Het dagelijks leven in onze gewesten in de Romeinse tijd
Lezing op zondag 27 oktober 2013 om 10 uur door Prof. Hugo Thoen
Professor Hugo Thoen is doctor in de archeologie en ere-hoogleraar aan de Universiteit Gent. Hij doceerde er vooral Provinciale Romeinse archeologie. Zijn doctoraat ‘De Belgische Kustvlakte in de Romeinse tijd. Bijdrage tot de studie van de landelijke bewoningsgeschiedenis’ (Brussel, 1978) is baanbrekend in het onderzoek naar de Romeinse aanwezigheid in onze gewesten.
Hij leidde tal van opgravingen in binnen- en buitenland en publiceerde in nationale en internationale reeksen. Momenteel is hij Cultureel Ambassadeur van de VS.
Dat de Romeinse verovering van onze contreien niet zonder slag of stoot verliep, blijkt duidelijk uit de verslagen van Julius Caesar. Toch slaagden de Romeinen erin hun gezag te vestigen in de Provincia Belgica. Wat gebeurde er met de Keltische bevolking die hier leefde?
Wanneer zijn de Romeinen hier weggetrokken en wat betekende de val van Rome voor de Lage Landen?
Aan de hand van archeologische bronnen geeft Hugo Thoen een overzicht van de Romeinse samenleving bij ons tijdens de eerste vier eeuwen van onze tijdrekening. Maar hij gaat ook verder. De Romeinse aanwezigheid in onze gewesten groeide immers uit tot een multiculturele samenleving avant-la-lettre, waarin Kelten, Romeinen en Germanen samenleefden.
Verslag
Onder een zeer grote belangstelling van 73 aanwezigen hield voorzitter Eric Huys op zondag 27 oktober 2013 in Museum Sincfala te Heist een welkomstwoord en stelde de spreker, prof. dr. Hugo Thoen, voor.
In Rond de Poldertorens van 1988 staat een bespreking van Jacques Larbouillat over "De Romeinen langs de Vlaamse kust" van Hugo Thoen. In haar spreekbeurt voor Sint-Guthago in 2011 heeft Bieke Hillewaert (oud-studente van prof. Thoen) het gehad over de rol van de Romeinen in de ontwikkeling van de kuststreek en ook in haar boek "Op het raakvlak van twee landschappen.
De vroegste geschiedenis van Brugge", is er een pertinente rol voor de geschiedenis van de Romeinen in onze streek. Prof. dr. Hugo Thoen werd geboren in 1941 in Vrasene-Waas (Beveren-Waas). Hij studeerde latijn-grieks aan het Klein Seminarie te Sint-Niklaas en nadien letteren en wijsbegeerte te Gent, met als thesis "Het Land van Waas in de Romeinse tijd" bij professor Sigfried Jan De Laet (1964). In 1973 doctoreerde hij met het bekroonde en baanbrekende werk in het onderzoek naar de Romeinse aanwezigheid in onze gewesten "De Belgische Kustvlakte in de Romeinse tijd.
Bijdrage tot de studie van de landelijke bewoningsgeschiedenis", Brussel, 1978 (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren, jaargang XL, nr. 88). Met bijkomende studies specialiseerde professor Thoen zich in de luchtfotografie te Gent en in archeologische onderzoekstechnieken te Rome. Daarnaast kon hij via een beurs in 1969 de theorie aan de praktijk toetsen en de Romeinse aanwezigheid in het noorden van Frankrijk onderzoeken. In 1964 werd hij wetenschappelijk medewerker aan het Nationaal Archeologisch Onderzoekscentrum van België en in 1966 voltijds assistent bij het seminarie voor archeologie (prof. Sigfried Jan De Laet) aan de Universiteit van Gent. In 1975 werd hij docent bij het seminarie voor archeologie en vanaf 1991 t.e.m.2002 professor in de Romeinse en Provinciaal-Romeinse archeologie aan het departement voor archeologie aan de Gentse Universiteit.
Vanaf 2002 is hij professor-emeritus. Professor Thoen leidde tal van opgravingen in binnen- en buitenland en publiceerde in nationale en internationale reeksen. Voor zijn werk is hij vele malen gelauwerd zowel in het binnen- als in het buitenland. Hij publiceerde tussen 1965 en 2005 minimum 398 artikels en boeken, met als onderwerpen o.a. de vondsten bij opgravingen: terra sigillata (gestempeld aardewerk), ijzergieterijen (o.a. Zoniënwoud, Tielrode-Temse aan de samenvloeiing van Durme en Schelde), houten waterputten, muntvondsten (o.a. de muntschat van Roksem), glas, lampen, brandrestgraven, dodenakkers, grafvelden, zoutwinningscentra (o.a. Zeebrugge, Leffinge), het castellum te Oudenburg en thema's als het verband tussen bodem en bewoning ten westen van de Schelde, meer bepaald in het Waasland en de kuststreek, de vroegste bewoning in de kustvlakte en de bewoning in de Romeinse tijd, handelsbetrekkingen (o.a. tussen Engeland en het continent, in onze gewesten, amforen in de Scheldevallei en de bierhandel met de Bataven en Cananefaten) en Romeinse wegen in het Vlaams kustgebied.
Kelten, Romeinen, Germanen en Christenen, de Romeinse economie, het dagelijks leven, het leger, zijn een aantal van de onderzoeksonderwerpen van prof. Thoen. Een bijzonder belangstellingspunt, in samenwerking met o.a. Wouter Dhaeze, ons bekend door zijn schitterende lezing "De Romeinse kustverdediging langs de Noordzee en het Kanaal van 120 tot 410 na Chr.", is de ontsluiting van het Romeinse kamp Maldegem-Vake (Oost-Vlaanderen, België). Samen bereiden zij een boek voor over dit onderwerp.
Julius Caesar
Professor Thoen startte zijn lezing bij de verovering van Gallië door Julius Caesar. Gallië bestond uit 3 gebieden: Gallia Belgica (in het noorden), Gallia Celtica en Gallia Aquitania (in het zuiden). Onze streek was het gebied van de Menapiërs dat behoorde tot Gallia Belgica. Gallia was een deel van het Keltische rijk. "Hall" is een keltisch woord dat "zout" betekent, dus Gallia betekende "zoutland", "mensen die zout maken".
Belgica kwam van het woord "belg" en betekende "iemand die zich opblaast" of "iemand die zich vlug kwaad maakt". Het was een germaans woord. Er was hier dus een germaans sprekende bevolking. Hun leiders zoals Boduognatus (naam betekent "die overal overwint") van de Nerviërs en Ambiorix (betekent "koning over vele volkeren") van de Eburonen, gebruikten keltisch in hun administratie. In Noord-Frankrijk woonden de Morini. Hun (keltische) naam verwijst naar "moeras". De naam "Menapiërs heeft te maken met "iets dat uitsteekt, dat opvalt, voor wie men moet oppassen".
De spreker verdeelde de verdere lezing over het dagelijkse leven van de Romeinen in onze streken in 4 delen in: wonen, werken, leven en sterven.
Romeinse Steden en begraafplaatsen
In onze streek is er geen Romeinse stad (caput civitatis) geweest. Voorbeelden van Romeinse steden in ons land waren Tongeren en Doornik. Een vicus was een centrum op het platteland. Er waren ook geen villa's in onze streek. Die waren er wel in het zuiden. Bij ons was er alleen landelijke bewoning in de Romeinse tijd. De hoofdstad van de Menapiërs was Kassel en de hoofdstad van de provincie Belgica was Reims.
De best gekende Romeinse stad was Tongeren. Deze stad was ommuurd en een deel van deze ommuring bestaat nu nog. Typisch germaans is dat de kerk, het kerkhof en het stadhuis in het centrum van de stad gelegen waren, zoals het ook in het recente verleden bij ons was. Typisch Romeins was dat de tempel in het noorden gelegen was en de begraafplaatsen buiten de stad, zoals nu bij ons recent de tendens is. In Tongeren waren er 3 begraafplaatsen. Vooraleer men in de stad kwam, moest men eerst een paar kilometers langs de graven passeren om dan in de drukte en het geroezemoes van de stad te komen.
Voorbeelden van een vicus waren Velzeke en Wervik. Men kan hier spreken van een soort straatdorp of baandorp. Langs deze baan stonden huizen en tempels. Een ander voorbeeld was Contiacum (Kontich). Dit betekende "plaats van de burgemeester".
Villa's en hun organisatie
Er waren geen villa's in het noorden van Vlaanderen. Deze waren gesitueerd op plaatsen waar er een exploitatie van steengroeven, pannenbakkerijen en landbouw was. In de leemstreek en in Zuid-West-Vlaanderen waren er wel villa's. Villa's waren luxueuze gebouwen. Niet alleen de eigenaars woonden er, maar ook hun familie, ambachtslieden en slaven. De ontwikkeling van villa's liep van een eenvoudige vorm tot een ingewikkelde structuur. Een typische villa was de porticusvilla. Een villa kon een lengte hebben tot 20 meter. Er was er zelfs één van 750 meter.
De verwarming bij de Romeinen (hypocaustum) was grondverwarming. De grond onder de bevloering werd uitgegraven en er werden kleine zuiltjes geplaatst waarop de stenen kwamen. Er werd gestookt langs buiten. In de muur waren holle stenen. De warmte ging dus van onder naar boven en ook horizontaal onder de vloer.
Het baden gebeurde in 3 verschillende baden. Eerst ging men in het lauwe water (tepidarium), vervolgens in het warme water (caldatium) en het laatst in het koude water (frigidarium). Dit was dus eigenlijk het principe van de sauna.
Het openbaar toilet (latrina) bestond uit banken met gaten in en omvatte ook een waterput en een waterbassin. Bij de opgravingen in Maldegem is zo een latrina teruggevonden. In de latrina werd trouwens aan politiek gedaan.
In onze streken waren de woningen opgetrokken uit hout en was er geen luxe. De woning was bestemd voor de eigenaar en ernaast in dezelfde ruimte bevond zich de stal voor de dieren. Dit wordt een "potstal" genoemd. Dit type woning kwam vrij algemeen voor van de kust tot in Limburg. Voorbeelden van dieren die hier gehouden werden waren koeien, schapen en kippen. De benaming "potstal" komt van het feit dat de stal wat lager lag dan de rest van de woning door het regelmatig kuisen en wegschrapen van de mest van de dieren, waarbij ook altijd wat aarde mee weggenomen werd.
De economie
De Romeinse economie was een geldeconomie. Bij de Menapiërs waren munten niet gekend. Zij deden alleen aan ruilhandel. De eenheid van de Romeinse munt was de "as". Die had een waarde vergelijkbaar met 1 euro nu. Soldaten werden betaald met gouden munten. In landelijk gebied werden bronzen of zilveren munten gebruikt. Er zijn muntschatten gevonden in Velzeke en in Roksem. De vondst in Velzeke (3de eeuw) bestond uit een pot die waarschijnlijk weggestoken werd door de eigenaars toen die vluchtten voor Germaanse piraten en nadien niet meer teruggekomen zijn.
Een idee van wat men uitgaf is achterhaald door de vondst van notities van een Romeinse huisvrouw uit de 1ste eeuw. Een mantel kostte 10 denarii (ongeveer 178,50 euro), een brood 1,50 euro en een duif 3 euro.
Exportproducten
Professor Thoen had het ook over de exportproducten uit onze streek. Wat kwamen de Romeinen hier doen? Hetgeen ze van hier wilden was zout, textiel, vlees en bier. Het typische eten in onze streek in die tijd was bier en hesp. De zoutsites hier (salinatores) waren bekend bij de Romeinen. Dit blijkt uit inscripties die in Italië zijn teruggevonden. Het zout werd verhandeld door "negotiatores salarii" (handelaars in zout). In Colijnsplaat (Zeeuws-Vlaanderen) is een monument voor de godin Nehalennia gevonden dat opgericht werd door een zouthandelaar.
De zoutproductie gebeurde in zoutpannen. Een voorbeeld was de zoutpanne van Zeebrugge. Nu nog wordt in het zuiden van Bretagne zout gewonnen op ongeveer dezelfde manier als in de Romeinse tijd, namelijk door het uitdampen van zout water door het uit te koken.
Wat textiel betreft was de Nervische kapmantel gegeerd door de Romeinen. Overal in het Romeinse rijk werd een zelfde maximumpijs vastgelegd. Een prijsedict van Diocletianus uit 301 is bewaard en hierin stond dat de prijs voor een kapmantel 15.000 dinarii bedroeg.
De Romeinen waren verlekkerd op de Menapische hesp. Deze hesp komt voor in een tekst van Martialis (40-104 A.D.) en in het eerder vermelde edict van Diocletianus. De gewone mensen hier dronken bier. Dit bier werd ook meegenomen voor de Romeinse soldaten die zich in Engeland bevonden. De Romeinse officieren dronken echter wijn.
Het geloof, huwelijken en politiek
Een volgend deel van de lezing ging over het geloof. De tempels in onze streek waren een mix tussen Keltische en Romeinse tempels. Op het platteland waren er vierkante tempeltjes. De goden die hier vereerd werden, waren: Mars (oorlogsgod), Mercurius (god van de handel), Jupiter (hoofdgod) en Hercules (god van de kracht). De godinnen hier waren: Minerva (hoofdgodin), Venus (godin van de liefde), Kybéle (oosterse moedergodin) en Fortuna (godin van het toeval, zowel geluk als ongeluk). Dat deze goden in onze streek werden vereerd, is men te weten gekomen doordat beeldjes van deze goden hier werden gevonden. Opschriften van monumenten of tempels zijn hier niet gevonden.
De Romeinen waren zeer verdraagzaam op godsdienstig gebied. In onze streek is het christendom opgekomen in de 4de eeuw en niet het kruis was hier het gebruikte symbool voor het christendom, maar wel de chi en rho. Het is een afkorting van de Griekse naam voor Christus, waarbij de eerste twee letters, Χ (Chi) en Ρ (Rho), tot een monogram gevormd zijn.
Volgens een andere traditie gaat het om de Griekse equivalenten van de beginletters van het Latijnse Christus Rex (Christus (is) Koning). Het symbool van het kruis is hier maar later gebruikt geworden. In Nederlands Limburg is een helm van een Romeinse centurio uit 400 A.D. gevonden waarop de chi en rho afgebeeld stond.
Er waren ook gemengde huwelijken. Een voorbeeld hiervan kwam uit een grafvondst in Oudenburg: een Romeinse officier die gehuwd was met een Germaanse vrouw (te herkennen aan de sieraden afkomstig uit het gebied tussen de Weber en de Elbe).Er is trouwens ook nooit iets gevonden wat zou kunnen wijzen op rellen in verband met taalkwesties in de Romeinse periode.
De spreker had het ook over het ontstaan van politieke partijen. In de 4de eeuw hadden de ruiters van paardenrennen elk een kleur. Personen die verkozen wilden worden in de Romeinse senaat kozen toen ook voor één van die kleuren. Deze kleuren waren: russata (rood), veneta (blauw), prasina (groen) en albata (wit).
Begrafenisgewoonten
Professor Thoen besloot zijn lezing met de begravenisgewoonten bij de Romeinen. Overleden Romeinen werden gecremeerd. De elite werd begraven in tumuli. Dit waren urnegraven waarin allerlei voorwerpen mee werden begraven. Deze graven zijn echter in de loop der eeuwen geplunderd geweest. In onze streek waren er brandrestengraven. Dit waren kuilen waarin de rest van de brandstapel gelegd werd. Dergelijke brandgraven werden o.a. gevonden in Jabbeke. De begraafplaatsen bij de Romeinen werden goed verzorgd, o.a. met aanplantingen van hagen.
De inhumatie (gewone begraving zonder crematie) kwam van de Germanen en dus niet van het christendom. Dit gebeurde vanaf de tweede helft van de 3de eeuw. Bij het begraven van de overledene werd er voedsel en drank mee in het graf gelegd. Dergelijke graven zijn o.a. gevonden in Oudenburg. Soms werd ook de hond van de overledene gedood en mee begraven. Crematies zijn altijd blijven bestaan, alhoewel ze door het christendom als een ketterse gewoonte werden beschouwd. Karel de Grote verordende dat crematies niet meer mochten plaats vinden. Anders volgde een excommunicatie.
Ten slotte
Na de lezing dankte voorzitter Eric Huys voor de zeer interessante lezing. De Romeinse aanwezigheid in onze gewesten was eigenlijk een multiculturele samenleving avant-la-lettre, waarin Kelten, Romeinen en Germanen samenleefden. De voormiddag werd dan afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.
Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé
Praktische informatie
Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.
Plaats
Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 53 07 30 Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien.
Parkeergelegenheid
Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)