Valerius De Saedeleer (1867-1941) in onze streek - Deel II

Blankenberge (1890-1891); Wenduine (1891-1892);
Lissewege (1895-1898);
Brugge (1902) en de weg naar zijn kunstenaarschap.

F. Styns

Het eerste deel van dit artikel verscheen in het vorig nummer van “Rond de Poldertorens”

            XVIII.  Werk te Lissewege

 Van Lissewege schildert De Saedeleer, zoals iedereen, de massieve kerk, maar hij zou er naar verluidt niet zoveel geschilderd hebben: hij had  meer interesse in zijn pogingen om een mechanisch broedhok in mekaar te knutselen. In een brief aan Paul Haesaerts schrijft Julien Bulcke (secretaris te Lissewege van oorlogsburgemeester Amedée Boi tijdens WOII) dat Valerius in een klein huisje langs het Lisseweegs vaartje woonde. Hij liep gekleed in een witte jas en droeg een grijze hoed met brede rand. In huis heerste grote wanorde: wanneer hij at, zaten de kippen op zijn schouders en op tafel. Ook was de verstandhouding tussen hem en Clementine bijwijlen niet zo best. De automatische couveuse - vooruitzicht op fortuin - wilde maar niet lukken en Bulcke schrijft: “… hij is van de krotte hier moeten wegloopen!” [1]

We bekijken vijf schilderijen die De Saedeleer maakte toen hij te Lissewege woonde: drie werken die tentoongesteld werden op de Retrospectieve Tentoonstelling De Saedeleer te Deinze in 2006, één dat zich bevindt in de verzameling van het Groeningemuseum Brugge en één zo goed als onbekend schilderij in privébezit.

Achtereenvolgens bekijken we de vijf schilderijen: Axters Molentje; De Schoofdraagster – Landschap te Lissewege;  Hoeve te Lissewege; Entrée de village en De Klokhen.

Eerst de drie schilderijen die we zagen op de Retrospectieve.

 1)   Molen te Lissewege, ca. 1895 - Olieverf op doek - 50 x 25,5 – Signatuur r.o. –– In privébezit.

We zien een houten molen, Axters Molentje, ook wel Seventjes Molen genoemd. De molen bestond al in 1561, werd gerestaureerd in 1924, maar toch al gesloopt in 1929 [2]. Hij stond waar nu Baron de Maerelaan 211 8380 Zeebrugge is. Tot voor kort bevond zich daar het restaurant ’t Molentje van chefkok Danny Horseele.

De molen staat op een heuveltje. Hij is afgebeeld in het blauw met gele vlekken; deur en venster zijn zwart; de wieken bruin en de funderingsbalken geel-bruin. Op de voorgrond staan er een drietal korte paaltjes in de grond. Achter het heuveltje zien we het dak en de halve zijgevel van een huisje. Aan de horizon kunnen we tussen huisje en molen vaag een kerk onderscheiden. Op de voorgrond is er gras met een kruis en een aflopende veldweg.  

Dit schilderij geeft een frisse, luchtige indruk.

rdp201104p119 132 page14 image2Afb. 15* - Molen te Lissewege (ca. 1895)
Zoals al vermeld in het eerste deel kunnen de afbeeldingen gemerkt met een * bekeken worden op mijn website www.filistyns.be

2)    De Schoofdraagster  – Landschap te Lissewege,  ca. 1897 - Olieverf op doek - 37,3 x 56 - Signatuur r.o. - Verzameling Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze.

rdp201104p119 132 page14 image1Afb. 16* - De Schoofdraagster  – Landschap te Lissewege ( ca. 1897)

 Ongeveer in het midden zien we een schematisch uitgebeelde vrouw die een schoof draagt. Het schilderij wordt gedomineerd door dikke boomstammen op voor- en achtergrond die afgesneden worden door de bovenrand van het schilderij en die er zo een verticale ordening aan geven. Op de achtergrond is er een boerderij met rechts zicht op een vage horizon. De verhouding tussen lucht en aarde is vastgelegd volgens de gulden snede. Ook hier is er een frisse en levendige indruk. De hoeve met het cadmiumrode dak en de bomen in het lichtroen zorgen voor een kleuraccent. [3]

Eeman over dit werk: “Volgens P. Haesaerts is dit een schilderij uit De Saedeleers Lisseweegse periode (P. Haesaerts, brief 24.10.1943, bij het schilderij gevoegd).” [4] Deze brief is ondertussen verloren geraakt.

3)    Tenslotte was er op de Retrospectieve een derde schilderij dat De Saedeleer maakte toen hij te Lissewege woonde: Hoeve te Lissewege, uit 1896 - Pastel op papier - 31 x 55 - Signatuur en datum r.o. - In privébezit.

rdp201104p119 132 page14 image3Afb. 17 – Hoeve te Lissewege (1896)

Dit is de hoeve waar eertijds Marcel Monbaliu woonde.

Op de voorgrond zijn er de met gras begoeide grond en een struik bloemen. Rechts vóór de hoeve een boom met grillige takken en een boerenkar, links onscherp uitzicht op de verte met een aantal bomen, veld en een molen, De Witte Molen [5]. Een - opnieuw - schetsmatig weergegeven vrouwenfiguur met
 - opnieuw - een schoof onder de arm staat naar de hoeve gekeerd.

4)    Nu een werk uit de Verzameling Groeninge: Entrée de village, uit 1896 - Olieverf op doek - 55 x 33 -  Signatuur l.o.

Dit is een schilderij dat hij verkocht aan brouwer-gemeentesecretaris Louis Dhondt. Het schilderij “'Zicht op Lissewege' (…) werd (…) gelegateerd aan het Groeningemuseum in 1985”.[6]

rdp201104p119 132 page14 image6Afb. 18 - Reçu: “Ontvangen van de heer Dhont [sic] Louis de som van honderd frank voor een schilderij (Zicht op Lissewege), gemaakt te Lisseweghe op 2 juni 1896. Lisseweghe, 3 juni 1896. Valerius de Saedeleer”. [7]

rdp201104p119 132 page14 image5Afb. 19 * – Entrée de village (1896)

rdp201104p119 132 page14 image4Afb. 20* - 2011 (Foto F. Styns)

Hoeveel geld was de honderd frank die hij van gemeentesecretaris Dhondt voor het schilderij kreeg? We vergelijken: boerenknechten kregen toen 1,25 frank daags, havenarbeideers 3,60 (cfr. hoger); jaarwedden: voor de burgemeester 120 frank, de gemeenteontvanger 275, de veldwachter 900, de gemeente-secretaris 1.000.[8]

Met dit schilderij krijgen we een zicht op de Heule, ‘Dorpsheule’ vanuit het Valerius De Saedeleerpad [9]. Op de voorgrond links, schematisch voorgesteld, een vrouw in kapmantel. Achter de brug links, nog een of twee gelijkaardige kapmantelfiguren. Zowel de huizen links als het huis rechts zijn gereflecteerd in het Lisseweegs vaartje. Vóór en achter de brug aan de linkerkant zien we huizen, waaronder het tweede nu restaurant De Valckenaere [10]. Verder links bomen en helemaal vanachter een molen, De Zwarte Molen [11]. Het huis aan de rechterkant is nu restaurant De Pepermolen [12]. Ook dit schilderij oogt fris.

5)    Het vijfde schilderij uit De Saedeleers Lisseweegse periode is De meid van de familie of  De Klokhen, tussen 1895 en 1898 - Olieverf op doek - 46 x 70,5 - Signatuur r.o. - In privébezit.

Volgens de eigenaars van dit werk schilderde De Saedeleer het te Lissewege als vergoeding voor zijn  huisbaas, landbouwer en gemeenteraadslid Constant Van Kersschaever toen hij nog maar eens de huur niet kon betalen. Het werd naar verluidt gemaakt in het huis op de hoek van de markt en de Willem van Saeftingestraat, naast Huyze Saeftinghe. Het huis is bij de oudere generatie Lissewegenaren bekend als 'het  huis van Marietje Van Kersschaever' of als deel van het 'Oostenrijks comptoir'.

Omdat ze ook op de kinderen paste, werd de hier afgebeelde meid in de familiekring ook De Klokhen genoemd.

rdp201104p119 132 page14 image7Afb. 21* - De Klokhen (1895 -1898)

Het schilderij  bekleedt een aparte plaats in De Saedeleers oeuvre: het kan gesitueerd worden tussen het zeer gedetailleerd portret van Deeske [13], en zijn andere mensen die hij enkel schetsmatig weergeeft, zoals zijn ’kapmantel-figuren’. Hier echter zien we een herkenbare vrouw, die bovendien in het interieur het hoofdthema is, en niet ondergeschikt aan dit interieur.

Dit haastig geborsteld schilderij is qua onderwerp en weergave vrij uniek: geen landschap, én qua uitbeelding geen vage gestalte.  

De meid, bruin haar en blauwe ogen, zit aan het venster, met de linkerhelft van haar lichaam op de vensterbank. Haar rechtervoet steunt op de grond, de linkervoet hangt los langs de muur. Ze is een stukje aan het breien (breinaalden en breiwol zichtbaar) en ze kijkt naar buiten. Boven haar donkere rok draagt ze een lange blauwe voorschoot met hoogaansluitende rode bloes. Het haar is vanachter opgestoken in een dolletje. Ze draagt zwarte kousen in kloefjes en heeft zeer kleine voeten.

Op de zijmuur, achter haar hoofd, in een kader, is er waarschijnlijk de afbeelding van een gekruisigde Christus en verder naar achteren hangt een sleutel (die van de hoekkast?) aan een spijker aan de muur.

Achter haar zien we op halve hoogte een blauwe hoekkast, een bruine kruik, vier sierborden, en een beeld van Maria onder een stolp. De vloer bestaat uit rode tegeltjes met een paar blauwe motiefjes.

De gedetailleerdheid is echter toch nog relatief. Dit is duidelijk wanneer we dit werk vergelijken met het schilderij Interieur van de Schilder van Leon De Smet (1940; in het Museum Dhondt-Dhaenens, Deurle). In dit interieur staan op een commode ook een Maria-beeldje onder een stolp, en een kruisiging, maar dan veel duidelijker, veel scherper weergegeven als bij De Klokhen.

Hoewel dus toch weer niet zó gedetailleerd, is De Klokhen voor De Saedeleers doen toch meer uitgewerkt dan gewoonlijk: zo zijn gezicht en handen weliswaar ook vlug geschilderd maar toch met de invloed van de lichtinval op haar gezicht en lichaam, en ook met de schaduwen achter haar.

De Klokhen heeft nog veel kenmerken uit zijn beginperiode: vlug, met gemak gemaakt, met brede borstelstreken die niet veel mogelijkheid geven voor écht uitgewerkt detail, behalve misschien de vloertegeltjes.

M. Eeman vat de kunst van De Saedeleer tijdens zijn zwerversjaren (1887-1898) samen als volgt: “Tijdens zijn zwerversjaren schilderde De Saedeleer geen uitgestrekte landschappen maar eerder sneden of fragmenten uit een landschap. (...) De Saedeleer legde zijn ontdekkingen met tamelijk grove penseelstreken en in een pasteuze verf vast op zijn doek, zoals hij het bij Frans Courtens had gezien. Het koloriet van deze periode is sober en bij de aanvang zelfs nogal grauw. Alhoewel de vormen in zijn eerste schilderijen tamelijk slordig waren afgelijnd, wonnen ze in de loop der jaren 90 aan belang. In Lissewege kreeg zijn stijl stilaan meer persoonlijkheid en werkte hij met een vlotte penseelstreek en met een zeker talent voor kleurkombinatie.” [14]

            XIX.    Naar Sint-Martens-Latem

Op 27 oktober 1898 verlieten ze dus uit ‘krotte’ Lissewege[15], naar A. Muylle vertelt in het gezelschap van schilder Mauritz Niekerk[16] en de beeldhouwer Joseph Baudrenghien.[17] [18] We vinden dan uiteindelijk op 24 december zowel Clementine en Valerius als Mauritz Niekerk in de bevolkingsregisters van Sint-Martens-Latem terug onder één dak: Dorpsplaats 4[19]. Clementine en Valerius zouden te Latem wonen van 1898 tot in mei 1908[20]. Valerius zou er deel gaan uitmaken van de Eerste Groep Kunstenaars van Sint-Martens-Latem. Hij werd er een ander mens en een andere kunstenaar. Verscheidene factoren hebben hiertoe bijgedragen die we in hun onderlinge samenhang bekijken.

Rond 1900 was Sint-Martens-Latem een dorp van ong. vijftienhonderd zielen, van gelovige mensen, keuterboeren die hun dorp enkel verlieten om met hun waren naar de vroegmarkt te Gent te trekken.[21]

Maar vóór de komst van De Saedeleer, Minne, Karel van de Woestijne (1878 - 1929) en Gustave van de Woestyne had de Leiestreek al heel wat kunstenaars verleid [22]. En al omstreeks 1874 was Albijn van den Abeele (zie verder) beginnen schilderen.

Het landschap dat op de Latemse kunstenaars zeer veel indruk maakte, werd voonamelijk bepaald door de Leie, ‘the lazy river’, die zich traag door brede en smalle oevers slingert. De meeste kunstenaars, De Saedeleer niet het minst, waren door dit landschap geboeid en geïnspireerd, maar ze werden ook aangetrokken door het goedkope leven aldaar. Bovendien hadden zij nog maar weinig contact met het sociaal rumoerige Gent, de meesten hadden voordien te Gent gewoond (Patershol) en waren er opgegaan in de chaotische toestanden met betogingen, met bewegingen zoals socialisme en anarchisme.[23]

rdp201104p119 132 page14 image8Afb. 22  -  v.l.n.r. George Minne, Gustave van de Woestyne, Valerius De Saedeleer, Karel van de Woestijne en Albijn van den Abeele: de eerste groep van Sint-Martens-Latem (foto ca. 1902)

De kunstenaarskolonie van Sint-Martens-Latem is spontaan gegroeid en ontstond niet met het opzet een kunstenaarsdorp te stichten. Zo kwamen Karel en Gustave van de Woestijne naar Sint-Martens-Latem voor de gezonde buitenlucht [24]. Noch voor de eerste groep noch de tweede kan men van een ‘school’ spreken: de kunstenaars maakten individueel hun eigen evolutie door en vonden hun eigen stijl. Soms was er wel invloed op elkaar, vroeg de een iets aan de ander, maar er waren geen relaties leraar tegenover leerlingen [25]. Voor Minne was het  anders: bij zijn aankomst te Sint-Martens-Latem in de zomer van 1899 had hij al zijn eigen stijl gevonden, internationaal naam gemaakt, en hij stond in hoog aanzien bij de anderen [26].

Achtereenvolgens kwamen te Latem wonen: in december 1898 Valerius De Saedeleer, Clementine en Mauritz Niekerk; rond juni 1899 George Minne; in februari 1900 Karel van de Woestijne en Julius De Praetere (1879-1947); een paar maand later Gustave van de Woestyne en tenslotte in 1904 Albert Servaes (1883-1966). Er zijn verder nog heel wat randfiguren.[27]

Voor een beter begrip van de kunstenaarskolonie Sint-Martens-Latem én de metamorfose van De Saedeleer kan men niet om de figuren heen van ‘stamvader’ Albijn van den Abeele (Sint-Martens-Latem 1835-1918) en van E.H. Victor-Emiel Van Wambeke de Portemont, pastoor te Latem van 1894 tot eind 1902.

Wat de rol van Albijn van den Abeele betreft, lezen we bij zijn zoon: “Zij  [de kunstenaars] zochten bij hun aankomst mijn vader op, de gemeentesecretaris Albinus VAN DEN ABEELE, een bescheiden en klein dikbollig venje, kunstschilder-liefhebber, wiens werk de rechtzinnige uiting van een berustend gemoed en gelukkig zieleven is. Albinus bracht hen op de hoogte van al wat zij verlangden te weten, vooral wat huishuur en levensstandaard betrof. Hij vertelde hun, dat een huisje tegen één frank per week te huur stond, dat het brood vijf en twintig cent het stuk kostte, een kostuum vijf en twintig frank uit de maak kwam, het flanel tegen drie ellen voor een frank te koop lag, een glas bier tegen vijf cent en een borrel tegen vier cent kon gedronken worden.” [28] 

Albijn van den Abeele, ‘Binus’, bewees zijn literair talent met romans zoals Karel en Theresia (1867), Een dorpsbeschaver (1874), en toonde zijn eruditie als historicus met zijn Geschiedenis van Deinze (1865), nu nog altijd een standaardwerk. Rond 1874 ruilt hij pen voor penseel en geeft als verklaring voor deze wending: “Sedert die dagen heb ik mij aan ’t schilderen gezet... Ik vermeen dat schilderen in de lege uren toch aangenamer moet zijn dan schrijven, zelfs gemakkelijker, dunkt me." [29]

Honkvast als hij was - hij heeft heel zijn leven te Sint-Martens-Latem gewoond - schilderde hij dus al vóór de kunstenaars van de eerste groep er kwamen: ”Albijn van den Abeele kende er lang eene eenzaamheid vol droomen.” [30]

Hij was iemand die zich helemaal kon wegcijferen tussen de artiesten, en tegelijkertijd een grote rol speelde in het oplossen van hun praktische problemen. Ongeschoold, in deemoed en in empathie voor zijn onderwerp schildert hij met een onfeilbaar gevoel voor kleur Latem, de bossen, de Leie, Afsnee en de Zwalmbeek.[31] Beschouwden velen hem als een amateur, Albijn van den Abeele blijft een fenomeen: “omdat hij zich, omringd door bekoringen, en in de schaduw van erkende en gevormde meesters, zonder aanwijsbare invloed heeft gemanifesteerd en bovendien – in kleurgebruik en kompositie – met een onweerlegbare autenticiteit.” [32]

Naast de figuur van de gedienstige en bescheiden Van den Abeele is er de pastoor van Latem die van invloed is geweest: Victor-Emiel Van Wambeke de Portemont (Geraardsbergen 1851-Gent 1926). Volgens Odis “Van Wambeke Emilius Ghislenus Victor”, pastoor te Sint-Martens-Latem vanaf 19.10.1894 en op 16.12.1902 overgeplaatst naar Gent, Sint-Paulus [33].

Karel van de Woestijne noemt hem “een zeer intelligent man en een man met hooge cultuur  (…) den afstammeling van een groot-burgerlijk geslacht.” [34]

In verband met deze priester lezen we woorden van respect: sociaal, gastvrij, ruimdenkend, vriendelijk, goedhartig, vrijgevig, hoffelijk, fijnzinnig, minzaam…

De kunstenaars kwamen graag bij hem om te discussiëren over filosofie, godsdienst, cultuur. Bovendien apprecieerden ze zijn vrijgevige wijnkelder en bibliotheek. In de discussies probeerde hij hen tot het geloof te doen terugkeren. Zo heeft hij zonder twijfel een grote rol gespeeld in de bekering van De Saedeleer.[35] Deze man voelde zich zowel bij de boerenbevolking als bij de kunstenaars thuis. Gustave van de Woestyne heeft hem afgebeeld in een merkwaardig schilderij [36].

Ook Karel van de Woestijne liet zijn invloed gelden. Al in 1900 organiseerde hij muziek- en leesavonden. Hij, de intellectuele spil van de groep, las voor uit Dante, de Franse symbolisten, Gezelle, Hadewijch, Ibsen, Plato, Ruusbroec, Shakespeare en eigen werk (Het vader-huis). Ook Heijermans en Multatuli komen aan bod. In 1902 vinden ze de kring te klein en stichten de culturele kring Open Wegen. De aanvankelijke groep met de Van de Woestijnes, De Saedeleer en Minne wordt uitgebreid met o.a. de gulle apotheker Hector Van Houtte (1865-1909), met artiesten als Alfons Dessenis (1874-1950), Mauritz Niekerk (1871-1940), Frits Van den Berghe (1883-1939).[37]

Er waren niet enkel lees- en voordrachtavonden, muziekavonden (pianorecitals), maar ook voordrachten met gastsprekers over de meest uiteenlopende onderwerpen, niet enkel over cultuur, maar ook over wetenschappelijke onderwerpen (Springstoffen; Mikroben en bacillen van de razernij; De vorming van de aardkorst; Tuberkulose ).[38]

Maar naast de discussies over kunst en wetenschap, doken discussies over politiek (anarchisme!) weer op…  en niet zelden verwaterden deze informele avonden van de ‘vrije Laethem-zonen’ in grappen, moppentapperij, drinkpartijen. Uiteindelijk werd de kring opgedoekt in 1908, het jaar waarin De Saedeleer Latem verlaat.[39]

Hoe men deze avonden ook bekijkt, speciaal Valerius De Saedeleer zal er zijn geestelijke bagage mee verrijkt hebben, hij die zeer weinig algemeen vormend onderwijs ‘genoten’ had. Karel van de Woestijne kijkt later terug op deze avonden: “De gedachtenis aan deze Laethemse avondstonden, met vrienden om mijne tafel is mij bijgebleven als eene zeldzame weelde”.[40] En hun activiteiten aldaar waren gekenmerkt door “une sage lenteur".[41] Maar niet enkel de avonden waren een zeldzame weelde, ook de vriendschap onder de “vrije Laethem-zonen”, de natuur, de natuurmensen, de stilte te Latem waren een zeldzame weelde [42]. In deze “stemming van ernst, meditatie en spiritualiteit” [43] zou Valerius De Saedeleer rust, vaderschap [44], geloof én eigen stijl vinden.

XX.  Bekering

In deze stemming begon De Saedeleers lange en ernstige zoektocht naar zijn God. Hij nam Karel van de Woestijne in vertrouwen toen hij zei dat hij door zijn leven aan de Leie was beginnen denken dat er toch een God moest bestaan en dat hij “door dat gedacht bezeten” werd. Hij legde ook de nadruk op het kalme leven dat Clementine en hij zouden gaan leiden. Karel van de Woestijne gaf hem de raad een geestelijke te zoeken die hem kon bijstaan. Twee dagen later ziet Karels broer, Gustave hem in de kerk “vooraan bij de eerste pilaar.” [45] Paul Haesaerts beschrijft De Saedeleers ernst als volgt: “Voordien had hij zo goed als nooit gelezen; nu bemediteert hij het Evangelie en de werken van de Kerkvaders. Wanneer hij iets niet verstaat of wanneer hij vreest op het verkeerde pad te zijn, neemt hij zijn toevlucht tot het grote licht van de gedienstige pastoor van Wambeke wiens scherpzinnig kommentaar en goede raad hem in een betrekkelijke orthodoxie zullen houden.” [46]

Daarenboven gingen Clementine en Valery naar Gent om bij de zeer devote pater Odulphus hun zonden te biechten. Pas na zijn vierde biecht kreeg de uiteindelijk overgelukkkige De Saedeleer de absolutie: nu konden Clementine en hij te Sint-Martens-Latem naar de mis gaan en de communie ontvangen. Ze geven blijk van echte godsvrucht: Gustave van de Woestyne, die hen regelmatig ’s namiddags bezoekt, vindt hen terwijl ze al begonnen zijn met het bidden van de kleine getijden van Onze-Lieve-Vrouw.[47]  En Valery, de bekeerde, raadt dan ook zijn vriend Minne voortdurend aan om zijn zieleheil na te streven door religieuze beelden te maken[48].

 

            XXI.     1902 : Tentoonstelling de Vlaamse Primitieven Brugge

Het was Karel van de Woestijne die het nieuws bekend  maakte van de  Exposition des Primitifs flamands et d’Art ancien  te Brugge, tentoonstelling die aanvankelijk zou lopen van 15 juni tot 15 september 1902, maar die dan verlengd werd tot 5 oktober. De schilderijen van de Vlaamse Primitieven waren te zien  in het Provinciaal Hof op de Markt [49].

Dat de tentoonstelling er ondanks allerlei hindernissen überhaupt kon komen, was voornamelijk te danken aan de energie, de diplomatie en het organisatorisch talent van baron Henri Kervyn de Lettenhove (Sint-Michiels-Brugge 1856 - Elsene 1928).[50] De inrichters wilden met de expositie niet enkel de Vlaamse Primitieven in kaart brengen, maar de schilderijen ook als ‘Dit is Belgisch’ presenteren.

rdp201104p119 132 page14 image9Afb. 23* - Affiche voor de Tentoonstelling van 1902 te Brugge

Met deze tentoonstelling verdiende Brugge meteen haar sporen als cultuurstad. Kunsthistorisch gezien was deze tentoonstelling een mijlpaal: voor het eerst waren niet minder dan vierhonderd dertien werken uit de Vlaamse school van de vijftiende en zestiende eeuw chronologisch samengebracht zodat men stijlen kon vergelijken, stijlinvloeden vaststellen auteurschap toekennen of rechtzetten, dateren…

Karel en Gustave van de Woestijne, De Saedeleer en Minne hebben de tentoonstelling bezocht. We weten niet of ze één of meer keer gegaan zijn. Zo zegt Karel van de Woestijne dat ze “… s’en furent visiter longuement l’exposition…” [51],      dus één bezoek, wat dat dan zou betekenen dat ze ruim de tijd, de hele dag hebben genomen voor een uitgebreid bezoek aan de tentoonstelling. Aan de andere kant spreekt o.a. De Saedeleer-intimus Paul Haesaerts over “Nos amis s’y rendent à plusieurs reprises comme en pèlerinage, s’enthousiasment …” [52] Als compromis wordt nu in verband hiermee meestal geschreven dat ze de tentoonstelling wellicht meer dan een keer bezocht hebben.

Wat we wel zeker weten, is dat ze de tentoonstelling minstens één keer bezocht hebben (en erna wellicht niet meer) vóór het aanstormend talent Georges Hulin de Loo[53] aan de ingang van de tentoonstelling zijn Catalogue Critique aan de man probeerde te brengen (waarmee hij James Weale[54] met diens officiële catalogus te vlug af was). In zijn opstel “De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge” (gepubliceerd in 1903) zegt Karel van de Woestijne immers: “Zoo zag het geleerde ‘Catalogue Critique’ des heeren G. H(ulin) de Loo slechts het licht na dat ik een eerste gedeeltelijke verslag over deze schilderijen had geleverd.” [55]  Hulin de Loo dateert het Woord Vooraf tot zijn Catalogue Critique op (Gent) 5 augustus 1902 [56]. Dit betekent dat Karel van de Woestijne (ook aan de hand van veel, dikwijls kritische verwijzingen[57]) toen zijn definitief verslag maakte en het dus niet meer nodig was dat hij terugging naar Brugge.

Het had H. Kervyn de Lettenhove bloed, zweet en tranen gekost om schilderijen van Memling naar de expositie te krijgen[58], maar uiteindelijk werden zijn inspanningen beloond: op de expositie waren er meer dan veertig werken van Memling[59]. Voornamelijk Gustave van de Woestyne werd door Memlings kunst aangegrepen.

rdp201104p119 132 page14 image10Slechts één binnenzicht van de schilderijententoonsteling is bekend. We zien er o.a. Hans Memlings Ursulaschrijn en Johannesretabel (Foto Henri Gecele)

Pieter Bruegel de Oude (ca. 1526 - 1569) werd volgens G. Hulin de Loos Catalogue Critique met slechts drie werken vertegenwoordigd. Naast het bekende “De Volkstelling te Bethlehem” (1566) waren er twee nooit eerder vertoonde schilderijen: “Luilekkerland” (1567) en “De Aanbidding der Wijzen” (1564).[60]

Voor Valerius De Saedeleer waren deze schilderijen een openbaring. Over zijn ontmoeting met Bruegel zegt hij: “Wanneer ik het werk van Breughel heb leeren kennen (…), was het alsof ik een vriend had ontmoet. Ik ontdekte hem niet, maar ik vond hem terug.” [61] En later ook: “Toen ik Bruegel voor het eerst te zien kreeg, leek het mij dat ik hem altijd gekend had. Met de jaren groeide mijn bewondering voor zijn onuitputtelijke verbeelding, zijn onbegrensde menigvuldigheid en thans vereer ik hem, ‘die de eenheid in de veelheid’ wist te ontdekken, als den meest oorspronkelijken Meester dien wij ooit gehad hebben.” [62] Bruegel met zijn weidse landschappen vol mensen die van alles aan het doen zijn en waarop zoveel te zien is, waarbij hij een plaatselijk dorp tot een universeel landschap maakt. De maatschappijkritische, sociaal bewogen Bruegel die met grote nauwkeurigheid de wereld waarin hij leefde, weergaf zodat zijn oeuvre een “beeldencyclopedie van zijn tijd” is[63].

Bij De Saedeleer vindt men al die thema’s niet terug, behalve de universaliteit, de tijdloosheid van het landschap. De Saedeleer is beperkter en “naast dit weinige dat hen bindt, is er veel meer dat hen scheidt.” [64] Hij was zeker geen naäper van Bruegel, wilde nooit een pseudo-Bruegel zijn.

Bijvoorbeeld: in veel van Bruegels doeken krioelt het van de mensen, maar bij De Saedeleer zijn ze eerder uitzondering. Valerius zelf zegt hierover: “Mijn menschen zijn van binnen in hun huizen. Zij kijken op het landschap gelijk ik. Ik geef weer wat zij zien, een hemel zonder einde, hoog, breed en diep…”.[65]  

Hij vat de invloed van Bruegel zelf samen: “Ik ondervond hoe gering mijn techniek was; Breughel gaf mij steun, en ik ontdekte met nieuwe oogen water en land.” [66] Hij zou dan later in alle toonaarden blijven beklemtonen hoe belangrijk stielkennis was voor de ernstige kunstenaar.

Het jaar daarop, in 1903, namen De Saedeleer, Gustave van de Woestyne en Constantin Meunier deel aan de tentoonstelling te Parijs in de Société Nationale des Beaux-Arts (nr. XIII). De Saedeleer kon zo eigen werk vergelijken met dat van anderen, en vond bijv. eigen werk krijtachtig en vooral met weinig stijl[67]. Daar maakte hij kennis met de kunst van de schilder Emile René Ménard (1862-1930) en ontdekte hoe die het landschap benaderde: met weidse panorama’s[68].

Ménards invloed op De Saedeleer: “(…) en ziedaar waarom De Saedeleer in plaats van brokken en hoeken uit de natuur tot onderwerp te kiezen, zich nu meer gaat hechten aan uitzichten. Hij wil trachten het karakter eener streek weer te geven, in andere woorden hij wil zijne landschappen stijleeren. (…)." En als landschapsschilder “wil De Saedeleer meer denker dan opmerker, meer toondichter dan schilder zijn.” [69]

            XXII.   De cesuur: "Werken"

En zo is dan uiteindelijk dé Valerius De Saedeleer geboren, die in zijn nieuwe stijl zijn eerste werken maakt in 1904. Hij was toen al zevenendertig. In tegenstelling tot zijn makkers die een evolutie doormaakten, is er bij hem sprake van een totale ommekeer, een revolutie in zowel zijn kunst als in zijn leven.

Op zijn leven en kunst van vóór 1904 kijkt hij terug als op zijn banale, heidense periode. Vóór 1904 was schilderen voor hem een sensueel genieten van vorm en kleur. “Met de heidensche lijnen dezer kunst, vielen ook de heidensche, wanordelijke lijnen van mijn leven samen.” [70]

Vanaf dan zijn er in zijn kunst geen wanordelijke lijnen meer, en zowel  zijn  kunst als zijn leven zijn verweven met bidden, worden een verheerlijking van God. Vanuit de leegte die hem martelde, is hij geworden tot iemand wiens kunst is "'n hymne van erkentelijkheid voor Hem, die ons zegent met het eeuwig Mirakel van het Licht".[71]

Nu niet meer zoals vroeger, "toen hij zijne verf in dikke klodden wild op zijne doeken smeerde" [72] om toch maar de juiste indruk weer te geven: voortaan zal hij schilderen met  dunne, spaarzame, gladde kleuren die hij na verloop van tijd zelfs gaat bewerken met puimsteen, zodat het gepolijste doek geen spoor meer nalaat van zijn penseel[73], “met de kleuren juist daar waar ze ophouden stoffelijk te zijn en waar ze zouden overgaan naar het onwezenlijke, (…) ” [74].

Hij benadert het landschap nu anders. Hij wil het doorgronden, de ziel ervan voelen, gaat er telkens weer terug naartoe om het in zijn verschillende gedaantes in zich op te nemen: “Een zelfde model wordt verschillend aangevoeld, naarmate zijn karakter, dat een levend iets is, zich wijzigt. Ieder seizoen, iedere dag, ieder uur onthullen geheimen uit ‘der dingen vorm en der dingen wezen’”.[75] [76]

En ook trekt hij nu meer naar binnen, naar zijn atelier om het landschap uit te werken – dikwijls na veel afzonderlijke detailschetsen die hij dan integreert in wat hij zelf een ‘compositie’ noemt. Hier “maakt hij via een proces van zuivering het landschap bij wijze  van spreken volmaakt in eigen natuurlijkheid.” [77]

We sommen een aantal woorden op die verschillende auteurs gebruiken om zijn landschappen te typeren: evenwichtige en overzichtelijke compositie; het wezen, de intimiteit van de streek; eenzaamheid, eeuwigheid, grootsheid, ingetogenheid, ruimte, rust, sereniteit, stilstand, stilte, het weidse, wijding, de ziel; bevroren, gefilterd, gelouterd, innig, intiem, vergeestelijkt, in rust. Met betrekking tot de elementen stilstand en rust: zelfs de landman in De Terugkeer (ca. 1912) staat stil, zijn onderlijf lijkt versmolten met het landschap.

In zijn baanbrekend Un renouveau de la peinture en Belgique Flamande, werk dat hij overigens schreef toen hij in 1929 een maand te Lissewege verbleef, vergelijkt Michel Seuphor (1901-1999) Valerius De Saedeleer met Piet Mondriaan (1872-1944): “Niets is verhevener, niets zuivert de morele maalstroom zozeer dan je ogen te laten rusten op een van zijn composities, want Saedeleer is erin geslaagd met de figuratieve schilderkunst  uit te drukken wat Mondriaan gelukt is in de abstracte kunst: het scheppen van vrede.” [78]

Na de cesuur is De Saedeleer ervan doordrongen dat de kunstenaar moet werken en hij legt zichzelf nog op gevorderde leeftijd een zware dagindeling op[79]. Een paar voorbeelden van zijn uitspraken over 'werken' : dat “het ononderbroken werken ‘n gebiedende eisch blijft om verder te komen (…) Dit  allereerste gebod” [80] en “immer heeft hij [=de kunstenaar] ook  geweten dat er maar één weg was die tot het beooogde doel kon leiden, namelijk werken, onverpoosd werken. Die wet heeft nog niets van hare onverbiddelijkheid verloren." [81] Zijn kunst bestaat nu uit werken, werken met stielkennis zoals hij het zag bij de Vlaamse Primitieven en speciaal bij Bruegel.

Dat hij zijn kunst zo ernstig neemt, betekent ook - met zijn manier van
scheppen - dat hij geen grote productie heeft. Volgens Haesaerts maakte De Saedeleer zelden meer dan vijf à zes doeken per jaar[82]. De Maegt vertrouwt hij toe dat hij vroeger in zijn ”verduldig ondergaan” elk werk jaren in zich droeg tot hij het gestalte gaf, dat hij een horizonlijn tot vijftig keer opnieuw kon tekenen en soms zes maanden aan een doek werkte. Tussen 1904 en 1933 heeft hij slechts zevenentachtig werken gemaakt die hij 'erkent', en slechts achtendertig daarvan beschouwt hij als “volledig” [83].

Zo heeft hij zich dan het devies ‘Rust roest’ van zijn eerste leermeester Franz Courtens tot het zijne gemaakt, het ‘Toujours travailler’ van Auguste Rodin, motto dat ook de jonge Rainer Maria Rilke tot het zijne maakte.

Wat een verschil met zijn mentaliteit tegenover werken tijdens zijn wilde jaren, zijn bohémienleven. Wanneer hij tijdens zijn bekeringsperiode Karel van de Woestijne in vertrouwen neemt en spreekt over het kalm leven dat hij met Clementine aan de Leie wil leiden (“Al de rest hier op de wereld, is toch maar brol, weitet, maar echte, echte brol.”),  reikt hij ook de sleutel aan die zijn wilde jaren verklaren: “Werken heb ik altijd een echte schande gevonden, weitet, en vernederend."  En zelfs op het ogenblik dat hij dit zegt, is hij er nog niet echt van overtuigd dat hij moet werken, maar hij wil wel “de sacrifice doen”.[84] Geen wonder dat hij voordien met zoveel motivatie een automatisch broedhok probeerde te fabriceren.

Hector Van de Velde gunt ons het laatste beeld van Valerius, op zijn sterfbed, twee dagen voor zijn dood: “Buiten zingt de heerlijkste zomerdag. Ziet de Meester den stralenden hemel nog die hem zoo dikwijls heeft gelokt? Zijn blik zoekt alweer, ontmoet den mijne… Hoofdknikkend prevelt hij: ‘Werken…  Werken’”.[85]

Zijn vriend George Minne was hem zeven maand voorgegaan.

Lijst van de afkortingen en verkorte titels

  • - a                   are
  • - afb.               afbeelding(en)
  • - AKW            Administratie van het kadaster West-Vlaanderen
  • - AMVC          Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC-                                             Letterenhuis Antwerpen)
  • - bijv. of bv.    bijvoorbeeld 
  • - BN                Biographie Nationale, publiée par l'Académie royale des sciences, des                lettres et des beaux-arts de Belgique
  • - ca                 centiare
  • - ca.                circa
  • - cfr.                vergelijk
  • - Cie               Compagnie
  • - d.d.               de dato, daterend van
  • - d.w.z.           dat wil zeggen
  • - dl.; dln.        deel; delen
  • - dr.                 doctor, dokter
  • - enz.              enzovoort
  • - fasc.             fascicule, aflevering
  • - GAL             Gemeentearchief Lissewege (in Stadsarchief Brugge)
  • - GASTMLT   Gemeentearchief Sint-Martens-Latem
  • - GAW            Gemeentearchief Wenduine (in gemeentehuis De Haan)
  • - geb.              geboren
  • - ha                 hectare
  • - Hg.,Hrsg.     Herausgeber
  • - hst.               hoofdstuk
  • - i.s.m. in samenwerking met
  • - id.                 idem
  • - ill.                 illustraties
  • - imp.              imprimeur(s)
  • - ir.                  ingenieur
  • - jrg.                jaargang
  • - km                kilometer
  • - kol.               kolom(men)
  • - l.o.                linksonder
  • - LJDBP         Le Journal de Bruges et de la Province
  • - LVDLC        La Vigie de la Côte 1890
  • - MSK             Museum voor Schone Kunsten
  • - NBW                        Nationaal Biografisch Woordenboek van de Koninklijke Academiën van België
  • - nl.                 namelijk
  • - nr.                 nummer
  • - nrs.               nummers
  • - nv                 naamloze vennootschap
  • - o.a.               onder andere
  • - ong.             ongeveer
  • - p.                  pagina
  • - pp.                pagina's
  • - prof.             professor
  • - r.o.                rechtsonder
  • - RAB                         Rijksarchief Beveren  
  • - RABr            Rijksarchief Brugge
  • - RDP             Rond De Poldertorens
  • - red.               redactie of redacteur
  • - resp.             respectievelijk
  • - RMS            Rijksmiddelbareschool
  • - SAA             Stadsarchief Aalst
  • - SABl            Stadsarchief Blankenberge
  • - UGent          Universiteit Gent
  • - v.l.n.r.           van links naar rechts
  • - vgl.               vergelijk
  • - VJW             Verzameld Journalistiek Werk
  • - vnl. of vrnl. voornamelijk
  • - VW               Verzameld Werk
  • - zg. of zgn.   zogenaamd(e)

Bronnenlijst

  1. Boeken en brochures, bijdragen uit verzamelwerken, encyclopedieën

  • Adriaensen 1889 – Jan Adriaensen, Vlaamsche Poëzij. Bloemlezing uit de werken der Zuid-Nederlandsche Dichters van onzen tijd, Schiedam: H.A.M. Roelants, 1889. In twee dln: dl. I, 227 pp., dl. II, 224 pp. Is een bewerking van het werk van J.J.A. Goeverneur en W. Hecker uit 1857.
  • Adriaensen [=Jan Jans] 1926 – Jan Adriaensen onder schuilnaam Jan Jans, Plastische Verzen, Brussel: gedrukt bij Jos. Vermaut, 1926, 157 pp.
  • Ballegeer en Desmedt 1999 – Johan Ballegeer en Rudy Desmedt, Lissewege bezocht, Nieuwkerken-Waas: Het Streekboek, 1999, 96 pp.
  • Bilé 1967 – Elie Bilé, Blankenberge door de eeuwen heen. Uit de archieven van Maria De Meulenaere en anderen, Blankenberge: Brugsch Handelsblad, 1967, 63 pp.
  • Bilé en Trips 1970 – Elie Bilé en Eduard Trips, Zeebrugge. Een haven in de branding. 1895-1970, Brugge: Brugsch Handelsblad, 1970, 244 pp.
  • Bilé 1971 – Elie Bilé, Blankenberge. Een rijk verleden, een schone toekomst, Blankenberge: Gemeentebestuur Blankenberge, 1971, 120 pp.
  • Bilé 1983 – Elie Bilé, De Rijksmiddenschool te Blankenberge. 1883-1983. Een eeuw schoolgeschiedenis, Blankenberge: Kring van Oud-Leerlingen en Vrienden van de R.M.S, 1983, 240 pp.
  • Bilé 1988 – Elie Bilé, De straatnamen van Blankenberge. Oorsprong en betekenis, Blankenberge: Willemsfonds Blankenberge, 1988, 224 pp.
  • Boterberge 1975 – Robert Boterberge, De geschiedenis van de Sint-Antoniuskerk te Blankenberge, Blankenberge: Kerkfabriek Sint-Antonius Abt, 1975, 243 pp.
  • Boterberge 1990 – Robert Boterberge, Casinoconstructies te Blankenberge, Blankenberge: Kring voor Heemkunde Dr. Vandamme Blankenberge, 1990, 136 pp.
  • Boterberge 1995 – Robert Boterberge, Henri van Cutsem et Blankenberge  (pp. 95-101), in: Pierron (S.), Le Bailly de Tilleghem (S.), Steffens (C.), e.a., Ensor et les “XX” à la Côte. Blankenberge et la collection Henri van Cutsem (Monographies de l’art moderne), Bruxelles: Crédit Communal, 1995, 119 pp.
  • Boterberge 2003 – Robert Boterberge, Van zeebad tot badstad. Oorsprong en ontwikkeling van het toerisme in Blankenberge, dl. I: Tot aan de eerste Wereldoorlog, Brussel: Dexia, 2003, 212 pp.
  • Boterberge 2010 – Robert Boterberge, Geschiedenis van het Blankenbergse visserijbedrijf, Blankenberge: Stadsbestuur Blankenberge, 2010, 397 pp.
  • Boyens 1992 – Piet Boyens, Sint-Martens-Latem. Kunstenaarsdorp in Vlaanderen, Tielt/Sint-Martens-Latem: Lannoo/Art Book Company, Steven Daemers, 1992, 640 pp.
  • Boyens 2001 – Piet Boyens, Een zeldzame weelde. Kunst van Latem en Leiestreek 1900-1930,  Ludion Gent-Amsterdam: Ludion 2001, 216 pp. Woord Vooraf door Edith Doove, Robert Hoozee en Veerle Van Doorne, op p. 7.
  • Boyens 2002 – Piet Boyens, “Gezanten uit een Gotisch Verleden.” Vlaamse Primitieven en de Latemse Kunst (pp. 55-79), in: Tahon, De Bo[i], Kervyn de Volkaersbeke, e.a., Impact 1902 revisited. Catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling in het Arentshuis, Brugge  (22 februari – 30 juni 2002), Brugge: Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen i.s.m. De Stedelijke Musea Brugge, 2002, 80 pp.
  • Boyens 2006 - Piet Boyens, Valerius de Saedeleer. De tuin der afwezigen. Retrospectieve Tentoonstelling Museum van Deinze en de Leiestreek. Deinze 23.09.2006-26.11.2006, Tielt: Lannoo en de stad Deinze, 2006, 192 pp.
  • Busse 1999 – Jacques Busse (sous la direction de), Ménard Marie Auguste Emile René, dit René, in:  Bénézit (E.), Dictionnaire critique et documentaire des peintres, sculpteurs, dessinateurs et graveurs, XIV Tomes,  Paris: Éditions Gründ, 1999, Tome IX, 958 pp.  Over R. Ménard, p. 477.
  • Crick s.d. – Jef Crick, De Saedeleer Valerius, in: Leven en Werken onzer beeldende kunstenaars, II dln.,  s.l., s.n., s.d., dl. I, 237 pp. Over V. De Saedeleer, dl. I, 143 – 150.
  • D'Hondt 1909 – Valery D'Hondt, Valerius De Saedeleer. Zijn leven en zijne kunst, Aalst: Van Schuylenbergh-Luca, 1909, 39 pp. (Overdruk uit Nieuw Leven, 1909).
  • D'hont 2008 – André D'hont, Van de Menapiërs tot de Knokkenaars. Twintig eeuwen geschiedenis, Knokke: Heemkring Cnoc is ier, 2008, 45 pp.
  • Daveluy 1893 – Edouard Daveluy, Blankenberghe – Illustré, Bruges: Daveluy Frères, Imp.-Editeurs, 1893, 106 pp., ill.
  • De Bruyn en Stroobants 2000 – Dr. Jean-Pierre De Bruyn en Dr. Aimé Stroobants, De Dendermondse School doorheen Twee eeuwen Kunstacademie 1800-2000, Dendermonde: Ronde Tafel 57 Dendermonde, 2000, 304 pp.
  • Delau 2008 – Reinhard Delau, Carola von Wasa (1833-1907), in:  Essegern (U., Hg.), Sachsens heimliche Herrscher. Die starken Frauen der Wettiner, Dresden: Sächsische Zeitung, 2008, 160 pp. Over Koningin Carola, pp. 138-147.
  • De Maegt 1943 – Johan De Maegt, Ontmoetingen, Gent: Boekhandel Rombaut-Fecheyr, Propaganda-Abteilung, Uitgave van het Willemsfonds 1943, 160 pp. + ill. Over V. De Saedeleer, pp. 86-104.
  • De Ridder 1937 – André De Ridder, Valerius de Saedeleer en Zuid-Vlaanderen, Antwerpen: Boekengilde Die Poorte, 1937-1938, 32 pp.
  • De Smet 2000 – Johan De Smet, Sint-Martens-Latem en de Kunst aan de Leie 1870-1970,  Tielt: Lannoo, 2000, 352 pp.
  • De Smet 2009 – Johan De Smet, Emile Claus en het landleven, Gent: Museum voor Schone Kunsten en Brussel: Mercatorfonds, 2009, 208 pp.
  • Engelen en Marx 2002 – Cor Engelen en Mieke Marx,  Beeldhouwkunst in België vanaf 1830, dl. I, A-Coolens, Brussel: Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, 2002, 680 pp. Over J. Baudrenghien, pp. 72-73.
  • Fellmann 1996 – Walter Fellmann, Carola, Sachsens letzte Königin, in:  Fellmann: Prinzessinnen, Glanz, Einsamkeit und Skandale am sächsischen Hof,  Leipzig: Leiv Buchhandels- und Verlagsanstalt, 1996, 263 pp. Over Koningin Carola, pp. 160-205.
  • Fellmann 2000 – Walter Fellmann, Sachsens Könige. 1806 bis 1918, München-Berlin: Die deutsche Bibliothek, 2000, 269 pp. Over Koning Albert en Koningin Carola, pp. 155-178.
  • Fontier 1994a – Jaak Fontier, Blankenberge. Het kunstpatrimonium, Blankenberge: Stad Blankenberge, 1994, 125 pp.
  • Fontier 1994b – Jaak Fontier, Jules Gadeyne, in: Bonneure (F.), Demeester (B.), Fontier (J.), e.a., (red.),  Lexicon van Westvlaamse beeldende kunstenaars, Brugge: Vereniging van Westvlaamse Schrijvers, VIII dln., 1992-1998, dl. III, 1994, 141 pp. Over J. Gadeyne, p. 78.
  • Fontier 1994c– Jaak Fontier, Alexander Verhaeghe, in:  Bonneure (F.), Demeester (B.), Fontier (J.), e.a., (red.), Lexicon van Westvlaamse beeldende kunstenaars, Brugge: Vereniging van Westvlaamse Schrijvers, VIII dln., 1992-1998, dl. III, 1994, 141 pp. Over A. Verhaeghe, p. 117.
  • Geeroms 2000 – Luc Geeroms, Valerius De Saedeleer. Leven & Werk, Aalst: Stadsbestuur Aalst, 2000, 36 pp.
  • Geirnaert 2004 – Dr. Noël Geirnaert, Lissewege: een beknopte Dorpsgeschiedenis  (18-20), in: Desmedt (R.), Lingier (M.), Beernaert (B.), e.a., (eindred.), Lissewege & Ter Doest. Geschiedenis van het witte dorp en zijn abdij. Monnikenwerk, Tielt: Lannoo, 2004, 64 pp.
  • Gilté, Van Vlaenderen en Van Wallegem 2006 – Stefanie Gilté, Patricia Van Vlaenderen en Aagje Van Wallegemen, Bouwen door de eeuwen heen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie West-Vlaanderen. Gemeente Brugge. Deelgemeenten Dudzele, Lissewege en Zeebrugge, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen, 2006, 254 pp.
  • Haesaerts 1945 – Paul Haesaerts, L’Ecole de Laethem-Saint-Martin, Bruxelles: Edtions Formes, 1945, 427 pp.
  • Haesaerts 1965² - Paul Haesaerts, Sint-Martens-Latem. Gezegend oord van de Vlaamse kunst, Brussel: Arcade, 1965², 543 pp.
  • Hoozee en Verleysen 2010 – Robert Hoozee en Cathérine Verleysen, Gustave Van de Woestyne, Gent: Museum voor Schone Kunsten - Brussel: Mercatorfonds, 2010, 255 pp.
  • Hulin de Loo 1902 – Georges Hulin de Loo, Exposition de tableaux  flamands du XIVe, XVe et XVIe siècles. Catalogue Critique. Précédé d’une introduction sur l’identité de certains Maîtres Anonymes. Prix: 3 francs, Gand: A. Siffer, Libraire-Éditeur, 1902, Préface XI pp.; catalogus 123 pp.; errata op p. XII; apart hoofdstuk De L’Identité de certains maîtres anonymes van pp. XIII tot LXVII.
  • Hymans 1902 - Henri Hymans, L’exposition des primitifs flamands à Bruges, Paris: Gazette des Beaux-Arts, 1902, 90 pp.
  • Jan Jans [= Jan Adriaensen; zie aldaar]
  • Keymeulen 1996 – Rita Keymeulen, Maurits Niekerk, in: Baumann (C.), De Geest (Dr. J.), Keymeulen (R.), e.a., Sint-Martens-Latem – Worpswede 1880-1914. Zwei Künstlerkolonien, Deinze-Osterholz: Stadsbestuur Deinze en Het Museum van Deinze en de Leiestreek-GroBe Kunstschau Worpswede, 1996, 127 pp. Over M. Niekerk, pp. 29-30.
  • Keymeulen en Van Doorne 1996 – Rita Keymeulen en Veerle Van Doorne, Die erste Gruppe von Sint-Martens-Latem (pp. 9-19), in:  Baumann (C.), De Geest (Dr. J.), Keymeulen (R.), e.a., Sint-Martens-Latem–Worpswede 1880-1914. Zwei Künstlerkolonien, Deinze-Osterholz: Stadsbestuur Deinze en Het Museum van Deinze en de Leiestreek-GroBe Kunstschau Worpswede, 1996, 127 pp.  
  • Lannoy, Devinck en Thomas 2007 - Danny Lannoy, Frieda Devinck en Thérèse Thomas, Impressionisten in Knocke & Heyst (1870-1914), Oostkamp: Stichting Kunstboek bvba, 2007, 224 pp. Over J. Baudrenghien, p. 191.
  • Le Bailly de Tilleghem 1989 - Dr. Serge Le Bailly de Tilleghem, Museum voor Schone Kunsten Doornik, Brussel: Gemeentekrediet-Ludion nv, 1989, 127 pp.
  • Le Bailly de Tilleghem 2004 - Dr. Serge Le Bailly de Tilleghem (conservateur), Musée des Beaux-Arts de Tournai,  Tournai: Tourisme et Culture, 2004, 81 pp.
  • Legougeux 1905 - Louis Legougeux, Blankenberghe. Histoire et Souvenirs, Blankenberghe: H. Laga-De Snick, Imp.-Éditeur, 1905, 296 pp.
  • Lepeer 1974 – Eric Lepeer, Vin Dune an de Zee, Wenduine: Gemeentebestuur Wenduine, 1974, 325 pp.
  • Marijnissen en Rombaut 2009 – Roger Henri Marijnissen en Hans Rombaut, Bruegel, vóór 1559 Brueghel, Pieter, gezegd Pieter Bruegel de Oude, tekenaar, schilder, in:  NBW, Brussel: Paleis der Academiën, 2009, dl. XIX, tot. aantal kol. 1092. Over P. Bruegel, kol. 119-145.
  • Milo 1934 – Jean Milo, Valerius de Saedeleer, in:  Verzameling van Belgische Schilders en Beeldhouwers (Nederlandsche vertaling Marc  Eemans), Brussel: Les cahiers de Belgique, 1934, 16 pp. + XXXII pp. reproducties
  • Monteyne en Vandaele 2008 – Germain Monteyne en Ronny Vandaele, Wenduine. Van middeleeuws vissersdorp tot familiebadplaats, s.l., s.n., (colofon op p. 261: “ initiatief van Germain Monteyne en Ronny Vandaele”, 2008, 280 pp.
  • Muls 1912 – Jozef Muls, Valerius de Saedeleer, in: Moderne Kunst, Antwerpen: Vlaamsche Arbeid, 1912, 124 pp. Over V. De Saedeleer, pp. 99-116.
  • Muylle 1940 – André Muylle, Uit het leven van Meester Valerius De Saedeleer,  Brugge: eigen beheer A. Muylle bij G. De Haene-Bossuyt, 1940, 69 pp.
  • Neitzel 2004 – Sönke Neitzel, Albert. 1873-1902, in:  Kroll (F.) (Hrsg.), Die Herrscher Sachsens.Markgrafen, Kurfürsten, Könige 1089-1918,  München: Verlag C.H. Beck, 2004, 377 pp. Over Koning Albert en Koningin Carola von Wasa, pp. 279-289.
  • Pas 1998 - Frederik Pas, Cursus Gids Stad Blankenberge, II dln., Blankenberge: Fr. Pas, 1998, 56 pp.
  • Pas 2000a - Wim en Greet Pas, Arto 2000. Biografisch Lexicon. Plastische Kunst in België. Schilders Beeldhouwers Grafici. 1830-2000, II dln., dl. I: A-J, Antwerpen: De Gulden Roos, 2000, 511 pp. Over J. Baudrenghien, p. 37.
  • Pas 2000b – Wim en Greet Pas, Arto 2000. Biografisch Lexicon. Plastische Kunst in België. Schilders Beeldhouwers Grafici. 1830-2000, II dln., dl. II, K-Z, Antwerpen: De Gulden Roos, 2000, 623 pp. Over M. Niekerk, 177; over A. Verhaeghe, p. 543.
  • Pauwels 1985 – Marie-Jeanne Pauwels, MINNE, George, beeldhouwer en tekenaar, in:  NBW, Brussel: Paleis der Academiën, 1985, dl. XI, tot. aantal kol. 870 + II pp. Register. Over G. Minne, kol. 507-523.
  • Pion 1979 - Léonce Pion, CUTSEM (Henri-Emile VAN), in: BN, Bruxelles: publiée par l’Académie des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 1979, Tome XLI, supplément Tome XIII, tot. 448 kol. Over H. Van Cutsem, kol. 140-146.
  • Pion 1931 - Louis Pion (conservateur), Musée des Beaux-Arts de Tournai. Catalogue général des oeuvres exposées avec trente-deux reproductions en similigravure, Tournai-Paris: Établissements Casterman, 1931, 103 pp.+ XXXI pp. reproducties. Werk van J. Baudrenghien, p. 86.
  • Piron 2000 – Paul Piron, De Belgische Beeldende Kunstenaars uit de 19de en 20ste eeuw, Brussel: Art in Belgium, 2000, dl. I: A-K, pp.1 tot 783. Over J.Baudrenghien, p. 61.
  • Piron 1999 – Paul Piron, De Belgische Beeldende Kunstenaars uit de 19e en 20ste eeuw, Brussel: Art in Belgium, 1999, dl. II: L-Z, pp. 784 tot. 1.615. Over A. Verhaeghe, p. 1507.
  • Roche 1892 - Eugène Roche, Histoire de Wenduyne-S/Mer, Bruges: Imp. Daveluy Frères, Quai vert, 1892, 74 pp.
  • Seuphor 1932 – Michel Seuphor, Un renouveau de la peinture en Belgique Flamande, Paris: Les tendances nouvelles, 1932, 214 pp. + XLIII pp. reproducties.
  • Snauwaert 1995 – Eric Snauwaert, 1895 / honderd jaar Herdersbrug. Dudzele tussen zee en Brugge / 1995, Dudzele: Davidsfonds Dudzele, 1995, 120 pp .+ ill.
  • Stévenart 1969 - Hélène Stévenart, Courtens (Franz-Edouard-Marie, baron), in: BN,  Bruxelles: publié par l’Académie des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 1969, Tome XXXV, supplément Tome VII, tot. 448 kol. Over Fr. Courtens, kol. 145-154.
  • Stinissen 1900 - Jacob Stinissen, De Normaalshool van Lier in de Nederlandsche Taal- en Letterkunde, Lier: Joseph Van In & Cie. Boekdrukkers-Uitgevers, 1900, 270 pp. Over J. Adriaensen, p. 25, drie gedichten van dezelve opgenomen, pp. 25-28.
  • Stroobants 1991 – Aimé Stroobants, Catalogus Schenking Franz Courtens, Dendermonde: Stedelijke Musea, Stadsbestuur Dendermonde, 1991, 50 pp.
  • Tahon, De Bo[i], Kervyn de Volkaersbeke, e.a., 2002 – Eva Tahon, Véronique De Bo[i], Benoit Kervyn de Volkaersbeke, e.a., Impact 1902 revisited. Tentoonstelling van Oude Vlaamsche Kunst. Brugge 15 juni tot 15 september 1902,  Brugge: Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen i.s.m. de Stedelijke Musea Brugge, 2002, 80 pp.
  • Theunynck 2010 – Peter Theunynck, Karel van de Woestijne Biografie, Antwerpen: Meulenhoff/ Manteau, 2010, 540 pp.
  • Trips 1987 – Eduard Trips, Mijlpalen. Uit de geschiedenis van het Koninklijk Atheneum Brugge, Brugge: Uitgeverij Jempie Herrebout, 1987, 120 pp. W.P. Dezutter:  Pierre Huybrechts en de zwarte katten,  pp. 28-29.
  • Van Biervliet 1992 – Lori Van Biervliet, Weale, (W(illiam) H(enry) James, in: NBW, Brussel: Paleis der Academiën, 1992, dl. XIV, tot. kol., 792 + X pp. register. Over J. Weale, kol. 748-757.
  • Van den Abeele 1958 – Hugo van den Abeele, Het onbezonnen leven van de Latemse Kunstenaars, Gent: Snoeck-Ducaju en Zoon nv, 1958, 39 pp.
  • Van den Abeele 1972 – Raf van den Abeele, Abeele, Albijn van den, (Binus), in:  NBW,  Brussel: Paleis der Academiën, 1972, dl. V, tot. kol. 1022 + XX pp. register. Over A. van den Abeele, kol. 1-7.
  • Van de Velde 1943 – Hector van de Velde, Gesprekken met Valerius de Saedeleer, Brugge en Utrecht: “Wiek Op”, 1943, 95 pp. + XVII pp. reproducties.
  • Van de Woestijne 1929 - Karel van de Woestijne, Catalogue de l’exposition Gustave van de Woestijne, Palais des Beaux-Arts, 2 Mars 1929. Préface par Karel van de Woestijne, Bruxelles: Éditions du Palais des Beaux-Arts de Bruxelles, 1929, inleiding Karel van de Woestijne, XIV pp., catalogus 8 pp. en zwart-wit reproducties 24 pp.
  • Van de Woestijne 1993a – Karel van de Woestijne, Verzameld Journalistiek Werk, XV dln., editie Ada Deprez, Gent: Cutureel Documentatiecentrum, 1986-1995, dl. XII, Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1922-juli 1924, 1993, 708 pp. Over A. van den Abeele, p. 662.
  • Van de Woestijne 1993b – Karel van de Woestijne, Verzameld Journalistiek Werk, XV dln., editie Ada Deprez, Gent: Cutureel Documentatiecentrum, 1986-1995, dl. XII, Nieuwe Rotterdamsche Courant december 1922 - juli 1924, 1993, 708 pp. Over Pastoor E.-V. Van Wambeke, p. 663.
  • Van de Woestijne 1948 – Karel van de Woestijne, Derde brief van Karel van de Woestijne. Gent, 13 december 1913, in: Verzameld Werk, VIII dln., editie Prof. Dr. P.N. Van Eyck, Dr. P. Minderaa, Maurice Roelants, e.a., dl. VII, De Leemen Torens. In samenwerking met Herman Teirlinck, Brussel: Uitgeversmaatschappij A. Manteau nv, 1948, 836 pp. Over V. De Saedeleer-De Maegdeleer, p. 398.
  • Van de Woestijne 1949a - Karel van de Woestijne, De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge,  in: Verzameld Werk, VIII dln., editie Prof. Dr. P.N. Van Eyck, Dr. P. Minderaa, Maurice Roelants, e.a., dl. IV, Beschouwingen over literatuur en kunst (pp. 9-130), Brussel: Uitgeversmaatschappij A. Manteau nv, 1949, 965 pp.; artikel gedateerd 1903.                                                                          
  • Van de Woestijne 1949b - Karel van de Woestijne, Albijn van den Abeele, in: Verzameld Werk, VIII dln., editie Prof. Dr. P.N. Van Eyck, Dr. P. Minderaa, Maurice Roelants, e.a., dl. IV, Beschouwingen over literatuur en kunst, Brussel: Uitgeversmaatschappij A. Manteau nv, 1949, 965 pp. Over Albijn van de Abeele pp. 137-156; artikel gedateerd 1904.
  • Van de Woestijne 1949c - Karel van de Woestijne, Maurits Niekerk, in: Verzameld Werk, VIII dln., editie Prof. Dr. P.N. Van Eyck, Dr. P. Minderaa, Maurice Roelants, e.a., Brussel: Uitgeversmaatschappij A. Manteau nv, 1949, dl. IV, Beschouwingen over literatuur en kunst, 965 pp. Over M. Niekerk, pp. 251-281; artikel gedateerd 1909.
  • Van de Woestijne 1950a – Karel van de Woestijne, Aantekeningen bij het vierde, vijfde en zesde deel, verzorgd door Prof. Dr. P. Minderaa,, in: Verzameld Werk, VIII dln., editie Prof. Dr. P.N. Van Eyck, Dr. P. Minderaa, Maurice Roelants, e.a., Brussel: Uitgeversmaatschappij A. Manteau nv, 1950, dl. VI, 1950, 861 pp., hoofdstuk Aantekeningen bij het vierde, vijfde en zesde deel, p. 217-861. Over De Vlaamsche Primitieven. Hoe ze waren te Brugge (pp.720-721).
  • Van de Woestijne 1950b – Karel van de Woestijne,  Aantekeningen bij het vierde, vijfde en zesde deel, verzorgd door Prof. Dr. P. L. Minderaa,, in: Verzameld Werk, VIII dln., editie Prof. Dr. P.N. Van Eyck, Dr. P. Minderaa, Maurice Roelants, e.a., Brussel: Uitgeversmaatschappij A. Manteau nv, 1950, dl. VI, 861 pp., hoofdstuk Aantekeningen bij het vierde, vijfde en zesde deel, p. 217-861. Over M. Niekerk, pp. 725-726.
  • Van de Woestyne 1979 – Gustave van de Woestyne, Karel en ik. Herinneringen, Brussel-Amsterdam: Elsevier Manteau, 1979, 179 pp.
  • Van de Woestyne-Vanagt 1996 – Huguette van de Woestyne-Vanagt, Gustave van de Woestyne, in: Baumann (C. M.A.), De Geest (Dr. J.), Keymeulen (R.), e.a., Sint-Martens-Latem – Worpswede 1880 -1914. Zwei Künstlerkolonien, Landkreis Osterholz: Stadsbestuur Deinze en Het Museum van Deinze en de Leiestreek-GroBe Kunstschau Worpswede, 1996, 127 pp. Over G. van de Woestyne, pp. 26-27.
  • Van Doorne 1993 – Veerle van Doorne, Retrospectieve tentoonstelling Franz Courtens 1854-1943, Deinze: Stadsbestuur Deinze, 1993, 24 pp.+ ill.
  • Van Leemput 1992 – Louis Van Leemput (Red.), 175 Jaar Normaalschool te Lier. Gedenkboek 1817-1992, Lier: Uitgegeven onder de auspiciën en de verantwoordelijkheid van de Koninklijke Oud-leerlingenbond van de Rijksnormaalschool te Lier, 1992, dl. I, 448 pp. ; dl. II, 449-842. Over J. Adriaensen, dl. I, pp. 269 en 328.
  • Van Lennep 1990a – Jacques Van Lennep (Red.), De 19de-eeuwse Belgische Beeldhouwkunst, dl. I, Brussel: Generale Bank,1990, 288 pp. Over J. Baudrenghien, pp. 144 en 234.
  • Van Lennep 1990b – Jacques Van Lennep (Red.), De 19de-eeuwse Belgische Beeldhouwkunst, dl. II, Catalogus, Brussel: Generale Bank, 1990; pp. 291-636. Over J. Baudrenghien, pp. 294-295.
  • Van Lingen 2007 – Charlotte van Lingen (red.), Théophile-Alexandre Steinlein Meester van Monmartre.  Catalogus bij de tentoonstelling in de Kunsthal Rotterdam van 22 september 2007 tot en met 20  januari 2008,   Rotterdam: Scriptum Publishers, Kunsthal Rotterdam en de auteurs, 2007,160 pp.
  • Van Ryssel 2006 – Claude Van Ryssel, Blankenberge graag gezien. Blankenberghe d’antan, Brugge: De Klaproos, 2006, 186 pp.
  • Vanzype 1933 – Gustave Vanzype, Franz Courtens, Bruxelles: Nouvelle Société d’Éditions, 1933, 126 pp.
  • Vanzype 1950 – Gustave Vanzype, Franz Courtens, Antwerpen: Monographieën over Belgische Kunst (De Sikkel), 1950, 16 pp. + XXIV ill.
  • Vogel 1995 – Dagmar Vogel, Wahre Geschichten um Sachsens letzte Königin, Leizpig: Tauchaer Verlag, 1995, 80 pp.
  • Walravens 1949 – Jan Walravens, Valerius de Saedeleer, in: Monographieën over Belgische Kunst, Antwerpen: De Sikkel voor het Ministerie van Openbaar Onderwijs, 1949, 15 pp. + XXVI ill.
  • Weale 1902 – James W. H. Weale, 15 Juin au 15 Septembre 1902. Exposition des primitifs flamands et d’art ancien. Première section, tableaux. Catalogue, Bruges: Imprimé par Desclée De Brouwer et Cie, 1902, inleiding waaronder L’art dans les Pays-Bas, XXX pp., Catalogue,158 pp.
  1. Tijdschrift- en krantenartikels, kranten.

  • Ballegeer 2000 – Johan Ballegeer, Wandelend door Lissewege, in:  RDP, IIIe trimester, 2000, pp. 84-92.
  • Boon 1971 – Louis Paul Boon, Valerius.  Een feuilleton over de Aalsterse Valerius de Saedeleer, schilder van sneeuwlandschappen,  zesendertig Boontjes  over Valerius De Saedeleer, verschenen met tussenpozen in dagblad Vooruit tussen 17.07.1971 en 06.12.1971.
  • (LJDBP): Le Journal de Bruges et de la Province, Bruges, 55ième Année, 1891.
  • Kervyn de Lettenhove 1906 - Henri Kervyn de Lettenhove (baron), L’Exposition des primitifs  à Bruges en 1902, (Extrait Annales de la Société d’Émulation, 2ième fasc. 1906), Bruges: L. De Plancke, 1906, 132 pp.
  • Ryckaert 2004 – Marc Ryckaert, West-Vlaanderen in Photochrom. Beelden van Blankenberge rond 1900, in: In de steigers. Erfgoednieuws uit West-Vlaanderen, Brugge: Provinciale Dienst voor Cultuur, Afdeling Cultureel Erfgoed, 2004, XIe  jrg., nr. III, pp. 66-96, Beelden van Blankenberge, pp. 91-95.
  • Stappaerts 1993 – Dirk Stappaerts, Franz Courtens, landschapsschilder, in:  Raaklijnen, XIe jrg., 1993, nr. III, pp. 47-48.
  • Vanzype 1946 – Gustave Vanzype, Notice sur Franz Courtens, in: Annuaire de l’Académie de Belgique, Bruxelles: Palais des Académies Bruxelles, 1946, 156 + 79 pp. Over Fr. Courtens, pp.1-28.
  • (LVDLC): La Vigie de la Côte, seule liste officielle des étrangers, journal d’annonces, avis et nouvelles diverses, saison 1890, Bains de Blankenberghe, Heyst, Wenduyne, Le Coq s/mer (den Haan), et Knocke, vingt-sixième année,  Bruges: Éditeur Daveluy, Quai Vert, Bruges, 1890.
  1. Eindwerken

  • Dobbelaere 2008-2009 – Koen Dobbelaere, Georges Hulin de Loo (1862-1945). Een biografische schets, UGent, Vakgroep Nieuwste Geschiedenis, Masterscriptie in de Geschiedenis, Promotors: Dr. Hans Vandevoorde en Dr. Christophe Verbruggen, Academiejaar 2008-2009, 86 pp.
  • Eeman 1974-1975 – Michèle Eeman, Valerius De Saedeleer, UGent, Sectie Plastische Kunsten, Verhandeling aangeboden tot het bekomen van de graad van Licentiaat in de Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, Promotor: Prof. Dr. Ir. R.A. d’Hulst, Academiejaar 1974-1975, 173 pp. + VI bijlagen.
  1. Brieven

  • * Administratie van het Kadaster West-Vlaanderen, 04.07.2008 en 07.10.2008.
  • * Germain Monteyne, coauteur van “Wenduine van middeleeuws vissersdorp tot familiebadplaats”,  04.08.2010.
  • * Laurence Van Kerkhoven, adjunct-conservator Groeningemuseum, 08.06.2007.
  1. Interviews

  • * Dr. Guido Claessens op 02.03.2008 en 05.06.2010.
  • * Eigenaars van schilderij “De Klokhen” op 02.03.2008.
  • * Armand Gadeyne op 09.12.2007.
  • * Jean-Pierre Gadeyne 06.12.2007 en 01.06.2010.
  1. Geraadpleegde bronnen in archieven

  • * (AMVC): Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC-Letterenhuis Antwerpen): Jan Adriaensen, [= Jan Jans],  [= Mane], [=van Zon], A 2012; Valerius De Saedeleer, S 1155; Alphonse Camiel Cornelis Wauters, W 3051.
  • * (GAL): Gemeentearchief Lissewege (in Stadsarchief Brugge): Begrotingen en rekeningen met bewijsstukken van gemeente- en armbestuur, 1895-1900; Bevolkingsregisters 1890-1900; Notulen van de Gemeenteraad 1819-1932.
  • * (GASTMLT): Gemeentearchief Sint-Martens-Latem: Bevolkingsregisters 1890-1900 en 1900-1910.
  • * (GAW): Gemeentearchief Wenduine (in gemeentehuis De Haan): Bevolkingsregisters 1890-1900.
  • * (RAB): Rijksarchief Beveren:  I 37: Militieregisters Oost-Vlaanderen 1871-1904, Lichting 1887 - Oost-Vlaanderen – Militie 1-770; Notariaat P.M.E. Breckpot, 2006, nr. 21, akte nr. 5534, De Saedeleer/Limpens; Rechtbank van Koophandel Brugge, overdracht 2002, nr. 45, p. 431.
  • * (RABr): Rijksarchief Brugge: Verkoopakte  Langestraat   28 en Vissersstraat 45, notaris Notebaert, 09.09.1890,  Supplement van het Archief van Notariële Minuten en Repertoria, INV 307/7.
  • * (SAA): Stadsarchief Aalst:  Bevolkingsregisters 1890-1900; "Huwelijksakten Aalst, Microfilm Aalst 1883-1890, Acten van Huwelijken en Echtscheidingen”, akte 173 van 12 november 1889.
  • * (SABl): Stadsarchief Blankenberge: Beramingsboek Armbestuur (10.12.1875 - 21.05.1896),  punt 3 van de zitting van 27.03.1891 (P. Deschoolmeester, e-mail van 02.03.2008); Uitgaande briefwisseling nrs. 152-153, d.d. 17 mei 1890  (P.Deschoolmeester, e-mail van 18.02.2009).
  1. Elektronische communicatie

E-mails van:

  • -  Dr. Guido Claessens, huisarts Blankenberge
  • -  Joseph Cornelissis en Jaak  Rau, vorsers Brugge
  • -  Pieter Deschoolmeester, stadsarchivaris Blankenberge
  • -  François Driessens, coördinator Heemkundig Centrum De Benne, Blankenberge
  • -  Luc Geeroms, conservator Stedelijk Museum Aalst
  • -  Anett Rauer, Militärhistorisches Museum der Bundeswehr, Dresden
  • -  Pierre Van de Meerssche, vorser-vrijwilliger Stadsarchief Aalst
  1. Internetbronnen

  1. Herkomst afbeeldingen

De met een * gemerkte afbeeldingen kunnen in kleur  bekeken worden op mijn website:  http://www.filistyns.be

  • -  Afb. 1, 2, 3 en 4: LVDLC 1890.
  • -  Afb. 5 en 6: Jean-Pierre Gadeyne, Blankenberge.
  • -  Afb. 7 en 8: Uitgeverij Van de Wiele, Brugge.
  • -  Afb. 9 en 10: Dr Guido Claessens, Blankenberge.
  • -  Afb. 11: Militärhistorisches Museum der Bundeswehr, Dresden.
  • -  Afb. 12*: Privébezit.
  • -  Afb. 13*: Stedelijk Museum Aalst.
  • -  Afb. 14*: Eigen verzameling.
  • -  Afb. 15*: Privébezit.
  • -  Afb. 16*: Museum van Deinze en de Leiestreek, Deinze.
  • -  Afb. 17: Privébezit..
  • -  Afb. 18: Groeningemuseum, Brugge..
  • -  Afb. 19*: Id.
  • -  Afb. 20*: Eigen verzameling
  • -  Afb. 21*: Privébezit.
  • -  Afb. 22: Museum van Deinze en de Leiestreek.
  • -  Afb. 23*: Stadsarchief Brugge.
  • -  Afb. 24: Foto H. Gecele, Brugge

 Voetnoten

[1]      Vgl.: Haesaerts, 1945, 60.

[2]      Vgl.: Ballegeer en Desmedt, 1999, 53-54.

[3]      Vgl.: Eeman, 1975, 38 en 107.

[4]      Eeman, 1975, 107.

[5]      De Witte Molen:  gebouwd in 1855; buiten bedrijf vanaf 1948; wieken verwijderd in 1969 en uiteindelijk afgebroken.Vgl.: Ballegeer en Desmedt, 1999, 52 en 56.

[6]      Brief van L. Van Kerkhoven, d.d. 08.06.2007.

[7]      Fotokopie gevoegd bij brief. Vgl.: vorige noot.

[8]      Vgl.: GAL, Begrotingen en rekeningen met bewijsstukken van gemeente- en armbestuur 1895-1900.

[9]      De Lissewegenaren noemen dit pad ‘ het wegeltje’. Op het straatnaambordje staat: “VALERIUS DE SAEDELEERPAD. Vlaams schilder. 1867-1914 [sic].”

[10]     Volgens het gedenkteken van de VTB-VAB, bij de ingang van het restaurant: “Hier woonde Anna De Valckenaere huisvrouw van Hans Memling.”

[11]     Ook bekend als De Dorpsmolen. Werd al vermeld in 1555; afgebroken in 1960 (Vgl.: Ballegeer en Desmedt, 1999, 55).

[12]     Op de gedenkplaat van dit huis staat te lezen: “Walram Rombout (1598-1668). Bekend kunstambachtman. Schepper van preekstoel, doksaal en orgelkast in de monumentale kerk en van veel andere kunstwerken. Geboren, woonachtig en overleden te Lissewege.”

[13]     Dit schilderij uit ca. 1904 wordt ook De Zaaier genoemd. Met betrekking tot het auteurschap gaat Eeman een grote stap verder en poneert dat Gustave van de Woestyne het portret heeft geschilderd en De Saedeleer de achtergrond. Ze beroept zich op uitspraken van Maxime van de Woestyne en Raf van den Abeele die het vernamen van resp. hun vader Gustave en grootvader Albijn (Vgl.: Eeman, 1975, 62-64).

[14]     Eeman, 1975, 59.

[15]     Vgl.: GAL, Bevolkingsregisters 1800-1900. “Dagteekening der uitschrabbing”, het officieel vertrek dus, is gedateerd op 10 november 1898, met Valerius’ adres: Burgschestraat 116 Gent. Bij Clementine lezen we: “tijdelijk gescheiden niet ingeschreven te Gent, schijnt te wonen te St Martens Laethem”.

[16]     Vgl.: Muylle, 1940, 27; vgl.: Boyens, 1992, 33.

       MAURITZ NIEKERK (Amsterdam 1871 – Parijs 1940). Jood van Vlaamse herkomst, schrijver, schilder, kunstcriticus.

       Behoort tot de eerste groep kunstenaars van Sint-Martens-Latem. Is minder bekend, neemt in de groep een aparte, ‘afwijkende’ plaats in: hij was niet geïnspireerd door het Leielandschap, zijn interesse ging daar uit naar mensen die in armoede leven, naar sukkelaars, naar zieken.

       Na Latem, waar hij zijn beste werken maakte, gaat hij in 1903 naar Brussel en daarna naar Parijs. Te Brussel schildert hij het leven in de straten, met voorbijgangers die hij in onduidelijke vormen weergeeft in vale vreugdeloze kleuren. Dikwijls bij regenweer, bij nevel, waardoor de tragische indruk nog wordt versterkt. Ook in zijn stillevens probeert hij gemoedstoestanden weer te geven.

       Hij miste eigenlijk de gave en de stielkennis om de miserie in zijn doeken uit te drukken. “De schoonheid van zijn kunst komt eerder voort uit een inwendige overtuiging.” (Boyens, 1992, 34). Men merkt dit gebrek ook in zijn boulevard- en schouwburgtaferelen.

       Karel van de Woestijne: “Aldus schilderde (…) Niekerk zijn eigen onrust. Meer nog dan met innerlijke schoonheid zag hij alles, zag hij elk ding met de oogen van zijn twijfel en zijn geloken lijden.” (Van de Woestijne, 1949c, 263)

       Hij stierf vergeten te Parijs.

       OVER  MAURITZ NIEKERK:  BOYENS, 1992; HAESAERTS,  1945 en 1965²; KEYMEULEN, 1996;  PAS, 2000b; VAN DE WOESTIJNE (K.), 1949c en 1950b.

 

[17]     JOSEPH BAUDRENGHIEN (Monceau-sur-Sambre 1873 – Ukkel 1954). Over het leven van J. Baudrenghien is zeer weinig bekend. De bronnen spreken meestal hoofdzakelijk over zijn artistieke activiteiten, behalve Lannoy, Devinck en Thomas (2007, 191), maar dat is dan pas vanaf 1928: "In 1928 werd Knokke zijn tweede verblijfplaats; hij vestigde zich in het 'Cabaret Artistique Au Hoef' in de De Judestraat, dat later de gekende dancing 'De Hoeve' zou worden." Van 1892 tot 1898 was hij leerling bij Van der Stappen in de Brusselse Academie. Zijn vroeg werk werd geïnspireerd door de Primitieven. Hij onderging de invloed van zowel George Minne als Constantin Meunier.

       Als lid van de kring Labeur, stelde hij vanaf 1899 verscheidene keren tentoon in het Museum voor Moderne Kunst te Brussel. Deze kring had geen duidelijk afgebakend programma. Leden waren o.a.: André Collin (1838-1907), Auguste Oleffe (1867-1931), Louis Thevenet (1874-1930), Emile Thysebaert (1873-1963).

       Baudrenghien evolueerde van oorspronkelijk religieuze kunst (Kleingelovige Mens; Christus in de storm met de twaalf apostelen; De Heilige Maagd ondersteund door heilige vrouwen) naar een sociale en meer moderne stijl (Kolendraagsters; Worstelaars;  Man die een steen voortrolt; Smart; De hongerige; De weduwe; De steenhouwers).

       Werk van hem te vinden: Haan (stadhuis Sint-Gillis); Ontwerp voor een graf  (Verzameling H. van Cutsem in MSK Doornik); A nos héros 1914-1918 et 1940-1945 (Sint-Pieters-Leeuw); A nos héros 1914-1918 (Beersel).

       OVER J. BAUDRENGHIEN: ENGELEN EN MARX 2002; LANNOY, DEVINCK EN THOMAS 2007,  PAS 2000a;  PION 1931; PIRON  2000;  VAN LENNEP 1990a en 1990b.

[18]     Vgl.: Muylle, 1940, 27.

[19]     Vgl.: GASTMLT, bevolkingsregsietsr 1890-1900.

[20]     Vgl.: GASTMLT, bevolkingsregisters 1900-1910.

[21]     Vgl.: Keymeulen en Van Doorne, 1996, 9.

[22]     Zoals de gebroeders Xavier (1818-1896) en César De Cock (1823-1904), Felix Cogen (1838-1907), Gustave Den Duytsch (1850-1899), Emile Claus (1849-1924) enz. Voor een volledig beeld en bespreking, zie Boyens, 1992 en De Smet, 2000 en 2009.

[23]     Vgl.: Keymeulen en Van Doorne, 1996, passim.

 

[24]     Vgl.: Van de Woestyne (G.), 1979, 45.

[25]     Vgl.: Keymeulen en Van Doorne, 1996, 18-19; vgl. : Muylle, 1940, 33.

[26]     Vgl.: Boyens, 1992, 37; vgl.: Boyens, 2001, 18-19.

[27]     Vgl.: Keymeulen en Van Doorne, 1996, 12; Paul Haesaerts over deze eerste groep: “Minne, de Saedeleer, de gebroeders Van de Woestijne: dat zijn de vier kunstenaars die de voornaamste bijdrage leveren tot de eerste Latemse groep; zij zijn de kern. Wat later zal Servaes zich bij hen voegen, maar hij zal nooit volledig deel uitmaken van hun kring. In het eerste bedrijf van het stuk dat hier opgevoerd zal worden, spelen zij de voornaamste rollen. Rond hen zijn er een aantal rollen van ondergeschikt belang, figuranten, konfraters, vrienden, toeschouwers, zoals de Nederlandse schilder Niekerk, en de Duitse schilder Nauen, de kunstdrukker De Praetere, de beeldhouwer Mast, de komponist d’Acosta, de schilders Van de Walle en Dessenis, zonder de kunstminnaar Van Houtte te vergeten die zich tegenover de kunstenaars uitermate voorkomend en vrijgevig toont.” (Haesaerts, 1965², 74)

[28]     Van den Abeele (H.), 1958, 6.

[29]     Vgl.: Van den Abeele (R.), 1972, kol. 2-3; vgl.: Keymeulen en Van Doorne, 1996, 21-22.

[30]     Van de Woestijne (K.), 1993a, 662.

 

[31]     Vgl.: Van den Abeele (R), 1972, kol. 4.

[32]     Van den Abeele (R.), 1972, kol. 5-6; vgl.: Van de Woestijne (K.), 1949b, passim.

[33]     Vgl.: http://www.odis.be; vgl. Keymeulen en Van Doorne, 1996, 13.

[34]     Van de Woestijne (K.), 1993b, 663.

[35]     Vgl.: Haesaerts, 1965², passim.

[36]     Vgl.: Hoozee en Verleysen, 2010, 66- 67.

[37]     Vgl.: Keymeulen en Van Doorne, 1996, 16; vgl.: Theunynck, 2010, 138-141.

 

[38]     Vgl.: Haesaerts, 1965², 79; vgl.: Theunynck, 2010, 138-141.

[39]     Vgl.: Keymeulen en Van Doorne, 1996, 16; vgl.: Haesaerts, 1965² ,79; vgl.: De Smet , 2000, 152.

[40]     Geciteerd bij Boyens, 2001, tegenover titelblad.

[41]     Vgl.:Van de Woestijne (K.), 1929, p. X.

[42]     Vgl.: Boyens, 2001, 7 (In het Woord vooraf door Doove, Hoozee en Van Doorne).

[43]     Boyens, 2001, 15.

[44]     Zijn eerste kind, dochter Maria, kwam ter wereld op 5 januari 1901. Er zouden nog vier kinderen volgen, allen dochters. Eveneens geboren te Sint-Martens-Latem: Elisabeth Marie-Jozef 27.08.1902; Marie-Jozef, 04.06.1904; Monica-Maria-Franciscus, 12.02.1906. De vijfde dochter Godelief-Maria-Alfonsina werd geboren  te Tiegem op 29.09.1910. (Bron: Trouwboekje, kopie in mijn bezit).

[45]     Vgl.:Van de Woestyne (G.), 1979, passim.

[46]     Haesaerts, 1965², 85.

[47]     Vgl.:Van de Woestyne (G.), 1979, passim.

[48]     Vgl.: Haesaerts, 1965², 85.

[49]     De expositie van Kunstambachten kon bezichtigd worden in het Gruuthusepaleis.

[50]     Vgl.: Tahon, De Bo[i], Kervyn de Volkaersbeke, e.a., 2002, 20-21.

[51]     Van de Woestijne (K.), 1929, p. X.

[52]     Haesaerts, 1945, 78; vgl.: Haesaerts, 1965², 86.

[53]     GEORGES HULIN DE LOO (Gent 1862 - Brussel 1945). Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte en doctor in de Rechten aan UGent. Heeft tal van cursussen gedoceerd waaronder Logica, Moraalfilosofie, Psychologie, Natuurrecht en Economische Geschiedenis.

       Hij interesseerde zich echter meer voor kunst en heeft in die hoedanigheid naam en faam verworven als kenner van de kunst in de late middeleeuwen en de 16e eeuw. Zijn doorbraak als kunsthistoricus kwam er met zijn Catalogue Critique die hij had opgesteld voor de Tentoonstelling van de Vlaamse Primitieven te Brugge in 1902 waarin hij van een aantal schilderijen het auteurschap annuleerde of corrigeerde en daarbij wel een aantal bezitters van deze kunstwerken tegen zich in het harnas joeg. Zijn methode berustte op stijlanalyse en archiefonderzoek, waarbij hij documenten zocht te linken aan kunstwerken. Hierbij speelde ook het nieuwe hulpmiddel, de fotografie, een belangrijke rol.

       In 1908 mocht hij het keuzevak Geschiedenis van de Vlaamse Schilderkunst aan UGent doceren en in 1920 het vak Geschiedenis van de Schilderkunst aan het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde.

       Als expert adviseerde hij kunsthandelaars, was medewerker bij talrijke kunstmanifestaties en maakte de overheid zoals de stad Gent attent op kunstwerken die ze volgens hem zouden moeten kopen.

       Hoewel hij Nederlands kent, weigert deze rabiate franskiljon bij de vernederlandsing van de Gentse Universiteit in 1930 in het Nederlands te doceren. Uiteindelijk verjagen een aantal studenten hem uit de universiteit, niet zonder instemming van rector A. Vermeylen en heel wat professoren.

       Hij blijft dan les geven aan een soort tegenhanger van de Universiteit, de Gentse Ecole des Hautes Etudes, en doceert ook aan het Brusselse Institut Supérieur d’Histoire et d’Archéologie.

       In 1945 komt hij ongelukkig aan zijn einde onder een vrachtwagen van de Amerikaanse bevrijder.

       Over GEORGES HULIN  DE LOO: DOBBELAERE (K.), 2008-2009

       http://www.dictionaryofarthistorians.org/hulindeloog.htm    

       http://www.ugentmemorie.be/personen/hulin-de-loo-georges-1862-1945

[54]     JAMES W(ILLIAM) H(ENRY) WEALE (Londen 1832-1917). Oudheidkundige, liturgist, kunsthistoricus en -criticus, militant katholieke bekeerling.

       Internationaal erkend specialist met baanbrekend, kritisch werk over de oude Vlaamse Kunst van de 15e, 16e en 17e eeuw. Publiceerde over o.a. de Brugse meesters Hubert en Jan van Eyck, Gerard David, Albert Cornelis, Jan Provoost, Adriaan Isenbrant, Pieter Pourbus, Lanceloot Blondeel. In een van zijn meest ophefmakende studies toont hij aan dat Hans Memling (van Duitse afkomst) te Brugge een geacht en goed betaald schilder was en niet – wat traditioneel werd geloofd – een arme soldaat uit het Duitse leger van Karel de Stoute.

       Stond met Guido Gezelle in 1865 aan de wieg van het tijdschrift Rond den Heerd (de voorloper van Biekorf). In hetzelfde jaar werd hij de eerste conservator van de Société Archéologique van Brugge en slaagde erin een belangrijke verzameling oudheidkundige voorwerpen aan te leggen, wat de basis legde voor de latere collectie van het Gruuthusemuseum. Met zijn encyclopedische kennis wilde hij het publiek sensibiliseren om beter voor het middeleeuws patrimonium te zorgen. Pleitte voor een degelijke en wetenschappelijk verantwoorde restauratie van monumenten.

       Weale heeft heel wat artistieke manifestaties georganiseerd, geadviseerd en catalogi voor deze tentoonstellingen gemaakt. Hoewel hij al twintig jaar in Engeland woonde, riepen de organisatoren van de grote Tentoonstelling van de Vlaamse Primitieven hem in 1902 terug naar Brugge om te adviseren en een catalogus te maken. Met zijn officiële catalogus werd hij echter door Hulin de Loo met diens Catalogue Critique in snelheid genomen. Een en ander schaadde echter zijn reputatie en autoriteit niet.

       Weale was geen diplomaat, ging met zijn kritiek recht door zee zonder collega-historici te ontzien. Hierdoor kweekte hij veel vijandschap, werd zelfs geboycot. Zo bleef het archief van het Sint-Janshospitaal met zijn belangrijke Memling-informatie lange tijd voor hem gesloten,

       OVER JAMES WEALE: TAHON, DE BO[I], KERVYN DE VOLKAERSBEKE, e.a., 2002; VAN BIERVLIET, 1992;

       http://www.dictionaryofarthistorians.org/wealew.htm

 

[55]     Van de Woestijne (K.), 1949a, 9; vgl.: Van de Woestijne (K.), 1950a, 720-721.

[56]     Hulin de Loo, 1902, p. XI.

[57]     Idem 206. Van de Woestijne gaat verder met: "en mijn werk was voltooid vóór dat ik ontvangen mocht het belangrijke boek van den heer Hymans: 'L'Exposition des Primitifs flamands à Bruges'". Dit boek verscheen overigens al tijdens de tentoonstelling, want het begint met: "L'exposition actuellement ouverte à Bruges est une véritable évocation." (Hymans, 1902, 5).

 

[58]     Vgl.: Kervyn de Lettenhove, 1906, passim.

[59]     In zijn officiële catalogus nam James Weale het auteurschap voor een schilderij over zoals dit door de eigenaars was opgegeven. G. Hulin de Loo gaf een kritische catalogus uit: hij betwistte wél het auteurschap bij een aantal schilderijen. Zo toont hij zich slechts zeker van zijn stuk voor een drieëndertig Memlings in plaats van de tweeënveertig bij Weale.

[60]     De triptiek De verzoeking van  Sint Antonius is bij Weale een werk van Bruegel (tentoonstelling nr. 368). Hulin de Loo daarentegen zegt hierover: “Copie d’après HIERONYMUS BOSCH (…) Cette copie réduite d’après le fameux tableau de l’Escurial, n’est de la main d’aucun des Brueghel.” (1902, 102). Zowel Henri Hymans in 1902 als Karel van de Woestijne in 1903 volgen Hulin de Loos verdict.

[61]     Milo, 1934, 15.

[62]     Van de Velde, 1943, 49.

[63]     Vgl.: Marijnissen en Rombaut, 2009, 139.

[64]     De Ridder, 1937-1938, 13.

[65]     De Maegt, 1943, 98.

[66]     De Maegt, 1943, 94.

[67]     Vgl.: D'Hondt, 1909, 12.

[68]     Vgl.: Busse, 1999, dl. IX, 477.

[69]     D'Hondt, 1909, 12.

[70]     Vgl.: Crick, s.d., dl. I, 147.

[71]     Van de Velde, 1943, 45.

[72]     Muls, 1912, 115.

[73]     Vgl.: Eeman, 1975, 81; vgl.: Boyens, in: Tahon, De Bo[i], Kervyn de Volkaersbeke, e.a., 2002, 74.

[74]     De Maegt, 1943, 98.

[75]     Van de Velde, 1943, 26.

[76]     Een negatief voorbeeld hiervan is zijn werk tijdens zijn verblijf te Wales (1914-1921): waar een George Minne verwoed zat te tekenen, was De Saedeleers productie uit die jaren bijzonder mager, want “Tusschen schilder en natuur kwam het nooit tot een volledig akkoord (…)” (Muylle, 1940, 54). Door dit gebrek aan affiniteit -“Wat ik niet doorvoel, kan ik niet schilderen” (De Maegt, 1943, 90) - heeft hij daar naar eigen zeggen slechts een veertiental doeken gemaakt, waarvan hij er slechts drie van betekenis vond. En deze drie dateren uit 1920 - hij verbleef toen al te Wales sinds 1914! “Eerst dan voelde ik de ziel van het Welsche landschap in haar diepte…” (De Maegt, 1943, 90).

[77]     Boyens, in: Tahon, De Bo[i], Kervyn de Volkaersbeke, e.a., 2002, 78.

[78]     Seuphor, 1932, 165-166: “Rien n’est  plus élevant, plus purifiant des tourbillons moraux, que de laisser se reposer les yeux sur une de ces compositions, car Saedeleer a réussi par la peinture de représentation ce que Mondrian a réussi par la peinture abstraite: créer la paix.”

 

[79]     In 1940, een jaar voor zijn dood – hij was toen al drieënzeventig - beschrijft hij zijn dagindeling in de zomer: “In dit seizoen kruip ik zoowat om zes uur uit de veeren om me dadelijk aan het werk te zetten: na het ontbijt ga ik eventjes in den tuin mijn bloemen bewonderen en dan herneem ik mijn taak tot ’s middags; na het noenmaal rust ik ’n paar uurtjes; en vervolgens gaat het weeral verder tot ’s avonds. Wanneer ik me niet te moe voel, ontwerp ik ten slotte nog schetsen voor nieuwe composities.” (Van de Velde, 1943, 12)

[80]     Van de Velde, 1943, 58.

[81]     Van de Velde, 1943, 69.

[82]     Vgl.: Haesaerts, 1945, 151.

[83]     Vgl.: De Maegt, 1943, 98-101.

[84]     Van de Woestyne (G.), 1979, 83.

[85]     Van de Velde, 1943, 94.

Valerius De Saedeleer (1867-1941) in onze streek - Deel 2

F. Styns

Rond de poldertorens
2011
04
119-132
BV
2023-06-19 14:48:19