Museumbladzijde
Het Hoefbeslag bij Paarden
Paul Braet
In de tentoonstelling van december 11 te Westkapelle, in het kader van "Het Jaar van het Dorp", was er een zeer mooie serie van hoefijzers te bezichtigen. Deze hoefijzers zijn in de jaren 1920 gemaakt door de heer Adelson Van Raepenbusch, hoefsmid van Westkapelle. Om een bekwaamheidsattest te bekomen, moest hij de verschillende hoefijzers, naar het handboek over hoefbeslag door de heer Fr. Hermans, leraar aan de veeartsenijschool te Brussel, kunnen smeden en er de volledige kennis van bezitten.
De heer Van Reapenbusch was hoefsmid te Westkapelle van 1920 tot 1955. Hier volgt wat uitleg over de verschillende hoefijzers en het doel daarvan. Van in de oudste tijd werd naar middelen gezocht om het verslijten van de hoefhoorn tegen te gaan, want het paard was het voornaamste en edelste dier van de hoeve. De paarde voet werd reeds door de Grieken met een lederen schoeisel beschut. Bij de Romeinen vlocht men paarde schoeisels met brem en biezen. Korte tijd later werd er een ijzeren plaat onder het schoeisel bevestigd. En volgens oudheidkundigen beweren, waren het de Franken (ca. 500 jaar voor Christus) die het eerst hoefijzers en nagels bezigden.
Alras kwam er verbetering in het hoefbeslag; om te worden wat het nu is.
Noodzakelijkheid van het hoefbeslag
- om de hoeven te beschermen tegen sleet, afbrokkeling en kneuzing om vaste voet te geven en scherp te zetten (bij sneeuw en ijzel);
- om gebreken van voet en ledematen te verbeteren;
- om zieke voeten te helpen genezen.
Het gewoon hoefbeslag voor het landbouwpaard
Hier ziet men op fig. 1, van de onderkant van een links en van een rechts voorijzer:
A : noemt men de buitentak.
B : noemt men de binnentak.
C : zijn de vierkante nagelgaten.
D : noemt men de hielen of kalkoeneinden.
Op fig. 2 ziet men het links en het rechts achter ijzer, langs de bovenkant gezien.
A : de voorlip
B: een vierkante nagel
De achter ijzers zijn in het algemeen zwaarder dan de voorijzers.
De binnen- en buitenzijden moeten steeds effen afgewerkt zijn.
Het getal nagelgaten is verschillend; meestal zijn er vier per tak. Maar het kan ook voorkomen dat er 3 of 4 in de binnen tak, en 4 of 5 in de buitentak zijn. De ijzers worden op de hoeven bevestigd met gesmede nagels met vierkante koppen, tamelijk lang (6 a 7 cm) en zeer scherp.
Het hoefbeslag van een renpaard
De hoefijzers voor renpaarden worden zeer licht gemaakt en ze zijn van zeer goede kwaliteit.
De voorijzers links en rechts.
Het is een gebruik om de achter ijzers van bet renpaard 2 a 3 cm te verlengen, en van een kleine kram te voorzien.
Het gewoon balkijzer
Dat is een gewoon hoefijzer waarvan de uiteinden naar binnen gebogen staan, en met een dwarse brug aaneengesmeed. Deze brug heeft dezelfde dikte als de takken van het ijzer. Het kan dienstig zijn als: natuurlijk beslag, om de straal van de hoef in steun te brengen, om gebreken te verbeteren, en ook om ziekelijke voeten te helpen genezen, bv steengallen of ontstekingen. Het gewoon balkijzer was zeer zwaar.
A : de takken ,
B : de kalkoenuiteinden
C : de dwarse brug.
Het hoefijzer met omgebogen balk
Het werd uitsluitend gebruikt bij paarden die een gebrek of een ontsteking hadden.
A : normaal kalkoenuiteinde
B : de omgebogen balk
Fig. 6 toont een links omgebogen balk; dit is voor een paard dat de binnenkant van zijn rechtervoet verzeerd heeft.
Het hoefijzer van Schneider
Is een balkijzer met veel opzet en een overlangse middellat, die het voorste gedeelte en de balk achteraan verenigd. Deze middellat en het ijzer zelf zijn bolvormig uitgesmeed. Dit ijzer wordt vooral gebruikt voor paarden met bolle voetzolen en die ook ontstekingen hebben opgelopen
Onder deze middellat bracht men ontsmettingsmiddelen aan. Volgens het handboek van Fr. Hermans zijn er nog verschillende soorten hoefijzers om gebreken weg te werken, om pijnlijke plaatsen in de voeten te beschermen, ook om soorten hoefziekten te helpen genezen.
De kalkoenen of krammen
Op fig. 1 zijn de kalkoeneinden aangegeven. Kalkoenen kan men onderverdelen in:
- Vaste kalkoenen: dit zijn naar beneden uitgesmede uiteinden van de beide takken van het ijzer. Deze vaste kalkoenen komen meestal voor bij zware landbouwpaarden, om niet uit te schuiven bij het vertrekken van zware lasten. Gewoonlijk zijn ze rond of afgerond afgewerkt om het kwetsen van het paard te voorkomen.
- losse kalkoenen: 1° De insteekkalkoenen. Deze zijn van verschillende vorm en worden in het hoefijzer gewoon ingeslagen.
2° De ijsvijzen. Zij verschillen zeer weinig van de insteekkalkoenen; alleen moeten ze ingedraaid worden in het daartoe voorziene gat. Onder deze beide soorten heeft men er dan nog met vierkante kop, ronde of zelfs scherpe kop.
Dit is een kort overzicht van wat de hoefsmid zoal moet kennen, want hij moet ook nog kennis hebben van: -ontleedkunde of anatomie van de paardevoet, - de voetziekten van het paard, - de werking van de ledematen. U ziet, een beroep waar zeer veel kennis vereist wordt.
Informatie: Handboek over het hoefbeslag door Fr. Hermans. Dit werk werd geschonken aan de bibliotheek van St.-Guthago door de heer Paul Geerincks.