Lisseweegse parochierekeningen uit de 2de helft van de XVIIde eeuw
Germain Vandepitte
Vervolg van: Lisseweegse parochierekeningen uit de 2de helft van de XVIIe eeuw - Deel 1
Het grootste deel van de rekeningen, vooral in het laatste decennium van de XVIIe eeuw, wordt in beslag genomen door bedragen van onkosten gemaakt door en voor militairen.
Voor vorderingen uitgaande van het landsbestuur, werd altijd “een recompence” verleend aan de parochie. Deze vergoeding was ongeveer gelijk aan het totaal uitgegeven bedrag. De opeisingen konden leveringen zijn voor voeder, stro, hooi, haver en groenvoeder; maar ook van manschappen, pioniers genaamd, of weerbare mannen om de wacht te houden; ofwel van wagens en paarden.
Pioniers
Deze werden opgeëist om werken uit te voeren. Meestal om militaire versterkingen te verbeteren rond bedreigde steden, of ook uitzonderlijk om aan noodtoestanden het hoofd te bieden, dijkbreuken bijvoorbeeld. Zo zien we regelmatig onze pioniers vertrekken met spade en houweel o.a. in 1651/52 naar Veurne, Grevelingen, Duinkerke. Naar Diksmuide in 1671, alwaar ze 41 dagen geweest zijn. In 1679 naar Gent. In latere jaren kwam het zo veelvuldig voor, dat niet eens meer werd vermeld waar ze gingen pionieren.
Deze werklieden werden betaald per dag. Tot 1694 kregen ze 4 schellingen daags. In 1695 echter ontvingen ze maar 3 schell. 4 groten meer, en hun korporaal 1 gulden.
Dat deze pioniers gewapend werden, dat neem ik niet zonder voorbehoud aan. Toch is er een post die er op wijst; tenzij de ontvanger met pioniers de wachten zou bedoeld hebben. Alexander Demeulenaere ontving in 1676/77, 5 pond 4 schell. 8 gr. voor levering van “cruyt ende loot, vermaecken van roers mits leveren van 2 oude roers ende 4 nieuwe roers aen 50 pioniers uytgedaen ten jaere 1676”.
Paarden en wagens
De wagens en paarden met toebehoorten, werden door de parochie aangekocht. Waren er geen of slechts in onvoldoende aantal te koop, dan moest een loting beslissen, deze werd gehouden onder de parochianen, eigenaars van paarden en wagens. Bij terugkeer van die gespannen, werden die verkocht in het openbaar door de stokhouder, tot profijt van de parochie als eigenares. Soms evenwel werd een gespan overgehouden om, hetzij hetzelfde jaar, hetzij het jaar daarop, weer ingezet te worden. Dit bracht echter kosten mee van onderhoud en overwinteren.
Een wagen was gewoonlijk bespannen met drie paarden en begeleid door twee gehuurde knechten. Zoals de pioniers werden zij tegen 4 schellingen per dag vergoed.
Ze konden wel tot twee maanden en meer afwezig zijn. Voorzien van proviant, trokken ze de baan op: naar Oudenaarde in 1674; naar St-Omaars en Charleroi in 1675, 1676 en 1677. Te St-Omaars ging er een gespan verloren.
Op 21 juli 1690 moesten twee artilleriepaarden geleverd worden voor het leger “tot het trecken van het canon van sijne Majesteyt”, Cornelis Danckaert als “legherknape” was daardoor 74 dagen afwezig.
In 1691 werden 7 wagens “uytghdaen” en gekocht. Maar nog waren er te kort en de overige werden gehuurd, na vooraf op hun waarde te zijn geschat. Niet minder dan 688 pond werd dit jaar uitbetaald aan vergoedingen voor wagens, paarden en knechten, gestuurd tot “secours van Mons”.
Voor 1692 was dit bedrag 375 pond, plus 21 pond voor de pioniers van Nieuwpoort. Er werden 8 wagens geleverd en 27 pioniers; tegen 15 wagens in 1695 en dat waren er nog drie minder dan gevraagd. In 1694 werden 2 wagens opgeëist, plus 8 artilleriepaarden en tweemaal 54 pioniers. Voor 1695 bedroeg het contingent 4 wagens, 24 artilleriepaarden, 12 knechten en 24 pioniers; plus nog een tweede vordering van 71 pioniers.
Wachten
De wacht moest worden verzekerd “jeghens de invasie van de franchoysen, op de rivieren loopende naer Oostende en de zeecant”. De posten die door Lissewege bezet werden, waren: op de Vaart van Plassendale, de post “Twee Speyen” en “Schips taele” (21); op de Vaart van Damme, “De Blauwe Zaele” en verder nog “Bekaf” (22). Langs de zeekust had Lissewege de bewaking van zijn eigen kuststrook, van Blankenberge tot aan de huidige sassen van Heist. Franchois Verkinderen, “tavernier tot Heyst” werd in 1650/51 betaald voor het houden van de boeken van de zeewacht. In 1653 was een “cordegaerde” opgericht aan de zeekant. De zeewacht bedroeg in 1675/76 “vier mannen op de duynen”.
Ook op de toren was de wacht verzekerd. Dit was de “torrewacht’ en die werd met tamelijke regelmaat uitgeoefend. Niettegenstaande dat, werd in 1673 een speciale ordonnantie gegeven waarbij de torrewacht bestendig moest worden gedaan. Dit is dan gebeurd van 21 dec 1673 tot 18 april 1674, of 119 dagen. Dit tijdstip viel trouwens samen met “het groot alarm’ . Van 22 tot 24 februari 1674 mochten “in de tzestigh mannen” hun post niet verlaten. Voordien, in 1668 was het eveneens groot alarm geweest toen “de gheele prochie moste optrekken naer de vaert van
Plasschendaele” tegen de franse vijand. Tijdens het groot alarm van 1689 is de hoofdman naar de post Twee Speyen getrokken met 50 man.
In normale omstandigheden echter bedroeg deze wacht heel wat minder manschappen. Voor 1666 ontving de officier Guill. De Reuck een vergoeding om de wacht te verwittigen gedurende 4 1/2 maand, in totaal 760 man, of ongeveer 5 man per dag. De wachten ontvingen ook de vergoeding van 4 schellingen per dag.
Uitkopen en Logementen
In de rekeningen van 1657/58 en volgende treffen we een eigenaardige uitdrukking aan: “Aen dilveersche gouverneurs commandeur, ende dit over de tijdt van de rekeninghe omme beter ghedaen dan ghelaten”. Dit wordt duidelijker als men latere registers onder handen neemt, waarin sprake is van “gheforceerde ghiften”. Dit waren geschenken onder de vorm van geld (meestal 3 tot 5 pond) aan de kommandanten van de forten van Oostende en Damme, en aan de bevelhebbers van troepen in het algemeen, opdat zij hun manschappen zouden verbieden “uyt te loopen” t.t.z. op de parochie te komen eten en drinken en... al wat er bij komt, en dit op ‘s keizers kosten. Dit was iets waartegen de parochianen weerloos waren; en ondanks die giften deed het feit zich toch nog regelmatig voor. Deze soldeniers waren dikwijls slecht of in lange tijd niet betaald en vonden op deze wijze een genoegdoening. Beter gedaan dan gelaten ... geforceerde giften! hoe raak gezegd!
De rekening van 1658/59 maakt ons de ernst vandeze toestand duidelijk. Daar is namelijk de brief van het College van het Vrije waardoor de parochie genoodzaakt werd een ommestelling van 24 gr. te leggen, waarvan de helft “omme te betaelen tot nodich onderhoudt tot beletten van het uytlopen ende ander desorders die souden moghen gheschieden bij het krieghsvolck ende nu sijn tot Stalhille ende Schipstaele”.
Ditzelfde jaar had het Bestuur van het Vrije de “uytcoop” gedaan van de kompagnie van Kapitein Rada, opdat deze op de parochie niet zou foerieren. Het aandeel van de parochie in deze uitkoop bedroeg: 11 pond 6 schell.
Dit uitkopen geschiedde (23) wel meer en bestond uit een som geld, als tegenwaarde voor foerage, die anders door de parochie moest geleverd worden; ofwel zou de parochie in plaats daarvan deze kompagnie gelogeerd krijgen.
De rekening van 1668/69 geeft ons de uitkoop van Markies de Grequy. De parochie betaalde 204 pond 8 schell. 4 gr. En dit niettegenstaande er spaanse kavalerie en infanterie was ingekwartierd op de parochie in de maanden mei en juni 1668. Ook in 1671 lagen er spaande kavaleristen op de parochie. Kapitein Blomme lag er zes weken gelogeerd in 1673, met de helft van zijn mannen,
In 1678 lagen er hollandse troepen die zich nadien op Sluis terugtrokken. Jacques (De) Henau, timmerman, maakte verscheidene bruggen om hun doortocht te geven met wagens en paarden.
Daarop verschenen de Fransen. Pieter Maes, de pastoor, had 10 pond 19 schell. voorgeschoten aan twee partijen franse soldaten “commende met pasport den eenen van de goeverneur van Cortrijcke tussen den 25n ende den 26n Juli 1678 ende dander den 29n dito met pasport van de goeverneur van Gendt”. In 1678 was er ook een represaille geweest van de Fransen. Als gevolg van de vrede van Nijmegen op 17/9/1678, werd de streek hier door hen verlaten. Maar nauwelijks was de inkt droog waarmede het verdrag was getekend, of Louis XIV vond een ander been om op te knagen; en weerom vielen zijn troepen Vlaanderen binnen. Intussen waren de Hollanders hier opnieuw verschenen, want Laureys Hautermans ontving een toelage, omdat hij tijdens de inkwartiering in 1679, twaalf hollandse soldaten méér had gelogeerd dan in de opgave voorzien was. Ook werd hij betaald voor het leveren van 7 lammeren uit zijn “schaepscoye” aan de voornaamste officieren. Dit op bevel van de hoofdman.
In 1691 moest er 30 pond “swaer geldt” (24) gelicht worden om de uitkoop te betalen van Markies de Cassasola, om zijn vertrek te bespoedigen naar de stad Brugge, nadat zijn troepen al 15 dagen op de parochie gelegen hadden. Te weten drie spaanse kompagnies voetvolk: de kompagnie van Kolonel de Cassasola, die van kapitein Sanpuiluinda, en die van kapitein Berdange.
In die jaren trokken hier engelse, spaanse en hollandse soldaten voorbij. Dit bewijzen de posten van “de thaire van soldaten, zoowel ingelsche, spaensche als hollandsche”. De uitgaven van logement voor ruiters in 1692 bedroeg 106 pond. Op 18 en 19 mei 1695 waren de regimenten van de hollandse kolonel Swaenval en Pr. Bouúaert te gast; en van 9 tot 11 maart 1694, de 6 kompagnies voetvolk van Scauw.
Het einde van 1694 en het jaar 1695 waren beroerd. Opnieuw waren de Fransen gekomen, en door de partizaan de la Tour was een militaire executie (25) gedaan. Zeven parochies moesten de som van 186 pond 4 schell. bijeengaren, te weten: Lissewege, Oostkerke, Dudzele, Uitkerke, Ramskapelle, Nieuwmunster en Vlissegem. Er werden ook 19 paarden van de voormelde parochies meegenomen als onderpand voor de te leveren foerage. Deze executie liep over 48 dagen: van 6 februari tot 24 maart 1695. Verder bleven nog 43 pond 18 schell. 8 gr. te betalen door elk der volgende gemeenten, als kosten voor de executie, nl: Lissewege, Oostkerke, Dudzele, Uitkerke en Ramskapelle. Daarboven moesten geleverd worden door de parochie Lissewege naar Kortrijk in handen van kommissaris Dury: 3980 rantsoenen foerage bestaande uit hooi, stro en haver. Na veel debatten werd dit laatste uiteindelijk teruggebracht op 2654 rantsoenen, waarde ter somme van 451 pond.
Als gevolg van deze executie hadden Jooris Paternost en Cornelis Baussart 50 dagen in het gevang gezeten te Kortrijk, en was er voor 4 pond schade aangebracht aan het huis van eerstgenoemde.
In oogstmaand 1695 werd kolonel Bellis een geforceerde gift gedaan “omme daerdoor te wesen bevrijdt van het uytloopen van sijn volck ende thairen op de prochie als andere moedwillichheden".
Aan het regiment van kolonel Cunningham moesten in februari 1696, 5000 bundels hooi geleverd worden te Uitkerke. Deze levering werd afgekocht.
Het logement van de Engelse dragonders en infanterie van de regimenten Mirimon, Leveston en Tysseny duurde van 12/3/1696 tot en met 16/4/1697. Kolonel Mirimon en zijn Franse dragonders waren op dat ogenblik in dienst van de koning van Engeland (26). Ze kwamen op de parochie toe op 12/3/1696 en verlieten die op 9 juni. De Engelse dragonders onder bevel van kolonel Leveston kwamen terug op 18 oktober 96 tot 16 april 97. De gemeente moest op zeker ogenblik instaan voor het weiden van plus minus 200 paarden (27) en dit gedurende 16 dagen.
De levering van "ete en drank" aan het regiment Leveston kostte de parochie 109 pond en de foerage 519 pond, de haver gerekend aan 1 pond de hoed, het hooi tegen 1 pond 6 sch. 8 gr. het honderd (bundels).
De vergoedingen per dag, betaald aan de parochianen, voor inkwartiering werden als volgt berekend: (in schellingen en groten)
voor een logement - eten voor een logement - eten
Kolonel 0/2/0 0/8/0 Kapelaan of Dominee 0/0/9 0/3/0
Luit. Kolonel 0/1/6 0/6/0 Kwartiermr of adjudant 0/0/9 0/3/0
Majoor 0/1/6 0/6/0 Kapitein 0/1/3 0/5/0
Chirurg, of Serg. 0/0/6 0/2/0 Kapitein Luit. 0/1/3 0/5/0
Korp. of soldaat 0/0/3 0/1/0 Luit. Vaandrig of Cornette 0/0/9 0/3/0
Paard met stro 0/0/2 Paard in de weide 0/0/8
De taksen voor vervoer werden aangerekend “de mylle gaens ende keerens”:
voor een wagen met drie paarden 0 / 3 / 4
voor een wagen met twee paarden 0 / 2 / 8
Dit was het geval voor het vervoer van de leveringen naar Brugge; soms ook naar Oostende.
De bagage van kolonel Leveston werd van Lissewege naar Bellem vervoerd.
______________________________________-
Nota‘s
21. De vaart Brugge-Plassendale werd gegraven in 1622. Plassendale-Nieuwpoort in 1636; en het vak Plassendale-Oostende eerst in 1665. Rond 1675 sprak men hier nog niet van de Oostende Vaart, maar nog altijd van de Vaart van Plassendale.
Speien is de plaats waar het Vaartje naar Blankenberge uit de Oostendse Vaart begint; ook een knooppunt van wegen.
Schipstaele of Scheepsdale is de gekende brug op St-Pieters. Strategisch punt omdat daar de wegen begonnen naar het noorden: naar Oostende, Wenduine, Blankenberge en Lissewege; evenals het Vaartje naar Lissewege (en Heist).
22. De Blauwe Zale: is een grote hofstede ten zuiden van de Damse Vaart, halfwege tussen Damme en Brugge. Men wijst er u nog het oude “Upperhof”. En voor enkele jaren werden daar bij een verbouwing een reeks geraamten van soldaten blootgelegd.
Bekaf: is de hofstede bij Lembeke op Oostkerke, waar het Leugenzwin, als Nieuw Gedelf, hij het Zwin aansloot. Ook dit was een versterkt punt.
23. Uitkoop: wil opmerken dat de “contributiecosten” eveneens een uitkoop vormden.
24. Swaer Geldt: Verwijs en Verdam: “penninge van selver sware...”: zijn bepaald of voorgeschreven gewicht hebbende.
25. Executie : uitvoeren van een vonnis. Hier: dwangmaatregel door de militairen toegepast om betaling of levering af te dwingen. Kon ook als strafmaatregel toegepast worden.
26. Het kan hij sommigen verwondering wekken dat de Franse kolonel Mirimon en zijn dragonders op dit ogenblik in dienst waren van de Engelse koning. Maar de toenmalige legeraanvoerders kenden in de meeste gevallen slechts hun eigen profijt. Wie het meest betaalde kon zich hun diensten verzekeren.
27. Tweehonderd paarden: daar er vele posten waren, nu eens voor zoveel paarden en x aantal dagen enz. was juiste telling bijna onmogelijk. Het cijfer 200 is wel benaderend.