieternelle de Brabander (9). Zij was weduwe van Carel-Joannes de Vos, die op 32-jarige leeftijd te Damme overleed en op 30 januari 1771 te Moerkerke begraven werd (10).

Op 3 februari 1772 verloor Beernaert zijn moeder en, zoals wij hierboven reeds aansneden, verkochten de kinderen Bosseur de wagenmakerij aan Jan Sette.

Enkele maanden daarna, op 9 juli 1774, verzocht Beernaert de heer Crickhouder J. B. Kesteloot (11) het part van zijn broer Pieter aan te slaan "tot verhael betaelinghe utterlijcke versekerthede van eene somme van beth (=meer) dan 50 ponden grooten wisselghelt, soovele den voornomden Pieter Bosseur aenden requirant deugdelick schuldigh staet, soo over geadvanceerden ende geleenden ghelde als andersints" (12), m.a.w. Beernaert zat in geldnood en eiste zijn geld terug. Ten andere, reeds op 15 juni had hij een rente op 50 pond opgenomen "ten proffijtte van Jor Guillelmus vanden Bogaerde, fs Jor Donatianus bij Vrauw Marie Damerin, heere van Merlebeke ende actuelen Raedt der Stadt Brugghe" (13). Hij had die rente bezet op een stuk land, groot 6-2-96 R°, "bestaende uit garslandt, gheleghen te Lapscheure, in het 14e begin van de Waeteringhe van St-Job ende in deselve prochie, verre zuydtoost van de Platte Heule, in het 5e begin van de Waeteringhe van Stampershoucke” (14). Dit land had Bosseurs vrouw, Isabella van Poucke, samen met haar eerste echtgenoot op 25 februari 1763 afgekocht van Jan de Vos (15) en het werd in 1774 bewerkt door Jan Sette.

Maar nog scheen de zon niet voor Beernaert, want op 20 mei 1775 verkocht hij het bovenstaande stuk land voor 125 pond aan "Dheer ende Mre Jaecques Frans Sola, eersten Raedtpensionaris ende Greffier vande Camer vanden Lande vanden Vryen, vryelaet onder den Ambachte van Snelleghem, woonende binnen Brugghe"(16)

Tot overmaat van ramp stierf Isabella van Poucke op 51 maart van het volgende jaar. Behalve het feit dat Beernaert op 6 juli te Lapscheure met Jacquemyne Allemeersch hertrouwde en reeds op 12 december met een kleine Joanna een reeks van 9 kinderen inzette, konden wij geen verdere inlichtingen over hem bemachtigen, tot ... wanneer wij in de St.v. G. van Jan Sette’s echtgenote (5) een belangrijk gegeven ontdekten.

Wannéér weten we niet, maar Beernaert Bosseur had nôg maar eens "100 p. wisselghelt opgelicht" en deze keer "uijt handen van heer ende Meester de Blaeuwe, Raed-pensionaris der Stadt Brugghe". Voor deze lening stonden Sr de Boucq uit Hoeke, Benignus Vercraeye uit Heile en Jan Sette met zijn drieën borg.

Nu bracht de handel en wandel van Bosseur mee dat hij vôôr 1785 "geexcusseert ende teenemaal insolvent bedegen" was, wat er op neerkomt dat hij faljiet verklaard was. De drie vrienden moesten als "beschaedigde borge" de lening vergoeden, wat voor Sette’s part "37-17-9 gr. in courant cours" beliep.

3 Jan Sette in de strop

Op zichzelf was die som wel niet zo zwaar, maar voor Jan Sette betekende ze het begin van het einde, want zôveel bezat onze wagenmaker zeker niet! Integendel, hij zat zelf al tot over de oren in de schulden. Met de regelmaat van een klok werd van dan af de ene "Clachte" na de andere tegen hem neergelegd, tot de reeks tenslotte kulmineerde in de verkoop van zijn eigendom.

a/ Klacht vanwege Francies van Diedonck:

Francies was te Sint-Kruis getrouwd met de weduwe van Franciscus Focke en op 8 november 1785 eiste hij van Jan Sette de som terug die zijn "voorsaet in huijwelijcke" aan hem geleend ofte "geadvanceert" had. Het betrof een lening van 19 pond. Erger was het voor Sette dat de man daarenboven nog "d’ontlastinge ende securiteyt van de borgtogte" vroeg, die Focke had "gepresteert" toen Jan Sette op 28 december 1774 een lening van 25 pond aanging bij Pieter D’hont "actuelen hoofdman der prochie van St Catherine Buyten Damme" (17). De wagenmaker had dus de (beperkte) keuze: ofwel een nieuwe borg zoeken en wij betwijfelen sterk of hij die nog gemakkelijk zou vinden ofwel het geleende geld aan D’hont terugbetalen.

b/ Klacht vanwege Jacobus Valcke:

De tweede eis tegen Sette volgde op 21 november 1786 en zij werd ingediend door Jacobus (de) Valcke, ook uit St-Catherine (18). Waarom meende die brave man de hulp van de "Hooghe ende mogende heeren Mijnheeren van den Raede in Vlaenderen" te moeten inroepen?

Verbeeld je dat Jan "op den 24en maerte 1786" van Vaicke "had opgelicht ende ontvanghen eende Somme van vijftigh ponden gr. wisselgeld, op conditie van daerover te verkennen eene rente van 2 p. gr. sjaers, ende de selve te besetten op d’helft van een huijs, waegemaekerije, enz. . ."(l9). Maar stel je nu Valcke’s gezicht voor, wanneer hij "ter passeringhe vanden act van Constitutie ten Registre van Notarije" te horen kreeg dat ditzelfde huis "nogh was belast met een wettelijck arrest" nl. dit van Francies van Diedonck!

Niet te verwonderen dus dat de geldschieter terecht vreesde voor zijn "Capitale somme van 50 p. geene genoegsaeme securiteyt ofte beseth" te hebben en dat hij de deurwaarder verzocht "alle de meubilaire goederen, hem Sette cornpeterende”, aan te slaan, iets wat door de eigenaar "vrijwilliglijck geconsen- teert wierdt" (20). Deurwaarder A. Parmentier kwam dus "de goederen, vrugten ende effecten ten huijse van Joannes Frans Sette beclaegen", voor het geval het nodig zou blijken deze te gelde te maken.

c/ Klacht vanwege Vercraeye en de Boucq:

En het zou nodig blijken, want het schoentje begon voor onze wagenmaker voor goed te nijpen toen ook de twee "medeborghen’ hun geduld verloren. De "borghtoghte" over Beernaert Bosseur was nog steeds niet vereffend en de geldschieter, pensionaris de Blaeuwe, was inmiddels reeds ter ziele gegaan. Het wachten moe, hadden Benignus Vercraeije en Sr de Boucq op 14 januari 1788 die borgtocht "aen Jouffrauwe weduwe vande Heer de Blaeuwe" uitbetaald, incluus het part van Jan Sette, dat ondertussen tot 47-3-1 gr. was opgelopen.

Daar het gemakkelijker bleek een kei te villen dan geld uit Sette los te krijgen, besloten de heren, ten einde raad, klacht neerte leggen en het huis nog maar eens te laten "arresteren". Wat zij dan op 19 april 1788 "uijt Crachte van Cessie van actie ende om het perijckel van verlies" deden (21).

Laten we nu even resumeren welke schulden omstreeks 1788 op de bezitter van "die Croone" drukten en er aan herinneren dan Jan Sette in dit eigendom slechts voor de helft gerechtigd was, vermits de andere helft toebehoorde aan zijn kinderen, voor wie "Pieter de Wulf tot Ste Cruys ende Pieter Joseph Sette tot Thielt" als voogden optraden:

  1. een rente van "4-5-0 gr tsiaers, vervallende op 29 september, op de Capitale somme van 85 p., competerende aen Sr Joannes Pharasyn". Deze rente was de laatste drie jaar niet betaald, wat een bijkomende schuld van 13-6-0 gr. opleverde.
  2. een lening van 19 pond aan Francies Focke en een van 25 pond can Pieter D’hont.
  3. een rente van 2 pond op de som van 50 pond, vervallende op 21 december "ten prffijtte van Jacobus (de) Valcke".
  4. tenslotte de ronde som van 47-3-1 gr. als borg voor Beernaert Bosseur, te betalen en Vercraeije en de Boucq.

Hebben wij ongelijk wanneer wij beweren dat Sette menig nachtje slapeloos heeft doorgebracht? En zou de dood die hem in dec 1788 vroegtijdig uit zijn financiële penarie verlostte, soms niet als een reddende engel opgedaagd zijn?

4 Verkoop van de Wagenmakerij

Alsof hij op dit afsterven had zitten wachten, stortte Krickhoudere Meester Jan-Baptist Kesteloot zich als een gier op zijn prooi, in casu de herberg "die Croone". Toen op 17 januari 1789, gewillig een maand na Sette’s begrafenis, de toelating verleend werd om het huis "in decrete te leggen" (22), was diens weduwe, Barbara vande Moere, er reeds buitengezet en werd de wagenmakerij al gebruikt door de toekomstige koper, Jan van Houtte.

Vooraleer de verkoopakte onder de loep te nemen, willen wij even wijzen op een eigenaardige vaststelling, die wij bij het doorbladeren van de "wettelijcke passeeringen" deden. In het 133e register noordt (23) treffen wij op pagina 112 v° de zeer uitgebreide akte aan, die wij aanstonds zullen bespreken.

Zij is gedateerd op 14 maart 1789. Op pagina 32 van hetzelfde register echter, staat een niet-gedateerde akte, waarin verklaard wordt dat "die Croone publijkelijck ende A la hauche op den 17 april 1788 voor ende omme de somme van 175 pond grooten Vlaems wisselgelt" verkocht werd aan Pieter D'hont (24) voor rekening van Jan van Houtten en dat die "publijcke verkoopinge" geschied is "ten comptoire van den Stockhouder Sr Charles de Tillij". Méér nog: op p. 35 staat de akte -evenmin gedateerd noch ondertekend- waarbij Jan van Houtte 150 pond leende bij Pieter D’hont en die som bezette op "een woonhuijs wezende eene herberghe genaemt de Kroone"! Wat ons intrigeert is het feit dat in die beide akten de plaats voor een aantal essentiële namen en gegevens vrijgebleven was.

De enige verklaring, die mij menen voor deze kuriositeit te kunnen geven, is dat Jan Sette, om een gedeelte van zijn schulden te voldoen, zijn huis had willen verkopen en dat de griffier de akte reeds te boek had gesteld, maar dat de ze verkoop nadien belet werd door toedoen en ingrijpen van Joannes Pharasyn, die lont groken had.

Laten we nu eens de gang en het verloop van die verkoping van naderbij bekijken en de geplogendheden ontleden, die men bij dergelijke gelegenheden placht te volgen. Op de uitgebreide beschrijving van de onderdelen van het woonhuis (25) volgt in de akte de vermelding dat deze verkoping geschiedt "ten versoucke van Sr Joannes Pharasyn tot Brugghe" en de opsomming van de reeks schuldeisers. In de rentebrief van Pharasyn stond "de clausule gheinserreert, omme bij faute van betaelinghe der jaerelijcksche verloopen" te mogen overgaan tot "sommiere verkoopinghe, ten decrete (26) met het branden van drije keerseen van acht tacht daeghen, sonder interruptie, in de vertreck Camer Slandts vanden Vrijen, naer (=na) voorgaende insinuatie aen partije, ende drije Sondaeghsche Kerckgeboden". Deze rentebrief werd "op den 16 januarij 1789 ter Vierschaere van desen lande" voorgelegd, waar de heren wetsdienaars vaststelden dat er meerdere Clachten tegen Jan Sette werden geboekt, wat voor hen voldoende was om ‘s anderendaags de toelating tot openbaar verkopen van het eigendom te verlenen.

2016 10 24 124631De Stenen Heule

2016 10 24 124646Het Geleet - vanaf Platte Heule, richting Stenen Heule

2016 10 24 124712Handtekening van Jan Sette In 1782

Er werden evenwel enkele welomschreven voorwaarden gesteld:

a/ "den gonnen die op het voorschreven huijs ende erfve sal believen te bieden, zal gehouden wesen sulckx te doen in permissie wisselgelt, den schellingh tot seven stuijvers...". Daarenboven moest de kandidaat-koper "souffisanten seker" stellen, dus een borg zoeken, die hem in staat stelde "de volle koopsomme" in één enkele storting te vereffenen.

b/ "den kooper sal gehouden sijn veerthien daeghen naer (=na) den overslagh te betaelen in de handen vanden heer Krickhoudere:. tzijnen huijse, den vollen coopschat ..."

c/ "den cooper sal sigh moeten contenteren ende bevredigen met de respective tijtelen van gerechtiginghe , hierboven gedeclareert..."

Eenmaal de toelating van de Schepenen aan de decretant Kesteloot (27) gegeven, treedt een zekere P. Schiets in aktie. Nadere details betreffende die man ontbreken, maar wij menen uit de taken die hij uitvoerde te mogen opmaken dat hij een soort deurwaarder was. Eerst en vooral gaat hij de "coppie" van het dekreet "insinueren" (28) aan al de belanghebbenden: "aen de weduwe van Joannes Sette en aen de geswooren vooghden van de weesekinderen, alsmede aen Francois van Diedonck tot Vlisseghem". Tevens geeft hij opdracht "aen Joannes de Gravelijn, amman vanden Ambachte van Moerkercke" hetzelfde te doen bij "Benignus Vercraeije tot Heijle, Jacobus de Valcke tot Ste Catherine Buyten Damme ende de weduwe van Sr de Bouck tot Houcke". Al deze personen worden "gedaghvaert ten fijne van te compareren in de Vertreck Camer van desen lande, jeghens (=tegen) saterdagh, wesende den 14 februarij 1789, ten thien uren voornoene".

  1. Schiets heeft evenwel nog meer te doen dan dàt. Hij moet ook "coppie" van het dekreet "publiceren ter Kerckstichel, binnen de Stede van Damme, alwaer de publicatien ordonnaire gebeuren voor de prochie van Ste Catherine Buijten Damme, vermidts dese onvoorsien is van Kercke". Hij trekt dus naar Damme op een zondag "wesende den 8 february 1789, naer (=na) de hooghmisse, ten uytkomen ende aanhooren vanden volcke"; daar roept hij de tekst van het dekreet om en dagvaart "alle de gonnen, die eenigh recht ofte actie pretendeerden te hebben tot het huijs" om aanwezig te zijn bij de verkoping. Hij doet deze publikatie nog eens op de zondagen 15 en 22 februari, en hiermee is voor hem de kous af.

Nu is het de beurt aan de Krickhoudere J.B. Kesteloot om in het licht van de schijnwerpers te treden. "Op Saterdagh den 14 febrarij" steekt hij ‘in de Vertreckcamer van desen lande, present Schepenen" de eerste kaars aan. Tijdens het branden "wierdt het geveijlde huijs door niemant ingestelt". De tweede zaterdag, 21 februari, heeft de Krickhouder meer sukses: "bij het branden van de tweede keersse wierdt het geveijlde huijs ingestelt door Pieter van Severen tot Damme, op de somme van een hondert ponden gr. wisselgelt, ende dit is aldus met het uijtgaen der keersse verbleven". Bij het branden "van derde ende leste keersse, saterdagh den 28 vande voormelde maendt februarij" komt er eindelijk leven in de brouwerij. Om te beginnen wordt de prijs "verhooght door Pieter D’hont met thien ponden gr., soodat het selve als dan stont op een hondert en thien ponden". Die prijs blijft niet zo, want er daagt een nieuwe kandidaat op, een zekere Joannes de Smet uit Oostkerke, en die lapt er zo maar ineens 20 pond bij! D’hont opnieuw 1 pond, "soo dat het selve als dan stondt op Een hondert 'n drije en dertigh ponden gr. wisselgelt, ende alsoo op hem D’hont met het uijtgaen vande derde ende leste keersse verbleven, voor rekeninghe van Joannes van Houtte tot Ste Catherine Buijten Damme".

Op 7 maart 1789 verwierf Jan van Houtte het huis "uijt den naem van Syne majesteijt, als cooper van diere" en pas nadat hij op eed verzekerd had. "dat desen koop niet en was gebeurende in proffijtte van eenighe kercken, kloosters, disschen ofte andere persoonen van dooderhandt" (29). De akte werd ingeboekt op 14 maart en ondertekend door "N. Stochove de St. Catherine, eersten Raedt Pensionaris ende greffier". Nog dezelfde dag ontleende van Houtte 150 pond aan Pieter D’hont (30) om met die som de koop van de wagenmakerij te kunnen betalen. Volgens deze gang van zaken veranderde "de Croone" op wettelijke wijze van eigenaar. Jan Sette was dood en begraven, maar zijn jonge weduwe mocht op de sukkel met haar zes "onderjaerige kinderen".

5 Van Wagenmakerij tot Landbouwbedrijf (31)

Jan van Houtte, de nieuwe eigenaar van de wagenmakerij, was "laet onder de prochie van Oostcamp". Hij was te Sint-Michiels geboren als zoon van Pieter van Houtte en Pieternelle Verschaeve. Zijn vrouw was afkomstig van Moerkerke, waar zij rond 1750 bij Jan D’hont en Anna-Maria Claeijs ter wereld kwam.

Jan van Houtte overleed te Damme op 29 mei 1808 als "charon" (charron=wagenmaker) en Joanna Theresia D’hont op 15 oogst 1815. Jan was de laatste wagenmaker van Platheule, want hij had geen kinderen om het bedrijf voort te zetten en de uitbater, die hem opvolgde, gebruikte het huis voor andere doeleinden.

Die opvolger heette Amandus Bonifatius Dullaert. Hij was de eerste rasechte Dammenaar, die in het huis aan de Platte Heule ging wonen. De pastoor boekte zijn geboorte in op 24 december 1783 en zijn ouders waren Pieter Jacobus Dullaert, een telg van het gelijknamige geslacht uit de Polders, en Maria Anna de Beir. Op 22 augustus 1810 huwde Amand er met Isabella Theresia Gailliaert, die pas 22 was en als beroep reeds "rentenierster" kon opgeven. Zij had haar ouders, Pieter en Maria de Schepper, verloren toen zij nog geen 12 jaar was.

Amand was geen wagenmaker, maar landbouwer en "koopman in beestiaelen". In 1835 staat hij op het kadastraal plan van Damme als eigenaar van de hofstede vermeld. In de "Alphabetische Lijst der Eygenaeren, enz..." (32), die na 1834 werd opgemaakt, wordt als eigenaar echter Bernardus Vanhoutte opgegeven, terwijl Dullaert toen eigenaar was van de herberg "Elk weert hem" ter Slekstraat en hij was terzelfdertijd "agent d'affaires à Bruges". Het moet hem voor de wind gegaan zijn, want Amand Dullaert was een welgesteld man toen hij op 8 mei 1864 overleed, als eigenaar-herbergier van "De Koning van Spanje" ter Kerkstraat (33). Isabella Gailliaert was het jaar voordien, op 22 augustus, als herbergierster gestorven.

Bernardus Engelbertus Vanhoutte kwam uit het naburige Lapscheure, waar hij op 21 december 1814 met Judoca Francisca Fonteyne getrouwd was. Hij was de zoon van landbouwer Pieter en Isabella Coene, die hem op 6 februari 1785 het leven schonken. Judoca zag eveneens te Lapscheure het levenslicht en wel op 21 januari 1780 bij Joachim en Joanna Verschoote; zij was weduwe van Bernard D’hondt. Vanhoutte woonde reeds voor 1824 te Damme, maar moet waarschijnlijk tussen 1835 én 1840 de oud-wagenmakerij van Dullaert afgekocht en in gebruik genomen hebben. Voor niet lang echter, want in 1851 was hij reeds rentenier.

Wij vermoeden (maar hebben nog het bewijs niet gevonden) dat zijn schoonzoon Bernard D'hondt, die in 1850 met Joanna Vanhoutte getrouwd was, hem na zijn huwelijk op de Platheule opgevolgd heeft. Judoca Fonteyne stierf eerst, op 29 maart 1859; zij was "rentenierster" en haar man was "rentenier en schepen dezer gemeente". Bernard Vanhoutte ging op 27 mei 1864; hij was een geziene burger te Damme, waar men nu nog de geschilderde portretten van hem en van zijn echtgenote bewaart.

Wanneer wij veronderstellen dat Bernardus D’hondt zijn schoonvader opgevolgd heeft, is dit zo maar niet een greep in het wilde. Vanhoutte was in 1850 "grondeigenaar, landbouwer en schepen" en in 1851 "rentenier"; er bestaat dus wel een kans dat die veronderstelling juist is. Dhondt was landbouwer geboren te Lapscheure op 3 december 1821, zoon van Joannes-Bernardus en Anne-Marie Coene.

Hij huwde te Damme op 27 augustus 1850 met aonna-Francisca Vanhoutte, er geboren op 13 november 1824. Zij schonk hem twee kinderen: Gustave-Josephus ° 9 okt 1851, en Marie-Therese ° 8 augustus 1853. Bernard D’hondt ging nog in 1859 en 1864 persoonlijk het overlijden van zijn schoonouders aangeven. Toen Gustave in 1886 als vrijgezel overleed, was zijn vader reeds te Damme overleden, maar hoe wij ook de overlijdensregisters afschuimden, wij vonden nergens de datum van dit sterfgeval. Joanna-Francisca Vanhoutte verwisselde het tijdelijke met het eeuwige op 18 mei 1914 en zij woonde toen in de Slekstraat.

Wanneer Ko Landuyt de doening betrok, kunnen wij niet heel precies zeggen. Immers Jakobus, nakomeling van de Landuyts van Oedelem, trouwde op 20 september 1865 te Dudzele met Isabella-Clara Borgonjon, maar hij was dan gewoon "dienstknecht". Bij de geboorte van zijn eerste kinderen (te Damme) stellen wij vast dat zijn beroep achtereenvolgens dagloner (1866), landarbeider (1867), boerewerkman (1868) en opnieuw landarbeider (1870) was. Pas in 1873 noteren wij voor het eerst "landbouwer" achter zijn naam en die melding blijft daarna dezelfde bij al zijn volgende kinderen. Nu is het best mogelijk dat Ko aanvankelijk de "grote boeren" uit de omgeving ging bijspringen, maar toch terzelfdertijd zijn eigen doening uitbaatte. Hoe het ook zij, na een tijdje schafte Landuyt zich een ezeltje aan, de ezel werd weldra vervangen door een muilezel en deze weer door een paard. Samen met zijn opgroeiende zoons en dochters boerde Ko Landuyt er voort tot 1913.

Zijn vrouw kocht de kinderen om zo te zeggen aan de lopende band: toen zij op 26 oktober 1879 op jammerlijke manier het leven verloor, had zij er 12 ter wereld gebracht. Haar man bleef er met zes achter, van wie Staf 13 jaar, en Marie 9 jaar, de oudsten waren. Alhoewel om en om de 53, hertrouwde Ko op 2 oktober 1880 met zijn buurvrouw, de 21-jarige Pauline Verbouw, die hem nog met 6 zoons en 3 dochters bedacht.

In de periode van Landuyt behoorde de oud-wagenmakerij toe aan de Brugse ijzerhandelaar Jonnaert. Naderhand zouden de Verhegge’s uit Moerkerke, die lange tijd op de Waterhoek geboerd habben, het van hem afkopen. In 1913 werd Kootje door een beroerte getroffen. Hij was toen 85 en ging met rust te Moerkerke, waar hij op 7 maart 1914 overleed. Pauline Verbouw vertrok een paar maanden nadien naar de U.S.A., een vijftal van haar kinderen achterna. Zij stierf te Clifton Springs op 6 april 1942 (34).

Na de Landuyts kwamen de "Kinderen Haneca" op Platheule boeren. Charles, Kamiel en Pol, drie vrijgezellen, waren de zoons van Sissen Haneca en Joanna Verstraete uit Moerkerke en zij hielden het er niet bijster lang uit. Leopold (61 jaar) overleed er in 1925 en zijn broers keerden terug naar Moerkerke. Daar ging in 1937 Kamiel (75 jaar) ter ziele en in 1939 de oudste, Charles (82 jaar).

De volgende pachter, Ko Dieryckx, kwam in 1926 op het hof en verliet het pas in 1955. Samen met zijn vrouw geniet de 80-jarige landbouwer thans van een welverdiende rust bij zijn dochter Rachel en haar man te Lapscheure. Tijdens de oorlog 1940-45 werd zijn hof zo deerlijk toegetakeld, dat het bijna volledig opnieuw gebouwd moest worden.

Zou de huidige bewoner, Maurice Stroo (35), er zich wel van bewust zijn in welke historische woonst hij met zijn gezin verblijft? Er is weliswaar sedert 1700 en zoveel meermaals aan veranderd en verbouwd (36), maar de ligging is nog steeds dezelfde, de keldertjes bleven intakt, er zit nog altijd fundering van afgebroken gedeelten in het voorhofje en Maurices vrous weet nog te vertellen dat er stukken Delftse tegeltjes van de weggebroken schouw uit de "Camere" in de betonnen vloer achter het woonhuis verwerkt zijn.. .(37).

6 Genealogische Addenda

a/ De Pover: alhoewel Mauritius de Pover in 1741 de wagenmakerij van Platheule verliet, zijn zijn nakomelingen en familieleden nog vele jaren met het houtbedrijf te Damme vergroeid gebleven. In onze eerste bijdrage (4) vermeldden wij reeds een Pieter de Pover, wagenmakar, die er in 1780 huwde. Op 12 mei 1792 overleed er een zekere Carolus de Pover uit Koekelare, 66 jaar en eveneens wagenmaker. Op 29 september 1876 stierf Augustinus de Pover, ook al een wagenmaker, en in 1884 woonde er nog een 40-jarige kloefenkapper, Leopold de Pover.

b/ Bosseur: het belangrijkste gegeven, dat wij omstrent de familie Bosseur als aanvulling vonden, staat in de huwelijksakte van Ferdinand. Bosseur (Westkapelle 16 november 1814). Deze was de zoon van Pieter Bosseur jr, die tot 1810 te Oostkerke zijn tenten had opgeslagen en er toen zijn 16e en 17e kind, een tweeling, boven de vont hield (38). Die Pieter, eerst wagenmaker en later timmerman, is overleden te Sluis op 28 februari 1812.

c/ Sette: dat Johan Ballegeer mij meedeelde dat de pastoor van Lissewege tot vóór enkele jaren elke zondag tijdens het jaargebed een zekere Sette afriep, was voldoende om mijn interesse voor die familie opnieuw aan te wakkeren. Na de besmettelijke ziekte van 1794 waren de kinderen Sette nog met zijn tweeën overgebleven, Welnu een van hen, de dochter Francisca, die met de schoenmaker Frans Pockelé getrouwd was, overleed als "wynkelierige" op 22 januari 1830 te Vlissegem.

De zoon, Jan-Frans Sette jr (39),verlieten wij toen er te Oostkerke, waar hij in augustus 1795 met Isabella Rotsaert (ook Rutsaert en Ritsaert) gehuwd was, geen verdere gegevens over hem meer voorradig waren. Wij vonden hem nu in 1801 weer te Lissewege, waarnaartoe hij met zijn gezin verhuisd was. Daar werkte hij zich van eenvoudige boerenknecht op tot zelfstandige landbouwer en sleet er zijn laatste levensdagen als rentenier ten huize van zijn enige zoon Joseph. Dit rentenieren was -althans ten dele- het gevolg van het feit dat de man "met blindheyd geslagen was". Zijn vrouw overleed op 1 oktober 1852;

Jan-Frans volgde haar op 7 februari 1855. Met de kinderen hadden zij het niet getroffen. Een kleine Jan-Frans, te Oostkerke op 21 april 1801 geboren, leefde amper vier uur. Twee peuters kwamen er te Lissewege bij (Anna ° 27 juni 1802 en Philippe ° 21 januari 1806), maar zij bleven respektievelijk slechts 4 1/2 maand en 6 dagen in leven. Joseph, hun eerstgeborene, kwam op 6 juli 1797 te Oostkerke ter wereld. Hij was reeds op leeftijd, toen hij op 26 oktober 1841 te Lissewege met Anna-Maria Claeys trouwde. Er kwamen geen kinderen (de vrouw liep ook tegen de veertig), zodat met Joseph, op 9 september 1879, aldus de laatste Sette, afstammeling van de wagenmaker van Platheule, stierf. Hij leefde er ook op zijn renten, samen met zijn Anna-Maria, die 90 jaar zou worden en pas op 2 juli 1893 als rentenierster ten huize van haar neef, Jan Van Bellegem overleed.

Noten

  1. Uit "Avontuur van de mens" deel 25, p. 203, Standaard-Uitgeverij. Andere gegevens uit deze inleiding werden ontleend aan "Geschiedenis van Vlaand." 4e deel, en "Algemene Geschiedenis v d Nederlanden" deel VIII.
  2. Clachte: beslaglegging op de goederen.
  3. R A Brugge, Bru,gse Vrije, Reg. 16.952, op diverse pagina’s.
  4. Zie "Rond de Poldertorens" 1971, Nr 1, p. 1-18.
  5. Data geput uit St. v. G. van Anna- Maria de Wulf, R A Br, Brugse Vrije, 3e reeks, nr 3151. Hoeveel registers met "Wettelijke Passeeringen" wij ook napluisden, de desbetreffende akten vonden wij niet.
  1. R A Br, Brugse Vrije, 83e Reg. noordt, f° 52 v° (nr 16.151)
  2. R A Br, Brugse Vrije, 107e Reg noordt, f° 52 (nr 16.175)
  3. Felix Chevallier de Gajaffa was toen "ghedivorcheerden man van Vrauw Theresia Josepha D’hooghe en actuelen Raedt der Stadt Brugghe".
  4. Normaal moest dit huwelijk ingezegend zijn te Damme, Lapscheure of Moerkerke. Dit is niet het geval. Men kan het situeren einde 1771 -begin 1772.
  5. Carel was de zoon van Pieter de Vos en Rosa Kerckhof. Hij huwde te Damme op 22 februari 1762 met Isabella van Poucke (Parochie Reg. nr 10, p 2408) Zijn overlijden staat in Par. Reg. nr 11, p 2544.
  6. De Crickhoudere was een rechterlijke ambtenaar, op ander plaatsen amman of schout genoemd (cricke=kruk=staf= embleem van de macht. Nota v d Red: In de Camer van het Brugse Vrije was de Krickhouder de plaatsvervanger van de grafelijke baljuw; best te vergelijken met de tegenwoordige substituut.
  7. R A Br, Brugse Vrije, Reg nr 16.952, f° 80.
  8. id. , 110e Reg. noordt, f° 80 (nr 16.178)
  9. id. , 99e Reg. noordt, f° 134 (nr 16.167)
  10. id. , 98e Reg. noordt, f° 144 (nr 16.166)
  11. id. , 111e Ger. noordt, f° 82 (nr 16.179) en 87e Reg.noordt f° 178 v° (nr 16.155)
  12. R A Br, Brugse Vrije, Reg nr 16.955, f° 3.
  13. Jacobus de Valcke was de zoon van Guille en Cornelia van Loo. Hij was "vryelaet onder den Ambachte van Oostkerke, op de prochie van Ste Catherine Buyten Damme". Niet te verwarren met een andere Jacobus de Valcke, "vryelaet onder den Ambachte van Moerkercke", zoon van Joannes en Pieter nelle vanden Abeele, en eveneens geldschieter tijdens dezelfde periode.
  14. R A Br, Brugse Vrije, 128e Reg. noordt, f. 71 v (nr 16.196) en ook in het 22e Reg, oost, f° 37 v° (nr 16.440). In dit laatste register staat als datum 22 december 1785 opgegeven, wat aannemelijker is, gezien de vervaldag van de rente op 21 december viel.
  15. R A Br, Brugse Vrije, nr 16.955, f° 18
  16. id. , nr 16.955, f° 58
  17. In decrete laggen = het goed gerechtelijk te koop stellen.
  18. R A Br, Brugse Vrije, nr 16.201, f° 112, resp. 32.
  19. Pieter D’hont, fs Michiel en Martine van Hecke, was "laet onder het Graafschap van Middelburg in Vlaanderen". Of hij dezelfde was, die rond 1785 hoofdman van Ste Catherine was, kunnen wij niet bevestigen.
  20. Zie "Rond de Poldertorens" 1971, nr 1, p 7 à 9.
  21. Een dekreet was een overheidsbevel ter uitvoering van een vonnis tot uitwinning van een goed (Stallaert, Glossarium van verouderde rechtstermen, deel 1, p 331).
  22. Decretant: degene die de uitwinning van het goed vervolgde.
  23. Insinueren: gerechtelijk betekenen.
  24. "Naer den Eedt van dooderhandt" het simbool van onvervreemdbaarheid.
  25. R A Br, Brugse Vrije, l34è Reg. noordt, f° 72 (nr 16.202)
  26. De gegevens voor de volgende paragrafen 5 en 6 hebben wij geput uit de diverse Parochiereregisters en de registers van de burgerlijke Stand.
  27. "Alphabetische lijst der Eygenaeren, Vrucht-gebruijkers, Erf-pagters, enz. met verwijzing naer het cijfer der artikels waer onder hunne naemen, woonst en eijgendommen op de legger voorkomen", opgemaakt bij besluit van de Provinciegoeverneur dd. 18 oktober 1834. Bij die lijst sluit aan: de "Atlas der Buurtwegen".
  28. Thans “De 3 zilveren kannen” tegenover het stadhuis. Het was Alfons De Bruycker, gemeenteraadslid van Damme, die ons de woonst van Dullaert hielp terugvinden. Waarvoor dank.
  29. Lees over “Kootje Landuyt” ons artikel in “Brugs Handelsblad” van 11/06/1971.
  30. In onze voorgaande bijdrage (p. 7) schreven wij verkeerdelijk dat de huidige bewoner “Gerard” Stroo heet, iets wat men ons te Damme had medegedeeld.
  31. Het strooien dak was waarschijnlijk onder Dullaert verdwenen. Toen Landuyt er pachtte, was het in ieder geval een pannendak.
  32. Wij menen hiermede alle latere gebruikers van “die Croone” vermeld te hebben. Er hangt evenwel nog een kleine twijfel over de periode 1835-1875. Indien iemand ons preciezere inlichtingen nopens de elkaar-opvolgende pachters of eigenaars kan bezorgen, zullen wij die gaarne als aanvulling publiceren.
  33. Rond de Poldertorens, 1971, p. 4.
  34. id., id., p. 5.

De financiële tribulaties van Wagenmaker Jan Sette (Einde 18e eeuw)

Firmin Roose

Rond de poldertorens
1971
02
060-073
Filip Demunster
2023-06-19 14:41:38