De moord op Virginie Monballyu (September 1893, Lissewege)

Geert Tavernier

rdp201403p071 091 page21 image1In September 1893 werd het rustige Lissewege opgeschrikt door de brutale moord op de 13-jarige Viginie Monballyu. Het meisje werd gewurgd teruggevonden op de hofstede van haar broer Louis. Ze was op 13 mei 1880 te Lissewege geboren als dochter van Petrus Monballyu en Coleta Declerck. Over de omstandigheden van deze moord, het gerechtelijk onderzoek enz. vonden we heel wat details in een oud dossier van het West-Vlaams Assisenhof[1].

De omgeving van het delict

Louis Monballyu (30 jaar) en zijn vrouw Marie Callant (34 jaar) bewoonden in 1893 een hoeve aan de Groendijk te Lissewege. Ze waren in oktober 1889 gehuwd, en hadden op dat moment een zoontje Jacobus dat geboren was in augustus 1891.

Het erf (‘hofplaats’) van de hoeve was toegankelijk via een sluitboom (‘hofbalie’) aan de Groendijk, in die tijd een aardeweg. Rond het erf stond een haag. Op het erf stonden fruitbomen (boomgaard). Op 133 meter van deze sluitboom stonden de hoevegebouwen. Alle koten, stallen, de schuur en woonvertrekken vormden een langgerekt gebouw. Het verst van de straat verwijderd was het bakhuis (‘ovenkot’), waarlangs men het woongedeelte betrad. Dit ovenkot was eigenlijk een achterkeuken waarin een haard stond. Bovenin de haard zat een ijzeren deurtje waarachter de bakoven zat. Vanuit het bakhuis had men toegang tot de woonkamer die men de keuken noemde.

rdp201403p071 091 page21 image3rdp201403p071 091 page21 image4rdp201403p071 091 page21 image2De historische hoeve Wulfsberge anno 2008: links bovenaan het kapelletje aan de straat, rechts bovenaan huisgevel en stal, onderaan wagenkot en schuur.
(foto’s G. Tavernier).

Achteraan het erf was een hek dat uitgaf op een bos. Deze partij bos, gelegen achter het erf, was ook met een smalle strook verbonden met de Groendijk. Dwars over het erf van de hoeve, en langs het bos liep een kerkwegel. Dit was een weggetje waarlangs wandelaars vanuit de noordwestelijke hoek van Lissewege sneller dan via de gewone straten tot in de dorpskern van Lissewege geraakten. Bijvoorbeeld om ’s zondags naar de mis te gaan. Om de kerkwegel te volgen moest men de vooraan staande sluitboom en het achteraan staande hek van de hoeve bedienen. Langs het achterwaarts gelegen bos kwam de kerkwegel uit in de Uitkerkestraat, aan de hoeve Wulfsberge. Wulfsberge werd in die tijd bewoond door Louis Schreurs.

Momenteel wordt de hoeve waar de feiten plaatsvonden bewoond door landbouwer Jaak Monballiu, een kleinzoon van Louis Monballyu en Marie Callant (broer en schoonzus van het slachtoffer).

Vaststellinq van de feiten

Dinsdag 19 September 1893:

Rond 14.30 uur was Valentyn Monballyu (48 jaar, landbouwer te Lissewege) samen met zijn vrouw (Rosalie Bonte, 41 jaar) en zijn knecht (Philippe Lannoye, 63 jaar, werkman te Lissewege) aan het werk op zijn akker “langs het Groendijkske". Hij stond op 22 meter van de straat toen twee mannen langs de Groendijk noordwaarts wandelden, in de richting van de hoeve van Louis Monballyu. Een van hen droeg een regenscherm. Valentyn ging tegen de straat staan om beter te volgen waar ze naartoe gingen. Toen beide mannen ongeveer aan de sluitboom van deze hoeve kwamen kon hij ze niet meer zien doordat een aantal bomen in de weg stonden. Kort daarna passeerde opnieuw een van de mannen, maar nu in omgekeerde richting. Een half uur of drie kwartier later zag hij de andere man met het regenscherm de hoeve van Louis Monballyu verlaten langs de achterzijde van het erf. Hij zag hem stappen langs de kerkwegel, door het land van Louis Schreurs, tot aan diens hoeve. Langs de aardeweg (Uitkerkestraat) is hij dan teruggekeerd van waar hij kwam (richting Lissewege-station).

Ook Valentyn Robaey (55 jaar, werkman te Lissewege) en zijn dochter (Leonie Robaey, 15 jaar) zagen beide mannen wandelen. Valentyn was aan het werk op zijn aardappelveld (‘aardappelstuk’) aan de andere zijde van de Groendijk. Hij bevond zich op dat moment op 42,2 meter van de straat. Hij zag ze stappen tot aan het stenen bruggetje (heul) dat 100 meter ten noorden lag van de toegangspoort van de hoeve Louis Monballyu. Ze bleven wat staan op die heul, en keerden dan op hun stappen terug. Aan de toegangspoort van Louis Monballyu zag hij de man met het regenscherm het erf opgaan. De andere man ging niet naar de hoeve, maar keerde terug richting Lissewege-station[2].

Edward Huys (29 jaar, landbouwer te Uitkerke) was wat verderop aan het werk op zijn veld, op 236 meter van de stenen heul. Ook hij zag beide mannen wandelen. Hij zag ze ‘tarderen’ op de heul waarna ze terugkeerden.

Theophiel Tavernier (29 jaar, landbouwer te Lissewege) was eveneens op zijn land aan het werk, op 176 meter van de stenen heul. Hij zag dat beide mannen twee minuten stilhielden op de heul, en dat ze in de verte keken naar de vrouw van Louis Monballyu en haar knecht en meid die aardappelen rooiden.

Louis Schreurs (52 jaar, landbouwer te Lissewege) zag tussen 15.00 en 16.00 uur een man haastig wandelen langs de kerkwegel, komend uit de richting van de hoeve Louis Monballiu.

Petrus Boey (50 jaar, werkman op de hoeve van Louis Schreurs) was langs de kerkwegel aan het werk op een akker van zijn baas. Ook hij zag de man haastig passeren, komend uit de richting van het bos achter de hoeve Louis Monballiu. Het regende een beetje. Zodra de man zag dat Boey hem opmerkte draaide hij zijn regenscherm zodat zijn gezicht verborgen was.

Een aantal getuigen hadden gemerkt dat de man met de paraplu een rosachtige broek droeg met knielappen.

rdp201403p071 091 page21 image5De omgeving van de hoeve Monballiu anno 2013 (foto G. Tavernier).

Rond 17.00 merkte Edward Huys dat de varkens van Louis Monballyu op zijn veld liepen. Ze bleken weggelopen te zijn van het erf langs het achteraan gelegen hek (dat open stond). Hij joeg de varkens terug, sloot het hek, en stapte naar het ovenkot om de bewoners te verwittigen. Hij merkte dat de deur van het ovenkot op een kier stond. Huys vroeg door de kier of hij mocht binnenkomen, maar niemand antwoordde. Hij opende dan de deur en zag in het ovenkot een meisje op de grond liggen in een bizarre houding. Ze lag neer, het gezicht naar de muur, het hoofd in de haard en de handen op de rug. Huys was geschrokken en liep in allerijl naar Louis Monballyu om hem in te lichten. Monballyu was die namiddag om 13.30 uur met zijn paarden gereden naar een te bewerken akker te Uitkerke. Monballyu en Huys keerden dadelijk terug naar de hoeve. Monballyu zette snel zijn paarden op stal, en ging kijken in het ovenkot. Hij zag zijn jongere zus Virginie liggen in de haard. Ze had een koord rond de hals, en dit koord was vastgebonden aan de klink van de ovendeur (bovenaan in de haard). Haar hoofd hing aan het koord, tot op een voet van de grond. Hij maakte het koord los, maar ze was al dood. Haar handen voelden koud aan. Naast haar lag een zak met een stopnaald in. Op de tafel aan het venster lag een gestopte kous. Hij verwittigde de knecht Bernard Monballyu om onmiddellijk zijn vrouw die nog aardappelen aan het rooien was te verwittigen.

Bernard Monballiu (17 jaar, werkman te Lissewege) was eerder die namiddag rond 14.00 samen met zijn bazin Marie Callant en zijn zuster Christine Monballyu naar het veld getrokken om aardappelen te rooien. Dat veld lag wel 10 minuten van de hoeve verwijderd. Terwijl zijn bazin nog bezig was op het aardappelveld ging hij een tijd later klaver maaien en bietenbladeren plukken. Rond 17.00 uur kwam zijn baas dus schreeuwend naar hem toe, zeggend dat hij zijn bazin moest naar huis roepen, zonder te zeggen waarom.

Marie Callant had dus rond 14.00 de hoeve verlaten met haar knecht en meid. Haar schoonzuster Virginie Monballyu bleef op de hoeve achter om op het tweejarig zoontje te passen. Toen de boerin vertrok lag het kindje te slapen in de keuken, terwijl Virginie zich in het ovenkot aan de tafel bij het venster had gezet om kousen te stoppen. Virgine verbleef op dat moment sedert 14 dagen op de hoeve. Ze kwam nu en dan langs om op het kind te passen terwijl de anderen uit werken gingen.

Toen Marie Callant halfweg de weide rond de hoeve gekomen was kwam haar man naar haar gelopen, zeggend dat ze niet mocht schrikken, dat Virginie dood was en met een koord aan de ovendeur hing. Haar eerste idee was een wanhoopsdaad: “Ik zegde in mijn eigen dat jong zal misschien een slecht gedacht gekregen hebben en haar opgehangen hebben”. Maar zodra ze in de keuken kwam merkte ze dat de twee grote kasten opengebroken waren, en dat de inhoud rondgeslingerd lag, waaruit ze besloot dat Virginie vermoord was door een of meerdere dieven.

De kasten waren duidelijk doorsnuffeld. De juwelen van de boerin en 130 frank aan geld waren gestolen. De juwelen zaten in de bovenbak van haar naaikussen. Het meeste geld zat in de bodem van dit naaikussen. De juwelen bestonden uit: een zilveren kruis met diamanten en gouden ketting, twee gouden oorringen en een gouden broche, een grote fijne halsketting, vier gouden ringen, en een gouden zakhorloge. Het geld bestond uit twee gouden 20-frankstukken, tien zilveren 5-frankstukken, tien of elf 2-frankstukken, twaalf 1-frankstukken. De resterende negen frank zaten in een lederen geldbeugel en was samengesteld uit 1-frankstukken, halve francs en ‘kluiten’.

In een van de kasten zat ook een geldsom ter waarde van 1.000 frank die de dief niet gevonden had. Deze som bestaande uit acht 100-frankbiljetten, twee goudstukken van 20 frank, enz. Deze 1.000 frank zat gewikkeld in een slons en verborgen onder het linnen. Dit geld was afkomstig van de verkoop van runderen (‘beesten’), en was bestemd om de pacht te betalen.

Woensdag 20 September 1893:

Dezelfde dag schoten de Rijkswachtbrigade te Blankenberge en het Parket te Brugge in actie. De volgende dag (20 sept.) kwam de onderzoeksrechter (Mauritz Fraeys) zich ter plaatse vergewissen van de feiten, vergezeld door onder meer de substituut Procureur des Konings (Veys) en twee wetsdokters (Dr. Jacob Van Caneghem en Dr. Leo Verhoef). Verschillende getuigen werden verhoord. De dokters stelden vast dat het slachtoffer stierf aan verstikking door wurging met een koord. Reeds die dag rezen vermoedens dat Joannes Verschaeren uit Brugge achter de feiten zat. Verschaeren was een aangetrouwde oom van de boerin Marie Callant. Verschaeren was gehuwd met Coleta Devoldere die de halfzus was van Sophie Devoldere, de moeder van Marie Callant.

Marie Callant vertelde de onderzoeksrechter dat Verschaeren vorige week donderdag (14 sept.) bij haar langsgekomen was, vergezeld door een haar onbekende man uit Brugge. Volgens Verschaeren was de man, net als hijzelf, een ex-werknemer van het bedrijf Dejaegher te Brugge. Volgens Verschaeren waren ze daar allebei afgedankt en zaten nog steeds zonder werk. Op dat moment was ze, net als op het ogenblik van de feiten, aan het werk op haar aardappelveld met Bernard en Christine Monballyu. De twee mannen hebben toen samen met hen aardappelen geraapt tot rond 16.00 uur.

rdp201403p071 091 page21 image6Aardappeloogst in vroegere tijden (afbeelding uit het boek van A. Viaene (red.), West-Vlaanderen, Brussel, 1958).

Het gezelschap is dan naar de hoeve gegaan waar ze voor hen een kom koffie klaarmaakte. Onderweg naar de hoeve vroeg Verschaeren haar of ze hun runderen (‘beesten’) verkocht hadden, waarop ze antwoordde van ja. Hij repliceerde hierop dat ze hiervoor toch zeker 1400 of 1500 frank konden ontvangen hebben, waarop zij repliceerde dat niet zij maar haar man het geld beheerde. Ze gaf dit antwoord omdat ze de vraag van Verschaeren ongepast vond. Maar Verschaeren bleef doorvragen: “Als uwen vent geld ontvangen heeft, geeft hij het u toch af wanneer hij t’huis komt?’. Hierop zei ze dat ze niet wist of haar man geld ontvangen had, en dat ze in elk geval geen geld gezien had.

Voor Verschaeren vertrok vroeg hij haar nog of hij wat aardappelen kon kopen. Hierop zei ze dat hij hiervoor beter terugkeerde als haar man thuis was, aangezien hij de zaken deed. Verschaeren antwoordde dat hij dan volgende week zou terugkeren, maar hierop zei ze dat dit zinloos was want gans volgende week zouden ze verder aardappelen rooien. Hierdoor zou hij thuis niemand aantreffen behalve haar schoonzuster Virginie Monballyu. Verschaeren repliceerde hierop dat hij wel zou helpen bij het rooien, maar boerin antwoordde dat dit niet nodig was, want als ze nood hadden aan extra mankracht zouden ze een arbeider “in daguur” aannemen. Verschaeren heeft dan wat aardappelen meegenomen en vertrok met zijn maat richting Brugge.

Marie Callant voegt er nog aan toe dat toen Verschaeren aan het veld kwam hij merkte dat ze haar boterhammen bij zich had. Hij vroeg hierop of ze steeds hun boterhammen meenamen naar het werk. Zij had hier bevestigend op geantwoord, aangezien ze steeds tot rond 17.00 onafgebroken op het veld bleven werken.

Verschaeren kwam blijkbaar wel vaker langs bij zijn nichtje te Lissewege. Valentyn Monballyu merkt op dat hij Verschaeren meermaals gezien had bij Louis Monballyu, met Nieuwjaar laatstleden had hij er kaart gespeeld.

Uit het verdere onderzoek bleek dat de man die Verschaeren die donderdag vergezelde Louis Fonteyne was. Deze Fonteyne was rond dezelfde periode als Verschaeren ontslagen bij Dejaegher te Brugge. Het gerecht kon Fonteyne niet verhoren aangezien hij intussen naar Roubaix vertrokken was om werk te zoeken.

aaa2019 10 04 163655Schema dat het familieverband weergeeft tussen Marie Callant en Joannes Verschaeren.

rdp201403p071 091 page21 image7Bidprentje van Louis Monbaliu, broer van het slachtoffer, op wiens hoeve de feiten plaatsvonden.

rdp201403p071 091 page21 image8De omgeving van het delict, gebaseerd op het plan in het dossier getekend door landmeter Karel Mestdagh.

rdp201403p071 091 page21 image9De plattegrond van de hoeve, gebaseerd op het plan in het dossier getekend door landmeter Karel Mestdagh.

Legende bij voorgaande kaart

K: Sluitboom die toegang geeft tot het erf van de hoeve bewoond door Louis Monballiu.
J: De stenen heul waar beide verdachten een tijdje stilhielden
H: Plaats waar P. Boey zich bevond toen Verschaeren langs de kerkwegel passeerde, komend van de hofstede van L. Monballiu
I: Het kapelletje vóór de hoeve van Schreurs
F: Plaats waar M. Callant, C. Monballiu en B. Monballiu zich bevonden op het ogenblik van de moord
G: Plaats waar L. Schreurs zich bevond toen Verschaeren langs de kerkwegel passeerde, komend van de hofstede van L. Monballiu
D: Plaats waar E. Huys zich bevond toen beide verdachten op de stenen heul stonden
E: Plaats waar T. Tavernier zich bevond toen beide verdachten op de stenen heul stonden
B: Plaats waar V. Monballiu zich opstelde om de voorbijgangers beter te kunnen volgen
C: Plaats waar V. Robaey en zijn dochter zich bevonden toen beide verdachten voorbijkwamen
A: Plaats waar V. Monballiu, zijn vrouw en P. Lannoye zich bevonden toen beide verdachten voorbijkwamen

Twee verdachten aangehouden

Diezelfde dag (20 sept.) werden twee verdachten aangehouden in de kantine (café) van Julie Steenmoore (weduwe van Jan Vlaminck) in de Giststraat 2 te Brugge: Joannes Verschaeren en Emile Lecrane. Lecrane Frangois Joseph Emile was op 4 februari 1850 geboren te Namur. Hij was op dat moment gehuwd met Marie Verriest (38 jaar, herbergierster) met wie hij samenwoonde in de Ganzenstraat 29. Voordien had Lecrane in Schaarbeek, Verviers en Roubaix gewoond.

In zijn eerste verhoor ontkende Verschaeren radicaal de feiten. Hij ontkende zelfs op de dag van de feiten Brugge verlaten te hebben. Hij hing een fictief verhaal op over zijn tijdsbesteding gisteren namiddag: om 12.00 maakte hij een wandeling langs de vesting, van 14.00 tot 16.00 uur zat hij in een kantine aan het Simon Stevinplein waar hij kaart speelde, dan ging hij thuis wat eten, om 17.30 uur wandelde hij naar het stationsplein[3] waar hij Emile Lecrane ontmoette. Hij heeft dan met Lecrane verschillende herbergen bezocht ...

Verschaeren geeft wel toe dat hij afgelopen donderdag (14 sept.) met een zekere Louis naar Lissewege gegaan is. Die Louis was net als hij ontslagen bij Dejaegher. Ze gingen eerst langs bij Jacobus De Busscher (landbouwer te Dudzele), dan bij de weduwe Devolder te Lissewege, en tenslotte bij Louis Monballiu. Op de hoeve Monballiu troffen ze enkel een klein meisje aan dat hen zei dat de boerin op het veld aan het werk was. Ze zochten dan de boerin op, maar hij ontkent dat hij haar vroeg of de runderen verkocht waren of hoeveel dit had opgebracht.

Emile Lecrane verklaart dat hij zich maandag (18 sept.) aan het treinstation bevond gezien hij werkloos is. Daar ontmoette hij Verschaeren die hem voorstelde met hem mee te gaan naar het platteland om een “schoone daguuf te verdienen met het verhandelen van fruit. Zoals afgesproken ontmoetten ze elkaar de volgende dag (19 sept.) om 10.00 uur aan het station. Alvorens te vertrekken gingen ze nog even langs in Verschaeren’s huis. Verschaeren moest zogezegd nog wat geld vragen aan zijn vrouw. Lecrane wachtte ondertussen op straat. Daarna stelde Verschaeren voor dat Lecrane ook nog eens naar zijn huis zou gaan om wat centen aan zijn vrouw te vragen. Ze gingen samen naar Lecrane’s huis, waar ze een druppel dronken, en waar Lecrane’s vrouw haar man 5 centiemen gaf. Rond 12.00 uur vertrokken ze langs de Ezelpoort. Ze volgden de steenweg Brugge - Blankenberge, en sloegen rechts af langs de steenweg die leidt naar Lissewege-station en de dorpskern van Lissewege. Een eindje voorbij het station sloegen ze linksaf om een aardeweg te volgen (waarschijnlijk de huidige Patentestraat). Verschaeren droeg een regenscherm, en telkens hij iemand zag kijken draaide hij zijn regenscherm om zijn gezicht te verbergen. Na een eindje kwamen ze aan de hoeve van Louis Monballyu, die Lecrane beschrijft als: “eene hofstede ... waar er een groote boom is en waar de gebouwen omtrent op het einde van den boomgaard staan". Daar zei Verschaeren hem dat die boer hem nog 50 frank verschuldigd was voor de verkoop van een dier. Verschaeren stelde hem voor om het erf zou op te gaan en te kijken of de boer of boerin er waren, dat indien een van hen er wel was hij zou voorstellen om fruit van de boomgaard te plukken, dat indien ze hem zijn geld niet zouden geven hij wel wist waar hij het kon pakken. Verschaeren voegde er aan toe dat indien de boer noch de boerin er waren, er slechts een dochtertje zou zijn, en dat “het dan goe jacht was”!

rdp201403p071 091 page21 image10Op enkele honderden meters van de hoeve Monballyu, op de hoek van de Lissewegestraat en de Groendijk, stond deze hoeve waarlangs de verdachten passeerden (foto Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, 1953)4.

Lecrane had op dat moment begrepen dat Verschaeren kwaadaardige bedoelingen had, zodat hij ter plaatse besloot hem achter te laten en alleen terug te keren naar Brugge. Rond 17.00 uur arriveerde Lecrane in Brugge, hij kocht in een winkel in de Ezelstraat enkele appels. Vervolgens ontmoette hij aan het godshuis Sint-Joost (Ezelstraat) een metser die daar woonde en aan wie hij zijn hart luchtte over het vreemde voorval met Verschaeren. Daarna ging hij naar het stationsplein waar hij een half uur later Verschaeren ontmoette. Verschaeren vertelde hem dat hij zijn geld ontvangen had van Monballiu, zonder verdere details. Lecrane merkte dat Verschaeren ondertussen bij hem thuis langsgegaan was, want hij had niet langer zijn rosachtige broek met knielappen aan. Ze gingen vervolgens naar een kantine op het Simon [4]

Stevinplein waar Verschaeren hem trakteerde op een druppel. Daarna gingen ze naar een herberg aan de vrijdagmarkt waar Verschaeren hem nog een druppel trakteerde, en waar Verschaeren ook zijn drinkschuld vereffende. Tenslotte gingen ze naar een kleine herberg in een zijstraatje van de Noordzandstraat, rechtover het gasthof “Hotel de Flandre”. Verschaeren heeft Lecrane dus niets verteld over wat hij die namiddag in zijn eentje gedaan heeft op de hoeve Louis Monballyu. Hij vroeg Lecrane wel om niemand iets te vertellen over zijn voorstellen tot stelen. Volgens de vrouw van Lecrane (Marie Verriest, 38 jaar, herbergierster) had haar man haar die avond ingelicht over zijn “vieze affaire” met Vercraene.

De vrouw van Verschaeren (Coleta Devoldere) verklaarde dat haar man die avond rond 19.00 thuiskwam. Ze had de indruk dat hij een glas gedronken had en dat hij vermoeid was. Hij ging dan ook om 20.00 naar bed en nog geen tien minuten later lag hij al te slapen. Haar man vertelde haar niets over de feiten. Hij gaf haar 50 frank, maar van juwelen weet ze niets. Haar man had haar voorgelogen dat hij die namiddag naar Assebroek was gegaan. Daar had een entrepreneur hem zogezegd de 50 frank gegeven uit medelijden met hem en zijn kinderen, en als voorschot. In ruil voor moest hij de volgende maandag voor deze entrepreneur gaan werken in Brussel. Van die 50 frank had Coleta Devoldere ondertussen 29 frank uitgegeven aan haar buurman Victor Verraes voor een maand huishuur plus een hectoliter bier. De heer Verraes (30 jaar, brouwer, wonend in de Beenhouwersstraat 23) bevestigde dit.

Verschillende herbergiers bevestigden dat de mannen op 19 september langskwamen:

  • Marie Dumon (36 jaar, weduwe van Emiel Balanck) was herbergierster in “De Vier Azen” aan de Raamstraat 9. Om 16.15 uur kwam Verschaeren alleen in haar herberg. Hij droeg een zak op zijn rug. Ze vond dat hij er bleekjes uit zag. Hij vereffende er zijn schuld voor twee druppels.
  • Elisa Vanmaldeghem (31 jaar, echtgenote van Edward Mus) was herbergierster in “De Trapkens op” aan het Simon Stevinplein 9. Verschaeren kwam vaak bij haar langs. Rond 17.30 uur kwam Verschaeren alleen in haar herberg en dronk er een druppel. Om 19.30 uur was hij daar terug, vergezeld door Lecrane, en ze dronken elk “een halveke”. De volgende morgen (20 sept.) was Verschaeren daar om 7.00 uur ’s morgens. Hij bestelde toen een druppel aan het nichtje van Vanmaldeghem (op dat moment afwezig). Twee uur later (9.00 uur) was Verschaeren daar opnieuw, met Lecrane. Verschaeren vroeg de uitbaatster toen hoe laat hij gisteren in haar herberg gekomen was, waarop ze zei rond 17.30 uur. Hierop zei Verschaeren dat ze het mis had, dat het rond 16.00 was, wat ze niet tegensprak ... Het lijkt er dus op dat Verschaeren haar wou manipuleren om een alibi te bekomen ...
  • Julie Steenmoore van de herberg in de Giststraat bevestigde dat beide mannen rond 17.00 bij haar een pint dronken. Verschaeren was haar alles samen 1,60 frank verschuldigd, die hij vereffende met een 5- frankstuk. De volgende morgen werden dezelfde mannen in haar herberg gearresteerd.
  • Auguste Dewulf (39 jaar) was herbergier in “A la Rose’’ aan de Vrijdagmarkt 16. Tussen 18.00 en 19.00 uur zaten beide mannen daar. Beiden dronken een druppel, en Verschaeren trakteerde de waard op een pint en vergoedde ook zijn schuld voor zes druppels.

Het verhaal van Lecrane wordt door verschillende getuigen bevestigd:

  • Arsene Dezwarte (14 jaar, wonend Ezelstraat 106) bevestigt dat een slordig geklede man om 16.00 voor 5 centiemen appels kocht.
  • Henri Vandepitte (genaamd ‘Jan’, 60 jaar, metser, wonend in het Sint- Joost godshuis in de Ezelstraat) bevestigde dat Lecrane rond 16.15 uur bij hem kwam, komend uit de richting van de Ezelpoort. Lecrane luchtte bij hem zijn hart over die Mechelaar (Verschaeren) die hem meegelokt had naar het platteland onder het voorwendsel appels te kopen, maar die hem ter plaatse probeerde over te halen om samen een hoeve te overvallen ...

Beide verdachten worden achteraf nog meermaals verhoord. Lecrane blijft bij zijn eerste verklaring. Verschaeren daarentegen gaat op 22 september over tot een gedeeltelijke bekentenis. Hij geeft toe dat hij met Lecrane naar Lissewege wandelde. Ze volgden hierbij de steenweg Brugge - Blankenberge, sloegen rechts af aan de steenweg die naar Dudzele-station en Dudzele-dorp leidt (de huidige Statiesteenweg), om dan links af te slaan in een aardeweg die leidt naar de hoeve Monballyu. Hij geeft toe dat hij aan deze hoeve Lecrane voorstelde er te gaan stelen, gezien hij wist dat er geld was. Onderweg had hij Lecrane ingelicht dat de boer en boerin op hun land werkten, en dat er enkel een jong meisje thuis was om op het kindje te passen. Toen ze aan de toegangspoort kwamen stond het jonge meisje net buiten, waarop ze honderd meter verder wandelden tot op het bruggetje. Van op die brug zag hij de boerin en haar werkvolk op de akker. Ze keerden dan terug naar de toegangspoort. Verschaeren stelde voor dat Lecrane als eerste naar binnen zou gaan en dat hij de neusdoek (die Verschaeren bij had) voor haar ogen zou binden. Het meisje zou Vercraene immers herkennen. Zo gezegd zo gedaan. Nadat Lecrane als eerste het huis betreden had, volgde Vercraene hem. Lecrane had op dat moment het meisje overmeesterd maar nog niet geblinddoekt. Toen ze Vercraene zag riep ze dan ook: “Nonkel is daar!’’. Omdat het meisje hem herkend had stelde Lecrane voor: “Wij gaan ze maar ophangen”. Waarop Verschaeren repliceerde: “Doe maar uwe goeste’’. Lecrane nam het koord dat Verschaeren bij zich had uit zijn jaszak, en terwijl Verschaeren haar in bedwang hield bond Lecrane het koord rond haar hals en spande het aan tot het meisje neerviel. Daarna brak Verschaeren de kasten open en stal de juwelen en het geld. ’s Avonds verborg Verschaeren de juwelen in de vesting tussen de Smedenpoort en de spoorweg (“ijzeren weg”). Hij was van plan die later te verkopen in Brussel. Van het geld gaf hij 50 frank aan zijn vrouw.

Verschaeren wou dus de schuld gedeeltelijk in de schoenen van Lecrane schuiven. Ook minimaliseerde hij het bedrag aan gestolen geld. De speurders besloten echter dat Lecrane de waarheid sprak en dat Verschaeren de feiten alleen gepleegd had. Uit de getuigenverklaringen bleek immers dat Lecrane de hoeve niet betreden had. De getuigen hadden daarentegen wel Verschaeren zien wandelen langs de voorzijde van de hoeve, en ongeveer een half uur later langs de kerkwegel aan de achterzijde van de hoeve. Bij het verlaten van de hoeve moet Verschaeren het hek opengelaten hebben, waardoor Monballyu’s varkens wegliepen van het erf.

Het lijkt erop dat Verschaeren de roofmoord goed voorbereid had. Zo had hij het koord bij zich waarmee hij het slachtoffer wurgde. Hoewel Verschaeren beweerde dat hij de kasten openbrak met een mes, blijkt dat hij dit waarschijnlijk met een beitel deed. Dergelijke beitel was niet te vinden ten huize Monballyu, en er kan dus verondersteld worden dat hij die ook meebracht met het inzicht de diefstal te plegen. Bij de huiszoeking in het huis van Verschaeren werden trouwens acht beitels aangetroffen.

Verschaeren lijkt vooraf verschillende Bruggelingen benaderd te hebben in de hoop zo een geschikte kompaan te vinden. Mogelijks is het hiervoor dat hij op donderdag 14 september de werkloze Louis Fonteyne meesleepte naar Lissewege. Tussen 14 en 19 september vertrok Fonteyne naar Roubaix om werk te zoeken, zodat het gerecht dit niet verder kon uitpluizen. Verschaeren had enkele weken eerder (op 28 of 29 augustus) ook Henri Vandermeulen (26 jaar, bijgenaamd “het Kieken", ‘ajusteur’ in de fabriek van de heren Dejaegher, wonend in de Oudezak 61) benaderd met de vraag hem te vergezellen naar het platteland (“de buiten”). Verschaeren vertelde hem dat hij op de buiten veel boeren kende die zonder vergunning jenever verkochten, en dat ze bovendien eten zouden krijgen van zijn familie. Vandermeulen weigerde zeggend dat hij nog twee karren zand moest halen.

Verschaeren dacht waarschijnlijk Lecrane te kunnen overtuigen om met hem de overval bij Monballyu te plegen, temeer omdat Lecrane werkloos en armoedig was. Bovendien riep de moraliteit van Lecrane vragen op, waaruit men zou kunnen besluiten dat hij het niet zo nauw nam met wetten en normen. In een gerechtelijke inlichtingenfiche over Lecrane wordt de vraag “Welk is zijn gedrag en zijne zedelijkheid?” beantwoord met “Laat veel te wenschen (over); werkt weinig en houdt eene kantien van bedenkelijke zedigheid”. Lecrane liep in het verleden enkele politieveroordelingen of -boetes op wegens landloperij (1888), het te laat open houden van zijn herberg en nachtlawaai (1884), het houden van bal zonder vergunning (1884), dronkenschap (1890 en 1892) en misbruik van vertrouwen (1893).

De meeste verstopte juwelen werden door het gerecht teruggevonden op de door Vercraene aangeduide plaats. Enkel de twee oorslingers ontbraken.

Op 17 oktober werd Lecrane vrijgelaten. Verschaeren bleef aangehouden en werd doorverwezen naar het Assisenhof.

De dader en zijn moraliteit

Verschaeren Joannes was op 12-09-1844 te Muizen (bij Mechelen) geboren als zoon van Willem en Marie Therese Janssens. Hij was eerst tweemaal weduwnaar van Josephine Devuyst en Amelie Schryvers. Zijn derde vrouw was Coleta Devoldere, die zelf voordien weduwe was van een zekere Van Caillie. Door zijn derde huwelijk werd Verschaeren stiefvader van vier kinderen. In 1879 werd hij ook vader van een eigen kind met Devoldere.

Zijn signalement: Hij was 1,67 meter lang, had zwart haar en zwarte wenkbrauwen, middelmatig voorhoofd, grijze ogen, een grote neus, gewone mond, ronde kin, ovaal aangezicht, zijn neus is ‘gekrakt’ en hij heeft twee littekens op zijn voorhoofd.

Devoldere was herbergierster. Ze woonden in de Beenhouwersstraat 25. Daarnaast stond de brouwerij van Victor Verraes die hun huisbaas was.

Verschaeren was ketelmaker of koperslager. Hij had gewerkt in de metaalgieterij van de heer Dejaegher te Brugge, maar ongeveer twee jaar geleden werd hij er ontslagen.

Hij had lager onderwijs gevolgd.

Een gerechtelijke inlichtingenfiche omschrijft hem als onvermogend (arm). De vraag “Welk is zijn gedrag en zijne zedelijkheid?” wordt beantwoord met “Onbeschoft en oploopend karakter, heeft reeds herhaalde maal zijne vrouw mishandeld, is tot den drank genegen, en is bovendien van twijfelachtige zedelijkheid’.

Verschaeren liep in het verleden verschillende veroordelingen op:

  • De Correctionele Rechtbank te Mechelen veroordeelde hem op 25-04­1865 n.a.v. zedenschennis op 13-03-1865.
  • De Correctionele Rechtbank te Bruxelles veroordeelde hem op 28-01­1889 tot (a) 15 dagen gevangenisstraf en (b) 6 maanden gevangenisstraf en boete. Feiten: Te Brussel in december 1887: (a) Afbreuk aan de vrije uitoefening van de industrie en de arbeid door gewelddadigheden met beledigingen en bedreigingen, met het doel loonsverhoging te bekomen; (b) voorbedachte slagen en verwondingen met werkonbekwaamheid tot gevolg. Hij was op dat moment haarkapper en woonde te Anderlecht in de Chaussee a Mons 178.

Bovendien werd Verschaeren in december 1893 doorverwezen naar de Correctionele Rechtbank op beschuldiging van:

  • Poging tot verkrachting op zijn stiefdochter Justine Van Caillie.
  • Meermaals openbare zedenschennis.
  • Bedrieglijke wegneming van een aantal beitels of volzetters van de heren Feldhaus en Dejaegher bij wie hij als loonbediende werkte.
  • Misbruik van vertrouwen t.n.v. dezelfden door het bedrieglijk achterhouden of verspillen van een aantal beitels of volzetters.

In het verlengde hiervan kunnen we de roofmoord op Virginie Monballyu beschouwen als het drieste ‘hoogtepunt’ van zijn boosaardig curriculum.

Het verdict

De twaalf leden van de assisenjury bevonden Verschaeren schuldig aan de roofmoord en diefstal. Op 27 januari 1894 werd hij veroordeeld tot de doodstraf, en ontzet uit zijn politieke en burgerlijke rechten. De ‘halsrechting’ (guillotine) moest op een openbare plaats in Brugge gebeuren.

Verschaeren tekende cassatie aan tegen het arrest. De zaak werd op 12 maart 1894 behandeld door het Hof van Cassatie. Het verzoek om cassatie werd verworpen, waardoor het arrest van het Assisenhof van 27 januari standhield.

In die periode werden de ter dood veroordeelden niet meer terechtgesteld; de doodstraf werd omgezet in een levenslange opsluiting. In Belgie werd geen enkele doodstraf uitgevoerd in de periode 1863 - 1918.[5] Verschaeren mocht dus tegen een zeer lang verblijf in de gevangenis aankijken.

Weergave in de pers

Hier volgen enkele krantenartikels over de zaak, afkomstig uit het Burgerwelzijn[6]. Met moet er rekening mee houden dat elk artikel een momentopname weergeeft van hoe de journalist de zaak bekeek. De weergave in deze artikels is niet steeds zo nauwkeurig of objectief als de bovenstaande gegevens die een samenvatting vormen van de gerechtelijke bundel.

Moord te Lisseweghe. [Burgerwelzijn van woensdag 20-09-1893]

Eene afgrijselijke misdaad is gisteren namiddag te Lisseweghe ontdekt. Men heeft het meisje Monbaliu, oud 14 jaar, in zijne woonst opgehangen gevonden, een voet van den grond, in de afwezigheid harer ouders, die voor handelszaken afwezig waren.

De daders, die met tweeën schijnen geweest te zijn, waarvan een te Brugge woont, hadden willen doen gelooven dat het meisje haar zelf opgehangen had.

Maar men heeft vastgesteld dat de drijfveer der moord diefstal was, blijkens: men heeft eene som van 136 frank gestolen, alsmede al de juweelen, gouden halsketting, idem ringen, enz. enz.

Het parket is heden morgend ter plaats geweest.

De vermoedelijke daders hadden gisteren in de gemeente gezien geweest.

De verdachte Bruggeling was heden morgend niet t’huis geweest, anders ware hij aangehouden.

Nabericht - De twee vermoedelijke daders komen aangehouden te worden door M. den policie-commissaris Ch. De Smet. Het zijn de genaamden Karel Verschaere, wonende Beenhouwersstraat, en Lecrane, Brusselaar, wonende Ganzenstraat.

Beiden zijn aangehouden in eene kantiene der Giststraat.

 

Meisje vermoord en opgehangen. [Burgerwelzijn van zaterdag 23-09­1893]

Wij hebben reeds woensdag melding gemaakt van deze wreede misdaad, dinsdag laatst te Lisseweghe gepleegd, in den omtrek van het noorden van Brugge. Reeds denzelfden dag maakten wij de aanhouding bekend van de twee vermoedelijke daders.

Heden willen wij breedvoerige omstandigheden over dezen sluipmoord en de opvolgende diefstallen geven.

Het 14jarig meisje, Virginie Monbaliu, hield de wacht te huis binst dat de ouders voor handelszaken uitgegaan waren.

Tusschen 2 en 4 ure zijn twee kerels, de genaamden Karel Verschaere en Emiel Lecrane aan het huis der echtgenooten Monbaliu gekomen, die de eerste goed kent, daar het van zijne familie is. Verschaere is binnen gegaan, terwijl zijn kameraad buiten bleef en voort weg en weer ging - de wacht houdende, zoo hij beweert.

Het meisje Virginie was op de achterplaats; Verschaere trad op haar toe, nam haar vast en, zijne handen rond haren hals slaande, verworgde hij ’t arme kind. Toen eene koorde nemende, draaide hij ze rond de hals van het slachtoffer, nam het op, droeg het naar den bakoven en hing het op aan de klinke van de deur. Daar hing het onnoozel meisje eenen voet boven den grond!

Na zijne afschuwelijke misdaad, is de moordenaar weer naar binnen gegaan, heeft de kassen opengebroken en 136 fr. gestolen, benevens de juweelen (nog niet ontdekt), en die bestaan in:

Een goud vrouwenuurwerk met remontoir, waarvan ’t nummer onbekend is; eene gouden broche; 2 gouden oorslingers in nieuw model, zeer kort, met drie kleine bolletjes, in welke 7 a 8 steentjes zijn ingewerkt; een zilveren oorslinger (1 latende liggen), 3 a 4 centimeters, hebbende den vorm van twee aaneen hangende sterren, waarvan de bovenste klein en de onderste merkelijk grooter is, met veel witte steentjes in (de weerga hebben de dief of dieven laten liggen); een gouden halsketting, zeer fijn, die ongeveer tienmaal rond den hals kan; vier gouden ringen; 2 knobbelringen, waarvan de eene zonder en de andere met twee steentjes of meer, men kan ’t niet juiste zeggen.

Eene grootere somme gelds, voortskomende van den verkoop van vier koeien, die de echtgenooten Monbaliu de verleden week gedaan hadden, was in huis verborgen; de moordenaar heeft ze niet gevonden.

Na dezen diefstal is de schurk buiten gegaan en heeft zijnen gezel vervoegd die buiten op en neer wandelde.

Zij zijn te samen naar Brugge teruggekeerd en hebben beginnen drinken.

Verschaere heeft 50 frank gegeven aan zijne vrouw.

Daar men de twee kerels op de gemeente Lisseweghe had zien wandelen, kreeg men aanstonds vermoedens, en het parket aarzelde niet om een aanhoudingsbevel uit te geven tegen Verschaere en Lecrane.

Ch. De Smet, onzen ijvervolle policie-commisaris, stelde zich aanstonds op zoek; woensdag rond 11 4 voornoen, zag hij de twee gasten aan een kraamtje van de Statieplaats okkernoten koopen.

Pas hadden de twee mannen de heer commissaris bemerkt, of zij lieten de okkernoten en het geld in den brand en gingen op de vlucht. De Commissaris gebaarde van geen eentje, maar achtervolgde ze goedjeugdig en hij zag ze binnentrekken in het herbergske opengehouden door de We Vlaeminck, in het Giststraatje. Daar hield hij ze aan.

Lecrane deed halve bekentenissen, en zei "M. de commissaris, ‘k ben niet benauwd, ’t is toch ik niet die de moord begaan heb.” Later heeft hij gezegd dat hij met Verschaere inderdaad te Lisseweghe geweest is, dat hij (Lecrane) buiten wandelde, binst dat Verschaere binnen was en dat hij het kind zag verworgen.

Karel Verschaere, die in de Beenhouwersstraat een herbergske openhoudt te zamen met zijne tweede vrouw, is een man van in de veertig jaren, van bruinachtig kleur en met zwarte knevel. Hij is smid van beroep en is thans zonder werk.

Emiel Lecrane, een Brusselaar, is ook in de veertig. Hij was sedert eenigen tijd als smid werkzaam bij baas Cornelius Campe, in den Ouden Gentweg, van waar hij maandag om zijn slecht gedrag was weggezonden.

In de buurt, in eene herberg der Jacobinenstraat, ging hij dikwijls. Hij sprak liever fransch dan vlaamsch en liet verstaan dat hij overal in andere streken gewerkt had, maar dat het te Brugge voor de werkzaamheid niet docht; dat er voor den stiel niets te verdienen was.

Woensdag namiddag ten 3 ure, zijn de twee beschuldigden tot zeer laat in den avond onderhoord geweest in het kabinet van den heer onderzoeksrechter.

Talrijke bewijsstukken van de moord, zooals het koord waarmede het arm meisje is opgehangen, zijne kleeren, enz. zijn op het parket neergelegd.

Naar het schijnt hebben de kerels niet veel samenhangende woorden kunnen uiteendoen, daar zij dronken waren.

De confrontatie der twee misdadigers met het lijk van ’t meisje, heeft donderdag namiddag te Lisseweghe plaats gehad.

Onnoodig te zeggen dat de droefheid der ouders onbeschrijvelijk is en dat deze wreede moord geheel de streek in opschudding heeft gebracht.

Het onderzoek over de zaak dezer moord wordt met iever voortgezet. De plichtigheid van Karel Verschaere wordt meer en meer bevestigend.

De moord moet met eene groote rapheid begaan zijn geweest; ten 11 4 uren van Brugge naar Lisseweghe vertrokken, waren de twee beschuldigden reeds ten 4 ure namiddag in de stad terug.

Gister had de lijkdienst en begraving plaats van het slachtoffer der moord, onder den toeloop van eene drukke menigte.

Moord te Lisseweghe. [Burgerwelzijn van maandag 25-09-1893]

Ziehier nog een verhaal over deze wreede misdaad:

Men weet dat te lande de gewoonte bestaat, bijzonderlijk in den oogsttijd, aan kinderen het toezicht van het huis toe te vertrouwen, dewijl gansch het beschikbaar personeel op het land werkt.

Louis Monbaliu, een landbouwer dier gemeente, was dinsdag namiddag met zijne vrouw en de dienstboden aardappelen uit te doen, enkel thuis latende zijn eenig kind van twee jaar, welk hij toevertrouwd had aan zijne zuster Virginie, een meisje van 15 jaar.

Het is de laatste die laffelijk vermoord is geweest.

Rond zes ure ’s avonds, een gebuur, ziende dat de zwijns van Monbaliu wegliepen, ging ze binnen jagen. Niemand in de woning bemerkende, opende hij de deur van het ovenbuur aan het huis palende, en was verslagen door het tooneel welk hij voor zijne oogen had: de jonge Virginie Monbaliu was aan de klink der ovendeur verhangen!

Hij liep de ouders verwittigen, die op tien minuten van daar werkten.

De gendarmerie van Blankenberghe werd onmiddelijk verwittigd, en om 7 14 ure doorkruisten de bevelhebber en twee mannen reeds de omliggende velden, om het spoor der misdadigers op te zoeken. Het parket van Brugge is woensdag in den vroegen morgend op de plaats der misdaad geweest.

De diefte is de eenige oorzaak der misdaad geweest. Geen spoor van geweld is op het slachtoffer vastgesteld. Twee kleerkassen waren opengebroken en de moordenaars hebben zich meester gemaakt van eene som van 130 fr. in geld even als de juweelen van vrouw Monbaliu, een gouden halssnoer, een uurwerk en gouden ringen. Het jonge kind der landbouwers is gelukkig gespaard.

De koord welke gediend heeft voor de misdaad werd door de lieden der hoeve niet herkend en moet aan de moordenaars toegebehoord hebben. Het ijzeren tuig waarmede de beide kassen opengebroken zijn geweest moet vier tot vijf centimeters breed zijn en is op de plaats der misdaad niet teruggevonden geweest.

De hoeve van Monbaliu is afgelegen, te midden der velden tusschen partijen taillie, op drie kwart uurs van de statie van Lisseweghe, in de richting van Blankenberghe.

S. - Karel Verschaere, de dader van de vreeselijke moord op het dochtertje Monbaliu, heeft, zooals zijn medeplichtige, Emile Lecrane, zaterdag morgend bekentensisen gedaan.

De twee plichtigen zijn in het gevang van Brugge opgesloten en zullen waarschijnlijk voor het assisenhof verschijnen, dat in october aanstaande geopend wordt.

Zaterdag morgens heeft de policie, die voortdurend opzoekingen doet achter de gestolen juweelen die men niet kan vinden, eene som van 9 fr. gevonden, in het dak van het gemak[7] der herberg Het Blauw Fonteinke, waar de twee kerels na den moord geweest zijn.

Wij hebben zaterdag gemeld dat de gestolene juweelen ten huize, nog niet ontdekt waren, dat de justicie steeds op zoek was; welnu, na bekentenissen van de moordenaar, hadden zij dezelve gedolven langs de Smedevesting, in eene geule in het gras.

Deze ontdekking is heden morgend geschied in tegenwoordigheid van heeren der wet, gendarmen, en policie- agenten in burgerskleeren, ter plaats door Verschaere aangewezen.

Er was kwestie Lecrane los te laten, daar hij beweerde dat hij enkelijk met Verschaere meegegaan was, die zegde fruit te moeten koopen.

Verschaere had gezegd: "Wacht hier, wandelt, ik moet hier eenig geld ontvangen.”

De rechterlijke macht, anders denkende, heeft heden voormiddag, ten 11 ure, wederom de betichten naar de gevangenis doen overvoeren.

Er zijn acht breekijzers ten huize van Verschaere aangeslagen en ter griffie van de rechtbank overgebracht, die zouden kunnen doen veronderstellen dat Verschaere aan zijn proefstuk niet is.

Het onderzoek nopens de misdaad wordt ieverig voortgezet.

Moord te Lisseweghe. [Burgerwelzijn van woensdag 27-09-1893]

Thans dat Karel Verschaere, de eigentlijke dader der moord, volledige bekentensisen heeft gedaan, met in persoons de plaats aan te wijzen waar hij de gestolene juweelen langs de Smedevesting gedolven had en dat hij ook bekend maakte geld verdoken te hebben boven het gemakshuizeken van ’t Blauw Fonteintje, is de taak van M. de onderzoeks-rechter Fraeys veel vergemakkelijkt om de zaak aan ’t licht te brengen.

Echter blijft er nog vast te stellen welke rol Emiel Lecrane gespeeld heeft.

Verschaere houdt staan dat hij en Lecrane te samen afgesproken waren, dat zij wel met het doel om te stelen van Brugge naar Lisseweghe getrokken zijn, dat Lecrane erbij was toen de moord op het meisje Virginie Monbaliu gepleegd werd en dat hij binst de diefte voor de woonst de wacht hield.

Lecrane, integendeel, loochent zulks en wilt doen verstaan dat hij van de beraamde misdaad niets wist.

Intusschen blijven beiden gevangen.

De ontdekte juweelen zijn ter griffie der rechtbank neergelegd.

Verschaere heeft voorzeker zijne misdaad met voorbedachtheid gepleegd. Hij had over veertien dagen eenen anderen meegevraagd naar Lisseweghe, en had er zelfs acht dagen voor de moord geweest, doch was in zijne inzichten gedwarsboomd geweest door volk dat in huis was.

sommige personen dachten dat hij door het gerecht zou worden vervolgd.

Maar er zijn geene bewijzen van medeplichtigheid tegen hem ingebracht, dus is hij buiten zaak gesteld.

Rechterlijke kroniek. Assisenhof van West-Vlaanderen. [Burgerwelzijn van maandag 29-01-1894]

Zooals te voorzien was is zaterdag namiddag de genaamde Jan Verschaere door het assisenhof tot de doodstraf veroordeeld, wegens moord op de 14jarige Virginie Monballiu en diefstal ten huize en nadeele van de echtgenooten Louis Monballiu-Callant, broeder en schoonzuster van ’t slachtoffer.

Toen hij het vonnis hoorde uitspreken, beefde Verschaere uit al zijne lidmaten, en toen hij in het celrijtuigsken gebracht werd, om hem naar het gevang te voeren, deed hij een treurigen glimlach.

Boeren van Lisseweghe dachten intusschen: Indien wij hem eens in handen mochten hebben! ...

Wat aangaat Emiel Lecrane, die als medebeschuldigde was aangehouden en later losgelaten is geworden,

 Voetnoten

[1] Rijksarchief Beveren-Waas, toegangen in beperkte oplage 280 (archief van het Hof van Assisen van West-Vlaanderen), doos 757, nr. 61. Eind 2012 werden deze dossiers overgebracht naar het Rijksarchief Brugge.

[2] In die periode bevond het treinstation van Lissewege zich langs de spoorlijn Brugge - Blankenberge. Het station bevond zich toen dus buiten de dorpskern, richting Zuienkerke. Pas enkele jaren later werd de spoorlijn Brugge - Zeebrugge aangelegd en verrees het huidige station.

[3] In die periode bevond het Brugse treinstation zich aan het Zand.

[4] De woning en het bakhuis op de foto maakten rond 1965 plaats voor een moderne woning. Volgens de huidige bewoner (Georges Tavernier) bevond zich in de kelder een steen met inscriptie (het bouwjaar) 1634. Naar aanleiding van het “Jaar van het Dorp” (1978) kreeg de hoeve van het Blankenbergs stadsbestuur de naam “’d Hoge Heule" toebedeeld.

[5]    M. Dupont, Openbare terechtstellingen in West-Vlaanderen (1811-1867). Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis, academiejaar 2001-2002, Universiteit Gent.

[6]    Raadpleegbaar in de Brugse stadbibliotheek de Biekorf.

[7]    ‘gemak’: toilet.

De moord op Virginie Monballyu (September 1893, Lissewege)

Geert Tavernier

Rond de poldertorens
2014
03
071-091
BV
2023-06-19 14:48:19