HomeActiviteitenActiviteiten 2008Lezing De Zee van Toen - zondag 1 juni 2008
2008_lezinggod_web"De seculiere geestelijkheid van Brugge en de Zwinstreek in de late Middeleeuwen. Zijn alle clerici dan hebzuchtige en wellustige hoerenlopers?", zo lezen we in een 15de-eeuwse Brugse kroniek. Het beeld van de seculiere clerus in de late middeleeuwen is op het eerste gezicht inderdaad vrij negatief. Geldt dit ook voor de geestelijkheid van de Brugge en de Zwinstreek?

Op basis van onuitgegeven bronnenmateriaal werd een onderzoek uitgevoerd naar de kanunniken, pastoors en kapelanen in deze streek. Waarom en hoe werd iemand priester? Wat was het recept voor een succesvolle kerkelijke carrière? De levenswandel van heel wat clerici doet de vraag rijzen: waren zij van God of van de wereld?

2008_lezinggod-callewier_weHendrik Callewier maakt aan de Katholieke Universiteit Leuven (Campus Kortrijk) een proefschrift over de priesters van Brugge in de vijftiende eeuw. Heel wat van deze clerici kwamen uit Dudzele en de Zwinstreek en bovendien put Hendrik Callewier voor dit onderzoek uit erg boeiende bronnen.

Verslag
De spreker heeft al heel wat onderzoek verricht in vele archieven (waaronder kerkelijke bronnen en vonnissen) over de levenswijzen van seculiere geestelijken in de streek van Brugge. Seculier wil zeggen: “staat in de wereld”. Seculiere geestelijken zijn dus geestelijken die “in de lekenwereld staan”. Reguliere geestelijken daarentegen zijn lid van een orde en zij volgen de regels van die orde (bvb. kloosterbroeders, monniken, e.d.).

De seculiere geestelijken genoten een aantal privileges, zoals bepaalde belastingsvrijstellingen in steden en berechting door een kerkelijke rechtbank (het privilegium fori), die milder was dan de gewone rechtbanken. Seculiere clerici waren herkenbaar aan hun tonsuur en moesten specifieke kledijvoorschriften volgen. Er waren echter ook priester-charlatans. Dit waren personen die zich voordeden als priester, maar het in werkelijkheid niet waren.

Er bestond een hiërarchie binnen de seculiere geestelijkheid. Kanunniken stonden het hoogst in de rangorde. Daarna volgden de pastoors, dan de kapelanen en de laagsten in rang waren de zangers, kosters en roedragers.

De Zwinstreek behoorde in de middeleeuwen tot het bisdom Doornik en telde 2 dekenijen: Brugge en Aardenburg. Er waren 29 parochies op 26 plaatsen (Lissewege had bvb. 3 pastoors). In totaal waren er 148 beneficies. Een beneficie is een geestelijk ambt met de eraan verbonden inkomsten. Brugge telde 6 parochiekerken en 2 kapittelkerken. Hier waren er 355 beneficies.

Hoe werd men in de late middeleeuwen priester? De rekrutering kon op verschillende manieren gebeuren. Men zocht goede zangertjes, zodat men al als koorzanger of misdienaar aangezocht werd om priester te worden. Men werd ook priester van vader op (bastaard)zoon. In een stad als Brugge kwamen ook kandidaten van buiten Vlaanderen toegestroomd om daar priester te worden. De procedure tot priesterwijding ging als volgt. Eerst werd de tonsuur gezet. Er was dan de lage wijding tot acoliet en de hoge wijding tot subdiaken. Vervolgens kon men diaken en uiteindelijk priester worden. Eén van de motivaties om seculiere geestelijke te worden was het kunnen verkrijgen van (meerdere) beneficies. Meer beneficies betekende hogere inkomsten.

De voorwaarden om priester te worden waren soepel. Men moest wat kunnen lezen en schrijven, mocht niet gehandicapt zijn en moest kunnen aantonen dat men over voldoende inkomsten beschikte. Als examen moest de kandidaat het credo kunnen opzeggen. De opleiding gebeurde in een parochie- of kapittelschool. Seminaries bestonden nog niet in de middeleeuwen. Een minderheid (ongeveer een derde) kreeg een opleiding aan een universiteit. Vanuit de Zwinstreek trok men meestal naar Parijs (was de dichtstbijzijnde universiteit) of naar Keulen. Na de oprichting van de universiteit aldaar trok men vooral naar Leuven. De voornaamste faculteit voor de priesteropleiding was die van de Artes. Men kon echter ook gewoon in de leer gaan bij een andere priester. Omdat geestelijken door hun opleiding konden lezen en schrijven werkten zij ook dikwijls als notaris of in een overheidsadministratie.

Hoe verliep de carrière van een seculiere geestelijke? Vaak cumuleerde hij verscheidene ambten (of beneficies) op meerdere plaatsen en maakte hij daarbij gebruik van plaatsvervangers, mercenarii (huurlingen) genaamd. In de Zwinstreek verbleef geen enkele geestelijke in zijn eigen parochie, maar wel in Brugge. In de 15de eeuw bijvoorbeeld was de pastoor van Dudzele ook kanunnik in Brugge. Ook heel wat geestelijken werkten bovendien in dienst van een bisschop, een hertog of de paus. De spreker haalde een voorbeeld aan van een geestelijke die 59 beneficies uitoefende en tevens ook nog in dienst werkte van de bisschop van Doornik.

De levenswandel van de priesters liet vaak te wensen over. Uiteraard vindt men in de bronnen meer terug over diegenen die het niet goed deden, waardoor misschien een wat overdreven negatief beeld kan ontstaan.

Het celibaat (met als oorsprong het leven van Christus) werd pas opgelegd na het Gregoriaans Concilie en het Concilie van Lateranen (12de eeuw). Voordien was het niet verplicht. Ongeveer de helft van de geestelijken volgde het niet. Zij leefden in concubinaat, pleegden overspel met gehuwde vrouwen en in 1480 bijvoorbeeld werd een onderpastoor van Moerkerke veroordeeld voor verkrachting.

Ook heel wat priesters verzuimden aan hun plichten. Zij vierden hun missen niet, waren afwezig tijdens de koordienst of verstoorden deze en soms droegen ze een mis op zonder toelating. De residentieplicht werd vaak niet nageleefd. Er waren ook voorbeelden van lijkroof door priesters. Wanneer iemand begraven werd in een andere parochie diende er aan de parochie van herkomst een compensatie betaald te worden. In plaats van die te betalen groeven sommige priesters het lijk dat begraven was in de oorspronkelijke parochie op om het in hun parochie te herbegraven, zonder de compensatie te betalen. Er zijn ook voorbeelden van het plegen van bedrog door priesters (valse mirakels). Bijvoorbeeld in 1377 maakte een pastoor 3 kruisbeelden waar zogezegd bloed uit liep om hier dan persoonlijk financieel gewin uit te halen.

Er waren nog andere financiële wanpraktijken, zoals diefstal van kerkelijke goederen, opstapelen van schulden (o.a. speelschulden), maken van woekerwinsten, het binnenhalen van erfenissen van overleden geestelijken (waarbij aan de familie werd gezegd dat de overledene onvermogend was geworden) en simonie (verkopen van kerkelijke ambten).

Er werden ook geestelijken veroordeeld voor geweldplegingen en ruzies. Een voorbeeld hiervan is een pastoor in Lissewege die middenin de mis de koster uitschold, omdat die te vroeg gezongen had, en hierbij de woorden “in duivelsnaam” gebruikte. In Brugge werd er zelfs een priester veroordeeld wegens moord.

Wat ook in de bronnen terug te vinden is, was “lekengedrag” van geestelijken. Velen volgden de kledijvoorschriften niet en sommigen droegen opzichtig juwelen en zelfs een wapen. Veelvuldig herbergbezoek (“de droncken paepe”) was een voorkomend probleem, alsook het ezelsfeest. Dit was een carnavalsfeest voor geestelijken (dat o.a. in Damme en Brugge plaatsvond), waarbij de hiërarchie werd omgedraaid en lagere geestelijken werden aangesteld als ezelspaus en ezelskardinalen. Vaak kwamen tijdens dit feest heel wat misdragingen voor, zoals dronken een karikaturale mis opdragen en zelfs vechtpartijen.

De spreker toonde Gillis Joye als voorbeeld. Zijn portret werd geschilderd door Hans Memling en Gillis Joye werd hierbij afgebeeld in een vrome houding, die hij in werkelijkheid alles behalve aannam. Hij werd geboren in Kortrijk in ca. 1425 en was van onwettige afkomst (vermoedelijk de zoon van een priester). In 1448 werd hij zanger in de Sint-Donaaskerk en in 1458 kanunnik in Sint-Donaas. Hij bekleedde 11 beneficies, o.a. in Damme, Delft en Harelbeke, maar heeft deze zelf nooit uitgevoerd. Hij was ook in dienst van een hertog en was een belangrijk componist. Hij werd meermaals gestraft, o.a. voor het verstoren van de misviering (waarvoor hij op bedevaart naar Mechelen moest) en voor een vechtpartij tijdens een bordeelbezoek. Hij ging in staking omdat het ezelsfeest werd afgeschaft en werd geëxcommuniceerd in zijn kapittel na een ruzie en vechtpartij met de kapelaan. Hij leefde samen met een concubine en bouwde tijdens zijn leven grote schulden op door het dobbelen.

Wat was nu de houding van de gemeenschap en de overheid tegenover dergelijke priesters? Meestal gebeurde de bestraffing door de kerkelijke overheden en werden hen strafbedevaarten en boetes opgelegd. Ook gevangenschap en schorsingen of ontheffingen uit hun ambt kwamen voor. De bestraffing door de kerkelijke overheid was vaak vrij laks, onder meer door de relaties die deze priesters hadden bij hogere instanties en de adel. De beschuldigde geestelijken deden er ook alles aan om te ontsnappen aan de lekenrechtbanken. Er werd wel druk uitgeoefend door de parochianen op de priesters. Vaak zorgden de parochianen zelf ervoor dat sommige pastoors een concubine hadden, zodat hun echtgenotes of dochters met rust gelaten werden. Op het einde van de 15de eeuw kwam er echter meer protest en pogingen tot hervorming van de kerk.

Marc De Meester