Mededelingen
2. Schapenteelt op de Hoeve Fort-Sint-Donaas te Lapscheure (1)
Antoon Vermeersch
Onder het beheer van Leopold Daeninck (1886-1911) was de hofstede Fort-Sint-Donaas nog een schapengoed. De schapen zijn voor goed verdwenen toen zijn kleinzoon Aimé Daeninck in 1926 de boerderij overnam. De bijzonderste oorzaken waren de massale invoer van Australische wol en het gebrek aan schaapherders. Deze waren de laatste tijden meestal invalide personen. Ik heb er een gekend met een lamme arm.
Het werk van schaper was in die tijd ook niet zo aantrekkelijk. Hij verdiende 25 frank per maand, en hij moest altijd slapen in de kavane, een klein verplaatsbaar houten barakje.
De schaper ging ‘s morgens naar het hof om te eten; hij nam dan zijn eten mee voor ‘s middags; vervolgens trok hij er op uit voor gans de dag.
Op zijn rug had hij een paraplu gebonden, want hij moest door alle weer bij zijn schapen blijven. Hij had een herdersmakke mee; dat was een klein ijzeren schopje vastgemaakt op een lange houten steel. Hij gebruikte de makke om een weinig aarde naar een ongehoorzaam schaap te werpen. De herder was steeds vergezeld door twee honden: die zorgden er voor dat de schapen altijd samen bleven; en als ze langs een rijweg waren, moesten de honden de kudde zó bijeen drijven dat ze de baan voor het verkeer vrij hielden.
Op Daenincks hof telde de kudde ongeveer 100 stuks + 85 lammeren. In de zomer graasden de schapen langs de wegen en de dijken. ‘s Nachts sliepen ze dan op een partij blootland, d.w.z. land waarop voor het ogenblik geen vruchten groeien. Zij verbleven er in een park? Een park bestond uit 8 houten hekkens van 4 meter. Daarmee werd een achthoek gemaakt van 32 m. omtrek. Naast het park stond de kavane, waarin de schaper sliep. Daarnaast lagen de honden.
De kavane stond op een slee en moest verplaats worden door een paard.
Waarom verbleven de schapen ‘s nachts in een park of kooi? De kudde was ongeveer 12 uur in het park. In die tijd hadden ze al ‘t een en ‘t ander laten vallen en zo was die oppervlakte goed bemest. Want schapemest is een van de beste organische peststoffen. Vandaar dat op sommige plaatsen de boeren betaalden opdat de schaper zijn kooi op hun stoppelveld zou opslaan.
Terwijl de herder over dag met zijn schapen op drift was, moesten een paar knechten van ‘t hof iedere dag het park en de kavane verplaatsen. (Drift komt van drijven. En is ook wel de naam voor een kudde die gedreven of geweid wordt. Menig brede weg, zoals te Wenduine bv. heet nog “Driftweg”).
De schapen sliepen van half mei tot half november op het veld. Van dan af verbleven ze ‘s nachts in de schaapstal. Als het zacht weder was en het niet gesneeuwd had, dreven ze de schapen in een weide. De wintervoeding hing af van het standvastig verblijf in de stal of niet. Konden de schapen niet buiten, dan kregen ze ongedorsen haver- of bonenstro. Als ze een halve dag konden grazen, dan werden ze gevoederd met haver- of bonenstro.
De dracht van een ooi duurt 5 maanden. Opdat ze zouden lammeren gedurende het vroege voorjaar (februari-maart) geschiedde de paring vanaf september-oktober. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat het lammeren zou gebeuren buiten deze periode, werden de rammen een zak of schort aangebonden.
De lammeren lieten ze zuigen. Daarbij kregen die nog gesneden wortels (karoten) en haver. Op de hele lengte en aan weerszijden van de stal waren er kribben en ruiven. Als de schapen in de lente buiten kwamen, bleven de lammeren nog in de stal. Als het weder warmer werd, mochten ze meelopen met de kudde.
Het gebeurde soms dat een ooi lammerde terwijl ze op drift waren. Dan nam de schaper het lam of de lammetjes (meer dan 2 waren er gewoonlijk niet) en hij stak ze in een zak, die hij op zijn rug hing.
De jonge rammen werden gesneden (gekastreerd) uitgenomen twee van de schoonste. Die moesten dienen om het ras voort te planten.
M. Tytgat, de laatste wagenmaker van Oostkerke (foto R. De Keyser)
Rossekot op de hoeve Vandepitte Hazegras Afgebroken +-1963 (foto A. Ghekiere)
Nog bewaarde “kavane” van de hoeve Aneca te Damme (foto R. De Keyser)
Het scheren geschiedde in de maand mei. Al de wol van één schaap noemt men een vlies. Het vlies van een schaap dat gezogen werd, woog 3-4 kgr.; van een gesneden ram kon dat 5 kgr. bedragen. De wol werd verkocht aan Van Acker langs de Langerei te Brugge. Daar werd de wol in de Reie gewassen. In de vaart lag er een vlot; naast het vlot lagen in ‘t water grote manden met vuile wol.
De mannen stonden op het vlot en met lange bezems stampten zij de wol en hielden ze de mand. in een draaiende beweging.
- Lees over het hof “Fort Sint-Donaas” in Rond de Poldertorens, 7e jg. nr 2, blz 71-74.