ALS LOUIS VERTELT ...

Een stukje levensverhaal van Louis van de Grouwens - Deel 2

Vervolg van : Een stukje levensverhaal van Louis van de Grouwens

Er werd gevaren op de Heist 54 de Miss Mary, eigendom van Burgemeester Robert de Gheldere. Wij hadden een motor ABC van 25 pk, zonder stuurhut. Het was nog steeds met een helmstok, en met verlichting door petroleumlampen. Wij hadden geen ‘zwiens’ maar een ‘koe’, dat was iets dat vertikaal op het middendek ronddraaide.

Om op garnalen te vissen hadden wij een elf meter lange sparrenboom, maar als er op vis gevist werd moest die vervangen worden door een eikenboom. In de winter werd er op sprot gevaren gewoonlijk met een staak. Net daarvoor werd het anker gelicht of werd met een triangel een ijzeren stok onderaan gebracht. Soms visten wij ook met een zogenaamde portemonnaie, dit was onderaan een ijzeren stok en bovenaan een houten boom, beide van ongeveer 5 meter lengte, en die stonden ook 5 meter uit elkaar. Het geheel hing aan de voormast en onderaan werd dit vastgemaakt aan het anker, en zo kon men verder vissen zonder het anker te lichten.

Dit soort visserij werd het meest bedreven in de duwboot onder de kust of in de ‘butzak’ en in de trechter die lag tussen Knokke en Cadzand.

Als we sprot hadden gevangen werd er met de putsie (dat was een kleine emmer) een échantillon op een tafel gegoten en werd er bij opbod verkocht. De prijzen schommelden tussen een frank en in uitzonderlijke gevallen tot drie frank. Dit gebeurde wanneer een boot uit Noorwegen de vangst kwam opkopen in de Nieuwjaarsperiode.

De garnalen werden rechtstreeks naar een pakhuis gebracht en gezeefd waar het kaf van het koren gescheiden werd. De grote garnalen konden op het einde van de week een goede prijs gaan, wat altijd aanleiding was voor discussie.

De voornaamste kopers waren Huysseune, Debra, Pol van Ludders, Verrecas en Fred Serie.

In de zomermaanden visten wij voor de kade, dat bestond hierin dat wij ‘s nachts visten en dan met paard en kar de garnalen naar de vismijn in Blankenberge reden ‘s morgens waar ze verkocht werden.

Tot kort na de oorlog werd de vis nog verkocht terwijl ze aan boord was. Later werd de vis in manden van 25 kg per opbod verkocht. Rare vis zoals tarbot en griet werd op de grond gelegd, niet gewogen maar wel geschat.

Ook de rog, eenstaarten en moerroggen en scherpstaarten werden op de grond gelegd op rijen, en ook niet gewogen.

De verkoop begon ‘s morgens om 7.30 uur voor de Meyers en kleine scharretjes, dat was trouwens het kordeel dat altijd per opbod werd verkocht. Meyers waren de kleinste platvis.

De lavers kregen geen ‘percent’ maar mochten de juniors (ondermaatse pladijzen) rapen die dan op hetzelfde ogenblik ook verkocht werden. De opbrengst daarvan was trouwens hun enige loon.

Als de lavertjes dan in een herberg binnenkwamen riep men dat de juniors gearriveerd waren. Maar als lavers hadden wij, net zoals de andere bemanning, nog een andere soort drinkgeld.

Bij de garnaalvangers waren dat de kleine garnalen (7 fr voor een zak van 15 kg). Wij noemden dat de puf.

Bij de visvangers bestond dit uit kleine visjes en de prijs was er ongeveer 6 fr per zak. Wij noemden dat in Zeebrugge de rommel.

In Zeebrugge waren er twee fabrieken waar we daar mee terecht konden, en waar onze kleine vangst verwerkt werd tot kuikeneten. De namen van die twee ‘stinkfabrieken’ waren de Pescator en de Vigoria.

De zakken met garnalen werden gelost op een pont die lag aan de ingang van de haven. De baas was Louis Van Belle, en bij de rommel was de baas een zekere Vandevelde, die later spijtig genoeg verongelukt is.

De zakken werden gelost op de onderste barcadère. Bij zuidwestenwind kon je de fabriek ruiken tot in Knokke.

In 1930 hadden wij een carbuurlicht. Wat een luxe...

De carbuurpot stond naast de bazaanmast. Alles werd in de vooravond in gereedheid gebracht. Maar het gebeurde wel eens dat poetsenmakers (of vijanden) het water open draaiden zodat de carbuurpot verzopen zat. Maar dat belette ons niet om uit te varen en donkere kraai te spelen.

In Heist werd in 1925 een ijsfabriek gebouwd met als eerste baas een zekere Morrel. Er werden klompen ijs gemaakt voor de winkels.

Voor de visvangst werden de blokken gemalen en opgeslagen in zakken van 50 kg en dan naar Zeebrugge gevoerd met paard en kar. Later met een auto.

Daar werden ze gelost en aan boord gebracht, gedragen op de schouder. Een grote bestelling bestond uit 25 zakken.

IJs was nu niet echt iets nieuws in Zeebrugge, want men had dit reeds gezien op de schepen uit Noorwegen. Die brachten ijsblokken gezaagd uit de meren, die ondergronds werden opgeslagen om te bewaren.

In Heist was zo’n opslagplaats in de Sint Antoniusstraat bij een zekere Charles Schramme.

Bij zeer strenge winters, en die kwamen dikwijls voor, zaagde men zelf ook wel eens ijs uit de plassen ten Oosten van de haven.

Heist was rap een goed uitgeruste badplaats. Al spoedig had men er stromend stadswater. Nog niet direct in de huizen zelf, maar wel via kranen langs de straten.

Zo stonden er kranen in de Sint Antoniusstraat, in de Dwarsstraat, in de Pannestrat ter hoogte van de Bakkersstraat en er was er ook een in de Knokkestraat aan de noordkant van de garre.

Er waren drie ‘travers’.

Een ter hoogte van de Vuurtorenstraat waar Bonefaes barreelwachter was. De volgende was aan de Kardinaal Merciestraat en daar was Jan Mestdagh de man van dienst. De volgende was aan de Kursaalstraat waar ook het seinhuis stond dat bediend werd door Ko Van Hille.

Tenslotte was er ook nog een barreel ter hoogte van café du Lac waar de Knokke­straat afgesloten werd door Gaston Vandenbroele. Die had een houten been als gevolg van de eerste wereldoorlog. Hij woonde in de Bakkersstraat.

Aan de Polderstraat kon je ook over de spoorweg, dat werd het molentje genoemd.

Er was ook een gevangenis in Heist. In de volksmond noemde men dit het ‘allowiesje’ omwille van de naam van de conciërge. Die stond in de Dweersstraat naast Sissen de smid z’n stovewinkel.

In 1926 waren er drie auto’s in ons dorp.

Albin Janssens had er een, en Edgard Claerhout was zijn chauffeur. De volgende was Kamiel Bulcke met chauffeur Richard Vermeersch. Hij woonde bij zijn moeder in de Sint Antoniusstraat en zij hadden een klein winkeltje.

Derde in de rij was een zekere Claeys en hij stuurde zelf.

In 1928 kwam er nog een vierde bij met Bric Van Meenen die taxi deed.

De vader van eerste schepen Georges Parez stuurde zijn zoon naar Brussel om een tweedehandswagen te kopen. Hij had juist zijn soldatendienst volbracht en had leren autorijden in het leger. Een auto kostte toen zoveel als een werkmanswoonst.

Mijnheer Parez betaalde negenduizend tweehonderd frank voor zijn Minerva.

In de komende jaren kwamen er bijna dagelijks auto’s bij.

De bakkerijen probeer ik mij ook te herinneren...
  • In de Kerkstraat hadden wij Van de Putte, Crombrugghe en Mabel Baervoets.
  • In de Vlamingstraat Pol Bart (Leopold Savels).
  • In de Kardinaal Mercierstraat Octaaf De Groote. In de Pannestraat bakker uit de heerd...Van Houtte.
  • In de Onderwijsstraat hadden wij Willem Dhauw en in de Baderstraat Leber Cyriel.
  • Maar er waren ook nog winkels waar men brood kon kopen. Zij trokken hun brood in en werden koude bakkers genoemd.

De duivenmelkers hadden hun lokaal in café De Zwaluw in de Pannestraat met als waard Patje. Ik denk dat het een Martony was.

Bij de kermis kwamen er dan een aantal lokalen bij.

In de Vissersstraat had je Thiel en het gebeurde ook wel eens bij Stiffe Piekerulle (Abel Desmedt) in de Kursaalstraat.

In 1830 werd Heist bevrijd van de Hollanders (zo werd het mij altijd verteld door mijn grootouders langs vaders kant).

Het waren Vantorre’s en dat zijn wellicht de oudste inwoners van Heist.

Ze kwamen uit Lissewege waar ze de stiel van strodekker uitvoerden. Stro werd vroeger immers het meest gebruikt als dakbedekking (nu pannen).

Let wel, er waren twee soorten Vantorre’s: de gommetjes en de knorretjes.

Ik spreek van de tijd dat er maar een 700 inwoners waren en slechts acht tweemasters.

Het voordeel van deze boten was dat het zeil aan de voormast, fokke genoemd, ook werd gebruikt om het net voort te slepen. Het zeil werd in het water gelaten met aan ieder uiteinde een gewicht. Het zeil deed dan dienst als trekzeil.

De eerste meier (nu Burgemeester) was Simon Schoutteeten, de tweede was Nicolas Mengé en dan was het de beurt aan Leopold Desutter.

Die had een villa staan op de hoek van de Sint Jozefsstraat en de Sint Antoniusstraat. Als kinderen zeiden wij nog altijd: ‘t hoekstje van de Burgemeester.

Waar nu het appartementsgebouw du Phare staat (vroeger hotel du phare) was er een platform waarop rijsthout werd gestookt. Gedurende de dag kon men zeer goed de rookpluim zien en ‘s nachts uiteraard best het vuur.

Het was een echte vuur-toren. De aanleg van de zeedijk is begonnen recht tegenover dit hotel, eigendom van de heer Paternoster. Het was geen stenen zeedijk, maar een plankenvloer van ongeveer 400 m lengte.

Als men naar de zeedijk ging zei men gewoon: we gaan eens naar de plancher, later weggespoeld door een zware Noordwesterstorm. Uiteindelijk werd er een stenen dijk aangelegd, doch het jaartal herinner ik mij niet meer.

Wat de kerken betreft is Heist reeds toe aan zijn tweede kerk.

De eerste kerk stond langs de vroeger Oude Kerkstraat (nu Heistlaan) en was omgeven door een kerkhof. Ten zuiden staat nog steeds de pastorij.

In de oude kerk waren er drie beuken. De Fransen hebben het ooit in brand gestoken, zodat er later maar één beuk meer overschoot.

De kerk was gebouwd met mouffen. Bij de afbraak heeft men de stenen hergebruikt om een zestal woningen te bouwen in de Mouffestraat (zijstraat Knokkestraat). Vandaar trouwens de naam van de straat.

Lees verder: Een stukje levensverhaal van Louis van de Grouwens Deel 3

Een stukje levensverhaal van Louis van de Grouwens - Deel 2

Louis van de Grouwens

Heyst Leeft
1997
02
011-014
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22