Rond de studie en het plan van Koolkerke door W. Wintein van Male, over Koolkerke , naar Knokke en elders
Dr. Jos. De Smet
Op dinsdag 6 april kreeg ik ‘s namiddags het bezoek van Broeder Gaëtan, die me iets kwam vragen met betrekking tot mijn bijdrage over Moerkerke. Wij zaten wat te babbelen, onder meer over het prachtig plan van Koolkerke, opgemaakt door ons medelid W. Wintein, waarbij hij een zeer volledige historische schets voegde.
Br. Gaëtan wist dat er van mijn voorouders te Koolkerke hadden gewoond, namelijk op de grote hofstede Corthals (n° 66 van het plan). Maar dat waren eigenlijk voorouders van mijn vrouw. Ikzelf stam rechtstreeks af van de vroegere huurders van het kleinere, nu nog bestaande hofsteedje langs de Rondsaertweg, en dat vroeger toebehoorde aan de kerk van Snellegem (n° 76 van het plan).
Male vliegt uit
Maar eerst moeten we terugkeren naar de heerlijkheid en baronie Male, onder de parochie Sint-Kruis, waar twee gemeenschappelijke voorouders van mijn vrouw en van mij woonden. Eén ervan was de landbouwer Pieter Focke. Te Maldegem geboren in 1699, was hij uitgeweken naar Male, waar hij in 1720 huwde met Petronella Caneyt, geboren te St-Kruis in 1696. Deze vrouw overleed op 21 februari 1731, en enkele dagen later, op 3 april 1731, huwde Pieter Focke met Judoca Van Loo.
Pieter Focke overleed te St-Kruis-Male in 1767. Zijn tweede vrouw, Judoca Van Loo, was reeds twee jaar vroeger gestorven.
Pieter Focke had vijftien kinderen, waaronder zeven zonen. Van zijn eerste vrouw had hij vier kinderen, van zijn tweede vrouw elf. Zes kinderen stierven op een leeftijd van minder dan zes maanden. Wat er van de familie overbleef toont de volkstelling gehouden te St-Kruis in 1748 (waarna nog twee kinderen zouden geboren worden): namelijk vier zonen en vier dochters, waaronder een zoon Pieter die gebrekkig was (1).
Van zijn eerste vrouw had Pieter Focke een dochter Livina, geboren in 1726 en die op 1 december 1748 te St-Kruis huwde met Joannes Baptista Traen, geboren te St-Kruis in 1722. Deze gingen wonen te Koolkerke op de hofstede Corthals (n° 66 plan Wint). Zij waren de stamouders van mijn vrouw en van de Traen' s uit Knokke, Brugge en Assebroek.
Van zijn tweede vrouw had Pieter Focke een andere dochter Anna Theresia, geboren te St-Kruis in 1737. Deze huwde te St-Kruis in 1755 met Jacobus Joannes Dollee, geboren te St-Katerine-Assebroek in 1727. Na hun huwelijk gingen zij eveneens naar Koolkerke wonen op de kleine hofstede (n° 76 plan Wint). Van dit echtpaar stam ik af.
Een koppige Boer
We blijven eerst nog wat op Male, waar hun vader Pieter Focke boerde op de hofstede Bassevelde, die uitgeeft op de Pijpeweg. De hofstede is later vernield door brand en de gebouwen werden dan opgetrokken buiten de oorspronkelijke omwalling.
Een proces ingespannen tegen Pieter Focke, leert ons een en ander over het leven op de buiten in de eerste helft van de XVIIIe eeuw (2). Het ging om het schutrecht.
Op onze dagen worden de weiden van een hofstede nooit gebroken. Daarenboven zijn deze omgeven door afsluitingen: doornhagen of draad, met nu veelal nog een electrisch geladen draad erbij. Vroeger, ten gevolge van het tekort aan meststoffen, paste men de wisselbouw toe, waarbij de landerijen afwisselend als bouwland en als weide werden gebruikt, om na negen jaar de cyclus te herbeginnen (3). Daardoor konden de weiden, die gedurig veranderden, niet omheind worden. Alleen rond het hof zelf was een omheining aangebracht in gevlochten takken, zoals men deze ziet op oude schilderijen, o.m. bij de Brueghel's. En daarom is het dat op iedere hofstede één of twee koewachters aanwezig waren, die het weidende vee moesten bewaken om te beletten dat het schade ging aanrichten in de vruchten van het bouwland.
Wanneer vroeger onbeheerd vee in de vruchten liep, ging de beschadigde de politie erbij halen, die de loslopende dieren naar het dorp bracht, waar een speciale schut stal bestond, waarin deze dieren opgesloten werden en er zolang gehouden werden totdat hun eigenaar de schade vergoed had en de kosten voor het schutten van zijn dieren had betaald. Bij iedere schutstal was een beëdigde schutter, die verantwoordelijk was voor het bewaren en het voeden van het opgesloten vee, en die daarvoor ook goed betaald werd.
Op 19 oktober 1731, tussen 20 en 21 uur, zag landbouwer Pieter Lasoen uit Male, ook geboren te Maldegem, en die in 1742 en 1746 burgemeester zou worden van de baronie Male, dat de twee zwarte merriën van Pieter Focke in zijn rapen liepen. Hij ging de officier van de baronie Male, Vincent de Bael, ook geboren te Maldegem, uit zijn bed halen. Samen haalden zij de twee paarden op en brachten ze naar de stal van het stadhuis te Male, waar ze opgesloten werden. De sleutel van de stal werd toevertrouwd aan de concierge van het stadhuis Charles Hachez, geboren te Doornik. Wanneer deze 's morgens de paarden wilde voeder brengen, waren ze verdwenen en was het slot van de stal opengebroken.
De tweede officier van de baronie had 's morgens rond 6 uur Pieter Focke zien afkomen met zijn paarden van de kant van het stadhuis. Hij vroeg hem waarheen hij ging, en kreeg een onverstaanbaar antwoord van Pier, die zijn weg voortzette in de richting van Sijsele.
De weduwe Marie Van de Pitte, geboren te Ardooie, die 's morgens tussen 6 en 7 uur met haar dochter eikels aan het rapen was op het Maleveld, had een man zien voorbijgaan met twee paarden, in de richting van de hofstede Bassevelde. Zij veronderstelde dat het Pieter Focke was, omdat deze dikwijls aldaar voorbijkwam om zijn dieren te laten weiden langs de graskanten.
Een buitengewone vergadering van de schepenen van Male werd op 29 oktober gehouden te Brugge, waar de griffie van de baronie Male gevestigd was in het huis de Zeven Torens in de Hoogstraat. Daar werd Pieter Focke onderhoord. Om zich de nodige courage te geven had hij een glas teveel gedronken en stelde hij zich dan nok zeer brutaal aan tegenover de schepenen.
Hij beweerde niets af te weten van het openbreken van de schutstal te Male. 's Morgens had hij zijn paarden teruggevonden bij het stadhuis en had ze naar huis gebracht. Wanneer men hem vroeg hoe laat het toen was, antwoordde hij
"niet te weten wat ure het was, midts hij geene orlogie in synen sack en haddeth. Wanneer de schepenen met klem beweerden dat hij op het hof van het stadhuis was geweest, weigerde hij daarop te antwoorden, “seght dat het genought, dat naer syn huijs gereden is ende niet voorder te moeten seggen".
Wanneer de schepenen beweerden dat hij het slot van de stal had opengebroken met een hoefijzer begon hij te vloeken, "seght mordieu, saeker dieu, het selve niet waer te wesen, seght voorder dat men soude schrijven al dat men wilt". De schepenen vroegen hoe hij toen gekleed was; waarop hij antwoordde:"seght wat seert dat vraegen, de menschen connen commen sien hoe ik gecleet was". Hij ontkende dat hij in zijn hemd was, maar zonder vest, zoals de getuigen hem gezien hadden.
De zaak werd voor beslissing overgemaakt aan de rechtskundige adviseurs van de magistraat, waarna 's avonds tegen Pieter Focke een aanhoudingsbevel werd uitgevaardigd. Hij mocht aangehouden worden, waar men hem aantrof, “gereserveert het gewijde". Deze laatste bepaling heeft betrekking op het kerkelijk asylrecht. Een boosdoener die in een kerk, op een kerkhof of in een klooster gevlucht was, mocht aldaar niet aangehouden worden door de burgerlijke overheid. Deze kon alleen de schuilplaats belegeren om te zorgen dat hij niet ontsnapte. Gewoonlijk onderhandelde de geestelijkheid totdat er een oplossing werd gevonden.
Pieter Focke werd nog dezelfde avond van 29 oktober aangehouden en in de gevangenis opgesloten, waar men hem liet zitten tot 8 november, wanneer hij voor de schepenen werd gebracht. Hij beweerde de waarheid gezegd te hebben, maar vroeg excuus voor het "disrespect" tegenover de rechters door zijn brutale antwoorden. Hij had toen een glas teveel gedronken. Hij was bereid de schade te herstellen die door zijn paarden was veroorzaakt, alsook de gerechtskosten te betalen. Hij bekende dat zijn paarden geweid hadden in de rapen van Pieter Lasoen, wat vroeger meer was gebeurd met zijn paarden en met zijn koeien. Lasoen had hem reeds dikwijls, maar vruchteloos daarop gewezen. Door zijn vrouw was Lasoen nu reeds betaald voor de schade. Maar Pieter Focke hield mordicus staande dat hij geen inbraak gepleegd had in de schaapstal te Male. Hij was op zoek naar zijn paarden en vond deze bij het stadhuis in de maneschijn. Hij vroeg om vrijgelaten te worden en was bereid de boeten en de kosten te betalen.
De magistraat van Male besloot de twee paarden van Pieter Focke te laten terughalen en ze in de schutstal van het stadhuis op te sluiten. Pieter werd veroordeeld tot 20 lb. par. boete, waarvan de helft ten goede kwam aan de baljuw van Male en de andere helft aan de concierge van het stadhuis, die verantwoordelijk was voor de schutstal. Verder moest Pieter de gerechtskosten betalen.
Hij werd niet gestraft voor het openbreken van de schutstal, maar moest alleen de eed doen dat hij nooit meer zich zou schuldig maken aan "huysbraecke". Waarop hij in vrijheid werd gesteld.
Nadat de meeste van zijn kinderen getrouwd waren, heeft Pieter Focke de grote hofstede Bassevelde verlaten en is enkele honderden meters verder gaan wonen op het Aardappelveld. Hij betrok er de oude woning die tot verleden jaar nog bestond, op de oostelijke hoek van de Pijpeweg en de Moerkerkse steenweg aan Lettenburg. Daar is hij in 1765 overleden. Enkele jaren later woonde geen enkele Focke meer op St-Kruis.
Te Koolkerke
Laten we nu terugkeren naar Koolkerke, naar de hofstede Corthals (n° 66 plan Wint). Op deze hofstede woonden de echtelingen Jan Babtist Traan - Livina Focke, gehuwd in 1748 en beide overleden in 1760.
Van deze hofstede met al haar percelen bezit ik een plan, dat, naar het geschrift, moet dagtekenen van circa 1700. Op de buitenzijde draagt het plan deze aanduiding van latere datum: "Copie hofstede competerende Jo[nkhee]r Pieter de Melgar ter Prochie van Coolkercke" (4). Het plan is in kleuren en de gebouwen van de hofstede, alsook de gebouwen die eraan palen, staan erop getekend.
Binnen op het plan staat het volgende: "Aenwysinge van de situatie deser caerte figurative, wesende d' hofstede metten lande daer jegenwoordig mede-gaende, toebehoorende Mr. Maerten van de Woude by coope, gestaen ende gelegen binden ambagte van Dudzeele ende in de prochie van Coolkercke, onder t’ beloop der waeteringe van Groot Reijgarsvliet, als volgt: ... “.
Daarna volgt de beschrijving van de 35 genummerde percelen, die samen een oppervlakte beslaan van Gem. 50-2-95 roeden, en die liggen in de volgende beginnen van de watering: 121, 122, 123, 124, 125, 136 en 139.
Perceel n° 22, waarin de gebouwen van de hofstede liggen, wordt als volgt beschreven: "Int 124e begin, folio 833, de hofplaatse metten boomgaert ende hovenierhof, rontomme in sijn walgrachten ... Gem 3-0-93 roeden".
Ten oosten daaraan, over de walgracht van de hofstede, ligt het perceel n° 10: "Int 125e begin, folio 833, tot 706 roeden, danof boombosch tot 422 roeden ende de reste 283 Roeden saylant, dus … Gem 2-1-6 roeden".
Koolkerke : het hof van J. B. Traen-Focke rond 1700
Op het plan staat de hofstede Corthals afgebeeld, met haar omwalde hofplaats, met de boomgaard ten noorden daarvan. De gebouwen staan in het zuiden van de hofplaats. Eerst een grote schuur, daarvoor een woonhuis met verdieping, waaraan op de westzijde een klein gebouw werd bijgebouwd. Ten oosten van het woonhuis staat de inrijpoort, die uitgaf op de Doestweg. Deze liep dan zuidwaarts naar de kerk en het dorp van Koolkerke. Ten oosten van de inrijpoort staat een klein gebouw, waarschijnlijk het ovenkot; en ten oosten erven, nog binnen de omwalling, ligt de hovenierhof of lochting.
Op de westzijde van het plan, tussen de percelen n° 29 en 30, liggen de twee nu nog bestaande gebouwen van de kleine hofstede die toebehoorde aan de kerk van Snellegem (n° 76 plan Wint).
Jan Baptist Traen en Livina Focke, die woonden op de hofstede Corthals, hadden vier kinderen: Isabella (geb. in 1752), Anna Jacoba (geb. 1753), Hermannus Livinus (geb. 1755) en Carolus Livinus (geb. 1758).
Livina Focke overleed op 7 januari 1760 en haar echtgenoot J.B. Traen op 18 december van hetzelfde jaar, nadat hij reeds hertrouwd was met Anne Marie Geirnaert.
Koolkerke zendt Zonen en Dochters uit
De overlevenden van de familie, vier kleine weesjes, verlieten daarop Koolkerke en gingen wonen te Oostkerke.
Isabella Traen huwde te St-Kruis in 1773 met Jacobus Maenhout, landbouwer geboren te Oostkamp in 1747, Van dit echtpaar stamt mijn vrouw af. In 1815 woonden ze te Vijvekapelle en hadden nog drie kinderen thuis, respectievelijk 18, 17 en 15 jaar.
Een oudere zoon, Bernardus Maenhout, geboren te St-Kruis in 1785, was reeds gehuwd te Moerkerke in 1811 met Marie Thérèse De Paepe, geboren te Moerkerke in 1786. Zij waren landbouwers te Moerkerke.
Hun zoon Pieter Maenhout, dienstknecht, geboren te St-Kruis in 1813, huwde in 1838 te Sijsele met Isabelle Van Eeghem, dienstmeid, geboren te Sijsele in 1810. Hun zoon Carolus Ludovicus, dienstknecht en later winkelier, geboren te Sijsele in 1847 en gestorven te Brugge in 1917, was de grootvader langs moederlijke zijde van mijn vrouw.
De andere kinderen van J.B. Traen en Livina Focke, huwden te Oostkerke:
Anna Traen, geb. 1753, huwde in 1774 met Philippus Devriese, en na dezes dood in 1789 met Jacobus De Mol (geb. Oostk. 1767). Hermannus Traen, geb. 1755, trouwde in 1779 met Anna Van Damme (geb. Oostk. 1749). Carolus Traen, geb. 1758, huwde in 1788 met Joanna Trioen, en na dezes dood, met Marie Anne Blommaert, geboren te Oostkerke in 1769.
In 1815 woonden ze allen nog te Oostkerke. Later woont een deel ervan te Knokke, namelijk de echtgenoten Carolus Traen - Anna Blommaert. Uit zijn eerste huwelijk met Joanna Trioen, had Karel Traen een zoon ook Carolus, geb. te Oostkerke in 1795, die in 1817 te Koolkerke trouwde met Regina Van der Ryse, geb. te Brugge in 1797. Zij waren de ouders van Anna Traen, geb. te Knokke in 1825 en waarvan hierna meer zal gegeven worden. Haar broeder en haar zusters staan vermeld in Rond de Poldertorens, 3e jaargang 2e aflevering blz. 81.
Priester Edmond Van Damme
Toen ik in 1960 en 1961, in de tweede afleveringen van de jaargangen II en III van Rond de Poldertorens , mijn twee bijdragen liet verschijnen over "Knokke in de jaren Zeventig" en "Knokke van 1876 tot 1913", beide studies volgens het dagboek van Leopold De Vos (+ Knokke 13 jan 1914), had ik geen flauw vermoeden dat de vrouw van L. De Vos behoorde tot de familie van mijn vrouw en ook tot de mijne, als afstammelinge van Jan Baptist Traen en Livina Focke, beide overleden te Koolkerke in 1760.
De vrouw van Leopold De Vos was Anna Maria Theresia Traen, geboren te Knokke op 6 maart 1825, en eerst gehuwd in 1854 met Benedictus Van Damme (Moerkerke 1825 - Knokke 1862). Na de dood van deze laatste huwde zij voor de tweede maal in 1863, nu met Leopold De Vos (geb. Knokke 1840).
Anna Traen overleed te Knokke op 9 maart 1904. Uit haar eerste huwelijk had zij twee zonen: Edmond Van Damme, geboren te Brugge, langs de Lange Rei , waar zijn ouders een winkel hielden, op 4 mei 1855; alsook Louis Van Damme, geboren te Knokke op 29 april 1861.
Uit haar tweede huwelijk met Leopold De Vos, werd op 15 januari 1865 een dochter geboren, Sidonie De Vos.
Beide zonen werden priester. Over de oudste zal verder gehandeld worden.
De jongste, Louis, werd priester gewijd te Brugge op 19 juni 1886. Hij studeerde een jaar aan de universiteit te Leuven, en werd op 3 oktober 1087 benoemd tot leraar van de vierde [humaniora] op het St-Lodewijkscollege te Brugge. Hij overleed te Knokke op 27-jarige leeftijd de 30 juni 1888.
Sidonie overleed de 16 maart 1891, op 26-jarige leeftijd.
Edmond, de oudste zoon, is het langst blijven leven. Hij werd priester gewijd te Brugge op 18 december 1880, nadat hij sedert 8 april tot leraar was benoemd op het Klein Seminarie te Roeselare. In september 1885, hij was toen 30 jaar, werd hij overgeplaatst van Roeselare naar Blankenberge, als directeur van het St-Pietersinstituut, toen een vrije middelbare school. Hij bleef slechts drie maanden te Blankenberge en werd op 29 december 1885 benoemd tot bestuurder van de Zusters Predikheressen te Ter-Bank (Heverlee) bij Leuven. Deze Zusters hielden aldaar een kostschool en een wezenhuis. De reden waarom een Westvlaams priester aldaar in het aartsbisdom Mechelen tot Bestuurder werd aangesteld, kan nergens meer gevonden worden. Het was zeker geen straf, want Edmond Van Damme moest goed aangeschreven staan om, op dertigjarige leeftijd, benoemd te worden tot directeur van een bisschoppelijk middelbaar onderwijsinstituut.
Hij is te Heverlee gebleven tot aan zijn overlijden op 22 augustus 1918, op 63-jarige leeftijd.
Rond de tijd van zijn benoeming te Ter-Bank werden, vooral door de Leuvense hoogleraar Joris Helleputte, de eerste stappen gezet om een beroepsvereniging voor landbouwers in te richten, waaruit in 1890 de Belgische Boerenbond is gegroeid, die te Leuven werd gesticht.
Edmond was lid van de Hoofdraad van de Belgische Boerenbond. Het is heel waarschijnlijk daarom dat hij in 1885 naar Heverlee werd overgeplaatst. Hij was ook proost van de Boerengilde van Ter-Bank. Hij was nog Bestuurder van andere maatschappelijke werken aldaar, en daarbij bestuurslid van de Bond der erkende Pensioenkassen van het Arrondissement Leuven. Hij was een zeer actief sociaal werker van het eerste uur, en werd dan ook vereerd met het pauselijk erekruis "Pro Ecclesia et Pontifice", met de Landbouwdecoratie van eerste klas en met het ereteken van de Mutualiteiten.
Maar daarbij verrichtte Edmond Van Damme ook verdienstelijk priesterwerk.
Ter-Bank is een gehucht van de gemeente Heverlee. Het ligt op de kruising van de steenweg Brussel-Tervuren-Leuven, met de weg uit Korbeek-Dijle. De afstand tot de parochiekerk van Heverlee bedraagt in vogelvlucht twee kilometer. TerBank was toen nog geen onafhankelijke parochie geworden. De kapel ven de Dominikanessen diende tot hulpkerk voor het gehucht Ter-Bank, en om deze toestand min of meer te regelen, was Edmond Van Damme ook nog aangesteld als onderpastoor van Heverlee. In zijn kloosterkapel werden allerlei godsdienstige genootschappen ingericht, zoals in een echte parochie-kerk. Vermelden wij de Congregatie, die bijna ieder jaar naar de H.-Bloed-processie te Brugge kwam, en daarna verder reisde naar Knokke, waar Edmond de meisjes onderbracht in het Hotel de Bruges van zijn kozijn Burgemeester Louis Declerck, terwijl Edmond zelf ging logeren bij zijn ouders in het huis dat nu de herberg De Blauwe Ster geworden is, op enkele meters vandaar.
Enige maanden na de dood van zijn stiefvader Leopold De Vos, die overleed op 13 januari 1914, brak de eerste wereldoorlog uit. Edmond kon nooit meer naar Knokke komen, waar hij geen dichte familie meer bezat. Hij overleed nog vóór de bevrijding, op 22 augustus 1918, toen de Duitse nederlagen in Frankrijk het zegevierend einde van de oorlog lieten voorzien.
Edmond Van Damme, die welgesteld was, heeft te Ter-Bank veel gedaan, ook voor de armen. Zijn leven lang is hij een zeer verdienstelijk priester geweest.
Van Koolkerke, over Moerkerke naar Assebroek
Te Koolkerke, langs de Rondsaertwegs ligt een kleine hofstede, die vroeger behoorde aan de kerk van Snellegem ( n°76 plan Wintein). Daar woonden mijn voorouders Jacobus Joannes Dollee, geboren te Assebroek-Ste-Katrine in 1727, en gehuwd te St-Kruis in 1755 met Anna Theresia Focke die te Male geboren werd in 1737 als dochter van Pieter en van Judoca Van Loo.
Zij hadden twee kinderen: Rosa, geboren te Koolkerke in 1757, en Henricus aldaar geboren in 1769. Anna Focke overleed in 1770. De man hertrouwde het volgende jaar met Anna Monteyne, geboren te Oedelem in 1751. De familie ging wonen naar Moerkerke, waar Jacobus Dollee overleed in 1780, Zijn weduwe ging een tweede huwelijk aan met Pieter De Sutter, maar ze overleed reeds in 1781,
Bij het overlijden van Anna Focke in 1770 werd een staat van goederen opgemaakt van het sterfhuis. En deze staat van goed is bewaard gebleven, zodat wij een overzicht hebben van de bezittingen, de huisraad en de schulden van het huisgezin (5). Een overzicht van de "inhoud van deze staat van goed, gaf ik in “ ‘t Beertje - Volkskundige Almanak" voor het jaar 1950, blz 55/57.
Het huis waar de echtgenoten Dollee-Focke woonden, was niet zeer groot, zoals we kunnen zien op het plan van circa 1700. De inventaris vermeldt een keuken, een kelder, een zoldertje en een schuur. De hofstede bezat geen paard, alleen een zwarte melkkoe met kalf, alsook een mager varken. Geen spoor ook van pluimvee.
Volgens de beterdinge van de parochie Koolkerke in 1757, was de grond die bij de kleine hofstede behoorde, ingedeeld in zes percelen, gelegen in de
beginnen 123, 125 en 136 van de Watering van Groot Reigaarsvliet, voor een totale oppervlakte van Gem. 6-1-12 roeden (6), waarin de hofstede zelf met de hofplaats medegerekend werden voor een oppervlakte van Gem. 2-0-72 roeden.
De inventaris van de huisraad, het gerief en de voorraden, is werkelijk een armoedje, zoals dit toen overal het geval was, uitgenomen bij enkele zeer rijke families. En nochtans waren deze armoedige huisraadjes een rijkdom. Daardoor komt het dat de weduwen en de weduwnaars zo gemakkelijk konden hertrouwen, soms tot driemaal toe. Juist omdat zij een huisraad of "menage” bezaten, vonden zij gemakkelijk een nieuwe partner.
In de staat van goed ziet men dat Anna Focke uit een welgestelde familie afkomstig was aan haar talrijke juwelen en haar vele klederen en ondergoed, die samen 6 lb. 3 sch. gr. opbrachten, of de twee derden van de prijs waaraan de koe met haar kalf waren geschat.
Wat de lasten betreft van de hofstede, de jaarlijkse pacht aan de kerk van Snellegem bedroeg 10 lb. 15 sch. 6 gr. Daarbij werden nog een gemet en 36 roeden gepacht aan de weduwe Maertens voor 1 lb. 13 sch. 4 gr. per jaar.
De belastingen voor het jaar 1770 bedroegen 3 lb. 16 sch. 6 gr. voor de Gem. 6-1-12 roeden van de hofstede; en 16 sch. 11 1/2 gr. voor 1 gemet 124 roeden die gepacht werden op Dudzele; alsook 9 sch. 9 1/2 gr. voor 1 gemet 36 roeden gepacht aan de weduwe Maertens. Daar de hofstede over geen trekdier beschikte, stond bij het overlijden van de Vrouw op 28 december 1770, nog 1 lb. 13 sch. 4 gr. te betalen "over labeur", t.t.z. voor de bewerking van de grond, waarschijnlijk voor de najaarsbewerkingen.
De “baten” bedroegen 63 lb. 6 sch. 8 gr. en de “lasten” 34 lb. 14 sch. 5 1/2 gr. Het overschot bedroeg dus 28 lb. 12 sch. 2 1/2 gr., waarvan de helft ging naar de man Jacobus Dollee, en de andere helft naar de twee wezen.
Jacob Dollee die naar Moerkerke was gaan wonen, deed er geen schitterende zaken. Wanneer hij op 3 augustus 1780 te Moerkerke overleed, was er in het sterfhuis een tekort van 290 lb. 3 sch. 7 gr. En de twee weeskinderen Rosa Dollee, gehuwd met Joseph Rotthé, en Hendrik Dollee, verzaakten aan de erfenis van hun vader. Ook het tegoed uit het sterfhuis van hun moeder Anna Focke was verdwenen (7).
Hendrik Dollee, de kleinzoon van de welgestelde landbouwer Pieter Focke, was een arme werkman geworden. Hij huwde te Assebroek in 1811, op 42-jarige leeftijd met Francisca Devriese, geboren te Assebroek in 1767, een weduwe met zes kinderen.
Hij was de grootvader van mijn grootmoeder Virginie Dollé, geboren te St-Kruis-Male in 1844 en overleden te Assebroek in 1912. Zij huwde in 1869 met Franciscus De Smet, geboren te Assebroek in 1835. Deze was eerst werkman, die o.m. als aardewerker medegeholpen heeft aan het graven van de sifon te Oostkerke aan 0,50 Fr per dag. Met de andere werklieden sliep hij aldaar in de schuren bij de boeren. Samen vertrokken zij de maandag vroeg om de zaterdag laat naar huis terug te keren. Hun eten en hun andere benodigdheden voerden zij mede op een kleine rolwagen. Later werd hij bakker en winkelier. Hij overleed te Assebroek op 91-jarige leeftijd in 1925 (8).
_______________________________________
Nota‘s
- Het Brugs Ommeland, 1964, 3e aflevering, blz. 95.
- Rijksarchief te Brugge. Male, pak n° 66/67, anno 1731.
- Zie "Rond de Poldertorens" Jaargang III, tweede aflevering, blz 72/73: over de hofstede van de Abdij Zoetendale.
- Jonker Pieter Melgar was er eigenaar van rond 1800. Zie de vermel-dingen bij R. Dewitte in "Catalogue des Cartes et Plans de la Collection Karel Mestdagh, Archieves de l'Etat à Bruges, 1935, blz. 283 A.
- Rijksarchief te Brugge. Brugse Vrije, staten van Goed, 1e reeks n° 564.
- Rijksarchief te Brugge. Aanwinsten n° 3493, f° 6.
- Rijksarchief te Brugge. Brugse Vrije, Reg. n° 16510 (Wezenregister Noord 1771) f° 93 - Coolkercke.
- De hierbij gereproduceerde foto’s van de hofstede J.B. Traen en van het overgebleven puin, werden gemaakt door ons medelid dhr. Louis Traen (Foto Brusselle, steenstraat Brugge) die eveneens een rechtstreekse afstammeling is van Jan Baptist Traen - Livina Focke.
000000000000 000000000 000000000000
Wapenschild van KOOLKERKE