Naar IJsland: Een verhaal vol heroïek
Lezing op zondag 22 september 2013 om 10 uur door Katrien Vervaele
Het verhaal van de IJslandvaart is er één van zwoegen en beulen, afzien in weer en wind, vechten tegen schuim, zout en zware zee.
Een verhaal vol heroïek, maar ook barstensvol ellende.
Katrien Vervaele, de auteur van het boek ‘Vissersvrouwen’ (Lannoo, 2009), sprak met 28 voormalige Ijslandvaarders en stelde hun verhalen te boek. Ze vertellen niet enkel over de visvangst, maar ook hoe ze alles beleefd en verwerkt hebben. Geloof en ongeloof komen aan bod, en ook heimwee, angst, schipbreuken en het verliezen van manschappen. Het boek wordt nu reeds ‘een standaardwerk voor de toekomstige geschiedschrijving over de Ijsland-vaart’ genoemd.
Katrien Vervaele was reeds in 2010 te gast voor een zeer gesmaakte museumbabbel over ‘Vissersvrouwen’. Gebeten door de kust en gepassioneerd door het leven op en rond de zee, belooft het opnieuw een beklijvende babbel te worden met Katrien Vervaele.
Verslag
Op zondag 22 september 2013 mocht Eric Huys, voorzitter van de Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago, 31 leden en belangstellenden verwelkomen in Museum Sincfala te Heist. Hij leidde de spreekster, Katrien Vervaele, in. We herinneren ons nog allemaal het schitterende verhaal van Katrien Vervaele over "Vissersvrouwen; 26 levens, één verhaal", een mooi voorbeeld van mondelinge geschiedenis, die ze voor onze kring op 25 april 2010 heeft verteld. Katrien Vervaele is geboren te Oostende en bracht haar kindertijd en jeugd door in De Haan. Gedurende zeven jaar woonde ze in de provincie Luxemburg met haar man, een dierenarts. De familie verhuisde naar Middelburg-Maldegem (een dorp op de grens met Nederland) en woonde zeven jaar in dat uitgestrekte landelijke dorp van ± 600 inwoners. Nu woont ze in Zuienkerke, eveneens een echte poldergemeente. Zij is auteur van meer dan 10 historische en sociaal bewogen jeugdromans. Een aantal van haar boeken werden eveneens uitgegeven in het Duits en het Frans. Tevens werd ze genomineerd voor talrijke belangrijke prijzen. In 2007 sloeg ze een andere richting in.
Katrien woont aan de kust en is gepassioneerd door het leven op en rond de zee. Ze raakte gefascineerd door alles wat te maken heeft met de visserswereld en de cultuur van de Noordzeekust. Haar laatste boeken "Vissersvrouwen" (2009), "Naar Island" (2011) en "Garnalen" (2012) zijn non-fictieboeken voor een volwassen publiek. Ze schrijft ook artikels voor diverse tijdschriften zoals HvVB Visserijblad en de Grote Rede van het VLIZ (Vlaams Instituut voor de Zee). Ze is ook vaste medewerker bij Plusmagazine.
Katrien is ook onderlegd in de volkskunde en volksverhalen: mythen, legenden en verhalen van onze zee en onze kust. De volksverhalen over zeeduivels, duivelsputten, spookschepen, framassons, Jeanne Panne, de eeuwige kruier, zeemeerminnen, verdwenen Mariabeelden, Roeschaard, verdronken dorpen worden in een ruimere, vaak geschiedkundige context geplaatst. Natuurlijk dat er rond die verdronken, verdwenen, ondergestoven dorpen ook verhalen werden geweven. Zo zei men dat er op die plekken klokgelui te horen was. In Oostkerke hoorde men tijdens de kerstnacht de mistklokken luiden van de schepen die vergaan waren in het verzande Zwin. En op de plaats waar het oude Blankenberge, Scarphout, verzonken ligt, was er op kerstnacht klokkengelui te horen. Iets wat verschillende vissers nog tot aan de Eerste Wereldoorlog hardnekkig staande hielden. Een ietwat prozaïscher uitleg hiervoor is dat men onder gunstige omstandigheden, waaronder landwind, het klokkengelui van de kerken aan de kust een paar mijlen ver op zee hoorde. Veel verbeeldingskracht was niet nodig om er een verdronken kerk bij te verzinnen. Het voorlopig laatste boek van Katrien Vervaele werd geschreven samen met Nancy Fockedey van het VLIZ: "Gérnoars. Garnalen, verhalen en recepten van vroeger en nu", uitgegeven bij Lannoo, Tielt in 2012.
Als inleiding gaf Katrien Vervaele het verschil aan tussen de lezing van Johan Depotter, die op 22 maart 2013 voor onze kring een lezing gaf over de IJslandvaart (zie voor een verslag van deze lezing: Sint-Guthago Tijdingen nr. 428, april 2013, p.4-13) en haar lezing. Johan Depotter ging uit van archiefmateriaal, terwijl het bij Katrien Vervaele gaat om mondelinge verhalen van vroegere vissers. Bij Johan Depotter ging het over de oudere visserij vanuit Duinkerken en Gravelines en bij Katrien Vervaele over de visserij vanuit Oostende. Toch zijn er ook raakpunten: uiteraard gaat het bij beiden om visserij op IJsland en er zijn ook familiebanden tussen de oudere vissers bij Johan Depotter en de vissers die Katrien Vervaele heeft geïnterviewd. De oude IJslandvaart (17de eeuw - 1930) gebeurde met zeilschepen en er werd gevist met (kol)lijnen. De mannen waren 5 tot 6 maand van huis en de vis (kabeljauw) werd bewaard in het zout. De latere IJslandvisserij (1900 - 1993) gebeurde met stoom- en motorschepen en men viste met netten. De vissers waren 18 dagen van huis (4 dagen heen varen, 10 dagen vissen en 4 dagen terug varen). De vis werd toen bewaard in het ijs. Het was over deze laatste IJslandvisserij dat de spreekster het verder had. De Oostendse IJslandvaart is voortgekomen uit de oude IJslandvaart vanuit Duinkerken. Katrien Vervaele toonde eerst nog enkele foto's van deze oude IJslandvaart, o.a. afscheid op de kaai, bemanningsleden (met een jongen van 13 jaar erbij), oude zeilschepen, een baai in IJsland en grafkruisen van vissers op IJsland.
De route vanuit Oostende liep via de Noordzee naar het "gat" tussen Noord Engeland en de Shetlands en zo verder naar de Atlantische Oceaan. Dit "gat" was gevaarlijk, want daar is veel stroming. Vroeger, met de zeilschepen, was het onmogelijk om deze gevaarlijke route te nemen door die stromingen.
De spreekster had het ook over enkele boeken die vroeger verschenen zijn over de IJslandvaart. Naast het tweeluik van Johan Depotter, betrof dit "De laatste Vlaamsche IJslandvaarder" van Juul Filliaert (het beste boek ooit over de IJslandvaart), "La Grande Pêche" en enkele romans zoals "Geen meiden aan boord" (Johan Ballegeer), "Amandine" (Flor Vandekerckhove), "Door de mazen van het net" (Joris Surmont) en "Zeeman van de Westkust" (over Lucien Vanneuville door Jan Huyghe).
Voor haar boek "Naar Island" heeft Katrien Vervaele oude vissers geïnterviewd. Het is dus de geschiedenis van de IJslandvaart verteld door Oostendse vissers zelf. Voor het eerst vertelden de laatste getuigen van de IJslandvaart over de meest heroïsche periode van de Vlaamse visserij. Soms waren er zaken die ze niet wilden vertellen, zoals wanneer het ging over moord en doodslag, wat wel eens was voorgevallen tijdens onderlinge problemen aan boord. Ze spraken dan bijvoorbeeld van "iemand die over boord was gesukkeld". Tijdens de lezing werden foto's van de geïnterviewde vissers getoond, o.a. Berten Neuville, Jef Ocket, Albert Deckmyn, Jules Desaever, Jozef Delbol, Charles Beuckels (Nieuwpoort), Emiel Rycx, André Vandewalle, Hubert Meyers ("Prut", Heist), Marcel Verleene, Henri Laplasse (jongste schipper (21 jaar) op een schip van zijn vader), Charel Nassel, Gerard De Groote (Zeebrugge), Eric Arents en Willy Kiekens (deze twee laatsten staan op de coverfoto van het boek). Verscheidene van deze vissers zijn ondertussen reeds overleden.
De Oostendse visserij kan opgedeeld worden in 2 delen. De periode tussen 1900 en 1960 was deze van de "visbakken". Dit waren stoomschepen met olie als brandstof en gemiddeld 14 bemanningsleden. Vanaf 1950 kwamen kleinere schepen ("middenslagtreilers") met 7 bemanningsleden aan boord.
Eerst werden voor de "visbakken" kolen als brandstof gebruikt en na Wereldoorlog II werd dit olie, omdat die minder plaats innam. De kolen werden in dezelfde ruimte bewaard waar de kabeljauw opgeslagen werd. De belangrijkste rederijen van deze motorschepen waren de PV’s, MV ("crops") en de Roo Vloote (van socialistische inslag). Deze laatste rederij verbeterde de omstandigheden en de verloning van de vissers. De "visbakken" telden 13 à 19 bemanningsleden en er heerste een zeer sterke hiërarchie aan boord: de kapitein had het al voor het zeggen. Jules Desaever vertelde over een walvis die onderweg gevangen werd (die wel al dood was toen ze hem vangden) en hoe de lever er uitgehaald werd om te smelten.
De "middenslagtreilers" waren kleine schepen met een 6-tal bemanningsleden. Deze mannen kwamen van Nieuwpoort en De Panne en zij hadden hun geld gespaard in tegenstelling tot die van Oostende die veel van hun geld opdronken. Soms namen ze iemand die voordien op de "visbakken" had gevaren mee als stuurman. In IJsland waren veel geulen zodat het risico op het scheuren van de netten reëel was. Men moest dus het net op een zeer precieze plek uitwerpen. Deze plaatsen werden genoteerd in een boekje. De bemanningen van de "middenslagtreilers" waren een echte familie.
Op IJsland waren er specifieke plaatsen waar er gevist mocht worden, op andere plekken mocht dit niet. De visplaatsen kregen specifieke benamingen, bijvoorbeeld "Charelstroate", genoemd naar Charel Nassel die per abuis had ontdekt dat op die plaats veel vis zat. Andere benamingen waren "Peerdeschoe" en "Berenneuzen".
Het was vooral kabeljauw die gevangen werd. Andere gevangen vissoorten waren koolvis, dorade, rog, heilbot, schelvis, blauwe en witte leng. Kreeftjes werden gekookt op het schip en later verkocht in cafés. Dit betekende wat extra drinkgeld voor de vissers. De netten waren vaak overvol en het met de handen binnenhalen van de netten was zwaar werk en ook gevaarlijk voor de handen. Het dek werd met houten schutten in compartimenten verdeeld en daarin kwam de vis. De gevangen vis werd verkocht in Oostende, minder in Zeebrugge.
In de winter was het bitter koud op IJsland en er was vaak storm en ontij. Erg bang waren de vissers voor de "black frost". Dit was een soort mist die ontstond in een botsing tussen een hoog en een laag luchtdrukgebied en die sterk begon aan te vriezen aan het schip. Soms was de mast zeer dik aangevroren. Het schip werd dan zeer zwaar en begon te kraken. Soms is een schip vergaan door deze "black frost".
Op een bepaald moment begon IJsland eigen territoriale zones te beschermen en men ging dan verder dan IJsland varen, tot Labrador, Groenland en de Barentszee. Maar daar was het nog kouder en de vis moest dan langer bewaard worden (soms tot 17 dagen). Dus dit was niet altijd een succes.
Gustaaf Brys (Staf Snippe) was een schipper die twee schepen heeft verloren, "De Haai" en "De Pelagus". Bij de schipbreuk van "De Haai" konden bemanningsleden via een soort katrol met een mandje eraan van het schip gehaald worden, maar toch verloren hierbij 4 mannen het leven, waaronder ook reddingswerkers.
Katrien Vervaele had het ook over het bijgeloof van de IJslandvissers. Bijgeloof is altijd belangrijk geweest in de visserij. De kleur groen mocht niet aan boord van een schip. Een groene trui bijvoorbeeld die aan boord geraakte, werd in zee gegooid. Men mocht geen schoenen op tafel zetten en geen messen gekruist leggen. Als de visser vertrok mochten er thuis geen pantoffels in de kast gezet worden. Men mocht niet fluiten aan boord. Koekebrood mocht niet aan boord gebracht worden en er mochten ook geen vrouwen aan boord van het schip komen. De visser droeg steeds een kruisje of een schapulier dat hij nooit mocht afdoen. Soms had iemand een heel klein kabeljauwbeentje bij zich (om de hals of in de portefeuille). Op het schip moest steeds een kruis aanwezig zijn. Veel vissers hadden tatouages, vooral die van de "visbakken". Freddy Dereer, die erbij was toen het schip "De Haai" verging, had een tatouage met een haai en een schip dat versplinterd wordt erop.
In de lezing kwamen ook ziektes op de IJslandschepen en remedies ertegen aan bod. Bij ziekte moesten de vissers verder blijven werken. "Mouwfreters" waren ontstekingen rond de pols door het contact met het zoute water tijdens het gutten van de vis. Dit kon verder evolueren tot zweren. Als remedie werd er peperkoek rond de aangetaste pols gedaan. Een andere aandoening was het "vort snot" tussen de vingers. Door ontstekingen plakten de vingers aan elkaar. Men plaste er op om de vingers los te krijgen. Aan boord was er meestal een klein kistje met o.a. morfine. Aan kloven op de handen werd meeuwenvet gesmeerd en kwetsuren met diepe snijwonden werden aan boord dichtgenaaid. Roger Verleene was 20 jaar lang telkens zeeziek als er storm was. Als hij aan het werk was ging het over, maar als hij niet werkte aan boord, kwam de zeeziekte telkens terug. Sommige vissers kregen last van landziekte als ze terug aan land kwamen.
Ten gevolge van de bescherming van de territoriale zone door IJsland ontstonden er kabeljauwoorlogen. In 1952 bedroeg de beschermde zone 3 - 4 mijl en in 1958 werd dit 12 mijl. Dit gaf aanleiding tot de eerste kabeljauwoorlog tussen Engeland en IJsland. De IJslanders hadden een soort schaar waarmee ze netten door konden knippen. Onze schepen hadden minder last van de IJslanders. Het aantal Belgische schepen was niet zo groot en onze vissers pasten zich aan. Vooral de Engelsen hadden de meeste problemen. In 1972 werd de IJslandse territoriale zone uitgebreid tot 50 mijl, met de tweede oorlog tot gevolg omdat het voor de vissers toen veel moeilijker werd om vis te vinden. In deze periode werd er zelfs echt geschoten. In 1975 werd de beschermde zone tot 200 mijl gebracht met een derde kabeljauwoorlog als gevolg. Voor de Belgische vissersschepen werd een uitdoofbeleid gevoerd: zij mochten nog vissen tot 12 mijl van de IJslandse kust, maar er mochten geen nieuwe schepen bijkomen en er mochten ook geen veranderingen aan een schip aangebracht worden. Vanaf de jaren zeventig werden steeds meer Belgische IJslandschepen uitgevlagd of naar de sloop gebracht. In 1982 waren er nog maar drie schepen (van August Puystjens) die op IJsland vaarden.
Katrien Vervaele vertelde ook dat ze tijdens haar interviews gemerkt had dat er bij de vissers verschillende intelligente mannen waren die gerust hadden kunnen studeren, maar omdat ze uit het vissersmilieu kwamen, verder in de visserij zijn gebleven. Sommigen hadden nu nog steeds, zoveel jaren nadien, nachtmerries van vroegere ongevallen waarbij ze iemand hadden verloren.
Het laatste IJslandschip was de O.129 Amandine, dat nu te bezoeken is in Oostende. Zo een bezoek is een aanrader, omdat het een goed beeld geeft van het leven aan boord van een IJslandvaarder. De schipper van de Amandine tijdens haar actieve periode was trouwens al een IJslander.
Voorzitter Eric Huys dankte na de lezing Katrien Vervaele voor dit zeer boeiende verhaal over iets dat nu verdwenen is en zei dat haar boek een belangrijk historisch document is, daar veel van deze vissers ondertussen overleden zijn. De voormiddag werd dan naar goede traditie afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.
Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé
Praktische informatie
Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.
Plaats
Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 53 07 30 Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien.
Parkeergelegenheid
Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)