Lezing op Zondag 26 februari 2017 om 10 uur door Kristof Dombrecht
Case-study: Dudzele Ambacht
Kristof Dombrecht zal het hebben over de economische machtsbasis van de lokale elite. Hij belicht vooral de plattelanders die erin slaagden om op lokaal vlak ‘politieke’ macht te verwerven en zich zodanig als elite te onderscheiden. Voor zijn doctoraat heeft hij het Ambacht Dudzele als study-case genomen.
Hij toont aan hoe zij door hun rijkdom en macht een stempel drukken op het leven in een plattelandsgemeenschap in de late middeleeuwen. De laatmiddeleeuwse gemeenschappen waren binnen een omschreven territorium gebonden aan kerk en elite. Rijke landbouwer namen naast de adel de wereldlijke macht op zich en de geestelijkheid bepaalde het dagelijkse leven in een parochie.
Men moest in de eigen parochie de sacramenten ontvangen, op zon- en feestdagen de mis bijwonen, huwen, zich laten begraven, hun kinderen laten dopen. Er sproten ook heel wat lokale instellingen voort uit de parochie gemeenschappen zoals de kerkfabrieken, de armentafels, gildes en religieuze broederschappen. Al deze instellingen werden bestuurd door de plaatselijke elite.
Verslag van de lezing
Op zondag 26 februari 2017 mocht voorzitter Eric Huys in Museum Sincfala te Heist 29 belangstellenden verwelkomen voor de lezing "Plattelandsgemeenschappen, lokale elites en ongelijkheid in het Vlaamse kustgebied 14de-16de eeuw" en de spreker, Kristof Dombrecht, inleiden.
Kristof Dombrecht werd geboren in 1987 in Aalter. In 2009 studeerde hij af als master in de geschiedenis aan de Universiteit Gent. Daarna werd hij onderzoeker en doctoreerde in 2014 over “Plattelandsgemeenschappen, lokale elites en ongelijkheid in het Vlaamse kustgebied (14de-16de eeuw). Case-study: Dudzele ambacht”.
Daarmee werd hij de 192ste doctor in de geschiedenis aan de UGent. Eén van zijn promotoren, professor Dr. Tim Soens heeft trouwens in 2009 een lezing gegeven ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van onze Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago: “Vijf mythes rond middeleeuwse polders en wateringen kritisch doorgelicht”. Het doctoraat van Tim Soens over de polders en wateringen resulteerde in een boek: “De spade in de dijk? Waterbeheer en rurale samenleving in de Vlaamse kustvlakte (1280-1580)”, dat trouwens één van de inspiratiebronnen was voor het doctoraat van Kristof Dombrecht.
Tot september 2015 was Kristof onderzoeker. Hij werkte o.a. mee aan het onderzoek van Jan Trachet over de middeleeuwse havens langs het Zwin. Dat resulteerde in een prachtig artikel die hij samen met een aantal professoren en onderzoekers publiceerde in het onvolprezen tijdschrift “De Grote Rede” van het Vlaams instituut voor de Zee (VLIZ): “Het tij gekeerd? Het Zwindebat in perspectief, 42, 2015, pp. 5-11”. Daarna werd hij attaché kennismanagement bij de FOD Financiën.
Thomas Piketty publiceerde in 2014 een ophefmakend boek: “Kapitalisme in de eenentwintigste eeuw”. In essentie gaat het over de studie van groeiende ongelijkheid tussen de mensen. De studie van Kristof Dombrecht gaat in wezen over de ongelijkheid in het verleden: de sociale stratificatie (indeling van de bevolking naar sociale klassen), de sociale mobiliteit (hoe men in de sociale hiërarchie kan opklimmen of eruit vallen), enz.
Eén van de artikels van Kristof “Edel, arm en rijk, maakt de dood gelijk?: sociale ongelijkheid (post mortem) in plattelandsgemeenschappen ten noorden van Brugge (1500-1579)”, dat verscheen in 2013 in het Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis (pp.257-287), werpt een licht op de zoektocht naar bronnen om de evolutie van sociale ongelijkheid te illustreren, nl. kerkrekeningen. Wanneer men op een kerkhof wandelt ziet men kruisjes maar ook monumentale grafmonumenten en ook wanneer iemand begraven wordt, kan men uit de grafcultuur de sociale status afleiden.
In het verleden (tot 1787) mochten mensen bv. eventueel in de kerk begraven worden. Voor de plaats in de kerk (dicht bij het altaar of achteraan), of buiten op het kerkhof, werden verschillende tarieven aangerekend. Er waren grote prijsverschillen voor het luiden van doodsklokken (in Dudzele waren er drie verschillende) en de soort dienst. Mede aan de hand van de verwerking van deze gegevens kan men een soort sociale indeling reconstrueren.
Na deze inleiding nam Kristof Dombrecht het woord. Hij startte zijn lezing met de omschrijving van het Ambacht Dudzele, dat Ramskapelle, Dudzele en Koolkerke omvatte. Het onderzoeksgebied voor zijn studie was het Vlaamse kustgebied, waarbij het Ambacht Dudzele (dat behoorde tot het Brugse Vrije), als voorbeeld werd genomen.
De polderstreek heeft een heel andere sociaaleconomische evolutie doorgemaakt dan het binnenland van Vlaanderen (het “zandige Vlaanderen”). In de kustvlakte waren er in de 12de - 13de eeuw veel kleine boertjes die te weinig land hadden om er hun familie mee te kunnen onderhouden (normaal was hiervoor minstens 5 à 6 ha nodig). Deze boertjes moesten dus ook nog aan andere activiteiten doen, zoals turf steken, schapenteelt en zoutwinning. Er waren wel enkele grotere landbouwbedrijven, maar deze waren vooral van kerkelijke instellingen.
De kleine boertjes waren wel eigenaar van hun grond. Naar de 17de-18de eeuw toe vond er een geleidelijke evolutie plaats naar grotere boeren met grondoppervlakken die groter waren dan 30 à 50 ha. Dit was niet meer om alleen de familie te onderhouden, maar ook om winsten te maken. Deze boeren waren ook niet meer de eigenaars van al hun gronden. De eigenaars waren kerkelijke en adellijke grootgrondbezitters en rijke stedelingen. In het zandige deel van Vlaanderen bleef tot in de 17de-18de eeuw de toestand met kleine boertjes bestaan. Er waren daar toen zelfs nog meer kleine boertjes dan in de eeuwen daarvoor.
Wat was de methodologie van de studie van Kristof Dombrecht? Een lokale elite was een diverse groep: rijke boeren, handelaars, notarissen, ontvangers van de heerlijkheid, herbergiers, enz. Er werd gekozen om de driedeling te gebruiken van de sociologen Max Weber en Pierre Bourdieu: economische machtsbasis, politieke machtsbasis en culturele machtsbasis. De culturele machtsbasis gaat over status en prestige verwerving. De meest machtige personen waren degenen die over de drie basissen samen beschikten.
Dudzele Ambacht werd gekozen omdat veel bronnen hiervan bewaard zijn gebleven. Het was een administratieve indeling van het Brugse Vrije. De bronnen voor de economische machtsbasis waren o.a. weesregisters, belastingslijsten, ommelopers, rekeningen van grootgrondbezitters en rekeningen van de heerlijkheid Dudzele. Voor de politieke machtsbasis waren de bronnen o.a. rekeningen van lokale parochiale instellingen en oorkonden. Voor de culturele machtsbasis waren er o.a. kerkrekeningen en de rekeningen van de schuttersgilden waarin de namen van de leden vermeld stonden met het lidgeld dat zij betaalden. Al de verzamelde en verwerkte gegevens werden in een database gestoken.
De demografie in de Brugse polders kon bijvoorbeeld afgeleid worden uit een register daterende van 1527 met communicantencijfers. Dit betrof het aantal personen die in de kerk ter communie konden gaan (personen die een hostie mochten ontvangen; niet het aantal kinderen dat in dat jaar hun communie deden). Bijvoorbeeld voor Heist, dat toen 400 communicanten telde, kon afgeleid worden dat daar toen 714 inwoners waren.
Er was in Heist een bevolkingsdaling tussen 1480 en 1527 van 1235 inwoners naar 714, een daling van 42%. Deze bevolkingsdaling was trouwens ook algemeen. Bijvoorbeeld in Lissewege was er een daling van 17% (van 1073 naar 893 inwoners). Het omslagpunt van deze daling was de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk omstreeks 1480.
Een ander voorbeeld van een bron is de lammerentiend dat moest betaald worden aan de heer van Dudzele. Deze belasting was afhankelijk van het aantal lammeren. Uit deze bron is af te leiden dat er in de 15de-16de eeuw gemiddeld 20 schapen per boer waren. De schapenteelt diende voor de vleesconsumptie, de zuivelproductie en de wol. Daarnaast was er in de 15de eeuw ook de meekrapteelt die in de bronnen is genoteerd in oppervlakten. De wortel van de meekrap werd gebruikt om de wol rood te kleuren. Deze teelt verminderde in de 16de eeuw door de achteruitgang van de economie in Brugge en de opkomst van Antwerpen en het feit dat in de 16de eeuw het blauw meer in de mode kwam dan de rode kleur.
Uit de bronnen is ook te zien dat er op het einde van de 16de eeuw reeds een omslag is naar minder, maar grotere boeren. Rijke boeren trouwden met een dochter van andere rijke boeren met als gevolg dat hun grondoppervlakten vergrootten. Er waren ook meer pachtboeren en eigendomsconcentraties. Grote boeren gingen grond huren van edellieden en rijke Bruggelingen. Een grote boer maakte toen grote winsten. En renteniers verpachtten gronden en huizen, wat geld opbracht. Ook een ambtsbekleding bracht op. Dit waren vaak notarissen en advocaten, een andere elitegroep. Ook kerkelijke instellingen hadden veel gronden. Bijvoorbeeld Ter Doest had veel hoeven in de omgeving van Dudzele en ook het Sint-Claraklooster had hier hoeves in eigendom.
De politieke elite van het Ambacht Dudzele bestond uit de sluismeesters en de ontvangers van de wateringen, de pointers en zetters (belastinginners), de kerkmeester en de ontvanger van de kerkfabriek, de armenmeester en de ontvanger van de armendis. Er was ook nog de Schepenbank van het Brugse Vrije, maar dit was heel exclusief en alleen maar voor edellieden en heel rijke Bruggelingen toegankelijk. Eigenlijk waren er maar relatief weinig beschikbare politieke ambten voor de lokale boeren met uitzondering van de kerkfabriek en de armendis. De Schepenbank van het Brugse Vrije diende voor alle dorpen samen en was gevestigd in Brugge. In de andere streken in Vlaanderen was dit anders: elk dorp had daar zijn eigen schepenbank. De lokale rijke dorpeling in het Brugse Vrije die zich wou uiten in status moest dit dus doen via een andere machtsbasis, zijnde de culturele.
De macht kwam ook meer in handen van een beperktere groep in de loop van de 16de eeuw omdat er meer inkomensongelijkheid ontstond. Het ambt als bestuurder van de kerkfabriek werd exclusiever vanaf ongeveer 1540. Het was het meest aantrekkelijke en prestigieuze ambt voor de lokale elites. De ambten werden weinig betaald. Men deed dit voor het prestige.
Aangezien er dus weinig politieke mogelijkheden waren voor de lokale elites moesten zij gebruik maken van het culturele leven. De parochiekerk was het centrum van de lokale gemeenschap als plaats voor de eucharistie, de biecht, het doopsel, de begrafenis, de processie, enz. In Dudzele waren er de Heilig Sacramentsprocessie en de Sint-Lenaartommegang. De lokale elite liep hierbij voorin in de stoet.
Er waren ook materiële statussymbolen: bijvoorbeeld een woning met een voutekamer of hoogkamer of met een bergschuur, zoals bij de Roskamhoeve. Er waren ook omwalde hoeves. Deze omwalling diende hoofdzakelijk als een statussymbool.
Algemeen genomen was er een zeer bloeiend verenigingsleven in de polderstreek. Dit was het gevolg van het feit dat er veel rijke boeren waren maar met weinig beschikbare politieke ambten voor hen. Het verenigingsleven was dan een alternatief voor prestigeverwerving. Schuttersgilden waren hiervoor belangrijk, zoals bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouw-Broederschap in Ramskapelle. In Dudzele was er ook een rederijkerskamer, naast een schuttersgilde en broederschappen. De meeste schuttersgilden werden opgericht rond het midden van de 15de eeuw. Ze hadden grotendeels een sociale functie, maar ook een militaire. Dit laatste verminderde wel in de loop van de 15de eeuw. Het militaire belang van de schuttersgilden situeerde zich meer tot in de 14de eeuw. In 1489-1490, tijdens de opstand tegen Maximiliaan van Oostenrijk, telden de schuttersgilden wel meer leden om hun dorp te beschermen tegen rondtrekkende troepen.
Er was een bepaald kapitaal nodig om lid te kunnen zijn van een schuttersgilde. Er diende lidgeld te worden betaald en men moest zich materiaal (boog en pijlen) aanschaffen. Toch was een schuttersgilde relatief toegankelijk voor minder rijke bevolkingsgroepen, maar het gildebestuur bestond wel vooral uit de rijkste gildebroeders. Van het Sint-Sebastiaansgilde van Dudzele is heel uniek bronnenmateriaal bewaard gebleven. Later werden de gilden echter minder toegankelijk voor minder rijke dorpelingen.
Binnen de gilde was er een sterke sociale cohesie. De leden namen ook altijd deel aan de processies. Soms namen zij ook deel aan schutterscompetities in andere dorpen, zoals bijvoorbeeld in Lissewege. In 1556 werd er een belangrijke schutterswedstrijd georganiseerd in Dudzele, waarvan er een affiche is bewaard gebleven. Op deze affiche stonden al de te winnen prijzen vermeld. Zo was er o.a. een prijs voor wie van het verst kwam.
Begrafenisrituelen leenden zich ook als een uitdrukking van rijkdom. Zo waren er in Dudzele vier categorieën van uitvaarten: zonder doodsklokken of met een specifieke klok (Jacob, Pieter of Lenaart). Elke klok had zijn eigen geluid en een verschillende prijs, zodat iedereen kon horen wie zich een rijke begrafenis kon veroorloven. Een uitvaart met de Lenaartklok was de duurste en deze zonder doodsklok de goedkoopste. Ook het baarkleed, de kaarsen, het doodskleed en het aantal priesters bepaalden de prijs van een uitvaart. Men had ook de keuze tussen een graf in de kerk of op het kerkhof. In de kerk kon het graf dan weer dicht bij het altaar liggen of er verder van weg liggen. Dicht bij het altaar was het duurste. Er was dus een heel sterk verband tussen het type uitvaart en de rijkdom van de overledene.
Kristof Dombrecht besloot zijn lezing met de conclusie dat in de 14de-16de eeuw rijkdom de belangrijkste van de drie machtsbasissen was, maar dat in de polderstreek ook de culturele prestige een belangrijke rol speelde. In het binnenland van Vlaanderen was dat minder het geval. Daar waren er minder verschillen in de soorten begrafenissen en ook minder verenigingen dan in de kustpolderstreek.
Na de lezing werden er nog verschillende vragen gesteld aan Kristof Dombrecht, waarna voorzitter Eric Huys de spreker bedankte voor zijn lezing die een zeer interessante inkijk gaf in het sociale leven in onze polderstreek in de 14de-16de eeuw. Wie nog extra vragen heeft over dit onderwerp mag deze stellen aan Kristof Dombrecht op zijn e-mailadres: Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien..
Vervolgens werd de voormiddag weer afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.
Verslag: Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé
Praktische informatie
Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.
Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730 Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien.
Parkeergelegenheid
Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)