Pamelius als kapelaan van Viven (1559-1587)

Peter De Baets

De kapel van Viven werd gebouwd rond 1350 en behoorde in kerkelijk opzicht tot de parochie Sint-Kruis, dat op zijn beurt viel onder het bisdom Doornik. In 1373 had Jacob Braderic, de toenmalige heer van Viven, in de kapel een kapelanie gesticht, waarover hij het patronaatsrecht verkreeg.   1  Een kapelanie was een van de meest typische uitingen van devotie uit de laatste helft van de middeleeuwen. Het was een als kerkelijk beneficium erkende stichting, waarbij de stichter een som voorzag om in een bepaalde kerk geestelijke diensten, meestal missen, te laten celebreren, en waarbij de bedienaar de voorziene som mocht innen. De kapelaan of provenier bestuurde zelf de goederen van de kapel en de opbrengst vormde zijn prebende of inkomen. Hij was vooral een mislezer, en niet betrokken in de zielzorg. Kapelanieën kwamen het meest voor in de stedelijke parochies en kapittelkerken, maar even goed in landelijke parochiekerken en in private bidplaatsen.     2

De beroemdste kapelaan van Viven was Jacob de Joigny van Pamele, geboren te Brugge op 13 mei 1536 als het achtste kind binnen een adellijk gezin.   3 Vooraleer zijn rol als kapelaan van de relatief kleine kapel van Viven te belichten, volgt eerst een overzicht van zijn loopbaan. Na de verhuis van zijn ouders naar Brussel kreeg Jacob zijn Latijnse scholing in de cisterciënzerabdij van Boneffe in de provincie Namen. Vanaf februari 1551 studeerde hij filosofie aan het college De Valk te Leuven. Hij was 17 jaar oud toen hij er op 27 maart 1553 promoveerde tot magister artium en in 1555 beëindigde hij zijn studies in de rechten. De volgende jaren studeerde hij theologie bij Ruard Tapper en Josse Ravenstein. Na het behalen van zijn baccalaureaat in de theologie, volgde hij leergangen aan de Sorbonne te Parijs en aan andere buitenlandse universiteiten.

Hij was subdiaken toen hij op 19 juni 1561 werd aanvaard als kanunnik van het Sint Donaas kapittel te Brugge en er in het bezit werd gesteld van het 13de prebende. Hij werd op 21 februari 1562 tot priester gewijd door de pas aangestelde kardinaal Granvelle. In die jaren woonde Jacob nog te Leuven, en het is pas na het behalen van zijn licentie in de theologie, in de loop van 1562, dat hij naar Brugge terugkeerde, waar hij introk bij zijn moeder.

Jacob was vooral geïnteresseerd in de studie van vroegchristelijke auteurs en liturgie. Hij zocht in bibliotheken naar manuscripten en onuitgegeven werken, en stelde zich tot doel deze zeldzame teksten uit te geven. Dit levenswerk ging samen met de uitbouw van een grote privébibliotheek, waarvan nog veel boeken zijn bewaard. Op zijn boeken had hij zijn wapenspreuk aangebracht, “Daultrui te pas mesle” (vrij te vertalen als: bemoei je niet met andermans zaken). Zijn eerste publicatie, onder de gelatiniseerde naam Pamelius, was de “Micrologus de ecciesiasticis observationibus”, uitgegeven te Antwerpen in 1565, een tekstuitgave van een commentaar op de liturgie daterend uit het begin van de 12de eeuw. In 1566 verscheen van zijn hand een cataloog van oude bijbelcommentaren, opgedragen aan Richard Creagh, primaat van Ierland en een oude studiekameraad van Pamelius aan het Pauscollege te Leuven. In 1568 publiceerde Pamelius een tekstuitgave van de verzamelde werken van kerkvader Cyprianus, bisschop van Carthago in de 3de eeuw, en opgedragen aan Vigilius van Aytta. Aan deze Cyprianus-tekstuitgave was hij reeds begonnen in 1560, en hij had eraan gewerkt tot 1566. Haar volledigheid maakte deze tekstuitgave bijzonder succesvol en voor het midden van de 17de eeuw zouden nog minstens tien andere edities het licht zien. Pamelius geloofde dat hij door deze tekstuitgave van een 3de eeuwse kerkvader de katholieken zou sterken in hun geloof en de gereformeerden zou kunnen wijzen op hun falen.   4   De strijd tegen het gereformeerde geloof moest immers niet alleen met militaire middelen worden gevochten: er was eveneens nood aan een massale mobilisatie van alle intellectuele krachten.

In 1568 werd Pamelius aangesteld tot inquisiteur onder algemeen apostolisch inquisiteur Josse Ravenstein van Tielt. Van 1568 tot 1571 was Pamelius deken van de christenheid te Brugge. Hij werd door het Sint-Donaas kapittel afgevaardigd naar de Provinciale Synode te Mechelen op 14 juli 1570. In dat jaar werd hij door de Brugse bisschop Remi Driutius aangesteld als lid van de commissie voor drukwerken (censor librorum), en Pamelius werkte mee aan de publicatie van de “Index Expurgatorius” uit 1571. In datzelfde jaar verscheen zijn “Liturgica latinorum” te Keulen.

Een jaar later werd hij als één van de acht inquisiteurs door Brugge aan Alva voorgesteld. In 1574 werd hij scholaster van het St.-Donaas kapittel en in 1575 verzamelde hij gelden voor de vestiging van de Jezuïeten te Brugge.

Op 20 maart 1578 kwam Brugge onder Calvinistisch bewind. De bescherming die Pamelius bood aan de slachtoffers van de Calvinisten te Brugge maakten hem bij deze nieuwe bewindhebbers niet geliefd. Samen met Willem Taelboom, pastoor van St.-Kruis, publiceerde hij pamfletten tegen de ketterijen. In 1578 verdedigde hij de Brugse minderbroeders, toen dezen door de gereformeerden van sodomie beschuldigd werden (waarschijnlijk uit wraak voor de anti-Calvinistische preken van de Brugse minderbroeder Cornelis Adriaense van Dordrecht). Pamelius was uiteindelijk verplicht de stad Brugge te ontvluchten en vertrok in oktober 1578 naar Douai.

In 1579 was zijn tekstuitgave van de werken van kerkvader Tertullianus gereed. Hij had acht jaar aan deze uitgave gewerkt en had ze opgedragen aan paus Gregorius XIII en aan koning Philips II. Zijn vriend en oud-leerling Andreas Hoye, ondertussen rector van het “Collegium Marianum” te Atrecht, had de spreekwoorden bij Tertullianus filologisch verklaard met als bedoeling ze in bijlage te laten verschijnen. Door de omstandigheden zou de tekstuitgave slechts worden gepubliceerd te Parijs in 1584.

2016 03 18 161643

Op 27 mei 1580, hij verbleef nog te Douai, werd hem door het kapittel van Sint-Omer het Sint-Barbara-prebende toegewezen en op 2 januari 1581 werd hij door hetzelfde kapittel benoemd tot aartsdiaken van Vlaanderen. Hij resigneerde aan het prebende van St.-Donaas op 4 juli 1582 ten voordele van zijn oud-klerk Michiel lnghelmont, die hem eerder had geholpen bij de redactie van de Tertullianus, en op 15 mei 1583 kreeg Pamelius een nieuw en belangrijker prebende te Sint-Omer.

Pamelius werd door Philips II op 3 augustus 1587 aangeduid als bisschop van Sint Omer. Daarop vertrok hij naar Brussel, maar onderweg, te Mons in Henegouwen, werd hij ziek en overleed er negen dagen later op 19 september 1587. Hij heeft dus nooit de bisschoppelijke wijding of de pauselijke goedkeuring ontvangen. De lijkrede werd uitgesproken door zijn vriend Willem Taelboom, ondertussen aartsdiaken van Vlaanderen. Pamelius werd begraven in de collegiale van St.-Waltrudis te Mons onder volgend grafschrift:

D.O.M.
Nobili viro Jacobo Adolphi F. Franc. N. Pamelio
Presbytero, summo Theologo,
D. Salvatoris ultrajecti praeposito,
Ecclesiae A udomaropolitanae
Archidiacono, ejusdemque nominato,
Episcopo, multis in Tertullianum,
Cyprianum aliosque scriptores monumentis
editis clarissimo
Intempestiva eheu ! morte abrepto
Fratres moestiss. Poss.
Natus est M. D. XXXVI
III idus majas
Mortuus M.D. LXXXVII
  XIII KaI. Octob.

Postuum, in 1589, werd van hem De “Religionibus diversis non admittendis ... relatio” uitgegeven te Antwerpen. Het werk was opgedragen aan Alexander Farnese. De verzamelde werken van Rhabanus Maurus, geannoteerd door Pamelius, zouden slechts in 1627 te Keulen worden uitgegeven. Pamelius’ portret werd gepubliceerd in Aubertus Miraeus’ “Elogia Belgica”, uitgegeven te Antwerpen in 1609.   5

Tot daar de indrukwekkende biografie van Pamelius. Maar wat was nu zijn rol als kapelaan van Viven?   6 Reeds begin 1559 moet hij erfachtig kapelaan te Viven zijn geweest, want in dat jaar noteerde hij enkele uitgaven in het rekeningboek van de kapel. Pamelius had alleszins de priesterwijding nog niet ontvangen toen hij de vorige kapelaan Joseph de la Coste had opgevolgd. Deze was een zoon van Andries de la Coste, broer van Jan Adornes de la Coste en dus een oom van Hieronimus Adornes, de toenmalige heer van de heerlijkheid Viven en patroon van de kapel. Joseph de la Coste volgde op 21 maart 1557 Willem de la Corona, deken van Veurne, op als kanunnik in het Sint-Donaas kapittel, maar overleed korte tijd later, want in 1559 werd de la Coste in deze functie opgevolgd door Jan Le Hardy.   7 In datzelfde jaar 1559 kwam de kapel in kerkelijk opzicht onder het pas opgerichte bisdom Brugge.

Hieronimus Adornes, de heer van Viven, was ondertussen overleden op 11 oktober 1558 en werd opgevolgd door zijn broer Jacob. Jacob Adornes kreeg uitgerekend in die periode een benoeming als baljuw van de Oudburg te Gent, verhuisde effectief naar Gent en verkocht in 1561 de heerlijkheid Viven aan Juan Lopez Gallo, baron van Male en financier van de Spaanse koning Philips II.

Pamelius had zoals hoger gezien als taak de goederen van de kapelanie te beheren.

In het begin werd hij bijgestaan door zijn neef Willem van Pamele, die de verschuldigde pachten ging ontvangen bij de handt.   8 Blijkbaar waren de goederen van de kapel in de voorgaande jaren slecht beheerd, want Pamelius had nogal wat moeite om zijn rechten te laten gelden. Hij zag zich genoodzaakt een proces te beginnen tegen een kapelaan van de O.L.V. kerk te Brugge om restitutie te krijgen van een rente. 9 Op 26 april 1566 gaf de officiaal van het bisdom aan Pamelius toelating voor de verpachting van een hofstede van 3 gemeten en in 1567 recupereerde Pamelius achterstallige renten op een huis in de Koestraat in Gent. In augustus 1575 stelde hij een pachtcontract op, waarbij hij een stuk grond van 9 gemeten in Meetkerke verpachtte aan Jacques Gloribus.   10 De diverse renten en gronden in het bezit van de kapelanie waren in die jaren goed voor een opbrengst van 57 ponden en 5 schellingen parisis. De kapelanie had ook enkele kosten: een rente van 16 schellingen aan de pastoors van Sint-Kruis (een relict van de verhouding tot de moederkerk ?),    11 schellingen aan de infirmerie van Sint-Baafs te Gent en 8 schellingen aan het klooster van Spermalie.

Met de inkomsten werden ook de nodige onderhoudswerken gefinancierd: in 1566 betaalde Pamelius een teegheldecker voor twee daghen te decken. Deze bracht kosten in voor 200 teghelen en een halve hoet Ghendts calk. Ook waren er uitgaven voor het herstellen van de glaese veynsters. Zijn tante joncvrouwe Van Pamele bezorgde een outaercleet, twee gordinen ende rabatten. Pamelius betaalde ook nog voor clockstringen mette ketenen.

Als kapelaan van Viven was hij verantwoordelijk voor het celebreren van drie missen per week, maar werd niet verondersteld dit persoonlijk te doen: hij mocht hiervoor een andere priester betalen voor het lezen van de missen in zijn plaats.

Pamelius stelde een dergelijke overeenkomst op met Joannes Hendrickx II op 14 juli 1559. Volgende priesters waren actief te Viven onder Pamelius: Joannes Hendrickx tot april 1560, David Wallaeys (of Willaes) tot juli 1561, Jan Vande Rade tot september 1561, Willem De Jonghe tot oktober 1561, Patricius Caltz (pater van de Brugse Staalijzerbroeders) tot 1568, Arnold De Jonghe tot 1572, en ene Desmit.

In 1578 werd de kapel te Viven vernield door de Geuzen. Kerkdiensten werden in het vernielde gebouw niet meer verricht. De rente van huis te Gent werd geïnd op 17-03-1578 door zijn klerk Michiel lnghelmont,   12 die ook zorgde voor de inning van de kapelaniegoederen in 1579.

Pamelius bleef erfachtig kapelaan tot zijn overlijden in 1587. In dat jaar betaalde lnghelmont 6 ponden en 9 schellingen parisis aan de Heren van Sint-Baafs te Gent voor 11 jaar achterstallige renten ten voordele van de infirmerie van Sint-Baafs. Als kapelaan werd Pamelius opgevolgd door clericus diaconicus Adrianus Rommel.

Deze werd kanunnik van Sint-Donaas en kwam in het bezit van het 28ste prebende in Sint-Donaas op 21 mei 1579. Hij resigneerde aan dit prebende in 1588 en zou overlijden in 1592. De vernielde kapel van Viven zou pas worden heropgebouwd rond 1635.

Bijlage 1: pachtcontract tussen Pamelius en Jacques Gloribus    13

Condt ende kennelyck zij alle die ghuene die dese Iettre van chyrographe zullen sien oft hooren lesen dat M. Jacob presbytre caneunick van Brugghe als erfachtich capellaen vande capelrye van Onse Vrauwe te Vive verpacht heeft heer Jaques Gloribus die ghelycke kent ghepachten thebbene van den voornoemden Pamele de nombre van omtrent neghen ghemeten een ljne landts ligghende in Meetkercke, de zelve capelle toebehoorende zulx als die ghebruyckt zijn gheweest bij Jan Teerlynck ende naer hem Cornelis Heyns, zonder ghehouden te zijn breeder leveringhe te doene ende dit voor de somme van drie ponden thien schellinghen grooten tsjaers een termyn van neghen jaeren waeraf den eersten ougst zijn zal in tjaere XVc seven en tseventich, mitsgaders oock tghescot vande wateringhe alle jaer zonder tselve in rekeninghe te bringhen twelck hij ghehouden sal zijn te betalen tzijne coste ende scade bij ghebreke van betalinghe, wel verstaen dat hij over den ougst XVc zes en tseventich betalen zal voor de thien lijnen landts, die van nu int pachte zijn, naer advenante vande voornoemden prys ende dit met conditien hietvoighen. Eerst dat de pachter niet gheoorloft zijn en zal de voornoemde pacht voorts te verpachten dan een goede werckman, die ghehouden sal zijn mesch op tlant voeren ende in behoorlyke note te bedtyven, die oock niet en sal de zelve partie moghen voorts verpachten int gheheel oft in partie zonder consent van voornomde M. Jacob ofte sijn naercommenden op peyne van pachtbrake indient den proprietaris vande voornomde capeltye dat alsoo belieft. Item sal ghehouden zijn tselve landt te ghebruycken ende doen ghebruycken in behoorlyke note ende tsijn afsceden te Iaeten de twee deelen garsinghe drie jaer oudt wesende oft enivers uet swarte sente stoppelen. Alle weicke conditien bespreken ende voorwaerden de voornoemden Jaques Gloribus als dan belooft ende belooft heeft bij desen wel ende deuchdelyck te onderhouden al op heerlyke executie al of hij daerinne bij sententie van juge competent ghecondemneert waere. Renuntierende midts dese alle exceptien, rechten, privilegien, poorterscip ende ander waronder hij hem selven soude moghen behelpen ter contrarie ende specialyck den rechte disponerende dat generale renuntiatie daer gheen stede en heeft daer gheene speciale voor en gaet.

Toorconde van alle dies voorseit is zijn ghemaeckt twee briefven van ghelycken inhouden deene uut den anderen uutghesneden met de Iettren A B C D ende onderteekent bij den voornomde contractanten M. Jacob van Pamele ende Jaques Gloribus den van Ougst 1575

Bijlage 2: beknopte bibliografie van Pamelius

  • Bernoldus Constantiensis Micrologus de ecclesiasticis observationibus, ex officina Christophori Plantini Antwerpen, 1565
  • Institutio divinarum lectionum Magni Aurelii Cassiodori Senatoris Institutionis divinarum lectionum / nunc vero primum typis evulgatum per lacobum Pamelium Brugensem. Catalogus commentatorum veterum selectiorum in universa Biblia, ab eodem Pamelio congestus, Antverpiae Ex officina Christophori Plantini, 1566
  • D. Caecilii Cypriani Carthaginiensis Episcopi totius Africae Primatis et gloriosissimi martyris opera adnotationes Jacobi Pamelii..., Steelsius, Antwerpen, 1568
  • Liturgica latinorum Jacobi Pamelii hoc est de ritu sacrificii Missae juxta veterem Ecclesiae catholicae usum ab apostolis et S.S. Patribus observatum apud Gervinum Calenium & haeredes Quentelios &c. Coloniae Agrippinae, 1571
  • Q. Septimi Florentis Tertulliani Cartaginiensis presbyteri Opera quae hactenus reperiri potuerunt omnia, apud Michaëlem Sonnium Parisiis, 1584, Ab eodem Pamelio recens adiecta: Tertulliani vita, Scripturarum citatarum Index locupletiss. aliaque Prolegomena.
  • lacobi Pamelii archidiaconi Audomarensis De religionibus diversis non admittendis in uno aliquo unius regni, monarchiae, provinciae, ditionis, reipublicae, aut civitatis loco, ad ordines Belgii relatio, ex officina Christophori Plantini Antverpiae, 1589
  • Magnentii Rabani Mauri ex abbate Fuldensi archiepiscopi sexti Moguntini opera quotquot reperiri potuerunt omnia in sex tomos distincta colecta primim industria Jacobi Pamelii..., Keulen, Hierat, 1627
  • Conciones catechisticae. z.pl.n.j.

Voetnoten

  1. A. Van Becelaere, Geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Viven, Roeselare, 1901
  2. P. Declerck, “De middeleeuwse kapelanij in bisdom Doornik”, in Album Antoon Viaene, Brugge, 1970, p. 133 e.v.
  3. A. C. De Schrevel, “Pamele (Jacques de Joigny de)”, in Biographie Natonale, deel 16, Brussel, 1901, p. 528-542; A. C. De Schrevel, Histoire du séminaire de Bruges, Brugge, 1895; A. DeWitte, “Een portret van Jacob de Joigny de Pamele ca 1555”, in Biekorf, 1990, p 250; A. DeWitte, «Portret van Jacob Pamelius» in Catalogus Hubertus Goltzius en Brugge 1583-1983, Brugge 1983, p. 111. Zijn vader, Adolphe Joigny de Pamele werd geboren op 24 september 1501. Hij was heer van Caester en Gotthem, werd schepen van Brugge in 1525 en hoofdman in 1526. Hij werd lid van de raad van state en van de privé-raad van Karel V. Hij overleed op 29 juli 1547. Zijn zoon, Guillaume de Joigny de Pamele (oudste broer van Jacob) was raadsheer bij de Grote Raad te Mechelen, lid van de raad van Brabant, raad van State, en privé-raad en werd op 20 september 1581 geridderd.
  4. Uit het voorwoord blijkt dit overduidelijk: “quum enim reducendis ad mentem sectariis, quive ab illis,pro dolor, seducti sunt, pharmacum aptius aliunde depromi nequeat quam ex apotheca antiquitatis ecclesiastica”.
  5. A. DeWitte, “Een portret van Jacob de Joigny de Pamele ca 1555”, in Biekorf, 1990, p. 250. Auteur vermeldt de gelijkenis met een portret van een jonge geestelijke in het Mauritshuis in ‘s Gravenhage, toegeschreven aan Pieter Pourbus. De initialen HBC voorkomend op het schilderij zouden dan kunnen overeenkomen met de families Heede, Breydei en Capelle uit Pamelius kwartierstaat.
  6. onderstaande gegevens komen uit A. Van Becelaere, o.c., en BAB, F 328, Sint-Kruis, waaronder vooral Proventus capellaniae de Vyve extra Brugas
  7. J. Gaillard, Bruges et Ie Franc, 6 delen, Brugge, 1857
  8. dit landt was verpacht bij mijne heere Mr Willem de la corona aen Hendrick Vanden Bogaerde voor 12 sch gr tsjaers met conditien volghens de pachtbrief twelcke nu verandert es bij cosente van mijne cosijn Mr Willem van Pamele ende zal nu gheven de voorn. pachter 30 schellingen...
  9. SAB, Fonds van Caloen, portefeuille n° 280: Memorie omme te ondersoucken van mijne heere Van der Woestyne waer dat soude moghen wesen het proces inghestelt bij den capellaen van de cappelrye van Vyve ieghens eenen capellaen van de colegiale kercke van Onse Lieve Vrauwe tot Brugghe ende dat omme restitutie van eene rente van 1 P gr tsjaers bezet op een huys en erf gheheeten de cleyne gate staende bij de crane neffens den engel bij St Janscapelle tot Brugghe (te dateren na 1560)
  10. zie bijlage 1
  11. Joannes Hendrickx was ook kapelaan van het Onze-Lieve-Vrouwe-altaar te Moerkerke.
  12. Michiel Inghelmont was bezitter van het 13e prebende van het Sint-Donaaskapittel vanaf 4juli 1582. Hij zou in de Geuzentijd zijn meester Pamelius volgen naar het bisdom Sint-Omaars. Hij overleed op 29 december 1621.
  13. BAB, F 328, niet genummerd

Pamelius als kapelaan van Viven (1559-1587)

Peter De Baets

Rond de Poldertorens
2000
04
122-129
Mado Pauwels
2023-06-19 14:44:32