Mededelingen
4. Over de opgravingen te Damme in 1968
Maurits Coornaert
In 1960, verrichtte de Heer Deprez uit Gent opgravingen te Damme. Enkele meters ten noorden van het stadhuis groef hij een grote put, waaruit allerlei voorwerpen te voorschijn kwamen. Daarna verschenen in de pers verslagen over die werken, en verklaarde de sekretaris van onze Kring, dat ondergetekende een nota zou wijden aan de kwestie. Ziehier dan een laattijdige korte mededeling.
In de pers heette het toen dat de kaaimuren van de handelskom te Damme waren blootgelegd. Voordat we verder gaan, moeten we eerst de positie van Damme als knooppunt van waterwegen bepalen. In 1180 verhief Graaf Filips van de Elzas de nederzetting “ten damme” tot stad. Het dorp Damme was al eerder ontstaan achter de dijk, die een van de bijrivieren van het Zwin afgedamd had. Toen dolven de Bruggelingen een kanaal dat Brugge verbond met het Zwin te Damme. Dit was de Nieuwe Reie, een kunstmatige vaarweg, met verhoogd waterpeil, tussen twee dijken.
Brugge bouwde te Damme een sas ten behoeve van de scheepvaart. Een schip dat vanuit de Nieuwe Reie, doorheen de sluis versaste, kwam onmiddellijk in het Zwin terecht. Eb en vloed reikten immers tot aan de buitensluisdeuren van Damme. Op die plaats ontstond er in de 14e eeuw een ruimte, waar enkele schepen konden liggen. Deze kom was aan beide zijden beschermd door een einddijk. De vloed ondermijnde de oevers van de ligkom, zodat Brugge af en toe herstellingen moest uitvoeren. Herhaaldelijk versterkten werklieden de voet van de dijken door er palen in te slaan. Zulks heette men “statbomene”. Talrijke rekeningen van de stad Brugge vermelden dergelijk werk in de Nieuwe Reie en bij de sluis van Damme. De palen, die in 1968 aan het licht kwamen, hebben dus niets met kaaimuren te maken, maar behoren bij een “statbominghe” uit de 13e of de 14e eeuw.
De reeds genoemde kom buiten de sluis van Damme werd geleidelijk smaller tengevolge van de verslibbing. Omstreeks 1400 bouwde Brugge een tweede sluis, even ten oosten van de plaats waar de Heer Deprez gegraven heeft. Deze sluis bezat één deur, die omhooggeschoven werd, zodat bij het versassen, de schepen eronder door moesten varen. De sluisdeur werd, zoals alle andere in die periode, met windassen opgedraaid. Brugge maakte het omhoogschuiven in 1522 veel gemakkelijker, door de windassen te vervangen door een grote vijs: “mids dat de speye ten Damme ghemaect es gaende met eender vyse” (A.st.Brugge Rekening 1522-23, f° 105 v0) Deze vijs had het uitzicht van een grote slak.
Vandaar waarschijnlijk dat de bedoelde sluis “de Slecke” heette. Deze naam is te Damme bewaard gebleven in de naam Slekkestraat.
Volgens de kranten hoopt de Heer Deprez ooit scheepswrakken te vinden even buiten Damme, waar vroeger de bedding van het Zwin liep. Deze verwachting steunt op het feit dat in het Zwin zeeslagen plaats hebben gehad. Deze slagen zijn zeker niet in de nauwe kronkelende kreek tussen Damme en Sluis geleverd, maar wel ter hoogte van Kadzand, waar het Zwin in de 14e en 15e eeuw nog kilometers breed was.
Het is wel waar dat er in de vaargeul tussen Damme en Sluis soms een vrachtschip of een kleine boot bleef steken, en bij hoog, water niet meer losgeraakte. Doch een gezonken schip belemmerde grotelijks, of soms geheel, de niet al te brede vaarweg. Telkens weer was Brugge verplicht een of ander wrak te doen verwijderen. De stadsontvanger noteerde verschillende keren het wegbreken van een verloren schip. In de streek tussen Damme en Sluis steken dan ook eerder weinig scheepswrakken onder de grond. Indien men in de genoemde sektor op een verzonken vaartuig zal stoten, dan loopt men de meeste kans dat het een kleiner schip zal zijn.