Vervoersmateriaal
Beerkar
Beer van de mensen en gier en aal van het vee wordt verzameld in een gemetselde put onder de stal en de wc. Met de beerkar wordt de beer in een beerbak naar de akker gebracht. Uit een gat achteraan de bak vloeit de mest op een plank waardoor hij verspreid op het land neervalt.
Lengte: 250 cm. Doormeter achterwielen: 107 cm. Doormeter voorwiel: 60 cm.
Driewielkar
De driewielkar bestaat uit een onderstel met drie wielen (twee achterwielen en een voorwiel) en een karbak. De karbak ligt tussen de twee achterwielen en kan naar achteren worden omgekipt. Het kruis dat ondermeer de dissel bevat, is met een ijzeren bout in de schoot vastgezet, zodat het voorwiel gemakkelijk kan draaien.
Het is geen eeuwen oud voertuig. Door iconografie, inventarissen en wagenmakerstekeningen zijn de oudste voorbeelden uit het begin van de 19de eeuw gedateerd. Het is het jongste van de traditionele vervoermiddelen. Er hebben ook verscheidene types bestaan. Zo heeft er tot ver in de 20ste eeuw een driewielkar bestaan. Het is echter een onhandig en moeilijk bestuurbaar voertuig met de bijnaam "zotte kar".
De zeer wendbare driewielkar was het meest gebruikte vervoermiddel op de West-Vlaamse boerderij. Ploeg, eg, mest en zaaigoed werden ermee naar het land gebracht. Voor het vervoer van bieten en rapen werden verhoogstukken op de bak geplaatst. Door het kantelen van de bak kon de lading gemakkelijk afgeleverd worden. Als een varken moest vervoerd worden, werd een houten varkenskooi op de bak geplaatst. De laadbak kon ook weggenomen en vervangen worden door een beerbak om beer uit te voeren.
Lengte: 200 cm. Doormeter achterwielen: 86 cm. Doormeter voorwiel: 70 cm.
Boomezel
Een boomezel (ook wel triebol of mallejan) vervoert gevelde bomen. Een gevelde boom wordt met keerhaken naar de gewenste plaats gerold. De boomezel wordt over de boom gereden, een disselboom rechtgetrokken en op zijn plaats gehouden door een houten tegengewicht. Nadat de boom met kettingen aan het wielblok is vastgemaakt, wordt de dissel terug naar beneden getrokken waardoor het wielblok hoger komt te liggen en de boom loskomt van de rond. De stam die dan vrij onder de boomezel hangt, wordt met kettingen aan de dissel bevestigd.
Doormeter wielen: 190 cm.
Handkar
De handkar of steekkar is een tweewielkar voortgeduwd door één persoon, al dan niet met de hulp van een trekhond die onder de kar loopt. De handkar is voorzien van één berrie met handsteun of van twee berries. De handige handkar werd veel gebruikt door kleine zelfstandige ambachtlui zoals timmermannen, metselaars, schilders en loodgieters. Handelaars gebruikten de kar om met groenten of vis naar de markt of van huis tot huis te gaan.
Lengte bak: 167 cm. Diameter wielen: 92 cm.
Kruiwagen
De kruiwagen of kortewagen is opgebouwd uit twee berries die de last dragen. Aan het ene uiteinde loopt een wiel. Aan het andere uiteinde tilt een persoon de berries op en duwt het voertuig met de last erop voort. De berries zijn meestal enigszins gebogen en lopen onder het laadvlak of de laadbak door. De berries steunen ongeveer in hun midden op twee poten. De laadbak heeft een geschoord schuinstaand achterbord, twee zijborden en een voorbord; de zijborden en het voorbord kunnen meestal afgenomen worden.
Houten kruiwagens zijn overal vervangen door de lichtlopende metalen kruiwagens met een rubberwiel. Op de boerderij wordt de kruiwagen nog dagelijks gebruikt: voor het wegvoeren van stalmest naar de mesthoop, voor het vervoer van dierenvoeder en melkbussen. De kruiwagen is een goedkoop vervoermiddel.
Diameter wiel: 72 cm.
Wagen
Een wagen bestaat uit een onderstel op vier wielen en een wagenbak. In het ondergedeelte zijn het voor- en achterste met elkaar verbonden door de eiken langwagen of wagenboom. Het voorstel - met twee kleine wielen - bevat het draaibaar gedeelte van de wagen. In het onderste voorblok is de wielas bevestigd. Het boven- of rongblok bevat twee ijzeren rongen waartegen de wagenbak steunt. De twee voorarmen omklemmen vooraan de dissel en lopen doorheen de twee onderste blokken naar het zwenkhout waarop de langwagen bij het draaien glijdt. Aan de onderkant van het middenblok is een opening uitgezaagd voor de lip van de langwagen die met een lange ijzeren bout in de voorblokken is bevestigd. Het voorste gedeelte van de langwagen heeft een achtzijdige doorsnede, het achtergedeelte heeft echter een ronde doormeter.
In het achterstel - met twee grote wielen - zijn maar twee blokken, namelijk het as- en het bovenblok. De langwagen die doorheen de achterblokken loopt, is met deze stevig verankerd door de twee achterarmen die in de blokken ingewerkt zijn. Het achterste bovenblok bevat eveneens twee rongen.
De wagenbak steunt op de voor- en achterblokken en op de binnenblokken die met een ijzeren spil op de langwagen bevestigd zijn. De bak bestaat uit de bodem, twee zijborden en een voor- en achterbord.
In een gedeelte van de West-Vlaamse kustpolders bleven tot na de Tweede Wereldoorlog wagens in gebruik waarvan de bovenbomen van de zijborden naar achter gebogen oplopen. Om het laadvermogen van de wagens te vergroten, werden boven de zijborden verhoogstukken of verhoogsels vastgezet op de scheden. In de oogsttijd werden oogstpersen op de wagenbak gelegd waardoor het laadoppervlak verbreed werd. Tegen het voorbord werd dan een voor- of oogstladder geplaatst.
Lengte: 400 cm.
Bron: Luc Devliegher – Landelijke en ambachtelijk leven - Provinciaal Museum van het Bulskampveld te Beernem, 1992