Damme boekendorp
Het godsdienstig leven op Vlaamschen bodem

André Desmidt

Soms zegt men wel eens dat het gras bij de buren altijd wat groener lijkt... maar dat was nu wel niet de echte reden dat we naar Damme gingen. Zeer belangrijk was er de Van Maerlanttentoonstelling en de plechtige opening van ‘Damme - boekendorp’.

Het wil zeggen dat er plots een tiental boekhandels zijn en dat men er ook veel oude boeken kan vinden (kopen).

Naar aanleiding van de opening gingen wij even een kijkje nemen en schuimden wij de stalletjes af op de markt op zoek naar interessante dingen.

Wij vonden (kochten) er het boekje ‘godsdienstig leven op Vlaamschen bodem' van lic. Tony Paaps en laten u graag wat meegenieten van wat hij in 1940 schreef over de godsdienst beleven 1000 jaren terug (jawel, duizend !).

Meer konkreet wil dit zeggen hoe konden de blonde, kloekgebouwde Franken hun wild bruisende natuur verzoenen met de zachtmoedige ingekeerdheid van het verkondigde evangelie ?

Vergeten wij daarbij niet dat de prediking ook de voorvaderlijke deugden steeds meer ontkrachtte.

We zitten op het einde van de tijd van de Merowingers en gaan tot na de dood van Karel De Grote.

Het is onder deze dat de landelijke parochie tot stand komt. De doopkerk wordt bediend door een priester, een pastoor. Hij is gewijd om op een bepaalde plaats en voor het leven zijn ambt uit te oefenen. Hij moet geboren en opgevoed zijn op het territorium van de parochie. De pastoor is onderworpen aan de residerende bisschop en geeft hem tijdens de vasten rekenschap van zijn ambtelijke bediening: dopen, godsdienstonderricht, kerkelijke diensten en misoffer.

De pastoor ontvangt de bisschop wanneer hij komt vormen.

De priester celebreert elke dag de mis en gebruikt daartoe een missaal, een preekboek, een psalmenboek, een boek met verhalen van heiligenlevens, en het rituale om sacramenten toe te dienen. Er bestaat ook een boek met veertig sermoenen opgesteld door Paus Gregorius De Grote. Tenslotte is er nog een paenitentiale (voor de biecht).

Het kerkgebouw mag na de oogst niet als voorraadschuur gebruikt worden.

Uit die tijd worden geen documenten teruggevonden die verwijzen naar het lof, Maria-devotie of processie.

De mensen komen één maal per jaar naar de biecht en slechts enkele malen per jaar gaan ze naar de communie.

Het is op bevel van Karel De Grote dat de pastoors moeten prediken in de volkstaal.

De geleerdheid van de priesters moest aan geen strenge eisen voldoen. Ze moesten de H. Schrift kennen, de doopplechtigheden, de liturgie en de kerkzang. Er werd wel nagegaan of ze konden lezen en Latijn verstonden. Maar aangezien dit dikwijls niet het geval was moesten de priesters een aantal gebeden van buiten kennen en kunnen opzeggen.

Karel De Grote schreef voor dat elke priester een school zou openen.

Op de pastorij was slechts één slaapvertrek, en dat was de woonkamer zelf die ‘s nachts tot slaapvertrek werd ingericht. Daarom mocht geen vrouw in huis wonen behalve moeder, zuster of nicht.

Toch blijkt het celibaat niet zo nauw genomen (het is de schrijver en niet Heyst Leeft die dat zegt!!!) en dat wordt bewezen door het levensverhaal van de heilige Amandus. De vrouw van de priester of diaken brengt de nacht door te midden van de vrouwelijke huisbedienden. De geestelijken van lagere rang mochten in het huwelijk treden en de geestelijken met een hoger ambt mochten hun vrouw in huis behouden.

Het was de geestelijken verboden wapens te dragen, oorlog te voeren of te velde te trekken.

Het was de geestelijken verboden op jacht te gaan of de bossen in te trekken om met honden, havikken of valken te jagen.

Het was hun verboden korte bovenklederen te dragen, maar hen wordt een lang gewaad opgelegd.

Hoe zag een dag van de pastoor er uit?

Voor het daglicht begint te schemeren gaat de pastoor naar de kerk en bidt er de Metten en de Lauden. Na de Tertiën, rond negen uur, celebreert hij de Mis. Sexten en Nonen mag hij bidden wanneer hij wil, maar hij moet het aankondigen door het luiden van de klok. Hij blijft na de mis nuchter daar hij steeds bereid moet zijn opnieuw mis te lezen wanneer bedevaarders dit verlangen. Nuchter gaat hij op het veld werken tot ‘s middags.

Wanneer bedevaarders hem van het werk roepen om voor hen de mis te lezen komt hij vroeger naar huis. Hij moet de bedevaarders altijd bij hem thuis laten aanzitten. Na het eten draagt hij voedsel naar de armen en de wezen.

Tot tegen het vallen van de avond keert hij terug naar zijn arbeid op het veld. Thuis gekomen bidt hij het avondofficie.

In de loop van de 7e en 8e eeuw worden een aantal abdijen met grote invloed gesticht in Vlaanderen. Ze waren opgevat als landbouwinrichtingen waar de godsdienst voorbeeldig werd beleefd.

In die tijd was er ook nog veel bijgeloof.

Uit een sermoen van de H. Eligius (641) halen wij :

  • Ga niet naar tovenaars of waarzeggers, laat geen lot trekken of bezweringen doen. Geloof niet in voortekens. Viert de eerste januari niet met spelen, geschenken geven, nachtelijke feestmalen, buitensporige drinkgelagen ...
  • Verkleedt u niet in oude vrouwen of herten
  • Hecht geen geloof aan heksen of toverzangen, houdt u niet op met toverbriefjes. Aanroep de duivel niet onder de naam van Neptunus, Orais, Diana, Minerva...
  • Rust niet op de dag van Thor of tijdens de meimaand of op de motten- en muizendag. Rust alleen op zondag.
  • Brandt geen licht bij tempels, stenen, bronnen, bomen en kruispunten.
  • Omgang mens noch dier met linten.
  • De vrouwen mogen geen krans dragen van amber en mogen de naam van Minerva niet borduren of schilderen op hun kleding.
  • Vreest de nieuwe maan niet en wacht er niet op om te beginnen werken.
  • Trek de horoscoop niet bij de geboorte.
  • Er was ook een bijzondere manier van rechtspraak.
  • Bij de heetwaterproef moest de beschuldigde een ring of staf uit een ketel met kokend water halen. Verbranden is een teken van schuld.
  • Bij de koudwaterproef werd de verdachte aan handen en voeten gebonden, in het water geworpen. Zonk hij, dan was hij onschuldig. Bleef hij drijven dat was hij schuldig, want... het water neemt alleen de reinen op.
  • Deze rechtspraak van heidense oorsprong is gelijkaardig in de christelijke gemeenschap.
  • Bij de avondmaalproef moest de beschuldigde de H. Communie ontvangen. Was hij schuldig dan zou God hem straffen wegens heiligschennis.
  • Bij de kruisproef staan schuldige en onschuldige voor het kruis met opgeheven handen en armen. Wie het eerste de armen laat zakken of beweegt, is de schuldige.

Vanaf 800 namen de mensen een leunstok mee naar de kerk want tijdens de lange diensten moest men recht staan. Het is pas in de dertiende eeuw dat er stoelen (zitbanken) kwamen in de kerken.

Ook de toediening van de sacramenten is vermeldenswaardig.

Voor het H. Oliesel moet de zieke naar de kerk gebracht worden en er neergelegd worden in een boetekleed bestrooid met as. Er zijn drie priesters aanwezig die vijftien zalvingen geven en daarna de communie. Daarna brengt de pastoor de zieke zeven dagen lang elke dag bezoek.

Wat het huwelijk betreft stond de kerk echtscheiding en een nieuw huwelijk blijkbaar toe in bepaalde gevallen.

Voor u gelezen en beknopt weergegeven door André Desmidt

Damme boekendorp - Het Godsdienstig leven op Vlaamschen bodem

André Desmidt

Heyst Leeft
1997
02
008-010
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22