De Calvinistische periode in de parochies van Knokke-Heist vormt een apart hoofdstukje. Deze woelige jaren waren een breekpunt waarvan men de sporen terugvindt in vele aspecten van de lokale gemeenschappen.
Toen Luther in 1517 openlijk stelling nam tegen de toenmalige paus, was dat het startsein voor een religieuze beweging die zich de volgende eeuw in heel West-Europa zou verspreiden en de gevestigde Katholieke Kerk zou verscheuren. Deze beweging bereikte reeds vrij vroeg onze streken. In Brugge werden in 1525 enkele personen ter dood veroordeeld om hun Luthers geloof. In 1535 wordt melding gemaakt van een zekere Marcus Cornelizen uit Westkapelle die doopsgezind was.
Het lutheranisme heeft bij ons nooit veel succes gekend, in tegenstelling met het Calvinisme dat pas dertig jaar later onze parochies bereikte, maar ook een veel grotere invloed had. De aanhoudende repressie van Filips II tegen het nieuwe geloof, leidde in 1566 tot de Beeldenstorm die zich vanuit de Westhoek over grote gebieden in Vlaanderen verspreidde. De parochiekerken van Westkapelle, Ramskapelle, Heist en Knokke bleven gespaard, maar hun geluk was echter van korte duur.
Als reactie op de Beeldenstorm stuurde Filips II de hertog van Alva naar onze gewesten. Zijn harde optreden tegen de protestanten leidde tot een grote uitwijking. Bovendien maakten de Watergeuzen de streek onveilig. Zij voerden hun guerilla-activiteiten uit vanuit de Noordnederlandse havens, bv. Vlissingen, waarbij zij de Vlaamse vissers beroofden en de kuststreek plunderden met de bedoeling om de militaire macht van Alva te breken.
Vanaf 1568 trok men regelmatig de torenwacht op in Knokke en Heist waar in 1571 ook nog een Spaanse compagnie werd gelegerd. In dezelfde periode riep men alle weerbare mannen van het Brugse Vrije op om de kustwacht te verzorgen. Deze maatregelen konden niet beletten dat de watergeuzen in 1572 landden op de kust van Knokke en Heist. De mislukking van de verdediging was o.a. te wijten aan het feit dat vele inwoners van onze parochies sympathiseerden met de opstandelingen.
De parochie Heist werd het zwaarst getroffen. Niet alleen werd de visserij bemoeilijkt en zelfs onmogelijk gemaakt, maar op 30 november werd de parochie by de rebellen van Vlissynghe berooft ende verbrandt. Een deel van het Noorddorp, de kerk en de pastorie gingen in de vlammen op. In Knokke staken de invallers enkele hoeven o.a. de hoeve Wit Huis (langs Graaf Jansdijk, bij de Vrede) en een hoeve die daarna de Verbrande Hoeve (langs Graaf Jansdijk, in bocht na de Molen van Het Kalf) werd genoemd, in brand.
De strijd werd met wisselend succes verder gezet tot op 30 december 1576 de Pacificatie van Gent werd gesloten. Belangrijke punten in het verdrag zijn : amnestie voor de opstandelingen, de Spaanse troepen vertrekken uit de Nederlanden, vrijheid van beweging, de gereformeerde godsdienst werd toegelaten in Holland en Zeeland, garanties voor de katholieken in de protestantse gebieden. Deze belangrijke stap naar vrede werd afgebroken toen op 28 oktober 1577 een Calvinistische ‘staatsgreep’ plaatsvond in Gent. In maart 1578 kwam de stad Brugge in Calvinistische handen, maar de stad aanvaarde op 8 november de Religievrede waardoor de Calvinistische en Katholieke gemeenschap naast en met elkaar konden leven.
Het Brugse Calvinistische stadsbestuur drong aan dat de Religievrede ook door het Brugse Vrije erkend zou worden. Deze erkenning kwam er op 14 mei 1579 en maakte de oprichting van Calvinistische gemeenschappen mogelijk in onze parochies. De inwoners van de parochies waren hoofdzakelijk arme mensen die zich niet onmiddellijk bemoeiden met godsdienstzaken, maar die vooral verlangden naar vrede.
In vele parochies uit het Brugse Vrije werd de plaatselijke pastoor vervangen door een protestants ‘minister’. In Westkapelle was de Noordhollandse Inghel van Egmont pastoor vanaf 1575. In 1576 ging hij over tot het Calvinisme. Hij huwde met zijn huishoudster en werd predikant in Heist. Opmerkelijk is dat de vroegere pastoor van Westkapelle, de blinde Adriaan de Ruwe, nog in Westkapelle verbleef en zelfs alimentatie kreeg van het kerkbestuur. Dit wijst op een zekere verdraagzaamheid.
De overgang van pastoor naar minister was mogelijk gemaakt door de Generale Synode van Dordrecht (1578) met als voorwaarde dat de kandidaten eerst een test moesten afleggen omme hare suyverheyt ende bestendicheyt in der leere ende oprechtheyt des levens te onderzoeken.
Voor Ingel van Egmont (Engelbertus Egmondanus) bestond deze proef uit enkele preekoefeningen over een vooraf bepaald onderwerp.
In december 1579 werd Tilmannus Cupus, die afkomstig was uit Keulen en reeds predikant was geweest in Lo, predikant in Westkapelle en Ramskapelle. Wanneer hij in 1581 terugkeerde naar Lo, werd Westkapelle een tijd bediend door predikanten van omliggende gemeente. Joannes Vos, geboren in Roermond en een tijd predikant in Diksmuide, volgde Cupus op in Ramskapelle. In 1582 verhuisde hij naar Meetkerke.
Vanaf 1581 bediende de Calvinistische minister Baltasar Van Dycke uit Den Briel, Knokke. Het volgend jaar reeds volgde Joos van de Rosiere, die ook predikant was in Kadzand, hem op. Baltasar moest ook nog om de veertien dagen gaan preken in Sint-Anna-ter-Muiden.
In het korte overzicht van de predikanten valt onmiddellijk op dat zij allemaal afkomstig zijn van buiten Vlaanderen, dat sommigen eerst in de Westhoek, de bakermat van de Beeldenstorm, hadden gepredikt, dat zij regelmatig verhuisden en dat zij soms twee parochies tegelijk moesten bedienen wat op een duidelijk tekort aan eigen predikanten wijst.
Een van de eerste bekommernissen bij het oprichten van de Calvinistische gemeenten was het aanpassen van de katholieke kerken. Beelden, schilderijen, doopvonten, altaren, orgels, doksalen enz. werden verwijderd of vervangen. In de kerkrekeningen van Westkapelle vindt men de verkoop terug van twee zilveren cibories en een kelk. Tevens deed men uitgaven over trepareren ende effenen vande kercke ende de kerkmuren. Ook in Heist verkocht men diveersche houten gebrocken in de kercke en van ’t metael, waarschijnlijk afgedankte cultusvoorwerpen. Het verwijderde meubilair werd vaak vervangen of hersteld. In Westkapelle herstelde men de preekstoel en plaatste men verschillende banken.
De Calvinistische organisatie was een lekenorganisatie die totaal verschilde van de katholieke hiërarchische organisatie. De ‘broeders’ van de plaatselijke gemeenschap kozen de predikant die belast werd met de herderlijke zorgen. De ouderlingen hadden de taak om toezicht te houden, de diakens hielden zich bezig met de armenzorg en de koster met het onderwijs.
Elke gemeenschap had zijn afgevaardigden in de ‘classis’, een regionale vergadering. De parochies van Knokke, Heist, Ramskapelle en Westkapelle behoorden tot 1581 tot de classis Brugge, vanaf 1581 tot de classis Sluis. De regionale classis was vertegenwoordigd in de provinciale synode die op zijn beurt een afgevaardigde had in de Nationale synode.
In de Calvinistische periode vierde men geen eucharistievieringen, maar wel, om de twee maanden, een Heilig Avondmaal. Wekelijks kwamen de broeders samen voor een preek die hoofdzakelijk een bespreking was van het evangelie. Alle heiligendagen werden afgeschaft met uitzondering van Kerstmis en Hemelvaart. In het Calvinisme was geen plaats voorzien voor doopsels en begrafenissen. Onze voorouders hielden daar wel aan.
Deze toestand vormde een probleem voor de Spaanse koning Filips II die enkel het katholicisme wilde dulden. De Calvinistische gebieden moesten dan ook kost wat kost heroverd worden. Deze operatie werd uitgevoerd door de gouverneur-generaal Alexander Farnese die de volledige Zuidelijke Nederlanden heroverde. Toen hij in 1584 Brugge en Damme bezette betekende dit het feitelijke einde van het Calvinisme in onze parochies.
Sluis en Oostende bleven nog een aantal jaren in Calvinistische handen. De beide steden dienden als uitvalsbasis voor vele plundertochten. Sluis werd op 5 augustus 1587 ingenomen na een hardnekkig verweer.
Prins Maurits van Oranje ondernam een laatste poging om het Brugse Vrije onder zijn bewind te brengen. Hij landde met een lager van 4000 man op de kust van Knokke en hij probeerde op 25 november ’s nachts Brugge te bereiken met zijn leger. Zijn poging mislukte echter en de prins moest zich met zijn manschappen terugtrekken.
Het protestantisme verdween vrij snel uit onze parochies. Na een onderzoek in 1610 in het Noordvrije werden 21 personen aangeklaagd omwille van hun godsdienst, o.a. 8 uit Westkapelle, 1 uit Knokke en 1 uit Heist. Slechts 2 personen kwamen voor de rechtbank.
De dekanale visitatieverslagen voor 1639-1642 leren ons dat er geen ketters meer waren in de parochies van Knokke-Heist. Wel wordt vermeld dat twee ‘verdachten’ uit Westkapelle kort tevoren vertrokken zijn naar de Noordelijke Nederlanden.
Zeker in Westkapelle bleven vele contacten bestaan met inwoners van het protestantse Sluis. Zo trokken de Westkapelse boeren regelmatig naar de markt van Sluis, zelfs als deze op een katholieke hoogdag viel. Katholieken die in Sluis woonden, kwamen vanaf het midden van de 17de eeuw, op zon- en feestdagen, de katholieke erediensten bijwonen in Westkapelle. Deze contacten bevorderden de verdraagzaamheid tussen de twee godsdiensten. Of was deze verdraagzaamheid enkel een camouflage voor onverschilligheid of pragmatisme van onze voorouders ?
Men trad verdraagzaam op tegen Calvinisten die vanuit de katholieke grensparochies de protestantse diensten gingen bijwonen in de Noordelijke Nederlanden. Dat was vooral duidelijk in de houding t.o.v. enkele Calvinistische families die door de grenscorrecties van 1664 plots van Sint-Anna-ter-Muiden in Westkapelle kwamen wonen. De pastoor vroeg raad aan de bisschop om zijn houding te bepalen omdat hij vreesde dat het katholiek personeel ‘besmet’ zou worden door het Calvinisme. Bisschop de Baillencourt raadde hem aan om zeer verdraagzaam te zijn zodat ook de belangen van de katholieken die in het Calvinistisch gebied woorden, niet zouden geschaad worden. Deze houding is typerend voor de houding vanaf de tweede helft van de 17de eeuw en betekende het feitelijk einde van de godsdienstproblemen in onze streek.