Valerius De Saedeleer (1867-1941) in onze streek

Blankenberge (1890-1891); Wenduine (1891-1892);
Lissewege (1895-1898);
Brugge (1902) en de weg naar zijn kunstenaarschap.

F. Styns

  1. Vooraf

Al vanaf zijn vroege jeugd was Valery De Saedeleer[1] onhandelbaar door zijn problemen met het gezag: met zijn vader Ludovicus die hem voorbestemd had om het ouderlijk sodafabriekje over te nemen, met diverse scholen, waar hij zich vooral als lastpost deed gelden, en met textielfabrikant De Leener te Gent waar zijn radeloze vader hem, de totaal ongeïnteresseerde leerjongen had kunnen plaatsen[2]. Toen hij als vijftienjarige van zijn ouders de toelating gekregen had om de lessen decoratieschilderen aan de Gentse nijverheidsschool te volgen, liet hij het ook daar spoedig afweten[3].

Zelfs daar waar hij te Gent op eigen initiatief en zonder medeweten van zijn ouders lessen volgt aan de Academie voor Schone Kunsten, houdt hij het niet vol: hij vindt een academische opleiding meer afradend dan inspirerend. Hij krijgt daar dan ook voor “gedrag” de aantekening “klapper” [4]. Maar het belangrijkste hier is dat hij er George Minne[5] leerde kennen, zijn vriend voor het leven.

Valery, die voortdurend aanvaringen had met het gezag, heeft geen legerdienst moeten doen. Of dit voor hem een goede zaak geweest is, weten we niet. Hoe dan ook, in 1887 werd hij vrijgesteld van militaire dienst omdat zijn tien jaar oudere broer Arthur Camille (geb. 1857) al acht jaar legerdienst had volbracht. Als beroep gaf De Saedeleer voor zijn legerdossier toen “peintre décorateur” op[6].

In 1887, hij is dan twintig, verlaat de weerspannige zoon met slaande deuren het ouderlijk huis en trekt naar Brussel. Volgens A. Muylle[7] vindt hij er onderdak en maaltijden bij onder andere mecenas Henri Van Cutsem[8] en gaat er in de leer bij de impressionistisch-realistische (landschap)schilder Franz Courtens[9] uit Dendermonde.

Net als zijn pupil was ook leermeester Franz Courtens door zijn artistieke aspiraties, gebrek aan studiezin en handelsgeest in conflict geraakt met zijn vader, wiens olieslagerij hem absoluut niet interesseerde[10]. Ook Franz Courtens liep van huis weg, had de sprong in het onbekende gewaagd toen hij  in 1874 zonder zicht op de toekomst naar Brussel trok[11], maar toen Valerius De Saedeleer in 1887 bij hem in de leer ging, was Courtens’ leven al een succesverhaal en was hij erkend en gevierd[12].

De pleinairist Courtens had al in 1878 in Nederland en Vlaanderen rondgezworven en toen De Saedeleer  bij hem in de leer ging, trok hij in Courtens’ spoor door deze streken en plantte zijn ezel onder andere in onze gewesten te Dendermonde, Hamme, Bornem, maar ook in Nederland, bijv. te Vogelenzang en Philippine[13]. Hij schilderde in de trant van Courtens: in open lucht, vlug, onafgelijnd en met smeuïge dikke verflagen.

Valerius De Saedeleer kreeg het in die tijd hard te verduren, “waarin hij talloze malen verhuist en al worstelend, vaak werkend op een lege maag, zijn draai probeert te vinden” [14].  Kon hij zich voor die lege maag toen ook al behelpen met mosselen, gratis mosselen die hem ook later dikwijls samen met wafels, pannenkoeken en haring zijn honger hielpen stillen?

Hij zou zeventien jaar onder de invloed van Courtens blijven en “impressionistische landschappen en figuren schilderen, gelijk hij” [15] tot hij in 1904 – hij was toen al zevenendertig - zijn eigen stem vond met het schilderij Kalme avond aan de rivier en doorbrak met De Leie op een grijze dag.[16]  

  1. Huwelijk met Clementine  -  Blankenberge

 Teruggekomen naar Aalst trouwt hij op 14 november 1889 met zijn jeugdvriendin Maria Clementine ‘Clemmeke’ Limpens, winkeliersdochter[17].  Net als Valerius, haar ‘Valleke’, is zij, ‘Clemmeke’, van de vrijgevochten, eigenzinnige stempel.[18] [19] Het zou mettertijd een prachtig huwelijk worden, vol eerbied voor elkaar, vol tederheid en verstandhouding, waarbij ze lief en leed, zoals dikwijls honger en kou, hebben gedeeld.

Zo beschrijft Gustave van de Woestyne hen als twee mensen die aan elkaars gezelschap genoeg hadden, die stil en rustig naast elkaar konden zitten nietsdoen, “hand in hand”, met hun rug tegen een muur.[20]

Na een paar maand inwoning bij Clementines vader en stiefmoeder, in de toenmalige Vaartstraat 30 te Aalst, zet het jonge paar, beiden tweeëntwintig, koers naar Blankenberge.

Gewapend met de voor die tijd meer dan indrukwekkende som van veertigduizend francs, (Clementines 'bruidsschat'?[21] [22]), willen ze een kruidenierswinkel beginnen in de Vissersstraat. Ze zullen te Blankenberge wonen van 15 januari 1890[23] tot 8 augustus 1891[24]. Eerst in de Vissersstraat 45 (nu 47) van 15 januari tot (hoogstwaarschijnlijk) 15 november 1890.  En vanaf dan in de Weststraat 25 (nu 23) tot 8 augustus 1891.

In de toen al zeer drukke Vissersstraat[25] [26] vonden ze aanvankelijk in nummer 45 het geschikte huis voor zowel Clementines als Valerius’ voorgenomen activiteiten. Het was: “Een HUIS met verdieping, op het gelijkvloers een Winkel met een grote Vitrine, Bijgebouwen, Koer en groot Atelier; op de verdieping, 4 Kamers, 6 Mansardekamers en Zolder; kadastraal sectie A, N° 364A, oppervlakte 1a 23ca”.[27]  Dit huis was eigendom van Maria De Meulenaere uit Blankenberge.

En zowel Clementine (‘winkelierster’) als Valery (‘kunstschilder’) zagen de zaken groots. Zoals moge blijken uit de advertenties die ze vanaf het tweede nummer tot het einde van het seizoen 1890 in La Vigie de la côte (LVDLC)  plaatsten: Clementine met “Maison C. Limpens” [28] op p. 4 (afb. 1) en Valery met de diagonale tekst “Leçons de dessin et de peinture” op p. 6. (afb. 2)

rdp201103p075 099 page25 image2Afb. 1 – LVDLC 1890, p. 4

rdp201103p075 099 page25 image1Afb. 2 – LVDLC 1890, p. 6

De advertentie met de lange opsomming van de koopwaar uit Clementines kruidenierswinkel claimde al meteen “Concurence [sic] Impossible”. Een uitdaging aan Maison Ergo uit dezelfde straat nr. 1 dat een groter aanbod had?[29] Of wilden ze ook al optornen tegen de Delhaize Frères et Cie (Le Lion ) op het Marktplein (nu Manitobaplein) dat nog een veel groter aanbod had met toen al 190 vestigingen in België?

Naast het thuisbezorgen  van de koopwaar boden de De Saedeleers ook gemeubileerde en ongemeubileerde kamers te huur aan.                                                    

In april 1890, enkele maanden na hun aankomst in Blankenberge, kwam een zekere August T’Joncke bij hen (in)wonen. Deze werkman kwam uit Aalst en was een tijdgenoot van De Saedeleer[30]. Zijn rol met betrekking tot de De Saedeleers is niet duidelijk. Was hij (hun) klusjesman, ‘porteur à domicile’ of huurde hij bij hen enkel een kamer?[31]

            III.        Blankenberge 1890

 Het Blankenberge waarin ze aankwamen, was in korte tijd veel veranderd: in 1890 had het al een grote ontwikkeling van vissers- en boerendorp naar elitaire badplaats met internationaal publiek doorgemaakt[32]. Of zoals Eduard Daveluy zegt: “De zomer brengt duizenden vreemdelingen naar Blankenberge; iedereen komt naar zee, van vorsten en prinsen tot de kleinburgers, die aangetrokken worden door de lage prijzen van de pleziertreinen; en tijdens  het ‘seizoen’- dat begint op 1 juni en eindigt op 30 september - moet het gracieuze stadje aan de talloze bezoekers van verschillende nationaliteiten en smaken tijdens enkele weken elke soort verstrooiing en feesten bieden die hen een aantal weken te Blankenberge houden en hen de volgende jaren terug naar zee doen
komen.” [33] 

Na Oostende was Blankenberge toen de belangrijkste badplaats van de Oostkust. Ook te Blankenberge was er in 1890 een groot verschil tussen de plaatselijke bevolking van 4.375[34] en 24.521 ingeschreven ‘étrangers’.[35] [36]

Blankenberge was voluit als badplaats doorgebroken met de opening van de treinverbinding met Brugge in augustus 1863 (en met Heist in juli 1868). Bovendien liep er vanaf augustus 1886 een tram tussen Blankenberge en Oostende. Deze stoomtram passeerde met de nodige hinder en gevaar door de Weststraat, ook nog toen Valerius De Saedeleer er woonde.

Hoe zag het Blankenberge van 1890 eruit? Hier volgen een paar voorbeelden van wat er  toen in het Blankenberge van de Belle Époque nog maar recentelijk bestond en wat dus een deel uitmaakte van het decor waarin de De Saedeleers circuleerden. Naast items van oudere oorsprong[37] werden er in het voorafgaand decennium onder andere nog gebouwd of aangelegd: de Rijksmiddelbareschool in de Onderwijsstraat (1883 – straks onderdak voor de Stadsbibliotheek); het Postgebouw (1886; hoek Casinostraat-Hoogstraat, nu cultuurcentrum De Benne); het Stedelijk Casino (1886, gokken vanaf 1888); aansluiting op het telefoonnet (1887); de Rijkswachtkazerne (1887; in de Kerkstraat, op een paar tientallen meter ten zuiden van de Sint-Antoniuskerk); de Vismijn (1888 - Consciencestraat, tegenover Leopoldpark); de toeristenkerk Sint-Rochus (1889; vooralsnog zonder toren).

De pier zou er pas komen in augustus 1894.

IV. Publiek

Het publiek was van zeer uiteenlopende aard. Aan de ene kant waren er de dagjesmensen tijdens de weekends. Door hun aanwezigheid en die van de ‘echte’ Blankenbergenaars (veelal vissers en boeren) was ook het volkse karakter van Blankenberge blijven bestaan.

Aan de andere kant was er een internationale elite die Blankenberge als vakantieverblijf  verkoos: (hoge) adel[38], vooraanstaande politici[39], zakenlui[40], (Britse) renteniers[41], al bij al een kapitaalkrachtige elite. Deze vermogende upper class, die verwend werd in de vele luxueuze hotels[42] en riante villa’s, was niet alleen een goede klandizie voor de horeca en winkels van diverse aard, maar vormde ook een publiek dat niet enkel geïnteresseerd was om kunstmanifestaties bij te wonen maar eveneens om kunst te kopen.

Het elitair karakter van Blankenberge rond 1890 willen we illustreren met twee voorbeelden: aan de ene kant met de figuur van Koningin Carola van Saksen en aan de andere kant is daar mecenas Henri Van Cutsem (vgl. noot 8). Beiden kunnen bovendien ook nog in verband gebracht worden met De Saedeleer, Van Cutsem omstreeks 1887 en Koningin Carola in 1891 of 1892.

Koningin Carola van Saksen. Buiten Duitsland zijn haar naam en faam overschaduwd door de glitter en tragiek van haar tijdgenote Sissi. Nochtans was Carola niet van de minsten[43]. Ze besteedde haar tijd grotendeels aan haar menigvuldige werken van liefdadigheid, maar ze ging doorgaans toch ook tweemaal per jaar op reis. Ze kwam hierbij dikwijls naar Blankenberge. Zo logeerde ze tijdens het seizoen 1890 met een gevolg van twaalf personen in een villa op de Zeedijk onder een schuilnaam. Deze schuilnaam kon haar echter niet lang baten, want LVDLC nr. 9  van 16 augustus laat weten dat Z.M. Leopold II een bezoek brengt aan “S.M. la Reine de Saxe qui est descendue à la villa Van Camp sous le nom de comtesse von Platen.”

Carola was een big spender en een actieve toeriste. LVDLC nr. 11 van 30 augustus zegt dat ze Wenduine voor de tweede keer bezoekt, een wandeling maakt over het strand en de duinen bewondert. Zo laat LVDLC 12 van 6 september ons weten dat ze “vergezeld van een talrijk gevolg haar intrek heeft genomen in het Grand Hôtel de Knocke.” [44] In LVDLC van de week daarop vernemen we dat ze “de collectie schilderijen en antiek van dhr. Ch. De Meester in de Kerkstraat nr. 55 te Blankenberge heeft bezocht en er verscheidene aankopen heeft gedaan.” [45] In hetzelfde nummer lezen we dat ze dit seizoen al voor de derde keer een bezoek bracht aan Wenduine, er gedurende uren de “splendides panoramas” bewonderde en dat er onderhandelingen aan de gang waren  waarbij ze er een groot stuk grond zou kopen.

De andere big spender, Henri Van Cutsem (zie hoger), had vanaf 1883 zijn eigen huis, villa Quissisana, op de Zeedijk 137 (op een paar passen van villa Van Camp, nr. 127). Vrienden-genodigden, kunstenaars en vooraanstaanden kwamen bij hem logeren met wie hij een uitgelezen clubje-aan-zee vormde.[46]

Een illustratie hiervan is het schilderij van Guillaume Séraphin Van Strydonck (1861-1937): Portrait d’ amis  uit 1890 met als decor het salon van villa Quissisana (Verzameling Van Cutsem, Museum voor Schone Kunsten Doornik). Hierop zien we, behalve Henri Van Cutsem zelf, enkele logés zoals Dr. F. Henrijean (?-?; Prof. Univ. Luik), de beeldhouwer Guillaume Charlier (1854-1925), de schilder André Collin (1862-1930), notaris Lucien Damiens (?), de schilder Guillaume Van Strydonck en Henri Damiens (?).

V. Blankenberge trefpunt voor kunstenaars

Er was in het Blankenberge van toen een belangrijke kunstenaarskolonie met onder andere letterkundigen, musici en schilders. Al in een artikel in de pers van 1877 wordt Blankenberge getypeerd als "le séjour favori des artistes belges".[47]

Hier volgt een greep uit de groep van kunstenaars die vóór 1890 of in 1890 te Blankenberge verbleven: de letterkundigen Hendrik Conscience (1812-1883), Emmanuel Hiel (1834-1899), Max Rooses (1839-1914); de musicus Peter Benoit (1834-1901); de architect Henry Vande Velde (1863-1957).[48]

Voor schilders zijn er voorbeelden te over: Louis Artan (1837-1890); Félicien Rops (1833 -1898), Alfred Stevens (1823–1906), Alexander Verhaeghe (1854–1904), Alfred Verwee (1838-1895).

Zo vond Valerius te Blankenberge een sfeer van kunstzinnige traditie en bedrijvigheid. Dit kan ook prozaïsch geïllustreerd worden met het feit dat er in de Vissersstraat en het verlengde van de Vissersstraat (winkel van Jules Gadeyne) alleen al drie winkels waren die gerief voor schilders verkochten.

VI. Aanvraag tentoonstelling RMS

Behalve met zijn reclame in LVDLC verschijnt Valerius ook in een document van het Blankenbergse stadsbestuur van 13 mei 1890. Zo citeert Fr. Pas:  “Lezing van twee brieven, de eerste van den heer Laveine (zoon)[49] en de tweede van de heeren J. Gadeyne, De Saedeleer, A. Wauters, en Van Mullem[50] bij denwelke zij van weerskanten een hulpgeld vragen voor de inrichting van eene schilderijen tentoonstelling gedurende het aanstaande seizoen, in de overdekte speelplaats van de middelbare school.” [51] De stad had hier dus van twee kanten een aanvraag gekregen om een subsidie voor een tentoonstelling. Op 17 mei 1890 antwoordt de overheid aan de groep van J. Gadeyne: “Wij verzoeken u beleefdelijk u met dezen laatsten [dus met Victor Laveine zoon] te verstaan en gezamentlijk met hem eene nieuwe vraag in te zenden.” [52]

            VII.      Expositie in het casino

We weten niet of ze toen in de RMS geëxposeerd hebben, maar - naast de succesvolle aquarellist Armand Vandersyp[53]- vinden we Jules Gadeyne en Valerius De Saedeleer tijdens het seizoen 1890 wel als exposanten in het casino.

Over deze tentoonstelling staan er meer gegevens in het hoofdstukje "La peinture à Blankenberghe" in LVDLC  nr. 11 van 30 augustus 1890 dat geschreven werd door Paul Jacobs.

Met betrekking tot De Saedeleer lezen we: “Men vraagt ons de volgende regels in te lassen: dhr. Valéry De Saedeleer, een heel jonge schilder en een van de goede leerlingen van Franz Courtens, exposeert sedert verscheidene dagen met enkele van zijn schilderijen in het Casino. Zijn doeken zijn breed geborsteld. De schilder is zonder twijfel een colorist uit de goede school. We hielden het meest van het schilderij in het midden, een gezicht op de Uitkerkse Steenweg op een zonnige zomerse morgen, en ook van een holle weg tussen de korenvelden met een dorp op de achtergrond. Het geheel is diep doorvoeld en goed weergegeven. Dat dhr. De Saedeleer maar verder werkt en hij zal het ver brengen. Er zit misschien nog een beetje te veel onstuimigheid in wat hij doet, maar dit is juist wat kenmerkend is voor een artistiek temperament.”

Het stukje sluit profetisch af: “We zijn ervan overtuigd dat hij op een goede dag zijn eigen plaats zal innemen onder onze beste landschapsschilders.” [54]

Ook De Saedeleers metgezel Jules Gadeyne stelde toen in het Casino tentoon. Hij exposeerde er zijn werk De ramp van de Nominoé. Met dit schilderij beeldde hij het drama uit van het Franse zeilschip de Nominoé  dat op 28 november 1889 vóór de kust van Blankenberge in zware moeilijkheden was geraakt. Bij de reddingswerken werden de vijf bemanningsleden gered, maar vijf Blankenbergse redders kwamen hierbij om het leven.[55]

De journalist vond dat dit werk J. Gadeynes talent volledig weerspiegelde en hij was getroffen door het gemak waarmee die schilderde. Volgens hem drukt J. Gadeyne met dit schilderij de ramp op pakkende wijze uit: de woeste zee die de schuimende golven tot in de wolken jaagt, de brik heen en weer slingert, en een golf die op het punt staat de redders te verzwelgen. Nauwelijks was het schilderij opgehangen of het was verkocht aan een zekere ingenieur Piens, provinciaal directeur van Bruggen en Wegen.

De Gadeynes waren afkomstig uit Tielt. Vader Joseph Gadeyne en moeder Colette Rots waren in juli 1862 van Tielt naar Blankenberge verhuisd[56] met onder andere hun kinderen Maria Gadeyne ( Tielt 23.08.1860 – Blankenberge 24.04.1945) en Jules Gadeyne (Tielt 11.02.1857 - Blankenberge 09.03.1936).

Maria ‘Mietje’ Gadeyne zou uitbaatster van het café in de duinen worden, het Café de la Belle Vue (Hierover straks meer).

Jules werd meubelmaker en deed gouden zaken met zijn meubelverkoop in een Blankenberge waar hotels en andere logiezen als paddenstoelen uit de grond kwamen.

rdp201103p075 099 page25 image3Afb. 3 - LVDLC 1890, p. 4

Jules Gadeyne heeft tal van activiteiten op zijn naam staan. Bij zijn overlijden in 1936 roemde de burgemeester hem voor: ”… de diensten die hij aan de openbare zaak en aan de Blankenbergse bevolking heeft bewezen als gemeenteraadslid, als voorzitter van het vroegere Armbestuur, als stichter en voorzitter van den beheerraad der Stedelijke Vakschool, als ondervoorzitter van het Voedingscomiteit gedurende den oorlog en als ondervoorzitter van de Maatschappij voor goedkope woningen  'Het Lindenhof' .” [57]

Was Jules Gadeyne meubelmaker van beroep, zijn hart ging duidelijk uit naar zijn  talrijke andere activiteiten: als sociaal bewogen mens[58], als gepassioneerd schilder, gedreven mecenas, reiziger…

Jules Gadeyne was last but not least schilder en mecenas. Van zijn omvangrijk oeuvre in laat - impressionistische stijl (boten, interieurs, portretten, visserstaferelen en zee- en strandgezichten) zijn heel wat werken in het bezit van zijn nakomelingen. Bovendien heeft hij ook zomaar schilderijen weggegeven aan mensen die zeiden dat ze een bepaald werk van hem mooi vonden.

Maar deze rijzige man was ook mecenas: kunstenaars mochten bij hem komen eten en slapen. En hun werk exposeren: tijdens de zomer werd een deel van de winkel (hoek Consciencestraat - Peter Benoitstraat) omgevormd tot galerie. Zo mocht ook Valerius De Saedeleer met talrijke andere kunstenaars tentoonstellen in de meubelzaak van Jules Gadeyne… en meer dan eens mee aanschuiven. De Saedeleer zou later nog dikwijls naar Blankenberge op bezoek komen, eten en slapen bij Jules Gadeyne.[59]

In hetzelfde artikel in LVDLC : La Peinture à Blankenberghe, bracht Paul Jacobs ook een bezoek aan het atelier van Edmond Vanderhaeghen (ook geschreven Vander Haeghen, Gent 1836 - Blankenberge 1919). Deze schilder woonde en werkte dicht bij het oosterstaketsel in een houten huisje (“une maisonnette en bois”) waar het altijd opendeurdag was. De journalist was onder de indruk van de schilderijen, niet enkel van zijn “nombreuses marines”, maar ook van portretten van vissers (zoals Sterken Dries en Triene Kasje) en van oude mensen aan wie de artiest “a rendu admirablement l’expression calme et sereine”.

De laatste tien jaar van zijn leven woonde hij te Blankenberge. De stad bezit een tiental schilderijen van zijn hand[60]. In het recente boek van R. Boterberge Geschiedenis van het Blankenbergse visserijbedrijf zijn heel wat schilderijen van Vanderhaeghen opgenomen, waaronder  Blankenbergse visdraagsters, Visverkoop op straat, Sterken Dries, Triene Kasje.

Dit houten huisje van toen, of nadien verbouwd, is waarschijnlijk het huisje dat gedeeltelijk op een foto in dit boek uiterst rechts te zien is, waar we boven de deur een stuk van het opschrift, nl. ‘Exposit’ kunnen lezen[61]. Dit klopt overigens met de foto van de firma Photochrom die tussen 1894 en 1900 foto’s van Blankenberge maakte[62].

Zou het huisje van Edmond Vanderhaeghen ook iets te maken kunnen hebben met "de houten tent" bij A. Muylle waar die het heeft over De Saedeleer: “Talrijke nieuwe vrienden en kennissen kwamen aanzetten. Er werd een houten tent bezijden den vuurtoren[63] opgeslagen en terwijl de vrouwen daar aan het koffie drinken waren, leerden de vrienden schilderen. O.a. Wauters, Gadeyne, Lieven Denys, enz.”?[64]

Hoewel Wauters ook bij de initiatiefnemers voor de tentoonstelling in de Middelbareschool was, weten we niet of hij daar of in het casino tentoonstelde[65], maar A. Muylle noemt hem toch samen met Lieven Denys een van de vrienden die er in "een houten tent (…)  leerden schilderen. O.a. Wauters, Gadeyne, Lieven  Denys, enz.” Door dit ‘O.a.’ en ‘enz.’ moeten er daar nog andere leerling-schilders geweest zijn. Maar we weten niet wie erachter verscholen zijn. In zijn boek Blankenberge. Een rijk verleden, een schone toekomst[66]  citeert E. Bilé deze tekst van A. Muylle waar die Wauters, Gadeyne en Lieven Denys [67] opsomt, maar in een van zijn andere boeken over Blankenberge  vermeldt Bilé vanuit het perspectief van Jules Gadeyne niet enkel het trio Gadeyne, De Saedeleer en Wauters, maar ook nog G. Gooris[68], Modest Huys en Emile Thysebaert[69]. En op grond van hun leeftijd moeten we deze laatste drie dit keer situeren ná de periode dat De Saedeleer te Blankenberge of Wenduine verbleef.

            VIII.     Estaminet a la Belle Vue en de De Zwarte Kat

rdp201103p075 099 page25 image5Afb. 4 - LVDLC 1890, p. 3

Daarenboven situeert Bilé in De straatnamen van Blankenberge. Oorsprong en betekenis deze samenkomsten hoofdzakelijk in de barak voorbij het westerstaketsel in de duinen in de wijk Harendijke, nl. het houten huis[70] waarin Jules Gadeynes zuster, Maria ‘Mietje’ Gadeyne, café hield.

Ze had haar café Estaminet à la belle Vue en ook Café de la Belle Vue   genoemd, was net als haar broer zeer ondernemend, en zeer populair bij de plaatselijke bevolking en de toeristen[71]. Je kon vanop het Oosterstaketsel met de overzet naar het Westerstaketsel, kant Wenduine varen, om naar Wenduine te wandelen en/of een bezoek te brengen aan haar Café de la Belle Vue  waar je onder het nuttigen van eersteklas consumpties, tegen “prix modérés” kon genieten van een ”vue splendide sur Mer et Campagne”. Het café was voor de vele wandelaars naar en van Wenduine een welkome rustplaats. De wandelafstand van Blankenberge naar Wenduine  is veertig minuten.

rdp201103p075 099 page25 image4Afb. 5 - Eerste versie van Mietje Gadeynes ‘Estaminet à la Belle Vue’

En in deze ‘afspanning’ op de grensscheiding tussen Wenduine en Blankenberge bevond zich het lokaal, het stamcafé van het kunstenaarskliekje De Zwarte Kat, waarvan De Saedeleer deel uitmaakte.

Van een vroege bron, Louis Degougeux[72], die al kennis maakte met De Zwarte Kat in 1889, vernemen we: “Helemaal vanboven heb je hier het estaminet la Belle Vue, nu praktisch een hotel; in 1893 verving het de planken constructie, die voordien een schrijnwerkloods was die omgevormd werd tot café.

Het was het druk bezochte rendez-vous van liefhebbers van geuzelambiek, van vissers, jagers, kunstenaars; alle schilders, tekenaars, fotografen hebben het estaminet en  het rustieke krot met zijn vermolmde planken in het duin als onderwerp gekozen.

In een voorbehouden hoek herbergde De Belle Vue het genootschap dat bekend stond als De Zwarte Kat. We hebben het leren kennen omstreeks 1889, toen het op zijn hoogtepunt was. Het bestond uit een Voorzitter, een Vicevoorzitter, een Schatbewaarder, een Secretaris en een Lid. Ze waren dus met zijn vijven en wilden absoluut niet met meer zijn!

Maar in hun vrolijke banketten telde men het aantal flessen niet die leeggedronken werden, noch het aantal kurken die in de lucht vlogen! Tijdens deze dagen wanneer ze pantagrueleske bijeenkomsten  hielden, kon men aan de deur van de feestzaal een ruwe plank zien, waarop een grote zwarte kat geschilderd was, met gespitste oren, met vlammende ogen, met haar dat recht stond. Dit was een meesterwerk van een der leden van het genootschap. En eronder het opschrift: Hier is ’t in de zwarte kat, met, in het oog vallend, het wapenschild met vijf gouden bezanten op een azuren veld." [73]

De naam Zwarte Kat gaat zo goed als zeker terug op Le Chat Noir  uit 1881, het allereerste cabaret in Monmartre, opgericht door Rodolphe Salis. Het enbleem is een poster van Theophile Steinlen waarop een afbeelding van een hautaine zwarte kat. Dit cabaret werd bezocht door de beau monde te Parijs.[74]  Men kan ook denken aan het griezelverhaal The Black Cat van E.A. Poe uit 1842–1843.

GROEPSFOTO

rdp201103p075 099 page25 image6Afb. 6 - Van links naar rechts: Alphonse Wauters, Valerius De Saedeleer,
Jules Gadeyne en the odd man out Jan Andriaensen.
Vier leden van ‘De Zwarte Kat’ met twee honden!

 

IX. Alphonse Wauters en Jan Adriaensen

 De man helemaal links op de Blankenbergse foto is Camiel Cornelis Alphonse Wauters (Antwerpen 18.11.1861 - Leuven 03.03.1944). Regent, leraar Rijksmiddelbareschool Blankenberge vanaf de opening in 1883 tot 1906. Hoewel hij al in december 1883 bezweek onder zijn loodzware opdracht, bleef hij niet lang ziek en kon weer aan de slag in de school[75]. En hij vond nog de tijd om te schilderen!

Zijn dochter Bertha schreef over deze bezige bij: hij “Stichtte in 1885 reeds een leesgezelschap voor Ned. tijdschr. en  kranten ; (stichtte) de eerste mutualiteit van vissers; (stichtte) Blankenberge-Vooruit, een  [onleesbaar] doel: Nederlandse kultuur. O.a. kwam Emiel Hullebroeck, ijverde voor een Vl. muziekschool, die er kwam, concerten van goede muziek in de Kursaal  festival – (…) een uitvoering van 'De Wereld in' van Peter Benoit. Onder zijn impuls en dikwijls onder zijn leiding, werden tentoonstellingen van schilderkunst georganiseerd. Ook de Noordster: betere keuze van stellen – uitspraakleer. Duinroosje – Studie over de Visserij.” [76]

Als opvolger van Karel Brulez werd hij stadssecretaris van Blankenberge van 15 mei 1906 tot 28 maart 1919. Daarna waren hij en zijn vrouw actief in de horeca als uitbaters van de “Villas Loonus. Pension de familles. Centre Digue de Mer, 91-92”. Op 18 februari 1944 week hij uit naar Leuven waar hij een paar weken nadien overleed.

Naast Alphonse Wauters zien we Valerius de Saedeleer liggen. Het is waarschijnlijk de vroegste foto waarop hij te zien is. Hij was toen tweeëntwintig, drieëntwtintig jaar.

En dan, naast de rijzige Jules Gadeyne, the odd man out, helemaal rechts? Maria De Meulenaere noemt hem: “...een vierde persoon (…) wiens naam we niet konden achterhalen.” [77] Bilé noemt hem “Jan Adriansius (..) uit Antwerpen doch woonachtig te Brussel, inspekteur-generaal van het lager onderwijs in de provincie Brabant (in zijn vrije tijd dichter en schilder), een goeie vriend van Wauters en Gadeyne.” [78]

Volgens ons gaat het hier om Jan Baptist Cornelis Adriaensen (Brussel 20.10.1847 - Schaarbeek 20.01.1931). Diploma onderwijzer Rijksnormaalschool Lier 1867. Kantonnaal inspecteur lager onderwijs Lier van 1879 tot pensioen 1898.[79] Hij testte zijn vaardigheid in veel genres en onderwerpen:  “Schreef in tijdschriften en dag- en weekbladen proza en gedichten, soms hekeldichten, toneelstukken cantates, kluchtspelen en lustspelen met zang meestal onder het pseudoniem Jan Jans of J.A.  Tussen 1868 en 1873 publiceerde hij meer dan 25 literaire bijdragen (…).” [80]  Hij gebruikte soms ook de schuilnamen Mane en Van Zon. Als liberaal en antiklerikaal was hij een felle tegenstander van het katholiek onderwijs. Hiervan getuigt zijn hekeldicht: “Ze zullen haar niet hebben, de goede ziel van ’t kind.” [81]

Via zijn brieven aan zijn "Waarde vriend Jan’" van Rijswijck (resp. 30 augustus 1889 en 13 augustus 1890) weten we met zekerheid dat hij toen in Blankenberge verbleef. [82]

Vermeldenswaard is verder de uitgave van het boekje Vlaamsche Poëzij. Bloemlezing uit de werken der Zuid-Nederlandsche Dichters van onzen tijd. In het tweede deel neemt hij twee gedichten van eigen makelij op: De Makkers en zijn meest succesrijke Kinderoogjes.[83]

In 1926 geeft hij onder het pseudoniem Jan Jans zijn Plastische Verzen uit, die een keuze zijn uit zijn gedichten.  Hierin zijn twee gedichten opgenomen waarin Blankenberge een rol speelt:

Te Blankenberge (“Ze is lekkker nat, ons Noordzee; toch doen we aan zomerdroogte mee.”)  en Serajevo (“Ik bad voor Haar, - heb niet om hem geknield: Hij was met Pruisneef tegen ons takkoord.”)[84]

Wauters en Adriaensen hielden later nog contact: hiervan getuigt een brief van Adriaensen aan "Waarde Vriend Wauters" op 14 juli 1912. Ook toen bevond Adriaensen zich te Blankenberge. [85]

In het AMVC bevinden zich ook twee ongedateerde potloodtekeningen door Jan Adriaensen, alle twee 8 x 12,5,  beide getiteld "Schets van een visser".

X. Bezoek ouders en schoonbroer – Verkoop huis

Volgens hun veelbelovende reclame verhuurden de De Saedeleers ook “chambres garnies et non-garnies”. Maar ook qua logés scheerden ze geen hoge toppen. Enkel in de  Liste des Etrangers  nr. 9 van LVDLC van 16 augustus – een topweek in een topseizoen - krijgen ze  mensen over de vloer, vijftien dan nog wel. En onder de vijftien logés van die week bevinden zich vader en moeder Ludovicus de Saedeleer - Borreman, en Valerius’ schoonbroer Alfons Beeckman. [86]

Was dit bezoek gewoon eens een verpozing aan zee, een bezoek uit sympathie, een hart onder de riem, of controle? Er kan een andere reden geweest zijn (reden die allicht medeverantwoordelijk geweest is voor hun commerciële mislukking te Blankenberge): het huis Vissersstraat 45 dat ze betrokken, werd openbaar verkocht – samen met het aan de achterzijde aanpalend huis Langestraat 28. Dit was al aangekondigd in LVDLC nr. 7 van 2 augustus. En in het nummer 8 van 9 augustus staat dezelfde aankondiging maar met de mededeling dat de huizen ingesteld worden op 11 augustus. Het is goed mogelijk dat vader en moeder de Saedeleer en schoonbroer Alfons niet zozeer uit nieuwsgierigheid, sympathie of controle naar Blankenberge waren gekomen, maar eerder om deze instel te volgen. En allicht is het vertrek van ‘werkman’ August T’Joncke naar Heist eind augustus aan deze verkoop ook niet vreemd geweest.

Het huis werd dus ‘onder hun g.t’ verkocht door notaris-burgemeester Gustave Notebaert. Beide huizen waren eigendom van juffrouw Maria De Meulenaere. En wat het huurcontract betreft: het huis werd "Occupée par Madame Clémence Limpens épouse de Monsieur Valère DeSadeleer [sic] sans bail avec droit jusqu’au quinze Novembre prochain." We mogen dus aannemen dat Valerius en  Clementine uiterlijk op 15 november naar de Weststraat nr. 23 zijn verhuisd. Uiteindelijk werden de twee huizen samen verkocht voor 41.200 francs. [87]

Het huis in de Weststraat was eigendom van Henricus Laga-Desmedt, koopman te Blankenberge en had bij het kadaster het nummer A 692 D. [88]

Naderhand raakte dit huis bekend als de 'beenhouwerij van slager Pillen'. Thans is het een hotel-restaurant, De Baadster, waarvan  "met uitzondering van de benedenverdieping, de gevel van het pand nog intakt  is”. [89]

XI. Eigengereide  geldinzameling

De winter van 1890-1891 was uitzonderlijk hard. Met een vijftal dagen onder
-10° was zelfs de zee bevroren[90]. Ook te Blankenberge waren er gezinnen die de verwarming van hun huis niet konden betalen

In dit verband lezen we in de zitting van het Armbestuur van 27 maart 1891: “In de derde plaats, beslist de vergadering met eenparigheid de fondsen te revendikeeren die verleden winter ingezameld zijn geworden door bijzonderen ten behoeve der armen.” [91]

Tot deze ‘bijzonderen’ die zonder toestemming van het gemeentebestuur een inzameling voor de armen hadden gehouden en op die manier geld aan het Armbestuur hadden onttrokken, behoorden behalve het trio De Saedeleer-Gadeyne-Wauters ook Alexander Verhaeghe (zie verder) en Felix
Vandevelde. [92]

Beide partijen wilden zelfs zover gaan en er een rechtszaak van maken. Maar het conflict zal wel niet erg diep gezeten hebben, want een paar jaar later, op 1 januari 1894, wordt Jules Gadeyne lid van dit Armbestuur. [93]

Een en ander toont de sociale bewogenheid van deze mensen. En het pleit zeker ook voor Valerius De Saedeleer dat hij nog aan anderen dacht, want hij moet toen toch al zelf in nauwe schoentjes gezeten hebben.

            XII.      Verleiding

Kon men in Clementines advertentie voor de exploitatie van haar winkel een duidelijke vastberadenheid zien, de werkelijkheid werd anders en over de privélessen van Valerius hebben we niets gevonden.

Waar voor de badgasten het oorspronkelijke doel van hun verblijf aan zee, nl. het kuren[94] door het aanbod aan vertier en amusement op de achtergrond raakte, kan men zich makkelijk voorstellen dat er voor de jonggehuwden 'Valleke en Clemmeke' in hun vrijwel onbeperkte vrijheid zoveel interessantere dingen te doen waren dan het prozaïsch en gebonden winkel houden. Op die manier konden de twee jonge mensen er van voortdurende wittebroodsweken genieten. Zo lezen we bij Muylle: “Er werd breed geleefd en weinig gewerkt. Talrijke nieuwe vrienden en kennissen kwamen aanzetten. (…)   en terwijl de vrouwen daar aan het koffie drinken waren, leerden de vrienden schilderen.” [95] En verder: “Het tijdverdrijf te Blankenberge was:  gaan  visschen, varen en gaan zeilen als ’t weer het toeliet, en soms staan schilderen met twee ezels en twee paneelen te gelijk.” [96] Voeg daarbij dan ook nog de activiteiten bij Mietje Gadeyne, eigen werk tentoonstellen… 

Zoveel andere verlokkingen lagen op de loer om de aandacht van de goede voornemens af te leiden. Er waren de gewone toeristische attracties zoals: met de stoomboot Princesse Stéphanie kon je mee op excursie in zee; vanuit Blankenberge kon je ook een dagtrip maken naar Vlissingen of Middelburg; naar Wenduine met de populaire ‘donkey rides’. Edouard Daveluy vermeldt tal van excursiebestemmingen vanuit Blankenberge: o.a. Brugge, Dudzele, Lissewege met Ter Doest - zouden de De Saedeleers op die manier Lissewege hebben ontdekt? Verder langs de kust kon je ook naar o.a. De Haan, Middelkerke, Westende, De Panne…[97] In het Oud Gemeentehuis waren er (Franstalige) toneelvoorstellingen. Concerten op de dijk, in het casino en op kiosken. Concerten en tentoonstellingen in hotels. Maar er waren ook nog de ‘inheemse’, folkloristische activiteiten: waren de étrangers tijdens de week toonaangevend op de dijk, tijdens het weekend palmden de vissers de dijk in voor hùn feesten.[98]

Wat nu specifiek 1890 betreft: ondanks veel regen (Paul Jacobs, de chroniqueur van LVDLC,  noemt 1890 “la saison des eaux") was 1890 een topseizoen, zelfs vissershuisjes hadden logés. Want naast de traditionele activiteiten waren er in 1890 ook grote feestelijkheden naar aanleiding van het 25-jarige koningschap van Leopold II en bovendien vierde men ook het 60-jarige bestaan van België. Zowel privépersonen als gemeentebestuur zetten hun beste beentje voor om feestelijke programma’s aan te bieden.

We sprokkelden een aantal activiteiten bijeen uit het feestjaar 1890 via LVDLC, nl. uit de “Chronique Hebdomadaire” en het “Programme des Fêtes”. Zo zette men volgende activiteiten op het getouw: een internationale wedstrijd voor fanfares, kermissen, vuurwerk (verzorgd door Romain Gezelle, broer van), stoeten, fakkeloptochten, gymnastiekfeesten, loopwedstrijden en “courses vélocipédiques”; alle soorten bals, grand bals, kinderbals, danslessen; een overvol programma aan klassieke concerten, symfonieconcerten, kamermuziek, Wagnerconcert… En feestelijke nachttreinen naar Brugge die stopten in elk tussenstation…

Er was uiteraard buiten het seizoen wel een veel kalmer Blankenberge. We hebben ons echter geconcentreerd op het seizoen d.w.z. van begin juni tot eind september 1890, omdat het seizoen aan de ene kant dé periode was om geld te verdienen, maar het was ook dé periode om je onder te dompelen in de attracties en geld mis te lopen, met buiten het seizoen weinig of geen inkomen.

            XIII.     Faillissement

Ondanks het feit dat het seizoen 1890 een topseizoen was geweest, raakten de De Saedeleers in financiële moeilijkheden. Laten we A. Muylle aan het woord: “Het geld dat de jonggehuwden van huis hadden mede gekregen, smolt als sneeuw voor de zon en na drie, vier jaar raakte moeders winkel uitverkocht, en moest men vaststellen dat er aan alles een einde komt, zelfs aan het schoonste luilekkerleventje.” [99] [Het was niet drie, vier jaar, maar ongeveer anderhalf jaar: vanaf hun aankomst te Blankenberge januari 1890 tot het faillissement eind juni 1891 - F.S.]

Wat Muylle het “luilekkerleventje” noemt, moet toen al een tijdje voorbij geweest zijn. In juni 1891, het eigenlijke seizoen was nog maar net begonnen, vraagt Clementine bij de Rechtbank van Koophandel te Brugge het concordaat aan. Het wordt haar geweigerd en op 29 juni 1891 spreekt de Rechtbank over “Clementine Limpens (…), boutiquière à Blankenberghe”  het faillissement uit.[100] De kennisgeving hiervan staat prompt de volgende dag in Le Journal de Bruges et de la Province.[101]

Als we ons de 40.000 frank herinneren die Clementine voor haar winkel meegekregen had, kunnen we ons een idee vormen van de grootte van die ‘bruidsschat’ als we die 40.000 frank vergelijken met de 41.200 die de verkoop van de twee huizen had opgebracht en ons erover verwonderen hoe die na amper anderhalf jaar in rook konden zijn opgegaan. Heeft Valerius zelf het bedrag niet overdreven tegenover Gustave van de Woestyne? [102]

Ze hadden wel moeten afrekenen met tegenslagen: Blankenberge had toen nog geen rioleringsnet en na dagenlang regenen was hun winkel eens overstroomd waarbij de schade groot was.[103] De andere tegenslag was wellicht ook hun gedwongen verhuizing van de Vissersstraat naar de Weststraat. Maar dé reden zal wel geweest zijn: “(…) maar ja, de klanten van den winkelier vonden maar al te dikwijls een gesloten deur.” [104]  En ook étrangers  die bij hen logeerden, vonden we enkel in LVDLC nr. 9 van 16 augustus.[105]

Valerius geeft een heel andere uitleg en vertelt aan Gustave van de Woestyne: “(…) dat ze geen enkele klant zagen en ze genoodzaakt waren de koekjes, vijgen, bloem, koffie, suiker, enz., enz. zelf op te eten en dat ze na zes maanden op straat gezet werden omdat ze bankroet waren. De veertigduizend franken waren gaan vliegen en het jonge paar was zo arm geworden als de straat.” [106] [Het was niet “na zes maanden”, maar na ongeveer anderhalf jaar – F.S.]

En dan, na de lange wittebroodsweken, begon een ander leven dat P. Haesaerts beschrijft als: “Het jonge koppel kende er dagen van armoede, met soms, voor de hele dag als enig voedsel wat mosselen en bruin brood.” [107]

De inboedel werd openbaar verkocht. Hoeveel de verkoop opbracht, hebben we niet kunnen vinden, maar er was blijkbaar overschot na de afrekening bij crediteuren en gerecht, want: “De totale opbrengst van het verkochte werd dan ook aan Mr Wauters toevertrouwd, met afspraak, dat hij aan Valerius maandelijks een bepaalde som, maar ook niets meer, zou afdragen. Hoe Valerius na de afspraak bij  Mr Wauters ook aanklopte om meer geld dan het afgesprokene te verkrijgen, laatstgenoemde week geen duimbreed van het gesloten akkoord af en Valerius moest er zich bij neerleggen en ’t was wel best zoo.” [108]

XIV.    Naar Wenduine

Na tien maand Vissersstraat 45 en een achtttal Weststraat 25 verlieten ze toen Blankenberge waar, om het te zeggen met de woorden van Edouard Daveluy in zijn loflied op Blankenberge: “Nergens beter dan te Blankenberge heeft de luiheid zulke verleidelijke charmes.”[109] Ze werden te Wenduine ingeschreven op 8 augustus 1891[110]. Ze zouden er blijven tot 29 april 1892 [111].

Hun domicilie te Wenduine hielden ze op Gravejansdijk 22. Dit is een van de verdwenen huisjes op de plaats waar nu residentie De Spioenkop staat, gebouw dat verscheidene van deze toenmalige kleine woonsten heeft ingenomen. Dit flatgebouw, nr. 17, staat op de hoek van de Graaf Jansdijk met de Rochehelling. Ook Mietje Gadeyne moet in zo’n klein huisje gewoond hebben (Grave  Jansdijkstraat 23).[112]

Al in 1890 stak LVDLC de loftrompet over Wenduine voor  zijn troeven: zuivere lucht, lekkere drank en lekker eten, en… je slaapt er de slaap der rechtvaardigen.[113]

Voor het Wenduine van De Saedeleer hebben we als bron een treffer: het boekje van Eugène Roche, nl. “Histoire de Wenduyne-S/Mer depuis les temps les plus reculés jusqu’ à nos  jours”, uitgegeven bij Daveluy uit Brugge in 1892. Daarin zien we hoe Wenduine zich opmaakt om als badplaats door te breken. Maar we zijn nog maar aan het begin.

We vergelijken Wenduine met Blankenberge. Qua overnachtende toeristen in 1890 waren er volgens LVDLC te Wenduine 1.011, Blankenberge had er 24.521. In 1892 waren er te Wenduine 800 badgasten, dit was meer dan het dubbel van de plaatselijke bevolking.[114]

Was de ligging van Mietje Gadeynes Belle Vue tussen Blankenberge en Wenduine ideaal, Wenduine zelf was zeer goed gelegen tussen Oostende en Blankenberge.

We grasduinen wat in Roches boek. Per dag stoppen er zesentwintig trams te Wenduine en elk seizoen passeren er meer dan 100.000 toeristen. Ze komen van of ze zijn op weg naar Oostende. Wenduine heeft nog maar twee hotels: het Pavillon des Dunes en het Hôtel de Chemin de fer Vicinal (beide op de Zeedijk) en een aantal logiezen (villa’s), meestal rond de kerk. In 1892 staan er op de zeedijk zes villa’s en voor 1893 zijn daar nog eens zes gepland. Wenduine is zeer in trek bij schilders, die aangetrokken worden door de kerk, de molen en het vervallen douanehuisje. Het is de favoriete bestemming van wandelaars: het ligt op veertig minuten wandelafstand van Blankenberge. Men kan wandelen in de wilde duinen met hun zeer mooie plantengroei en vele soorten bloemen. Wenduine is er voor de kenners die kalmte en rust waarderen. Het is de badplaats bij uitstek voor gezinnen en iedereen kent er iedereen.[115]

Tenslotte geeft Roche de raad: “Kom, maar haast u, want over een paar jaar zult u het goede, het echte Wenduine niet meer vinden, maar een grote en somptueuze badplaats, waar de welvaart met rasse stappen vooruitgaat. Men moet geen groot profeet zijn om dergelijke voorspelling te doen.” [116]

Gemakkelijk te bereiken en toch – voor hoelang nog? – ‘unspoilt’ en dus ideaal om te schilderen. Zo zegt chroniqueur Paul  Jacobs: “Wenduine zal weldra zijn eigen school marineschilders hebben. Een jonge school die naar we hopen krachtig zal zijn zoals het klimaat. Zijn wilde en schilderachtige landschappen, zijn verre horizonten zorgen voor een bekoorlijk verblijf vol droom en poëzie.” [117]

rdp201103p075 099 page25 image9Afb. 7 - De Bagatelle op latere datum (ca. 1910)

Al bij al kwam De Saedeleer naar een Wenduine dat nog niet zo ontwikkeld was. Deze ongereptheid wordt nog benadrukt met het feit dat zijn naam in één adem genoemd wordt met de kroeg La Bagatelle, de Taverne Artistique in de duinen langs de Oude Wenduinse Steenweg.

 rdp201103p075 099 page25 image8Afb. 8 - Interieur De Bagatelle (1911)

Zoals we al schreven, was hij gedomicilieerd in de Gravejansdijk 22, maar dikwijls wordt  gezegd dat hij in de Bagatelle  woonde en/of dat hij die kroeg openhield.

Het is moeilijk te geloven dat hij het zich financieel kon veroorloven twee huizen te huren (of dat grimmige bankier Wauters dit had toegestaan). En om een kroeg uit te baten, moet er toch ook weer een zekere regelmaat zijn, regelmaat die te Blankenberge ver te zoeken was. We denken veeleer dat de De Bagatelle het ‘lokaal’ was van de artiesten zoals dit het geval was met De Zwarte Kat in de Belle Vue bij Mietje Gadeyne, en dat Valerius er schilderde samen met o.a. Alphonse ‘Peerken’ Claessens en diens schoonzoon Alexander Verhaeghe. 

Alexander Verhaeghe (Blankenberge 07.03.1854 – 26.02.1904) was de zoon van dokter Frans Verhaeghe, een bekend dokter en lid van het Armbestuur. Alexander was uitbater van het Hotel Verhaeghe in de Langestraat. Hij was een autodidact die raad en steun kreeg van De Saedeleer.[118]

rdp201103p075 099 page25 image7Afb. 9 – Alexander Verhaeghe

Verhaeghes dochter, mevr. Habetz schonk een twintigtal werken van haar vader aan de stad. In de Verhaeghezaal van het stadhuis hangen er vijftien werken van hem. En zijn reusachtige, bijna drie meter hoge Visdraagsters (1886) en Vissers  (1891) versieren de Feestzaal van het Stadhuis.

Deze verzameling schilderijen  tonen deze realist als artistieke duizendpoot: stillevens, genreschilderijen, landschappen, marines, portretten…

Op zijn doodsprentje lezen we: “Gewezen gemeenteraadslid, Voorzitter van den Katholieken Burgerskring, het Werk der Kleeding, het Comiteit der Werkmanswoonsten, enz. Lid van al de godvruchtige Genootschappen.”  Al bij al ook een sociaal geëngageerd iemand, die we al ontmoetten bij de eigengereide geldinzamelaars.

Verhaeghes schoonvader Alphonse ‘Peerken’ Claessens (Hulst 1831 – Blankenberge 1908) was eveneens autodidact. Hij was een getalenteerd dierenschilder die met zijn schilderijen goed verdiende. Zo schilderde hij veel dieren- en jachttaferelen in Ardense kastelen waarbij de kasteeleigenaar wel eens liever zijn eigen naam onder het schilderij zette. Van hem zijn veel  schilderijen binnen de familie bewaard. De Claessens waren eveneens uitbaters van een wasserij in de Karel de Swertlaan te Blankenberge, alwaar het linnen van de vele hotels gewassen werd.[119] Hij heeft ook didactische schilderijen gemaakt voor bijv. de Visserijschool te Oostduinkerke die zich nu in het museum aldaar bevinden. [120]

rdp201103p075 099 page25 image10Afb. 10 – Dierenschilder Alphonse ‘Peerken’ Claessens

En op zekere dag komt koningin Carola op bezoek in de Bagatelle. Zelfs wanneer ze ergens kwam met haar gevolg, zocht ze zelf het direct contact met de ‘gewone’ mensen en niet via haar hofhouding.

Carola hield van Wenduine. Dit wisten we al uit de verslagen over haar in LVDLC toen ze in Blankenberge logeerde in 1890 (zie hoger). Andermaal op bezoek te Wenduine kocht ze in de Bagatelle van Valerius een schilderij - volgens P. Boyens een landschap[121]– voor de vorstelijke som van tweehonderd francs [122]. We weten niet of dit gebeurde in 1891 of 1892. Als we uitgaan van de vlijt waarmee LVDLC Carola’s verblijf te Blankenberge in 1890 versloeg, vermoed ik dat er over haar aankoop gegevens te vinden moeten zijn in de mij ontoegankelijke jaargangen 1891 en 1892. Het is echter waarschijnlijk dat ze het schilderij kocht in 1891: Valerius vertrok uit Wenduine naar Gent eind april 1892, dus vóór het eigenlijke seizoen van 1892 al begonnen was, maar woonde het jaar ervoor al te Wenduine vanaf 8 augustus 1891.

De koningin had in haar jeugd zelf teken- en schilderlessen gevolgd en nam zelf wel eens het penseel ter hand. Vond ze Valerius’ schilderij gewoon mooi of deed ze met de royale prijs die ze ervoor betaalde haar naam van ‘Mutter der Armen’ alle eer aan? Misschien hebben ze het ook gehad over hun beider liefhebberij, het kippenkweken?

rdp201103p075 099 page25 image11Afb. 11 - Koningin Carola

XV.  De Saedeleers schilderijen tijdens zijn verblijf te Blankenberge en Wenduine (1890-1892)

Hier liggen de zaken moeilijk en is er een mager resultaat. Bovendien moeten we hoofdzakelijk een beroep doen op sporen. Hiervoor zijn er verschillende oorzaken.

In de eerste plaats is er De Saedeleer zelf. Nadat hij in 1904 zijn eigen stijl had gevonden, probeerde hij zoveel mogelijk werk van vóór 1904 terug in handen te krijgen en te vernietigen. Hij verloochende zijn vroege werken: “Dat was werk van een die niet meer was.” [123] Overmoedig zegt hij ook: “Alle doeken uit dien tijd trachtte ik weer in mijn bezit te krijgen. Ik heb ze vernietigd. Allemaal. Dat was de afrekening met iets, dat ik niet meer verantwoorden kon. (…) Ongenadig vernietigd.” [124]

In de tweede plaats is er zijn relatie met Jozef de Blieck (1866-1927). Deze brouwer en liberale senator heeft veel jonge Aalsterse kunstenaars geholpen en was ook de beschermheer van De Saedeleer. Hij bezat werk uit diens ‘jonge jaren’. Valerius zegt zelf hierover tegen Hector van de Velde: “ Zoo heb ik er ontelbare gemaakt. Op lateren leeftijd heb ik ze zooveel mogelijk teruggekocht, om ze te vernietigen. Die welke in het bezit zijn van de Familie D.B. heb ik evenwel, spijt al mijn pogen, tot mijn groot leedwezen, niet meer kunnen bemachtigen.” [125] Deze schilderijen van senator-brouwer De Blieck zijn naderhand verspreid over zijn nakomelingen en tenslotte spoorloos geraakt.

Een werk dat De Saedeleer zonder enige twijfel maakte toen hij te Blankenberge woonde, is het schilderij Dorpsstraat te Klemskerke uit 1890 - Olieverf op doek - 30 x 40  - Signatuur en datum r.o. Het werd in 2004 geveild bij Galerijen De Vuyst en is sindsdien in privébezit.


De dorpsstraat loopt schuinop van links naar rechts. De kerk staat op het einde van de linkse rij huizen. Op de voorgrond een schetsmatig uitgebeelde man die iets op zijn linkerschouder draagt. Aan de rechterkant zien we een deel van een hoeve met een hek en haag ervoor.

rdp201103p075 099 page25 image12Afb. 12* - Dorpstraat te Klemskerke (1890)
Opmerking : een * achter het nummer van een afbeelding betekent dat die ook in kleur bekeken kan worden op mijn website:   www.filistyns.be

Eeman over dit werk: “De koulisse-achtige kompositie met schuinoplopende weg en huizenrij schept een zekere ruimtelijke illusie. Het geheel is geschilderd in konventionele, nogal vale kleuren. De lucht is lichtblauw. Het groen van de bomen is dof, evenals het geel, blauw en rood van de huizen. De inwerking van het licht op de vormen speelt geen belangrijke rol. Boom en huis en vooral de man op de voorgrond zijn schetsmatig weergegeven. De slordig afgelijnde vormen doen aan Fr. Courtens denken. Ook heeft de schilder geen aandacht geschonken aan het detail. Met brede borstelstreken wordt de weg gesuggereerd, de rest is in lichtere penseelstreken uitgevoerd. Ook de verfaanbreng is te vergelijken met die van Courtens’ werken, maar bij De Saedeleer is hij toch minder pasteus.” [126]

Er zijn nog sporen van andere schilderijen, maar ook hier is het koffiedik kijken. In 1943, een jaar vóór zijn dood, maakt Alphonse Wauters een inventaris op van onder andere de schilderijen in zijn toenmalig huis in de De Smet de Nayerlaan 79 te Blankenberge.[127]

Qua werk van De Saedeleer geeft hij op:

  • - Vroege morgen
  • - Interieur
  • - Schuur van Ter Doest
  • - Hoevetje te Lissewege
  • - Gekleurde gravuur  naar een landschap van De Saedeleer.

Aangezien Alphonse Wauters geen data geeft bij de werken, kunnen we eigenlijk niets met zekerheid zeggen. De schilderijen Ter Doest  en Hoevetje te Lissewege kunnen evengoed geschilderd zijn bij een uitstap tijdens zijn verblijf te Blankenberge of Wenduine, maar kunnen ook van latere datum zijn, uiteraard meer voor de hand liggend tijdens zijn oponthoud te Lissewege, of ook nadien. Evenmin is het zeker of de andere schilderijen Vroege Morgen en Interieur ook uit zijn Blankenbergse-Wenduinse periode stammen.  In elk geval denken we dat Alphonse Wauters deze schilderijen kreeg, ruilde of goedkoop kocht van De Saedeleer, als kameraad-collega van De Zwarte Kat.

Wat de gekleurde gravure betreft: dit is allicht een gift vanwege De Saedeleer. Een dergelijke gravure[128]  heeft hij ook cadeau gedaan aan Jules Gadeyne, toen die hem bezocht te Etikhove in 1932. En ook nog jammer: wanneer Alphonse Wauters de inventaris opschrijft van de "Kamer 3de tusschenverdiep", maakt hij er zich vanaf met: “Een groot aantal schilderijen, schetsen en lijsten”. Hij bezat ook nog werk van o.a. Louis Artan (1837-1890), Alphonse Claessens (1831-1908), Jules Gadeyne (1857-1936), Modest Huys (1874-1932), Constantin Meunier (1831-1905), Emile Thysebaert (1873-1963), Alexander Verhaeghe (1854-1904) en ook nog schilderijen van eigen hand.

We zagen nog wel andere schilderijen die De Saedeleer tijdens de periode Blankenberge–Wenduine gemaakt kan hebben, maar hier is er evenmin zekerheid.

Zo bijvoorbeeld het schilderij Hoeve uit 1892 - Olieverf op doek - 30 x 45 - Signatuur en datum r.o. - Verzameling Stedelijk Museum Aalst. Een schuin van rechts naar links oplopende landweg met aan het einde een aantal schematisch aangeduide bomen. Blikvanger is de hoeve met eromheen begroeiing en aan de rechterkant een hooimijt. Hoewel de kleuren hier minder vaal zijn, doet het toch nog denken aan Dorpstraat te Klemskerke.

Op de Retrospectieve Tentoonstelling De Saedeleer te Deinze in 2006 zagen we drie werken die eventueel uit de periode Blankenberge–Wenduine kunnen stammen, maar hier is er evenmin zekerheid. Het betreft de schilderijen Moerassig landschap (ca. 1893); Eenzame boom (1892) en Vrouw aan het venster (ca. 1892).[129]

Ook Valery D'Hondt, de eerste biograaf van de Saedeleer, laat ons in de steek. Zijn beschrijvende catalogus van vijftig werken die De Saedeleer maakte, begint met werk uit 1904. Hij zegt: “Deze beschrijvende catalogus begint enkel met 1904, het jaar waarop D.S.’s artistieke persoonlijkheid aanvang neemt. Om hun betrekkelijk geringe waarde, meenden we de doeken, door D.S. vóór 1904
geschilderd, gansch te mogen op zij stellen.” [130]

rdp201103p075 099 page25 image13Afb. 13* - Hoeve (1892)

Enkel A. Muylle schrijft dat Valerius voor schilderijen op bestelling schuilnamen  als Nijdijk, Van Overdebeke, Van Opvelde enz. gebruikt heeft.[131]

            XVI.    Socialist en Anarchist te Gent

Op 29 april 1892 worden Valerius en Clementine uitgeschreven uit de bevolkingsregisters van Wenduine en ze vertrekken - met schulden wegens onbetaalde huishuur [132] - naar Sint-Denijs-Westrem, naar de  "Hoogen Heirweg-straat N° 21".[133]

Tussen 1892 en 1895 verhuist hij van huis naar huis: naar Afsnee, naar Sint-Martens-Latem (voor de eerste keer; naar een krot); vervolgens naar Gent (Kortrijkstraat, Vlaanderenstraat, Akkergemlaan).[134]

Hij wordt achternagezeten door deurwaarders, die “bij De Saedeleer kwamen en weggingen omdat er daar niets aan te slaan was.” [135] De bohémien ontmoet te Gent zijn oude vriend George Minne. De twee worden socialist, in de ban van vader Anseele. Maar Valerius gaat in een extremer richting en wordt anarchist, volledig in de lijn van zijn afkeer van gezag en van zijn onvrede met de maatschappij. Valery D’Hondt stelt het zo: “De dikste knuppels opgeraapt in het oerwoud der wanorde en ordeloosheid, hief hij dreigend tegen de samenleving op, die hem naar zijn zin al te stiefmoederlijk behandelde.” [136]

In De Leemen Torens beschrijft Karel van de Woestijne met de duidelijke pseudoniemen Leo van Aerseele en Hilarion de Maegdeleer het einde van De Saedeleers avontuur in het anarchisme: “… en Hilarion de Maegdeleer, die men zekeren avond badend in zijn bloed vond liggen op den drempel van een socialistisch lokaal: de georganiseerde werklieden hadden het hem kwalijk genomen, dat hij onder hen ‘De Toorts’ was komen venten…” [137]

            XVII.   Naar Lissewege

Ontgoocheld verhuist hij naar Lissewege. Hij en Clementine zullen er verblijven van 29 november 1895 tot 10 november 1898.[138] Ze gaan er wonen in de Dorpsstraat 75 (nu Ter Doeststraat 73) waar in de 50er jaren de legendarische boer Joseph ‘Tsjeppen’ Galle woonde die ik als kleine jongen dikwijls zijn laattijdige oogst heb zien en horen binnenbrengen.

Het huis was bekend bij het kadaster onder B 808 A en was eigendom van Constant Vankersschaever, landbouwer en tevens gemeenteraadslid te Lissewege.[139]

Op financieel gebied zou Valerius De Saedeleer te maken hebben, of beter gezegd, problemen hebben met twee Vankersschaevers: met zijn huisbaas Constant Vankersschaever voor de huishuur en met Medard Vankersschaever, die gemeenteontvanger was, d. w.z. ontvanger van belastingen.

Valery D’Hondt beschrijft De Saedeleers ‘uitwijking’, nieuwe woonst en omgeving als volgt: “Ontgoocheld door een strijd die hem alleen leugen en eigen belang had leeren kennen, keerde hij de groote stad met hare kwade gistkiemen den rug toe en vestigde zich te Lisseweghe bij Blankenberghe in een vredig, witgekalkt huisje met helgroene luiken, een schilder-achtig, vroolijke woning waarin de lichtstralen lachend binnen dringen konden, te midden van de buitenstilte der rustige streek met haar verkwikkend en lavend uitzicht op groote en oneindige vlakten." [140]

rdp201103p075 099 page25 image14Afb. 14* - Eertijds Dorpsstraat 75, nu Ter Doeststraat 73, in zijn huidige toestand (Foto F. Styns)

In 1895 was Lissewege veel uitgestrekter dan de gemeente die ze was toen ze in 1971 door Brugge werd opgeslorpt.[141] In het noorden grensde het dorp in 1895 aan de Noordzee[142], in het oosten aan Heist en Ramskapelle, in het zuiden aan Dudzele en in het westen aan Uitkerke en Zuienkerke. Het dorp was een overwegend landbouwersgemeente.

Zoals het de gewoonte was om vader Ludovicus de Saedeleer als een ondankbare stijfkop af te schilderen, zo wordt het Lissewege van toen traditioneel voorgesteld als het rustige, vredige dorp waar De Saedeleer ging bekomen van zijn Gents avontuur.

Dit laatste mag kloppen, maar Lissewege was toen het rustige vredige dorp niet meer. De gemeente beleefde toen immers een van de zwartste bladzijden uit haar geschiedenis: de aanleg van de haven van Brugge-aan-zee, te verbinden met de haven van Brugge via een kanaal.[143] Dit kanaal zou Lissewege middendoor snijden in een oostelijke en westelijke helft. In haar zitting van 20 september 1895 stelde de Lisseweegse gemeenteraad vast dat dit kanaal op een lengte van tien km daarvan ongeveer zeven km door Lisseweegs grondgebied zou lopen, “doorsnijdende de bijzonderste zandstraten en den voornaamsten steenweg genaamd ‘de kalsijde’ van het dorp naar de zeesluizen, en latende alzoo langs den westkant de dorpplaats met al de huizen der ambachten en neeringdoeners, en aan den oostkant een dertigtal hofsteden en koeimelkerijen, alsmede een vijftigtal werkmanswoonsten, maken een gezamentlijk getal uit van meer dan 500 inwoners.” [144]

Toen De Saedeleer te Lissewege kwam wonen eind november 1895, was het nieuws van Brugge-aan-zee dus al te Lissewege bekend.

Te Lissewege was men  niet zozeer tegen de haven maar wel was er hevige discussie over de "menigvuldige onaangenaamheden, schaden en verliezen" [145] voor het dorp dat middendoor gesneden zou worden door het onvermijdelijke kanaal en uiteindelijk over het twistpunt wie de brug over het kanaal zou krijgen, Dudzele of Lissewege.

Wat de sociale impact betreft: aan de ene kant werden er westelijke landbouwers afgesloten  van hun land, handelaars en ambachtslui zouden ongeveer een derde van hun klandizie verliezen; aan de andere kant raakten de oostelijke landbouwers en anderen afgescheiden van gemeente, kerk school, dokters, vroedvrouwen, ambachten en werkvolk[146]. En Dudzele bedankte feestelijk voor gebiedsruil waarbij het Lisseweegse oostelijk gebied Dudzele zou worden, en het westelijk gebied vice versa[147].

Heeft De Saedeleer onder de vele kijklustigen niet staan kijken hoe voor de aanleg van het kanaal eeuwenoude hoeves gesloopt werden; huizen en wegen afgebroken; begroeiing over een oppervlakte van tien kilometer bij zeventig meter verwijderd; hoe honderden arbeiders -voorheen waren ze meestal boerenknechten - over dezelfde oppervlakte met de spade de bovenlaag van de grond tot op een diepte van een meter afgroeven en deze grond dan met de kruiwagen wegvoerden; en heeft hij de nieuwe sensationele luidruchtige zuigbaggermachines niet gezien of gehoord?[148] Tenslotte woonde hij maar een goede vijfhonderd meter vanwaar het Boudewijnkanaal door Lissewege trok.

Uiteindelijk wordt voor het kanaal ruim 168 ha aan Lissewege ontnomen door Brugge. Het is Dudzele dat de brug krijgt en Lissewege moet het stellen met overzetboten.

Het was echter niet allemaal kommer en kwel, maar ook dit droeg op zijn beurt niet bij tot een kalm Lissewege: door de havenwerken was er in de streek werkzekerheid voor jaren waarbij de havenarbeiders voor dit groot gedelf ‘schoon geld’ verdienden. Een boerenknecht verdiende toen 1,25 frank per dag, een havenarbeider 3,60, dus bijna het drievoudige[149]. Geen wonder dat veel knechten de boerenstiel opgaven. In 1897 en in 1898 waren er voor de havenwerken ruim duizend zeshonderd arbeiders tewerkgesteld.[150]

Dat die werken voor de haven grote aantrekkingskracht hadden, kunnen we ook afleiden uit de evolutie van de bevolking. Het armbestuur geeft voor dienstjaar 1896 een bevolking van tweeduizend zielen op; voor dienstjaar 1898 zijn het er al tweeduizend achthonderd.[151]

Het tweede deel van dit artikel volgt in het volgende nummer van “Rond de Poldertorens” De integrale referentielijst verschijnt in het tweede deel van dit artikel. Voor een beter begrip geven we nu alvast een paar voluit geschreven titels van relevante termen voor dit eerste deel:

  • AKW   Administratie van het Kadaster West-Vlaanderen
  • AMVC  Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC  Letterenhuis Antwerpen)
  • GAL  Gemeentearchief Lissewege (in Stadsarchief Brugge)
  • GAW  Gemeentearchief Wenduine (in gemeentehuis De Haan)
  • LJDBP  Le Journal de Bruges et de la Province
  • LVDLC  La Vigie de la Côte 1890
  • RAB  Rijksarchief Beveren
  • RABr  Rijksarchief Brugge
  • RDP  Rond de Poldertorens
  • RMS  Rijksmiddelbareschool
  • SAA  Stadsarchief Aalst
  • SABl  Stadsarchief Blankenberge

Voetnoten

[1]      VALERY VICTOR Emilianus Maria De Saedeleer (Aalst 04.08.1867 - Leupegem 26.09.1941). Zoon van Ludovicus Jacobus (Aalst 15.04.1830 - Knokke 25.01.1929), ‘négociant,’ en Joanna Catharina Borreman (Aalst 28.05.1831 - 28.01.1892). Waren eigenaar van een zeepziederij en sodafabriek. Ze trouwden te Aalst op 27.04.1859. Vader Ludovicus is in oktober 1905 bij Valery te Latem komen inwonen.

      Valery heeft al vroeg de naam Valerius gebruikt om zijn werken te signeren. De officiële spellling (geboorteakte, huwelijksakte, trouwboekje, overlijdensakte) schrijven De Saedeleer. Valery signeert zijn werken met de Saedeleer. Soms tekent hij brieven met de Sadeleer (Het schilderij ‘Winterlandschap met ondergaande zon’ uit ca. 1932 signeert hij eveneens met ‘Valerius de Sadeleer’). We lezen zowel Valery als Valéry.

[2]     Vgl.: Eeman, 1975, 8-9.

[3]     Vgl.: D'Hondt, 1909, 4-5.

[4]     Vgl.: Boyens, 2006, 12.

[5]      GEORGES MINNE (hijzelf schrijft George) (Gent 30.08.1866 – Sint-Martens-Latem 18.02.1941, baron 1931). Beeldhouwer, tekenaar en boekenillustrator.

      Ook hij had een gespannen relatie met zijn vader die in de artistieke aspiraties van zijn zoon geen brood zag. Het grootste deel van zijn jeugdwerk is verdwenen, veel door hemzelf vernietigd. Hij keert zich af van de traditionele beeldhouwkunst die de nadruk legde op de plastische uitwerking van het onderwerp, zoals de gespierdheid bij August Rodin.

      Al in 1886 bereikt hij met het beeldhouwwerkje Moeder beweent haar dood kind zijn eigen stijl. Hij zal beroemd worden door zijn beelden die op een sobere wijze innerlijke tragiek uitbeelden: met zijn ranke, broze, knielende knapen (beroemd zijn de verschillende versies van de fonteinknapen onder de titel de Fontein der Geknielden); en ook door zijn tekeningen met innige uitbeelding van moederverdriet, bij voorbeeld in zijn piëta’s, waarbij moeder en kind in omhelzing precies met elkaar vergroeid zijn.

      In tegenstelling tot Valerius De Saedeleer had Minne al zijn eigen stijl gevonden toen hij in 1899 naar Sint-Martens-Latem trok. Na 1910 maakte hij realistischer beelden waarop aders en spieren zichtbaar zijn. Eveneens in tegenstelling tot De Saedeleer was Minne in de Eerste Wereldoorlog zeer creatief  als balling tijdens zijn verblijf te Wales: hij maakte er ontelbare houtskooltekeningen.

      De kunstenaars te Latem bewonderden deze zwijgzame, schuwe en pessimistische man en door dit prestige was hij ('Mijnheer Minne') – ongewild - de bezieler van de groep.

      George Minne wordt soms verward met Joris Minne, beeldhouwer, graveur en etser (Oostende 1897 – Antwerpen 1988). Er is ook de dichter Richard Minne (Gent 1891 – Sint-Martens-Latem 1965) (Tijdschrift ’t Fonteintje , journalist bij De Vooruit, redacteur bij Het Nieuw Vlaams Tijdschrift).

      OVER GEORGE MINNE: BOYENS, 1992; DE SMET, 2000;  HAESAERTS, 1945 en 1965²; PAUWELS, 1985.

[6]     Vgl.: RAB, I 37: Militieregisters Oost-Vlaanderen 1871-1904, Lichting 1887; Oost-Vlaanderen – Militie 1-770 - “frère au service. Exempté définitivement. Un de trois frères a accompli un terme de 8 années de service –7 Mars.")

[7]      Vgl.: Muylle, 1940, 12-13.

      ANDRE MUYLLE (Menen 1897 - Brugge 1954). Groothandelaar in stoffen, intimus van De Saedeleer vanaf begin dertiger jaren, na de dood van Clementine; ging geregeld naar De Saedeleer te Etikhove en De Saedeleer kwam op zijn beurt dikwijls op bezoek bij A. Muylle in diens stoffenzaak in de Oude Zak te Brugge. Soms maakten A. Muylle en De Saedeleer met hun kinderen uitstapjes naar zee. A. Muylle was een verwoed jager. Hij spaarde voor zijn vriend bepaalde kleine blauwe pennen van de gaaien die hij geschoten had waarmee Valerius dan op de een of andere manier zijn schilderijen bewerkte. A. Muylle is een betrouwbare getuige in zoverre de informatie, die hij uit eerste hand van Valerius De Saedeleer zelf kreeg, betrouwbaar was. Bijvoorbeeld is voorzichtigheid geboden in de jaartallen, waar Valerius zelf met zijn pet naar durfde gooien.

      En de dichterlijke vrijheden die Valerius zich permitteert, heeft André Muylle noodgedwongen moeten overnemen. Zelf verwijst hij naar ”kleine vergissingen in data” die begaan kunnen zijn. (Muylle, 1940, 8)

[8]      Henri Van Cutsem (Brussel 1839 - Ochamps 1904). Mecenas, kunstliefhebber, kunstverzamelaar en onmisbaar in de Belgische kunstgeschiedenis van het laatste kwart van de negentiende eeuw; met vijfendertig aan het hoofd van een fortuin in de vorm van een hotel te Brussel het hotel ‘l’Hôtel de Suède’, eigenaar van het kasteel de Ronfay te Ochamps; vanaf de 1880er jaren in een huurvilla en vanaf 1883 in zijn eigendom de villa Quissisana op de dijk te Blankenberge; steunde, gaf onderdak aan, verzamelde kunstenaars en kunst om zich heen; had een feilloos instinct voor talent bijv. voor de beeldhouwer Guillaume Charlier (1854-1925) die hij al steunde toen die nog leerling was aan de Academie van Brussel. Kocht onder andere werk van de beeldhouwers Baudrenghien, Charlier, Meunier, schilderijen van Courtens, De Braekeleer, Ensor, Manet, Monet, Oleffe, Stobbaerts, Toorop, Van Strydonck, en twee tekeningen van Van Gogh.

      Alleen achtergebleven na de dood van zijn vrouw, zoontje, broer en zuster in een korte tijdspanne, wijdde hij zich volledig aan kunst.

      Zowel inhoudelijk als financieel lag hij aan de basis van twee musea (grotendeels om er zijn eigen collectie in onder te laten brengen): het Museum voor Schone Kunsten te Doornik (gebouwd door Victor Horta in 1928) en het Charliermuseum te Sint-Joost-ten-Node. Door zijn plots overlijden in 1904 viel de verantwoordelijkheid voor de organisatie van zijn musea en het beheer van kunstwerken bij G. Charlier. (Blankenberge bezit een aantal werken van Charlier: o.a. het Standbeeld van Lippens en De Bruyne (1900 – Zeedijk); Moedersmart (1899 - Heldenkerkhof), Blankenberge huldigt haar zeelieden (? - Vuurtoren).

      De steun vanwege Henri van Cutsem voor Valerius De Saedeleer wordt ook vermeld bij Louis-Paul Boon, maar Boon is minder betrouwbaar, zeker in de zesendertig Boontjes die met tussenpozen verschenen in De Vooruit in de periode 17.07.1971 - 06.12.1971 onder de titel “Valerius.  Een feuilleton over de Aalsterse Valerius de Saedeleer, schilder van sneeuwlandschappen.” In deze stukjes zijn Wahrheit en Dichtung met elkaar vervlochten.

      Zie voor rol Henri Van Cutsem bij Boon: “In Brussel", het Boontje in de Vooruit van 07.08.1971.

      OVER HENRI VAN CUTSEM:  BOTERBERGE, 1995; LE BAILLY DE TILLEGHEM, 1989 en 2004;  PION (Léonce), 1979.

[9]      FRANZ COURTENS (Franciscus Eduardus Maria, baron (1922), ’Franz’, (Dendermonde 04.02.1854 – Sint-Joost-ten-Node 02.01.1943). Landschapsschilder, zoon van Edouardus Courtens, olieslager (Dendermonde 1826-1896) en Joanna Catharina Van der Weeg (Dendermonde 1820-1883).

      Franz Courtens is een van de belangrijkste figuren van de Dendermondse School. Hij was oud-leerling van de Kunstacademie van Dendermonde. Het heeft toenmalig directeur van de Kunstacademie, Jaak Rosseels (1828-1912) heel wat moeite gekost om Franz als leerling te krijgen. En te behouden, want vader Courtens probeerde telkens zijn zoon van de 'verderfelijke' Academie weg te trekken.

      Waar Emile Verhaeren het Scheldelandschap bezong in zijn gedichten, zo deed Franz Courtens dit in zijn schilderijen

      De pleinairist Courtens wilde schilderen in de natuur, in alle weersomstandigheden, wars van elk academisme, maar wel volgens het principe ‘Ik schilder wat ik zie, zoals ik het voel’.

      Eind zeventiger jaren vestigt hij zich te Philippine in Zeeuws-Vlaanderen en maakt er zijn eerste erkend meesterwerk La Barque à moules (1880), waarmee hij op de tentoonstelling van Amsterdam in 1883 een gouden medaille behaalt. De critici beschrijven zijn stijl als 'vloeibare lucht, getemperd licht'. Hierna wordt hij op alle internationale tentoonstellingen uitgenodigd en gaat zijn succesverhaal in steeds stijgende lijn.

      Tussen 1885 en 1900 woont hij afwisselend te Brussel, maar ook op een riant landgoed dat hij kocht te Vogelenzang (tussen Haarlem en Noordwijk) en trekt al schilderend door talloze plaatsen in België en Nederland.

      Op de Internationale Tentoonstelling te Parijs in 1889 wordt zijn Pluie d’Or bekroond met de eremedaille, waarna zijn schilderijen vlot verkopen aan Europese musea en privéverzamelaars. De critici huldigen hem als ‘De Rubens van de landschapsschilderkunst’.

      Van Koning Leopold II krijgt hij in 1907 de uitzonderlijke toelating om in het park van het kasteel van Laken te schilderen wanneer hij maar wil. Bij slecht weer schildert hij vanuit een verplaatsbaar atelier. Ook Valerius De Saedeleer zou later zo’n atelier gebruiken.    

      De impressionist Courtens schilderde stillevens, portretten en dieren, maar hij is vooral bekend als landschapschilder. In zijn landschappen zijn er geen in detail uitgewerkte mensen, maar eerder gestalten, vormen. Valerius De Saedeleer zou zijn mensen meestal ook zo weergeven.

      Franz Courtens schilderde haastig met vette, dikke verflagen in heldere kleuren. In zijn stijl is er weinig evolutie te zien

      Door het feit dat hij zo haastig én elke dag schilderde (met uitzondering van WOI), heeft hij over een periode van zestig jaar een omvangrijk oeuvre geproduceerd. Zijn devies was: ‘Rust roest’.

      OVER FRANZ COURTENS: DE BRUYN en STROOBANTS, 2000;  STAPPAERTS,  1993; STÉVENART, 1969;  STROOBANTS,  1991; VAN DOORNE,  1993; VANZYPE 1933, 1946 en 1950.

 

[10]     Bij beide renegaten zien we de stille hand van de moeder die hun nu en dan wat financiële of andere steun geeft (voor Courtens: Vanzype, 1950, 7; voor De Saedeleer: Muylle, 1940, 13).

      Wat de houding van de vaders betreft, daar liggen de zaken ingewikkelder. Vader Eduardus Courtens werd al vroeg een fan van zijn succesvolle zoon. Maar over de houding van vader Ludovicus De Saedeleer zijn de bronnen het niet eens en lag de aanvaarding van Valerius’ artistieke aspiraties bij Ludovicus allicht moeilijker. Zo vinden we bij Jean Milo (1934, 5): “Ik herinner me den vader van Valerius de Saedeleer dikwijls in den loop van de zomer van het jaar 1926 te hebben ontmoet. Het was een kleine, gebroken grijsaard die zwak en zonder verweer bij zijn zoon een onderdak en goede zorgen had gevonden. Zelfs toen (…) zijn zoon Valerius den roem had verworven, alsook den welstand waarvan hij hem thans kon laten genieten, ook heeft hij nooit den wensch geuit een schilderij van hem te zien.” We vinden dezelfde teneur bij A. De Ridder, 1937-1938, 8; bij A. Muylle, 1940, 12 en 63; bij P. Haesaerts 1945, 59 en J. Walravens, 1949, 5.

      Bij deze auteurs, intimi en andere biografen die omgang hadden met Valerius, wordt het zo voorgesteld alsof vader De Saedeleer maar geen vrede kon sluiten met de artistieke aspiraties van zijn zoon. Dit misschien omdat Ludovicus’ negatieve houding een dramatischer én conventioneler noot aan het leven van de verloren zoon geeft? Maar van wie hebben ze dan deze versie?

      Valerius daarentegen zegt zelf over zijn relatie met zijn vader tegen Johan De Maegt (1943, 92; gesprek opgeschreven in 1933, dus 4 jaar na dood vader Ludovicus): “Ik (…) was, zonder thuis te waarschuwen, naar de Akademie getrokken, gedreven door een kracht, waaraan ge niet weerstaat. Vader was vreeselijk ontsticht. Maar op den duur gaf hij toe. Ouders geven altoos toe, op den duur.”  P. Boyens, (2006, 147) zegt over Ludovicus: “De mythe, als zou  deze nooit enig werk van zijn zoon hebben willen zien, kan  inmiddels wel de wereld uit. Wie jarenlang zo door zijn kind wordt gerespecteerd, kan niet zonder begrip of ongevoelig blijven voor zijn werk. In 1905 neemt De Saedeleer z’n vader op in zijn gezin te Sint-Martens-Latem. Daarna verhuist deze mee naar Tiegem en ook tijdens de moeilijke oorlogsjaren in Wales maakt vader Lodewijk – alsof het de vanzelfsprekendheid  zelf is – deel  uit van de grote familie De Saedeleer.”

 

[11]    Vgl.: Stevenart, 1969, kol. 146.

 

[12]    Vgl.: Stevenart, 1969, kol. 147-148.

 

[13]    Vgl.: Eeman, 1975, 10.

 

[14]    Boyens, 2006, 13.

 

[15]    De Maegt, 1943, 92-93.

 

[16]    Vgl.: Eeman, 1975, 14.

 

[17]    Maria Constantia Clementia (dite Clémentine), ‘Clemmeke’ LIMPENS (Aalst 10.02.1867 – Oudenaarde  23.08.1930 ). Dochter van Fredericus Limpens, metser, winkelier, handelaar, ‘mulder’ (Erembodegem 1829 – Aalst 1900) en Rosalia Verleysen (Erembodegem 01.07.1830 – Aalst 20.05.1867). Moeder Rosalia Verleysen overleed dus toen Clementine amper een paar maand oud was.

 

[18]    Vgl.: Haesaerts, 1945, 59: «désinvolte, narquoise». 

 

[19]    Vgl.: Haesaerts, 1965², 70: “In Aalst ging zijn keuze naar een meisje met een onafhankelijk karakter; ook zij was nogal onhandelbaar en onstandvastig van aard.”

 

[20]     Vgl.: Van de Woestyne (G.), 1979, passim.

      GUSTAVE VAN DE WOESTYNE (hij schrijft niet WOESTIJNE, Karel wel) (Gent 02.08.1881 – Ukkel 21.04.1947) Was zeer gelovig en is - na een paar weken in een klooster in 1905 - teruggekeerd naar Latem waar hij naast schilderen, ook voor zieken en stervenden zorgde. Net zoals De Saedeleer vond hij voor zijn geloof een inspirerende begeleider in pastoor Van Wambeke.

      In 1900 was hij naar Sint-Martens-Latem gekomen, met zijn negentien lentes de benjamin van de groep. Hij was een  zeer oorspronkelijk kunstenaar vol mystieke symboliek en maker van treffende portretten. Zijn pas in 1977 verschenen Karel en ik. Herinneringen is een goudmijn voor wie informatie zoekt over de toenmalige kunstenaars aldaar. Bovenal blijkt in dit boek zijn bewondering voor zijn grote broer, Karel, van wie hij ook de excentrieke kanten beschrijft.

      Hij is een scherp waarnemer met een vlotte, luchtige stijl die wel eens naar het karikaturale overhelt. Zo waren de De Saedeleers makkelijke prooien o.a. omwille van hun zwaarlijvigheid “Ze wogen samen tweehonderddertig kilo” (p. 71), onverzorgd voorkomen en Valerius’ stopwoordje “weitet” (weet je wel). Verder schildert hij Valerius ook af als een klager naar wie tot diens groot affront niemand van de groep luistert. Maar desondanks blijft zijn warme genegenheid bij die beschrijvingen doorklinken: “Buiten dit zagen het er brave en sympatieke  mensen uit.”(p. 72) en “We waren heel gelukkig daar, bij die twee brave mensen, in die schone natuur.”(p. 82)

      OVER GUSTAVE VAN DE WOESTYNE:  BOYENS,  1992 en 2001;  DE SMET,  2000; HAESAERTS, 1945 en 1965²;  HOOZEE en VERLEYSEN,  2010; VAN DE WOESTIJNE (K.), 1929;  VAN DE WOESTYNE (G.), 1979;   VAN DE WOESTYNE-VANAGT, 1996.

 

[21]    Vgl.: Van de Woestyne (G.), 1979, 74-75. Hier zegt Valerius via Gustave van de Woestyne: “Dat Clementine 40 duizend franken medegekregen had van haar vader,  die molenaar was te Erembodegem, bij Aalst.” Vgl. ook : Muylle, 1940, 15: “De ouders hadden voor alle zekerheid de vrouw een winkel aan de hand gedaan…”

      De 40.000 frank worden niet vermeld in het Kontrakt van huwelyk dat het jonge paar op 12 november 1889 had laten opstellen bij notaris Petrus Breckpot uit Aalst (vgl.: RAB, Notariaat P.M.E. Breckpot, 2006, nr. 21, akte nr. 5534, De Saedeleer/Limpens).

      Wel werd in dit contract gewag gemaakt van hun beider inbreng. Valerius verklaart “dat hij heden eeniglijk bezit zijne kleederen, linnen, juweelen,en materieel van kunstschilder, hebbende eene waarde van acht honderd francs, ‘twelk de bruid erkent”. Behalve kleren, linnen en juwelen, geeft Clementine aan: “Eenige huishoudelijke Meubels bestaande in een geverfd ledekant in wit hout met ressort, matras, huppeling, twee wolle sargien, sprei, keukenstoof, zes stoelen, tafel, en keukengerief  (…).”

      Verder “Een winkeltoog en loquetten geschat honderd franken (…)” én "In comptante geldspecien eene som van twee honderd vijftig francs.”

      Wat het burgerlijk huwelijk betreft: Valerius geeft hier (nog altijd of opnieuw?) zijn domicilie op in de Nieuwstraat, Aalst en noemt zichzelf hier ‘kunstschilder’. Vgl.: SAA: ‘Huwelijksakten Aalst, Microfilm Aalst 1883-1890, Acten van Huwelijken en Echtscheidingen”, akte 173 van 12 november 1889.

 

22    Dit bedrag van veertigduizend frank was in die tijd zeer veel geld. Ter vergelijking: in 1886 bedroeg de jaarwedde van de secretaris van Blankenberge 3.500 frank, van de politiecommissaris 2.500, de gemeenteontvanger kreeg er 1.200 en de bediende van de burgerlijke stand 600. De grafdelver moest tevreden zijn met 130 frank (Vgl.: Boterberge, 1990, 64-65).

      De waarde van deze 40.000 frank wordt allicht het duidelijkst met het volgende: op 9 september 1890 verkoopt notaris Notebaert het huis dat Clementine en Valery huurden Vissersstraat 45 én het aan de achterzijde aanpalend nog groter huis Langestraat 28 gezamenlijk voor de prijs van 41.200 frank. Luc Geeroms, conservator van het Stedelijk Museum Aalst is voorzichtiger en spreekt over "een belangrijke som geld" die Clementine kreeg (Geeroms, 2000, 7).

 

 

[23]    Vgl.: SAA, Bevolkingsregisters 1890-1900.

 

[24]    Vgl.: GAW, Bevolkingsregisters 1890-1900.

 

[25]    Zo vinden we o.a. in het seizoensweekblad La Vigie de la Côte (LVDLC) uit 1890 de volgende zaken in de Vissersstraat: het Hôtel de la Tête d’Or (nr. 18, waar "Masseur Othopédiste" Victor Boucher uit Brussel tijdens het seizoen werkte), op nr. 22 woonde een herbergierster en op nrs. 56 en 58 vonden we het Hôtel de Bruges, een van de oudste hotels van Blankenberge (met “beaux appartements, ayant vue sur la mer”). Bier en Engelse wijnen kon je degusteren bij S. Lions (nr. 38) en in Restaurant Louis Beernaert - Traen (nr. 42) dronk je wijn per glas en bovendien was er daar ook een "dépôt des huitres à la carte". Voor kledij en schoenen kon je terecht bij respectievelijk L. Heinkens-Sioen (nr. 36) en N.J. Stock (nr. 40). Op nr. 52 woonde een herbergierster. Schilders vonden hun gerei bij Dietrich & Cie (nr. 60) dat ook nog "Vues de Blankenberghe et de Belgique" aanbood. Het was tevens een "Deutsche Buchhandlung", "Librarie" en "Papeterie". Maar ook het Maison Boon-Leenmans (nr. 64) had behalve een papierhandel, drukkerij en "chambres pour étrangers", eveneens gereedschap voor schilders. Op hetzelfde adres vonden we ook de bloemist in Maison Van Den Brande. Helemaal aan de andere kant van de straat, in de zg. "Rue des Pêcheurs prolongée" woonde Jules Gadeyne. Deze meubelmaker verkocht ook ramen en panelen voor schilders (vgl.: reclame J. Gadeyne in LVDLC 1890).

      Vertrekkend aan de onpare kant: bij nr. 45, de winkel van Clementine, zien we naar rechts toe op nr. 53 nog een afdeling van het Hôtel de Bruges en op 59 woonde er een koffiehuishouder. Het aangrenzend huis aan de Saedeleers linkerzijde, nr. 43 was het café Deutsche Bierhalle en op nr. 41 vond je de Grande Charcuterie St. Marie van Henri Dewit-Desmedt met “Volailles, Gibiers et Comestibles". En in een internationale badplaats die in het teken van de gezondheid stond, waren er uiteraard apotheken met veeltalige reclame. Zo gaf Pharmacie Ramlot uit nr. 39 met Allopathie-Homeopathie te kennen dat ze bijv. een "deutsche Apotheke", "spécialités belges et étrangères", "service de nuit" en ook "English Patent medicines"  hadden. Verder was er voor geschenken (nr. 35) La Maison Souweine Grand Magasin d'Articles pour Cadeaux. Op 9 was er een herbergierster en op de hoek Vissersstraat 1 en Weststraat was er de winkel die Clementine ging beconcurreren: Maison Ergo met wijn, likeur, kaas, bieren, conserven, chocolade, spuitwater enz.

 

[26]    We gaan wat dieper in op het seizoensweekblad La Vigie de la Côte (LVDLC) omdat het een belangrijke bron is voor ons artikel.

      LVDLC gaf nieuws uit Blankenberge, Heist, Wenduine, Duinbergen, Knokke met publicatie van praktische regelingen, bijv. van seizoenactiviteiten, missen, getijtafels. Werd verkocht in zaken langs de kust en in de belangrijkste stations van België.

      Van dit toeristisch kustweekblad dat tussen 1865 en 1914 tijdens het zomerseizoen wekelijks verscheen bij uitgever-drukker Daveluy uit Brugge, zijn nog maar een paar jaargangen openbaar beschikbaar. Wij konden de jaargang 1890 raadplegen, maar misten toegang tot de jaargangen 1891 en 1892. Die hadden ons misschien meer inlichtingen kunnen geven over de De Saedeleers te Blankenberge en Wenduine in die jaren.

      De krant legde er de nadruk op dat het de “(Seule) Liste (officielle) des étrangers” publiceerde, zoals in jaargang 1890 de lijst van verblijfstoeristen aan de Oostkust (Blankenberge, De Haan, Heist, Knokke, Wenduine). Gegevens ingezameld door de politie en doorgegeven aan de krant La Vigie die de "seule liste officielle des étrangers” publiceerde, dus wie waar logeerde; maar geen opgave van aankomst en vertrek. En niet altijd even nauwkeurig of verzorgd opgesteld: namen verkeerd gespeld of namen niet opgenomen.

      De jaargang 1890 verscheen eenmaal per week (zaterdag) vanaf 21 juni tot en met 20 september (in totaal 14 afleveringen) en bevatte plus minus 40 pp. per nummer. Een los nummer kostte 20 centimes, een abonnement "Fr. 2-70 Ces"

      La Vigie 1890 gaf informatie over:

      * titelblad: missen, treinverbindingen (1 p.)

      * p. 2: reclame

      * pp. 3 tot XXX: "liste des étrangers" (aantal pagina’s wisselend volgens seizoendrukte): 5 à 12 pp.

      * pp. YYY: wekelijkse kroniek, plaatselijk nieuws, feuilleton (Le Coffret d’Ebène), feestprogramma’s, getijtafels 7 à 8 pp. [tot hier mijn eigen paginanummering].

      * pp. AAAA-BBBB= 1-20 [die zijn in de krant wel genummerd]: 20 pagina’s reclame (hoofdzakelijk uit Blankenberge, Heist en Brugge).

 

[27]     Vgl.: Aankondiging van openbare verkoop met beschrijving van Vissersstraat 45 en Langestraat 28 in LVDLC 1890, nr. 8 van 9 augustus. Vissersstraat 45: «Une MAISON à etage, ayant au rez-de-chaussée, Magasin avec grande Vitrine, Cuisine,  Dépendances, Cour et vaste Atelier; à l’étage, 4 Chambres, 6 Chambres Mansardes et Grenier; le tout connu au cadastre Section A,  N° 364A,  pour une superficie de 1 are 23 centiares.»

 

[28]    Aanvankelijk met een paar  misverstanden in haar naam: in de nrs. 2 en 3 staat er Maison L. Impens; in nr. 4: Maison Limpens en uiteindelijk vanaf nr. 5 tot het einde van het seizoen: Maison C. Limpens.

 

[29]       Dit huis was gematigder en maakte slechts aanspraak op “Prix Modérés”.

 

[30]    Vgl.: Fr. Driessens, e-mail d.d. 18.11.2007.

 

[31]     AUGUSTINUS AUGUST T’JONCKE JR. (Aalst 1865 - Vilvoorde 1938). Vanaf eind april 1890 logeerde deze werkman bij de De Saedeleers te Blankenberge. Hij verhuisde eind augustus 1890 naar Heist. Was ruim een jaar later terug te Blankenberge, waar hij op 19.10.1891 huwde met de Brugse Marie Clothilde Marie Ghyoot (Brugge 1864 – Vilvoorde 1941) en was toen schoenmaker. Uiteindelijk verhuisden ze met hun  twee kinderen, Magdalena Louise (geb. Blankenberge 1892) en Karel August (geb. Blankenberge 1893) naar Vilvoorde (Vgl.: e-mails Fr. Driessens, d.d. 18.11.2007 en P.Van de Meerssche, d.d. 26.03.2009).

 

[32]    Bij Fr. Pas (1998, hst. 5, 8) lezen we dat er in 1870 al ongeveer 200 hotels en "des maisons garnies" waren en volgens Boterberge (1995, 95) leverde het stadsbestuur tussen 1875 en 1900 gemiddeld 50 bouwvergunningen per jaar af. Dit betekent dus ong. 1.000 bouwvergunningen in 25 jaar.

 

[33]     "L’été amène à Blankenberghe des milliers d‘étrangers; tout le monde se rend à la mer, depuis les souverains et les princes, jusqu’aux petits bourgeois alléchés par les bas prix des trains de plaisirs; et pendant la ‘saison’ - qui commence le 1er juin et se termine le 30 septembre, - la gracieuse villette doit offrir à ces innombrables visiteurs de nationalité et de goûts différents toutes les commodités de l’existence, toutes les distractions, toutes les fêtes qui peuvent les retenir  durant quelques semaines, qui peuvent les rappeler les années suivantes sur sa plage." ( Daveluy, 1893, 46-47.)

 

[34]    Vgl.: Boterberge, 1975, 65.

 

[35]    Vgl.: LVDLC, 1890, nr. 14.

 

[36]    De étrangers waren enkel de officieel meegedeelde overnachtende toeristen, dus nog zonder dat er rekening gehouden werd met de étrangers die niet ingeschreven werden en de dagjesmensen, waaronder veel Bruggelingen en Gentenaars.

 

[37]    Een bezoek aan Het Belle Epoque Centrum te Blankenberge illustreert deze tijd goed. Elisabethstraat 24 B-8370 Blankenberge,  www.belle.epoque.blankenberge.be.

 

[38]    Bijv. Koningin Carola van Saksen (verwant met onze Koning Leopold II die haar in 1890 verscheidene keren te Blankenberge bezocht; vgl. verder noot 43); de Kroonprins von Hohenzollern (in 1877); de Graaf en de Gravin van Vlaanderen (in 1886). Voor vollediger opsommingen en beschrijvingen verwijzen we naar de werken van Bilé, vnl. 1967, 1971 en 1988; Boterberge vnl. 2003 en Fr. Pas, 1998

 

[39]    Bijv. Frère Orban, Charles Woeste, Jules Van Praet

 

[40]    Zoals we ze vinden in de Liste officielle des étrangers  in LVDLC 1890.

 

[41]    Idem.

 

[42]    Een paar voorbeelden uit LVDLC 1890: op de Zeedijk: het Grand Hôtel Godderis ("magnifique établissement de premier ordre, agrandi et entièrement meublé à neuf; bains chauds d’eau de Mer à l’Hôtel"); Grand Hôtel Pauwels-D’Hondt ("au centre de la Digue de Mer, man spricht Deutsch; English Spoken; [bier] Augustiner Bräu-München"); het Casino tussen het Grand Hôtel des Familles en het Hôtel du Rhin ("Débit exclusif pour Blankenberghe de la Bière de la Brasserie züm [sic] Löwenbraü [sic] de Munich"). Helemaal aan de westkant van de dijk het  Hôtel du Phare ("Omnibus à la gare. Agence des Bateaux à vapeur").

      Nu naar de binnenstad. In de Kerkstraat, dichtbij het station: het Hôtel du Nord met "Bières du Pays, blanche et brune, Bière de Pitthem, de Louvain et de Lambic, Bières Anglaises, Pale-Ale, et Stout, Bonne Cave, Pianos à louer, Écuries à Louer" en op de hoek Langestraat - Kerkstraat: Hôtel d’Allemagne met het bericht: "Tägliche telegraphische Anfangs und Schluss-Course der Berliner Börse hängen für’s Publikum zur einsicht offen, im Restaurations-zimmer des Hôtel d’Allemagne."

 

[43]     CAROLINE VON WASA (‘Carola’) (Schönbrunn 1833 – Dresden 1907). Koningin van Saksen, gehuwd met koning Albert van Saksen (Dresden 1828 – Sibyllenort bij Breslau 1902), koning van 1873 tot 1902. Ze was een tijdgenote van Elisabeth Amalie Eugenie, ‘Sissi, Sisi, Lisi’, von Wittelsbach (München 1837 - Genève 1898), prinses van Beieren, keizerin van Oostenrijk en Koningin van Hongarije. Beiden waren al tijdens hun leven legendarisch, maar Carola was de altruïste van de twee. Zowel zij als haar man waren buitengewoon geliefd.

      Ze besteedde het grootste deel van haar geld aan sociale werken: ze stond in verbinding met ong. tweehonderd charitatieve instellingen, en op ong. zeventig had ze een directe invloed, hetzij als voorzitster of patrones, waarvan ze bovendien een aantal volledig zelf bekostigde. Uit de benamingen die Carola al tijdens haar leven kreeg (‘Moeder der Armen’, ‘Sieraad van Saksen’), blijkt hoe geliefd ze was. Ze bewees haar sociale en humanitaire inzet door de stichting van scholen, ziekenhuizen, sanatoria waarvan een aantal diensten gratis waren. Door haar vak- en avondscholen voor meisjes droeg ze bij tot de vrouwenemancipatie in haar land. Ze ijverde ook voor de verbetering der leefomstandigheden van de arbeiders in een Saksen dat tijdens het bewind van Albert een van de belangrijkste Duitse industriële regio’s werd.

      Ze ging meestal twee keer per jaar een kuur doen, reisde veel: Frankrijk (Cannes, Monte Carlo), Italië, Denemarken, Zweden, Noorwegen en België, waar ze  kwam kuren te Blankenberge. De toenmalige directeur van La Vigie de la Côte Eduard Daveluy zou in 1893 in zijn Blankenberghe - Illustré  schrijven: "Presque chaque année, il nous est donné de la saluer à Blankenberghe, où l’entourent toutes les sympathies et tous les respects". (p. 96)

      OVER CAROLINE VON WASA:  DELAU, 2008; FELLMANN, 1996 en 2000; NEITZEL,  2004; VOGEL, 1995.

 

[44]    "accompagnée d' une suite nombreuse est descendue au Grand Hôtel de Knocke et s’y est installée"

 

[45]    "a été visiter la collection de Tableaux et d’Antiquités de M. Ch. De Meester, rue de l’Eglise, n° 55, à Blankenberghe, et y a fait plusieurs acquisitions."

 

[46]    Vgl.: Boterberge, 1995, 96.

 

[47]    Vgl.: Boterberge, 1995, 101.

 

[48]    Voor meer informatie, zie: Bilé, 1967 en 1988; Boterberge, 2003 en Fr. Pas, 1998.

 

[49]    We moeten een onderscheid maken tussen Laveine (zoon) en Laveine (vader). Vader Victor Laveine (geb. 1833) was uitbater van het Hôtel des Bains et des Familles op de Zeedijk. Hij had twee zonen: Victor Prudent (geb. 1859) en Gustaaf Victor Prudent (geb. 1861). Het gaat hier om de kunstminnende zoon Victor Prudent.

 

[50]       Vgl.: Bilé, 1988, 189.

      ALFONS RICHARD VAN MULLEM (Brugge 1834 – Blankenberge 1914). Burgemeester van Blankenberge van augustus 1877 tot 1884 ; (toen opgevolgd door notaris Gustaaf Notebaert, burgemeester van 1885 tot 1895); arts, actief in de immobiliënsector (verhuring gemeubileerde appartementen), kunstminnaar, na burgemeestersschap rentenier.

      Over J. Gadeyne en A. Wauters: zie verder

 

[51]    Vgl.: Pas (Fr.), 1998, dl. II, hst. 6, 2 en 3.

 

[52]    Vgl.: SABl, Uitgaande briefwisseling nrs. 152-153, d.d. 17 mei 1890 (P. Deschool-meester, e-mail van 18.02.2009).

 

[53]     Behalve het feit dat zijn aquarellen gretig aftrek vonden op de tentoonstelling in het Casino te Blankenberge tijdens het seizoen 1890, is het weinige dat we hebben gevonden over Armand Vandersyp (ook: Vander Syp, Vander-Syp): aquarellist; woonachtig in de Lefrancqstraat 68, Brussel. Zijn naam komt voor in de catalogus van de “Algemeene Tentoonstelling van Schoone Kunsten” uit 1893 te Brussel (met Moeras in de Kempen en Violierbloemen). Volgens Fr. Pas, (hst. 6, p. 3), exposeerde hij in 1894 ook “dans une  salle de l’ex-hôtel Verhaeghe” samen met o.a. Jean Stobbaerts (1838-1914), Jean Verhas (1834-1896), Alfred Verwee (1838-1895). A. Vandersyp komt verder voor in de catalogus van de New York Times (februari 1900) met de resultaten van de Hilton Art Sales, met een werk “Nathalie” (verkocht voor $100,00).

 

[54]     "On nous demande l’insertion des quelques lignes qui suivent: M. Valéry De Saedeleer, un tout jeune peintre et un des bons élèves de Franz Courtens, expose, depuis plusieurs jours, quelques-uns de ses tableaux au Casino. Ses toiles sont largement brossées. Leur auteur est, sans contesté, un coloriste de la bonne école. Sa toile du mileu, une vue de la chaussée d’Uytkerke par une belle matinée d’été, ainsi qu’un chemin creux entre des champs de blé avec un v[i]llage à l’arrière-plan nous a surtout plu. Cela est senti et bien rendu. Que M. De Saedeleer continue à travailler et il y arrivera. Il y a encore un peu trop de fougue peut-être dans ce qu’il fait, mais c’est là précisement ce qui accuse un tempérament artistique. Nous sommes persuadés qu’il prendra rang un jour parmi nos meilleurs paysagistes."

      (Wie was overigens die "On" die aan chroniqueur Paul Jacobs gevraagd had om een stukje over De Saedeleer in de krant op te nemen?)

 

[55]    Vgl.: Internet: http://www.bidprentjesbank.nl/blanken/berge.htm "Scheepsramp Blanken-berge Nominoé 1889"

 

[56]    Kopie van dit document in mijn bezit.

 

[57]    Vgl.: Bilé, 1988, 69 die citeert uit de Blankenbergse gemeenteraadszitting van 27 maart 1936.

 

[58]    Idem.

 

[59]     Gesprekken met (wijlen) Armand Gadeyne  (09.12.2007) en Jean-Pierre Gadeyne (06.12.2007 en 01.06.2010) over hun 'bompa'. Jules Gadeynes schilderijen zijn meestal klein van formaat (30 bij 20 of soms nog kleiner): hij gebruikte als ‘doeken’ de overschotten van de mahonieplanken waarmee de meubels werden gemaakt. Af en toe toonde hij zijn talent op groot formaat. Zo zijn er in het Alfa Inn Hotel in de Kerkstraat te Blankenberge drie grote ‘Gadeynes’ te zien: 

  1. SARDIJNVANGST  uit 1888 - Olieverf op doek - 200 x 190 - Signatuur en datum r.o. –        Titel l.o.
  2. LOODSHAVEN VAN VLISSINGEN uit 1886  -  Olieverf op doek – 190 x 190  -        Signatuur en datum r.o. – Titel l.o.
  3. HAVEN VAN BLANKENBERGE uit 1886 - Olieverf op doek – 190 x 190 - Signatuur    en datum r.o. – Titel l.o.

 

[60]    Vgl.: Fontier, 1994a, 43.

 

[61]    Vgl.: Boterberge, 2010, 302.

 

[62]    Vgl. : Ryckaert, 2004, 92.

 

[63]    “..bezijden den vuurtoren...” : bekend als ‘De Phare'. Bedoeld is de vuurtoren op het eind van de westelijke dijk (gebouwd 1870; vernietigd 1944).

 

[64]    Muylle, 1940, 15-16.

 

[65]    Zelf heb ik twee schilderijen van Alphonse Wauters kunnen zien in een privéverzameling.

 

[66]    Vgl.: Bilé, 1971, 233.

 

[67]     LIEVEN DENYS (Blankenberge 1872 – Brugge 1957). Zoon van Désiré Denys en Thérèse Devos; gehuwd met Valérie Coussens op 15.02.1896; vestigt zich na W.O. I  in de Sint -Jansstraat 9 te Brugge. Het gezin bleef kinderloos. Zijn beroep te Brugge: nijveraar in bouwstoffen. (Vgl.: J. Cornelissis en J. Rau, e-mail van 31.05.2010.) We situeren Lieven Denys in het houten huisje op de westelijke zeedijk, omdat we een zeventienjarige moeilijk als lid van het kliekje bon vivants van De Zwarte Kat kunnen zien.

 

[68]     Vgl.: Bilé, 1988, 69. Bilé voegt er nog aan toe: "en  nog vele andere kunstenaars en kunstminnaars".

      Over ‘G. Gooris’ hebben we geen informatie gevonden. Zou het hier niet kunnen gaan om Gustaaf Joris (geb. 1876), zonder beroep, zoon van advocaat Pieter-Willem Joris (geb. 1835) die op de zeedijk woonde? Indien de ‘G. Gooris’ eigenlijk Gustaaf Joris was, geldt hier zeker dezelfde opmerking als onder (67), wat lidmaatschap van De Zwarte Kat betreft. Toen De Saedeleer in Blankenberge woonde, zou Gustaaf Joris veertien à vijftien jaar geweest zijn.

 [69]     Vgl.: Bilé, 1988, 69. Wat Modest Huys (Olsene 1874 – Zulte 1932) en Emile Thysebaert (Gent 1873 - Anderlecht 1963) betreft, zijn we van mening dat  zij later naar Blankenberge gekomen zijn, na de Saedeleers verblijf te Blankenberge. Zo is het bekend dat Thysebaert tussen de twee wereldoorlogen dikwijls naar de kust kwam om te schilderen (vgl.: Piron, 1999, 1296)

 [70]    In 1893 werd de houten barak vervangen door een groter, stenen gebouw.

 

[71]    MIETJE GADEYNE was zo populair dat er in 1974 overwogen werd een reuzin voor het carnaval naar haar te noemen (Vgl.: Lepeer, 1974, 257). Volgens de advertentie in LVDLC  schonk ze in 1890 nog maar enkel drank . Na 1893, nadat het café in steen werd opgetrokken, verkocht ze ook wafels, oesters, ijs en was er bovendien kindervermaak. Ook in de Oosthoek kwam de horeca voor de toeristen toen stilletjes op gang: rond 1890 was er een zekere Franciscus Fincent die de toeristen “koffie, koekenbrood en wafels” aanbood. “Twee jaar later zal de 135 kg zware moeder Siska reeds een gevestigde zaak uitbaten.” (D’hont, 2008, 34)

 [72]     Legougeux, 1905, 254-255: "Tout en haut, voici l’estaminet de la Belle Vue, presqu’un hotel maintenant; il a remplacé, en 1893, la construction en planches, ancien atelier d’ébénisterie converti en café. Toujours fréquenté, il était le rendez-vous des amateurs de gueuze lambic, des pêcheurs, des chasseurs, des artistes; tous les peintres, dessinateurs, photographes on tous pris comme sujet l’estaminet et la rustique masure  en planches vermoulues établie sur la dune.

      La Belle Vue abrita, dans un coin réservé, la société connue du Chat noir. Nous l’avons connue vers 1889, aux jours de sa splendeur. Elle se composait d’un Président, un Vice-Président, un Trésorier, un Sécrétaire ent un Sociétaire. Ils étaient donc cinq et ne voulaient point grandir! Mais dans leurs joyeux banquets, on ne comptait pas le nombre de bouteilles qui se vidaient, pas plus que celui des bouchons qui sautaient! En ces jours de réunions pantagruéliques on pouvait remarquer à la porte de la salle du festin, une planche rustique sur laquelle était peint un gros chat noir, les oreilles dressées, l’oeil flamboyant, le poil en brosse, chef d’oeuvre de l’un des members de la société!  En dessous l’inscription: Hier is ‘t in de zwarte kat, avec, en exergue, les armoiries portant d’azur à cinq besants d’or."

 [73]    De schrijnwerkersloods diende om de visserssloepen op te kalefateren; de plank met een zwarte kat erop hing niet uit aan de deur maar erboven (vgl. afbeelding nr. 5).

[74]    Vgl.: Van Lingen, 2007, 29-31. Een beschrijving van een Brugse Zwarte Kat  vindt men bij W.P. Dezutter: Pierre Huybrechts en de Zwarte Katten (vgl.: Trips, 1987, 28-29). Het Brugs  Museum voor Volkskunde bevat delen van de toenmalige vergaderzaal van deze Zwarte Kat in café Le Lion Belge. De affiche in het café toont de klassieke kat met de tekst: “Hier in de Zwarte Kat is te bekoomen droog en nat.”   

 

[75]     Vgl.: Bilé, 1983, passim. In 1883 waren er in de RMS zevenendertig leerlingen en twee leraars: de Nederlandsonkundige directeur Elie Squélard had als wekelijkse opdracht: toezicht, administratief werk en drieëndertig en een half uur les. Alphonse Wauters moest vierenveertig uur per week presteren. Zijn leeropdracht omvatte Nederlands (“flamand”), wiskunde, natuurwetenschappen, geschiedenis, aardrijkskunde, Duits, muziek, gymnastiek, en “surveillance et études”.

 [76]    Vgl.: AMVC, W 3051.

[77]    Bilé, 1967, 57.

[78]    Bilé, 1971, 233.

[79]    Vgl.: Van Leemput, 1992, 328 en AMVC, A 2012

[80]     Vgl.: AMVC, A 2012;  vgl.: Stinissen, 1900, 25-28. Deze laatste vermeldt als werken bijv. voor 1868 alleen al: Het Eerekruis  (tooneelspel met zang);  Meester zijn  (tooneelstukje); Moeders naamfeest (tweespraak);  Mietje Strik (tooneelstukje in één bedrijf); De Zee (groot zingdicht). In 1872: Werk, talent en kapitaal  (cantate);  Pieter Pauwel Rubens (zijn tijd en zijne tijdgenoten); Zindelijk Netje (alleenspraak); De Kwakzalver (alleenspraak); en in 1873 niet minder dan 5 werken. In zijn hoedanigheid van inspecteur schreef hij het boekje Rekenkunde voor de lagere school.

 [81]    Vgl.: AMVC, A 2012.

[82]    Idem 81.

[83]    Vgl.: Adriaensen, 1889, dl. II, gedichten resp. op pp. 219 en 218.

[84]    Vgl.: Adriaensen [=Jans], 1926, 21 en 143.

[85]    Idem 81.

[86]     In LVDLC nr. 9 van 16 augustus 1890 staan de volgende ‘étrangers’ die logeerden bij de De Saedeleers met het aantal personen: Beeckman, A., Aalst, 1; Delbore, Brussel, 2 ; De Saedeleer-Borreman, Aalst, 2, Lange, fabr. Brussel, 2; Meert-Wellekens, Hippoliet, Ieper, 2; Van Rose, Brussel, 6.

      Beeckman, A.: was zo goed als zeker de Alfons Beeckman die getuige was bij het huwelijk van Clementine en Valerius. Hij was Valerius’ en Clementines schoonbroer: hij trouwde in 1884 met Valerius’ zuster Amandina Joanna Maria De Saedeleer (Vgl.: P. Van de Meerssche, e-mail van 03.05.2009).

 [87]     Vgl: RABr, Verkoopakte Langestraat 28 en Vissersstraat 45, notaris Notebaert, 09.09.1890, Supplement van het Archief van Notariële Minuten en Repertoria; INV 307/7. Notaris Jean-Louis Sabbe (Blankenberge) Depot 2003; V. Notaris Gustaf-Augustijn Notebaert (Blankenberge).

      In LVDLC van 2 en 9 aug. staat dezelfde aankondiging. In LVDLC van 16 en 23 aug. staat daarenboven dat de instel op “33.000 francs seulement” werd gebracht; in de nummers van 30 aug. en 6 sept. lezen we dat de prijs nu gebracht was op “35.100 francs seulement” met dit keer de datum van toeslag vastgelegd op 8 september. En in de verkoopakte vernemen we de uiteindelijke koopsom: 41.200 frank. Het huis Langestraat 28 was met zijn 630 m² oppervlakte veel groter dan het huis Vissersstraat (123 m²).

 [88]    Vgl.: Brief AKW, d.d. 04.07.2008.

[89]    Fr. Driessens, e-mail van 18.11.2007.

[90]    Vgl.: Van Ryssel, 2006, 111.

[91]    Vgl.: SABl, Beramingsboek Armbestuur (10.12.1875 - 21.05.1896), punt 3 van de zitting van 27.03.1891 (P. Deschoolmeester, e-mail van 02.03.2008).

[92]    Felix Vandevelde was een rentenier die op de zeedijk woonde. Hij overleed eind januari 1891. De man heeft de betwiste collecte dus niet lang overleefd.

[93]    Vgl.: Bilé, 1988, 69.

[94]    Kuren: baden in (warm) zeewater, zeelucht inademen en wat zeewater drinken.

[95]    Muylle, 1940, 15-16.

[96]    Muylle, 1940, 17.

[97]    Vgl.: Daveluy, 1893, passim.

[98]    Vgl.: Boterberge, 2003, 51.

[99]    Muylle, 1940, 17.

[100]   Vgl.: RAB, Rechtbank van Koophandel Brugge, overdracht 2002, nr. 45, p. 431.

[101]  Vgl.: LJDBP, 30 juni 1891.

[102]   Vgl.: noot 22

[103]     Vgl.: Muylle, 1940, 16.

[104]     Idem.

[105]     Zoals al opgemerkt, het waren er vijftien. Er is een kleine kans dat ze er toch ietwat meer hadden, nl. onder de kleine groep étrangers die LVDLC vermeldt zonder opgave van een huisnummer in de Vissersstraat.

[106]     Van de Woestyne (G.), 1979, 74-75.

[107]     "Le jeune couple y connaît des jours de misère avec, parfois, durant la journée, pour toute nourriture quelques moules et du pain brun." (Haesaerts, 1945, 59)

[108]     Muylle, 1940, 17-18.

[109]   “Nulle part mieux qu’à Blankenberghe la paresse n’a de charmes aussi séduisants.” (Daveluy, 1893, 49)

[110]   Vgl.: GAW, Bevolkingsregisters 1890-1900.

[111]   Idem.

[112]   Vgl.: Brief G. Monteyne, d.d. 04.08.2010.

[113]   LVDLC nr. 8 van 09.08.1890.

[114]   Vgl.: Roche,1892, 49.

[115]   Vgl.: Roche, 1892, passim.

[116]   "Venez, mais hâtez-vous de venir; car dans quelques années, vous ne trouverez plus le bon, le vrai Wenduyne, mais bien une grande et opulente station balnéaire, dont la prospérité marche à grands pas. Il ne faut pas être un bien grand prophète pour faire pareille prédiction." (Roche, 1892, 53-54)

[117]    "Wenduyne avant peu de temps d’ici aura son école de peintres marinistes. Une école jeune et il faut l’espérer vigoureuse comme le climat. Ses sites sauvages et pittoresques, ses lointains horizons en font un charmant séjour de rêves et de poësie." (LVDLC, nr. 8 van 09.08.1890)

[118]   Vgl.:  Fontier, 1994a, 46-49; vgl.: Fontier, 1994b, 117; vgl.: Piron, 1999, 1507.

[119]    Vlg.: e-mail G. Claessens 09.08.2010 en gesprekken met dezelve d.d. 02.03.2008 en 05.06.2010

[120]    De vier schilderijen in het Nationaal Visserijmuseum van de hand van Alphonse Claessens staan afgebeeld bij Boterberge, 2010:  Het vissen met het singnet en Het vissen met het stelnet (p.137); De visserij met de staakvleet (p.138), en Het vissen met het stroopnet (p. 142). Een vijfde, soortgelijk schilderij, Het vissen met het  korrenet (p.141) bevindt zich in de stedelijke kunstverzameling Blankenberge.

[121]   Vgl.: Boyens, 2006, 13

[122]   Vgl.: Muylle, 1940, 18.

[123]   De Maegt, 1943, 94.

[124]   Idem.

[125]   Van de Velde, 1943, 37-38.

[126]   Eeman, 1975, 35.

[127]   Vgl.: AMVC, W 3051.

[128]   Gravure in privébezit.

[129]   Vgl.: Boyens, 2006, pp. 12-14.

[130]   D'Hondt, 1909, 33.

[131]    Vgl.: Muylle, 1940, 25.

[132]   Vgl.: Haesaerts, 1945, 60.

[133]   Vgl.: GAW, Bevolkingsregisters 1890-1900.

[134]   Vgl.: Haesaerts, 1945, 60.

[135]   Vgl.: Van de Woestyne (G.), 1979, 111.

[136]   D'Hondt, 1909, 7.

[137]   Van de Woestijne (K.), 1948, 398. De eigenlijke titel van het anarchistisch weekblad was niet De Toorts, maar  De Fakkel.

[138]   Vgl.: GAL, Bevolkingsregisters 1890-1900.

[139]   Vgl.: Brief AKW d.d. 07.10.2008, "Lissewege: huis ‘Kerkhoek’: “akte d.d. 27.07.1995 [sic], registratie d.d. 02.08.1895, notaris Pollentier. Verkoop door BREYDEL, Georges te Brielen (Yperen) aan VANKERSSCHAEVER, Constant (landbouwer te Lisseweghe). Van perceel sectie B 808 A, 460 m², eene hofstede en erf, bij het dorp.”

[140]   D'Hondt, 1909, 8.

[141]    Zo heeft Lissewege grond moeten afstaan aan Brugge in 1899, 1901 en 1932. Vgl.: Geirnaert, 2004, 19.

[142]   Bijvoorbeeld in LVDLC 1890 nr. 8 van 9 augustus 1890 lezen we: “Vente publique de terrains à bâtir faisant partie des dunes de Lisseweghe (…) le long de la digue promenade, entre Heyst et Blankenberghe."

[143]   Vanaf 1953 krijgt het de naam ‘Boudewijnkanaal’; de Lissewegenaren noemen het ‘de voart’. Niet te verwarren met het Lisseweegs vaartje, in het Lisseweegs ‘ ’t varretje’.

[144]   GAL, Notulen van de Gemeenteraad 1819-1932.

[145]   Id. 144.

[146]   Id. 144.

[147]   Vgl.: Snauwaert, 1995, 45-50.

[148]   Vgl.: Gilté, Van Vlaenderen, Van Wallegem, e.a., passim; vgl. : Bilé en Trips, 1970, passim.

[149]   Vgl.: Ballegeer, RDP, 2000, 88.

[150]   Vgl.: Bilé en Trips 1970, 38.

[151]   Vgl.: GAL, Begrotingen en rekeningen met bewijsstukken van gemeente- en armbestuur 1895-1900.

Valerius De Saedeleer (1867-1941) in onze streek

F. Styns

Rond de poldertorens
2011
03
075-113
BV
2023-06-19 14:48:19