Wandeling op Moerkerke - 29 sept. 1963
Meerdere Leden hebben er bij ons op aangedrongen dat wij wat meer uitgebreide verslagen zouden bezorgen over de Heemkundige Wandelingen. Dat proberen wij voor Moerkerke, al komt het verslag wat laat, door de schuld van de twee speciale nummers die “Rond de Poldertorens” vulden in december en in maart ll.
Vijfenzestig belangstellenden werden op het stadhuis ontvangen door Bestuurslid Antoon Verminck, die ons rondleidde en de werken liet bewonderen van de geboren Moerkerkenaar kunstenaar-glazenier Steyaert
Het weder was wat koud en druilerig. Maar op de brug van het kasteel vertelde Rene De Keyser:
Het kasteel dat verschillende verbouwingen kende, bestond vroeger uit een nederhof waar nu het gemeentehuis op staat, en een opperhof dat de woning der heren was. De grondvesten van het tegenwoordige kasteel staan op deze van het oude opperhof. Nederhof en opperhof waren beide met water omringd. Nu nog geeft de stenen brug toegang tot het opperhof met zijn vierkante ingangstoren.
In de middeleeuwen was Moerkerke een Ambacht, dat zich uitstrekte over de hele parochie Moerkerke. De heer van Moerkerke was erfelijk amman van het Ambacht Moerkerke. De oorspronkelijke heren droegen de naam “van Moerkerke”. Enkelen van hen waren in de vroegere kerk begraven. Op het einde van de XIVe eeuw, gingen hun bezittingen over naar de familie “van Praet”, maar het jaar is niet juist bekend. Als erfelijke ammans van Moerkerke hadden de van Praets verschillende rechtent zoals het overhoren of goedkeuren van de rekeningen van kerk, armenbestuur en watering, en vrije visserij. Ze bezatan ook windmolens en een watermolen die een oliemolen was, evenals een eendenpoel.
In de tweede helft van de XVIe eeuw ging het kasteel door huwelijk over op Charles van St-Omer, Heer van Moerkerke en Dranouter, die in zijn tuin bij het kasteel van Moerkerke de rijkste en bekendste plantenverzameling van die tijd bezat. Maar reeds in 1586 was dit alles overgegaan in handen van Jan Lauwers, die het kasteel reeds het jaar daarop verkocht aan Clement van Castilje. Deze zou het kasteel na de godsdienst-beroerten hersteld hebben, maar hij verkocht in 1609 op zijn beurt het ganse bezit te Moerkerke aan Frans Boghaert, een Brugse koopman.
In 1642 ging door huwelijk het hele bezit over in de familie “de Jausse de Mastaing”. In 1700 werd Pierre de la Vilette de nieuwe eigenaar, die stierf in 1716 en te Moerkerke werd begraven. Zijn zuster, gehuwd met Philip Dhaenins erfde het bezit te Moerkerke; het bleef in deze familie tot 1842. Dit jaar immers huwde de vrouwelijke erfgename met August ‘t Serclaes de Wommersom. Rond de eeuwwisseling werden zeer ingrijpende verbouwingen uitgevoerd aan het kasteel door deze familie. De laatste van deze tak stierf in 1924 in Canada.
Maar reeds het jaar voordien was het kasteel van Moerkerke aangekocht door de Eerw. Broeders Xaverianen uit Brugge. In 1948 werd het aangekocht door Dr. Van Canneyt uit Gent, die vroegtijdig stierf, waardoor de heer Vanden Abeele het kon aankopen. Helaas het was reeds erg vervallen.
0000000000000 0000000000000
Langs de zo schilderachtige Brieversweg gingen we achtereenvolgens de 3 hoeven bezoeken die tot in de Geuzentijd 1584, alle drie abdijen waren:
a) Zoetendale
In 1215 schenken Beatrix de Pola (Beatrijs van de Poele) en haar zoon Jan, uit vrees en uit liefde Gods, hun hof Zoetendale met 150 gemete op Moerkerke en 50 gemete in Maldegem, aan Lambert van Waasten, om aldaar God te dienen en zijn gebenedijde Moeder, en er te onderhouden het kanunnikenleven volgens St. Augustinus.
In oktober van dat jaar bekrachtigde Gravin Joanne de gift van de “Curia Dulcis Vallis” en de abt van Eekhoute te Brugge zond 3 zijner monniken om het nieuwe klooster te bevolken. Er komt een kerkje ter ere van O.L.Vrouw. Gravin Joanne en haar man Ferante van Portugal sohenken nog 20 bunders “wastine”-land en een jaarlijkse gifte van 4 mud koren op de grafelijke spieker van Brugge.
De abdij aan de Brieverweg, kwam nog gunstiger te liggen, toen rond 1250 de Lieve naar Damme werd gegraven: de rekeningen vermelden veel vervoer bij middel van “geketste” boten. Samen met de sluismeester van Moerkerke spande abt Alaard in 1526 een proces in tegen de stad Gent, die om de Lieve te mogen graven, had beloofd de grondeigenaars te vergoeden, de wegen en kerkwegels niet te belemmeren, de nodige bruggen te slaan, de nodige sluizen te maken om de “varsche waeteren” af te vloeien, en de “zoute ofte zeewaeteren” tegen te houden. De stad werd veroordeeld tot de nodige werken op straf ze te zien uitvoeren op haar kosten “metter twyvouder” t.t.z. verdubbeld.
Onder abt Pieter De Beer wordt rond 1410 over de Lieve het kasteel Leestkens gebouwd door Bladelin gezeid de Leestmaker. De paters gaan er wekelijks Mislezen. In 1455 kreeg Jan de Baenst x Margriet Bladelin de toelating van Gent om een brug over de Lieve te leggen: Leestjesbrugge.
De abdij moet enorme oorlogsleningen toestaan aan Keizer Karel en geraakt in moeilijkheden. Uit de rekeningen blijkt dat zij dopen en huwelijken inzegenen: dit bracht hen op: “zo in gelde als in juwelen” 34 pond.
In 1578 wordt het klooster door de Geuzen overrompeld en de paters vluchten naar Brugge. Abt Joris Uittebrood versmoort in 1584 in de “Damse Waters” en wordt in Eekhouteabdij begraven. Hij was 50 jaar en al wat hij bezat was 1 pond 5 schell 3 groten 12 mijten, wat meubelen en “eenen blauwen ghespickelden nachtkeuvel in duffele”.
Filips II had intussen in 1584 de abdij afgeschaft en de goederen geschonken aan de Jezuïeten te Brugge, die ze zullen behouden tot aan de opheffing van de orde.
Bij de afschaffing waren er nog 7 kloosterlingen op Zoetendale. Prior De Brabander bleef te Damme en werd bestuurder van de stadscholen en van Sarepta te Nazaret. In 1595 werd hij pastoor te Moerkerke, in 1597 pastoor-deken van Sluis. Bij de inname van Sluis door Prins Maurits in 1604, werd hij pastoor van het hospitaal te Brugge en hij stierf in 1607 als pastoor te Oostende.
De huidige gebouwen dateren uit de XVIIe en de XVIIIe eeuw.
0000000000000000 00000000000000
b) Sarepta
De oorsprong van Sarepta is te zoeken hij enkele godvruchtige vrouwen die te Biervliet omstreeks het midden van de XVe eeuw een kloostergemeente inrichtten onder de regel van St. Augustinus. Ze kozen als patrones de H. Elizabet van Turingen en verkregen op 19 mei 1461 statuten van David van Boergondië, bisschop van Utrecht. Het klooster droeg de naam van Emaüs.
Tengevolge van overstromingen en rattenschade kregen de zusters van David van Boergondië de toelating op 27 nov 1483 om het goed Ter Stove, gelegen te Moerkerke te kopen aan Joris Vande Weghe, heer van Watervliet. Dit goed was ongeveer 200 gemete groot en werd aangekocht voor de som van 400 pond groten. Op 27 okt 1484 gaf Jan Abt van St. Kwintens in Vermandois, die het tiendenrecht te Moerkerke bezat, een gunstig advies, tengevolge waarvan Maximiliaan van Oostenrijk, Graaf van Vlaanderen, de toelating gaf aan de Zusters van Emaüs te Biervliet om zich te Moerkerke te vestigen.
David van Boergondië miek moeilijkheden tegen de verhuizing. Maar Egidius de Baerdemaecker, hulpbissohop van Doornik en titulair bisschop van Sarepta in het Heilig Land, kwam de Zusters ter hulp. Op 6 sept. 1486 kregen ze eindelijk de toelating om naar Moerkerke te komen. Het klooster telde dan een overste en 38 nonnen.
De kloosterkerk van 5arepta op Moerkerke werd door Gillis de Baerdemaecker gewijd op 14 sept. 1486; en behalve de kerk en het klooster zelf, stonden binnen een omwalde koer nog een school en een werkplaats, alsmede een neerhof met molen.
De Zusters voorzagen in hun onderhoud door het geven van onderwijs aan de omwonende jeugd en door spinnen, weven, breien, naaien, vlas hekelen en garens bleken.
Uit schrik voor de godsdienstvervolgers vluchtten de Zusters naar Deinze, doch keerden in 1566 naar Moerkerke terug. Toch moesten ze nog in 1566 het Fluweelhof op St. Gillis binnen Brugge aankopen, dat ze op 30 april 1567 betrokken om veiliger te wonen. In juli 1579 werd Sarepta door de Geuzen geplunderd en verbrand. Dc Zusters vestigden zich later nog tijdelijk te Damme en daarna terug in Brugge tot dat hun gemeenschap in 1784 door Jozef II werd afgeschaft.
De walling rond het vroegere klooster bestaat nu nog gedeeltelijk, en wat van het klooster zelf overbleef is nu een hofstede die nog Sarepta wordt genoemd.
(Literatuur: “Geschiedkundige schets van het Klooster van Sarepta”, door Raes, Oedelem, zonder datum)
00000000000000000 000000000000000000
c) Spermalie
De stichting van de abdij Spermalie op Sijsele gaat terug tot 1239. Een oorkonde uit dat jaar bewijst dat Egidius van Bredene kort voordien zijn belangrijke bezittingen te Sijsele geschonken had aan de abdij Nieuwland te Slijpe. Het klooster van Nieuwland te Slijpe was rond 1200 gesticht door een edele vrouw Gela genoemd, die te Slijpe een kapel toegewijd aan St. Pieter had opgericht.
Deze kapel werd later de parochiekerk van het vroegere Honkevliet, dat nu St.Pieterskapelle wordt genoemd.
Egidius van Bredene was geboren op het einde van de XIIe eeuw; vermoedelijk was hij van geringe afkomst doch bekleedde later een zeer voorname plaats aan het grafelijk hof als klerk van de Graaf en als grafelijk zegelbewaarder.
Tengevolge van zijn bediening, zocht Egidius zich te vestigen in de nabijheid van het grafelijk slot te Male. Om die reden kocht hij in mei 1228 het Spermaliedomein van Willem van Oostkerke. Het spermaliedomein schijnt het zuidelijk deel te zijn geweest van de in die tijd aanzienlijke bezittingen van de Heren van Oostkerke, die zich over een deel van Oostkerke, Sijsele, Damme, Moerkerke en Vijvekapelle tot tegen Male uitstrekten. Egidius vestigde zich op het domein van Spermalie. Echter niet voor lang, want in juli 1239 schonk hij de hele bezitting aan de abdij Nieuwland, onder voorwaarde dat de zetel der abdij naar Spermalie moest overgebracht worden. Het is niet geweten wanneer juist deze Cisterciënzervrouwenabdij zich op Spermalie vestigde, maar het blijkt gebeurd te zijn tussen 1241 en 1247. De kerk van de nieuue abdij kwam gereed in 1257.
In 1578 werd de abdij Spermalie door de nonnen verlaten, omdat ze weerloos aan de aanvallen van de Geuzen blootgesteld was. De verwoesting moet aanzienlijk geweest zijn, want ook na het herstel van het Spaanse gezag in 1584, bleven de nonnen te Brugge. In 1601 kocht de abdes het Refugehuis van Ter Duinen in de Snagaartstraat, waar de Zusters bleven wonen tot aan de opheffing van de gemeenschap onder de Franse Revolutie op 29 sept. 1796. De laatste Zuster overleed te Brugge op 7 maart 1844.
Met stenen opgegraven op het terrein van de hofstede waar eens de abdij Spermalie heeft gestaan, werd enkele jaren geleden op de oostzijde van de weg Vijvekapelle -Sijsele, tegenaan Sijsele, een zeer wel gelukte veldkapel opgericht toegewijd aan O.L.Vrouw van Spermalie.
(Prof. Egide Strubbe belichtte in een grondige studie de figuur van Egidius van Bredene, de stichter van de abdij Spermalie. Egidius van Bredene, grafelijk ambtenaar en stichter van de abdij Spermalie, uitgeverij De Tempel, Tempelhof Brugge 1942).