Afleggen
In elk dorp vond men wel iemand die de overledene kwam "afleggen".
Dikwijls was het de kapper, de grafmaker, kistenmaker, de vroedvrouw, ...
Het lichaam werd gewassen. De vrouwen kregen meestal een wit slaapkleed aan en soms een slaapmuts op. Mannen werden afgelegd in een wit overhemd met das. Zij werden gedekt met een wit laken.
De handen van de overledene werden met een lintje samengehouden tot zij stijf waren. Daarna werd er een rozenkrans tussen de gevouwen handen verstrengeld.
Onder de kin stak men een "kerkboek" zodat de mond dicht bleef.