De verdediging van de kust van Noord-Vlaanderen vanaf 1300 (Deel 3)
Lic. Maurits Coornaert
10. De Periode Karel de Stoute (1467-77)
Zeerovers uit Normandie teisterden verder de Vlaamse vissers. Kapers van Honfleur vielen in de zomer van 1467 vissers van Raverside aan, roofden hun lading en voerden enkele mannen gevankelijk mede. Het college van het Vrije vergaderde op 3 september “upde materie van Anthuenisse Bollaert ende zinen medeghesellen, die up de zee ghenomen, berooft ende zom te renchoene ghestelt, ende zom noch ghevanghen laghen bi eenighen Fransoissen, verkerende te Honnefleur ende in anderen havenen van Vranckerike, item up zekere arresten ter cause van dien ghedaen ter Sluus up zekere goeden toebehoorende eenighen van Honnefleur". (1)
Zoals men ziet trachtten de Vlamingen de mannen van Honfleur tot teruggave te dwingen. Hun ingrijpen hielp niet, want het Vrije schreef in februari 1468 een brief naar de admiraal van Frankrijk, “omme restitutie van zekeren haringhe ende van andere goedinghen, in septembre 1467 bi eenen Petit Jehan ende andren van Honnefleur up de zee gnenomen Vincente f. Anthonis Witten vrylaet ende zinen medeghezellen" (2).
Franse zeerovers bedreigden verder de visserij en de kust van Vlaanderen. Op 15, 16 en 17 september 1468 reisden afgevaardigden van Brugge, Gent, Ieper en het Vrije naar Blankenberge, Damme, Hoeke, Mude, Sluis, Oostburg "ende eldre int Oostvrye lanx ter zee omme te doen wakene ende andre provisie ter bewaernessen ieghen de vianden” (3). Twee dagen later spraken commissarissen van de Hertog te Brugge met de Vier Leden om maatregelen te nemen tegen "de neminghe vanden Fransoisen ende andren zeerovers ter zee beghonnen doen”. Er werd geen beslissing genomen (4).
Daarna stelde de Hertog voor vreedschepen uit te rusten. Op 8 oktober vergaderde hij te Gent met de Vier leden “omme conclusie te nemene upt fait van den vreedscepen” (5). Doch enkele weken later werd de koning van Frankrijk gedwongen vrede te sluiten.
Onmiddellijk zette het college van het Vrije zich aan het werk. Schepenen reisden op 22 november naar Brussel bij de Hertog “omme provisie te vercrighene van onzen gheduchten heere ende vanden ambassadeurs van Vranckerike, naer den inhoudene vanden paeise, omme lacob Bollaerd, Anthuenisse Bollaerd, Clement Nave, Vincente Sys ende Vincete de Witte, vrylaten ende visschers wonende te Wilravenshyde, de welcke daer te vooren berooft ende ghevanghen ghezyn hadden, ende zom noch ghevanghen waren bi eenighen van Honnefleur ende gheranchonneert ter sommen van 400 cronen” (6).
Dank zij de bemoeiïngen van het Vrije konden de vissers van Raverside na maanden gevangenschap huiswaarts keren. Op 24 januari 1469 werd Jan vanden Rine met een brief van de Hertog gestuurd naar Honfleur “ende tanderen plaetsen in Normandien, omme te achtervolghene de lichtinghe uter vanghenessen van Anthuenisse Bollaert, Clement Nave ende andren hueren medeghesellen, aldaer ghevanghen ghezyn hebbende in grooter aermoeden, onghenouchten ende keitinicheden tienne maenden of daer ontrent, ende gheranchonneert ter somme van 400 cronen, ende restitucie van diversche goede, draghende by estimacien 700 cronen, hemlieden ontrent St. Iacobs ende St. Christoffels daghe (25 juli) by title van divisien ende van orloghen tonghelike ghenomen ter zee bi Thomase Amour ende zinen medeghesellen vanden garnisoene van Honnefleur” (7).
Jan van den Rine eiste ook 250 kronen voor goederen van Vincent Dewitte, die op zee geroofd waren door Jehan Petit, Esmault en anderen van het garnisoen van Honfleur. Het eindresultaat van de tussenkomst van J. van den Rine was dat “de ghevanghene ontsleghen ende thuuswaert camen” (8).
In de volgende zomer betwistten Vlaamse vissers opnieuw het eigendomsrecht van de lading van een verloren schip. Schepenen van het Vrije reden op 5 juni 1469 naar Heist om te vernemen “wie gheaenvert hadden diversche ghoedinghe, commende ute eenre craken [= kraak of crake , schip voor de koopvaardij] bedorven [= derven /ontbreken/ beroofd] voor Heys vooeseit, ende toebehorende zekeren Genevoisen ende Spaengiaerden, ten hende dat men daerof den coopman restitucie zoude moghen doen gheschien” (9)
Andere voeren "in Cadsandt omme te inquirerene wie goedt ghehaelt hadden uter Genevoischer craken, onlanx te vooren bedorven bider Sluus, zonder consent ende oorlof vanden heere of vanden cooplieden van der zelver craken”. De volgende dag stonden ze “te Coxide ende te Slepeldamme om te hoorene diversche lieden, die goed ghehaelt hadden uter craken, onlanx te voren int Zwin bedorven" (10).
Begin april 1470 vluchtte de Graaf van Warwick, als gevolg van onenigheid met de Engelse koning, met een groep schepen naar Frankrijk. Met toelating van Lodewijk XI vestigde hij zich in het kapersnest Honfleur. Vanuit deze basis begon hij dadelijk de zeeroverij te beoefenen. Schepenen van het Vrije reisden op 21 april 1470 naar Rijsel bij de Hertog Karel de Stoute om hem op de hoogte te brengen dat “den grave van Waerwyc met menichte van scepen van oorloghe ende volke van wapenen bider zee commen... ende daghelicx beroofde de cooplieden bider zee commende binnen ende varende ute zinen lande”. Ze vroegen hem hulp tegen een mogelijke aanval (11).
Deze keer begreep Karel onmiddellijk het gevaar voor de Vlaamse handel en hij beval een afweervloot klaar te maken. Het Vrije zette zich vlug aan het werk. Schepenen reisden op 29 april naar Slepeldamme, Kokside, Wenduine, Wilravenside en Heist: “omme te kiesene ende ordonnerene zekere personnen, hem verstaende an de conde ende kennesse van der zee, de welke men zenden zoude in den dienst ende wapeninghe” (12). Op dezelfde dag ging de stad Brugge de steden Oostende en Blankenberge aanspreken “up tstic van der wapeninghe vanden scepen van oorloghen” (13).
De vissers van Heist toonden zich niet meer haastig om ten strijde te varen. Schepenen van het Vrije reisden op 8 mei “an de inwonende ende notable van der prochien van Heys omme te begherene, ende waert van noode, hemlieden ute der namen vanden heere ende wet te bevelene, dat zy de XVI personen onlancx te voren, aldaer ghecoren ende gheordonneert omme onze gheduchte heere te dienene ter zee, ten costen vanden ambachten wapenen ende anders habilgieren wilden” (14).
De Graaf van Warwick kon enkele tijd later naar Engeland terugkeren. Daarna heerste enige rust op zee, totdat er opnieuw een conflict uitbrak tussen Karel de Stoute en Lodewijk XI. Niet alleen Vlaanderen, ook Holland en Zeeland geraakten in de zeeoorlog betrokken. De Hertog stelde commis-sarissen aan, die opdracht kregen een gemeenschappelijke afweervloot uit te rusten. Doch het uitreden [uytereden = klaar maken] vorderde helemaal niet. De genoemde commissarissen belegden op 29 januari 1471 te Sluis een vergadering met de gezanten van Zeeland en Holland “Up de materien vanden schepen van oorloghen, die men van ons gheduchte heere weghe upstellen ende uytte reeden soude” (15). De afgevaardigden van Zeeland en van Holland kwamen op 3 februari naar Brugge om met de Vier Leden te spreken over de uitrusting van de oorlogsvloot (16).
Er moeten op de vergadering van 29 januari ingrijpende beslissingen genomen zijn aangaande de kustwacht en de oorlogsvloot, want het Brugse Vrije pakte de verdediging van zijn grondgebied en van zijn onderdanen energiek aan. Op 3 februari werden tallenkante schepenen gestuurd om het volk te mobiliseren: naar Aardenburg om het Ambacht Aardenburg “in ordonnantien te stellene omme te waecken ende te wederstaen de vianden, by al soo dat van noode ghezyn hadde”(17); - naar de Ambachten IJzendijke en Oostburg “omme daer te kiesene ende ordineren hooftmannen ende tvolck onder hemlieden te difinierne omme te waeckene”; - naar de Ambachten Oostkerke, Lissewege, Gistel, Sheerwoutermans en Camerlincx om dezelfde reden (18).
Op 4 februari kwamen schepenen “te Wilravensyde omme te vernemene vanden stiermans van daer, daghelicx ter zee vaerende, hoe veele schepen, mannen van oorloghe, sy souden moghen leveren ende uuytreeden omme ter zee te wederstaene” (19).
Alle zwakke plekken in het kustfront zouden voorzien worden van een wachtpost. Schepenen werden op 6 februari “ghesonden in Cadsant, in Wulpen, ter Gaternesse ende elders lancxt den zeekant ende int Oostvrye, omme te vernemene waer de vianden vanden lande best souden moghen landen, ten hende dat men daer ende elders, daert van noode waere, soude doen maecken waeckhuusen” (20). Vier dagen later reden Willem van Guyspeer en Cornelis van Bonem “lancxt den zeecanten, vander Sluus totter Nieupoort, omme te doen maeckene waeckhuusen, daart van noode was” (21).
Op 11 februari stonden opnieuw schepenen op de meest bedreigde plaatsen, namelijk “in Wulpen ende Cadsant, omme den waeckhuusen te doen mackene” (22). De Ambachten Bovekerke, Koekelare, Ichtegem, Eernegem, Aartrijke, Zerkegem, Jabbeke, Snellegem, Loppem, Varsenare en Straten (=St.-Andries) kregen bevel hoofdmannen en opperhoofdmannen te kiezen om de weerbare mannen in staat van paraatheid te brengen (23).
Op 19 februari te Sluis algemene vergadering van de Vier Leden, de Heer van Vere, afgevaardigden van Zeeland, reders en stuurlieden, over de uitrusting van de oorlogsvloot “ter bewaernesse vanden frontieren ende visschers van ons gheduchts heeren landen ende vanden vreemden cooplieden, die daghelicx frequenterende ende bezouckende” (24).
Op 7 maart nodigde het Vrije talrijke vooraanstaanden uit, te Brugge om hen “te vertoghene dat oorboorelick [=geoorloofd / geraadzaam] ende grootelix van noode was te maeckene diversche waeckhuusen ghedelfven [= wallen] ende andere fortificatie up de frontieren van den lande ende provisie te hebbene van diverschen engienen [= toestellen] van oorloghen”. Men onderzocht waar de waakhuizen gebouwd, en van waar de artillerie zou gehaald worden (25).
Het Vrije en Brugge spraken op 10 maart te Brugge “metten stiermannen van Heyst, van Wilravensyde ende van anderen platsen, up de redinghe van sekeren schepen van oorlooghen” (26). De afgevaardigden van de kustgemeenten reisden de volgende dag met schepenen van Brugge en van het Vrije naar Sluis om eindelijk van het stadsbestuur te vernemen of het “metten voordele vanden CL [=150] pond groten, die men heffen soude upt ghemeene landt van Vlaenderen, uuyte reeden [= een schip uitrusten] wilde ter oorlooghe een schip van 150 vaten”. Sluis stemde toe (27).
Ook de voornaamste vissersgemeenten werden aangesproken om een konvooischip uit te rusten, Het Vrije ontbood op 12 maart 1471 stuurlieden van Slepeldamme, Kokside, Heist en Raverside om met hen te bespreken “hoe men best soude moghen reeden [= een schip uitrusten en bemannen] ende ter zee senden schepen van oorloghen,.. ende te vernemene of zy zelve daerof last zouden willen annnemen”. De ontbodene vissers konden niet eigenmachtig beslissen. Ze vertrokken “omme daeraf te besprekene met heuren veynoten, die thuus bleven waren” (28). Op dezelfde dag nog stuurde het Vrije een brief “ande stiermans van Heyst” (29).
Daarna kwam de kwestie van de financies te berde. De Vier Leden vergaderden op 13 maart te Gent om een beslissing te treffen “up de contributie van 900 pond groten, die tghemeene landt gheven soude den reeders van der VI schepen van oorloghen, die men ter zee zenden ende onderhouden zoude” (30). Vier dagen later kwamen de commissarissen van de Hertog te Brugge om te onderzoeken waar men geld zou lenen, “daermede men de schepen, die men ter oorlooghen reeden wilde, coopen ende betaelen soude” (31).
Er was al veel gepalaberd over de geplande oorlogsvloot, maar blijkbaar was nog geen enkel konvooischip klaar. Toen verklaarden de vissers van Raverside zich bereid om een afweerschip uit te rusten. Het Vrije onderhandelde op 26 maart te Brugge "metten stiermannen van Wilravensyde annopende den schepe, dat sy uyttereeden souden ter bewaernesse..., ende der leenynghe die sy hebben souden boven de 150 pond groten, die hemlieden toegheseydt waeren van slants weghe”(32)
Te Gent werd op 26 maart opnieuw een belangrijke vergadering gehouden. Het ging er over de belasting van 900 pond groten, waarin het Brugse Vrije 400 pon gr. zou opbrengen; over de verdediging van Biervliet, Grevelingen en andere kustplaatsen; over de betaling “vanden sauldoyers [= soldaten] lighende in Biervliet ende Grevelinghe” (33).
Terwijl men eindelijk aan het uitrusten van oorlogsschepen toe was, kwam in april het nieuws dat Karel de Stoute en Frankrijk een bestand gesloten hadden. Dit bericht noopte het kollege van het Vrije op 16 april te spreken over "de toereedynghe vanden schepen van oorloghen, ghesien de tydinghen die commen waeren uuyt Enghelandt, ende de nieuwmaeren die men hadde vanden bestande” tussen de Hertog en Frankrijk (34). Daarna schreef het Vrije op 26 april instrukties naar Sluis aan de “stiermannen ende quartiermeesters vanden schepen van oorloghen aldaer uuytghereedt” (35).
Hier volgt de tekst van het “Charter Nr 681” uit het Stadsarchief van Gent, en gedateerd 13 mei 1471.
“Comme puis nagaires aucuns ennemis et adversaires de mon tresredoubte segneur, monseigneur le duc, se soient avanchiez et efforchiez de faire et commettre plusieurs entreprinses, forches, violences et autres maulx sur ses pays et subgez, et que a ce obvier, au bien de monseigneur, de sesdits pays et subgez, il ait ordonne de mettre suz de par luy certains navires de guerre par mer, moyennant toutesvoyes que les quatre membres de ce son pays de Flandres feroient aussi aucune bonnen provision et convenable, tant par mer comme par terre, meismement sur les frontieres de la mer, et que en suite ce plusieurs jouonces et communications ont este tenues par messieur Pierre Bladelin chevalier, seigneur de Middelbourg en Flandres, conseiller et maistre dostel, et maistre Jehan le gras, premier secretaire et audiencier de mondseigneur avec autres ses commis, ensambie les deputez desdits quatre membres de et sur aucune bonnen provision convenable en ceste partie pour le bien de mondseigneur et de sondit pays, et finablement a este ainsi que aucuns navires de guerre seroient mis suz par les villes de Dunkerke, Neufport, Ostende et Walravissie, et aussi que plusieurs bolvers seroient fais sur les costes au long de la mer depuis Gravelinghes jusques a Bevre, que la ville de Biervliet seroit reparee et fortifiee, et que compagnons de guerre seroient mis suz esdans vilies de Gravelinghes et Biervliet avec piusieurs autres provisions de guerre utiles et necessaires au bien du pays, et ce a la charge dicelui pays, dont la despense a este estimee monter a septcens livres de gros ou environ jusques a present, laquelle somme de VIIc [=700] Livres gros ou audessoubs les deputez desdits quatre membres, comparants, aujourd'huy XIIIe jour de may an M IIIIc soixante onze [= 1471], pardevant ledit messieur Pierre Bladelin, ont accorde estre imposee et assise sur ledit pays de Flandres et sur chacune ville, chastellenie et lieu selon son transport pour, a lordonnance desdits quatre membre, estre convertie et employee au payement desdits bolvers, gens de guerre, descharge desdits navires de guerre et autres reparations dessusdites, a condition toutevoyes que, se les maistres ou compaignons estans esdans quatre navires de guerre de Dunkerke, Neufport, Ostende et Walravissie aient fait ou facent aucunes entreprises, forches ou violences, que le corps de chacune dicelles villes sera tenu de, a sa charge, en porter et soustenir le grais et la charge, et en dechargier entierement lesdits quatre membres et le commun dudit pays de Flandres, et tellement quilz en demourrons quittes et paisibles envers et contre tous, et sur ceste condition ont lesdits deputez seullement accorde lassiette desdits VIIc gros et dond lesdits deputez ont requis avoir acte que leur a este accordee, fait les an et XIIIe jour de may dessusdites.” - Bladelin.
Vertaling van het charter van 13 mei 1471:
Sedert enige tijd gaan vijanden van onze geduchte Heer de Hertog, ertoe over gewelddaden en aanvallen te plegen op zijn landen en zijn onderdanen. Om daar aan te weerstaan heeft hij bevolen, ten voordele van zijn landen en onderdanen, enkele oorlogsschepen in zee te sturen, op voorwaarde echter dat de Vier Leden van Vlaanderen een behoorlijke bijdrage leveren, zowel ter zee als te land, als langs de zeekust.
Als gevolg daarvan voerden Pieter Bladelin ridder, Heer van Middelburg, raadsheer en hofmeester, en meester Jan de Dikke, eerste secretaris en hofmeester van onze Heer, alsmede andere van zijn afgevaardigden, lange onderhandelingen met de vertegenwoordigers van de Vier Leden, over een behoorlijk aandeel in deze onderneming ten voordele van de Heer en zijn land.
Tenslotte besloot men oorlogsschepen te laten uitrusten door de steden Duinkerke, Nieuwpoort, Oostende en Raverside (35 bis), en ook dat enkele bolwerken zouden gebouwd worden op de zeekusten vanaf Grevelinge tot Beveren (35bis) dat de versterkingen van de stad Biervliet zouden hersteld worden, en dat wapenlieden zouden geplaatst worden in de steden Grevelinge en Biervliet, samen met andere oorlogsmateriaal ten voordele van het land.
Dit alles valt ten laste van het genoemde land. De onkosten daarvan worden tot heden op ongeveer 700 pond groten geschat. De afgevaardigden van de Vier Leden aanvaarden, heden 13 mei 1471, ten overstaan van de heer Pieter Bladelin, dat de bedoelde som belast wordt op het land van Vlaanderen en op iedere stad, kasselarij en plaats volgens zijn transport. Volgens de schikking van de Vier Leden zal het geld besteed worden om de bedoelde bolwerken, wapenlieden, oorlogsschepen en herstellingen te betalen.
Indien echter de kapiteins of manschappen van de vier schepen van Duinkerke, Nieuwpoort, Oostende en Walravenside enige aanval of gewelddaad plegen, zal ieder van deze steden de last daarvan dragen en de Vier Leden en het Gemene land van Vlaanderen helemaal daarvan ontlasten, zodat deze vrij zijn tegenover ieder. Slechts op deze voorwaarden hebben de genoemde afgevaardigden de belasting van 700 pond groten toegestaan. Op hun aanvraag werd hun ook een akte verleend, gedaan op de genoemde datum 13 mei 1471.
Op de rug staat: “acte dar tland blijft onghehouden vander scade, die de scepe souden moghen doen, gheleit up ter zee anno LXXI, 1471”
Ondertussen was het nieuws van de wapenstilstand reeds verspreid. Dit verlamde dadelijk de militaire voorbereiding. Enkel twee schepen werden tot oorlogsschip omgebouwd. Het Vrije betaalde 1800 pond parisis voor een schip van ongeveer 120 vaten dat, volgens de ordonnantie van de Hertog en met medeweten van de stad Brugge, werd "ghecocht, toeghemaect ende ter zee ghesonden by den stiermans van Oosthende ter bewaernessen ... “ Het schip van ongeveer 130 vaten, dat de schippers van Raverside voerden, kostte 2.208 pond parisis. (36).
De onderhandelingen over het uitrusten van konvooischepen hadden zeer lang aangesleept. Men was amper sedert een maand met een paar schepen klaar gekomen, toen de wapenstilstand uitgeroepen werd. En het bestand was nauwelijks een maand oud, of men vroeg zich reeds af wat moest aangevangen worden met de twee gereed gekomene oorlogsschepen. Het Vrije stuurde op 15 mei een bode met een brief eerst naar Raverside “ende vandaer ter Sluus aen lanne Joos ende zyne ghesellen, meesters ende stiermannen vanden schepe van oorloghen, by dien van Wilravensyde uytte ghereedt” (37).
Het klaar hebben van afweerschepen werd in vredestijd als een nutteloze last beschouwd. Het Vrije en Brugge spraken op 16 juni te Brugge “metten reeders vanden schepen ter zee, ende te ramene hoemen ten minsten quetse [= schade /ongemak] van hemlieden soude moghen scheeden” (38). En op 1 juli reden schepenen van het Vrije naar Sluis “omme te vernemene hoe veele ende wat men soude moghen vercoopen ofte verhueren tschip, dat de stiermannen van Wilravensyde ter zee ghevoert hadden ter bewaernessen ... “ (39). Op deze manier werd de Vlaamse oorlogsvloot ontbonden.
Dat de kustwacht geen ijdele voorzorg was, blijkt uit het feit dat Bretoense schepen in het voorjaar van 1471 te Slepeldamme sabotage gepleegd hadden. Schepenen van het Brugse Vrije spraken op 16 december 1471 met de sluismeesters van de Watering van Bewesterede om “te vercryghene reparatie ende beteringhe van schaden, die zekere schepen van Britaengnen ghedaen hadden aen de dycken ende sluus te Slepeldamme” (40).
Na een jaar braken de Franse schepen het bestand. Het Vrije ging op 17 juni 1472 te Sluis vragen “wat schepen van oorloghe in dien tyden op de zee waren, ten hende dat men daer ieghen provisie ordineeren moechte’ (41). Brugge, de zeesteden en het Vrije besloten op 28 juni de kustwacht weer in te richten. Schepenen van het Vrije bevalen de mobilizatie op Kadzand en op Wulpen, en in de ambachten IJzendijke, Oostburg, Moerkerke, Oostkerke, Dudzele, Uitkerke, Zuienkerke, Nieuwmunster, Klemskerke, Vlissegem, Sheerwoutermans en Camerlincx (42). Op 10 augustus reden schepenen naar Kokside en Slepeldamme “omme de waken ende ghelt, aldaer gheordonneert te doene, te visiterene” (43). De wachtposten van Kadzand werden op 31 augustus gecontroleerd (44).
Zeerovers uit Dieppe namen enkele Vlaamse vissers gevangen. Het Vrije sprak op 15 december over “de nemynghen, die ghedaen hadden de Fransoyssen up de visschers vanden Vryen varende ter zee, naer dat t bestandt ute gheroupen hadde gheweest, ende die ghevoert in Vranckrycke boven ende contrarie den bestande” (45). Op 9 maart 1473 reden schepenen naer Raverside om “te sprekene metten visschers annopende de ghevanghenen ligghende te Diepe” (46).
Het Vrije keek uit naar middelen om zijn zeevarende onderdanen te beschermen. Het college sprak op 19 augustus te Brugge afzonderlijk over de kwestie (47), en op 21 augustus te Gent met de andere drie Leden “up diversche nemynghen, die d’Inghelschen ende Franchoisen ghedaen hebben ende daghelicx doen ter zee, up de personen van sekere particuliere visschers, wonende t Oosthende, Lombaerdsyde ende Wilravensyde lancx der coste van der zee, boven traictaet van paeyse of bestande” (48)
Aangezien er geen oorlogstoestand tussen Vlaanderen en Engeland bestond, schreef Karel de Stoute in september naar de koning van Engeland om vergoeding te vragen voor “eenighe vrylaten van Wilravenzyde, de welcke berooft hadden gheweest up de zee vanden Inghelschen” (49).
Toen de dreiging op zee bleef aanhouden, dachten de vissers van de kuststeden aan het komende haringseizoen. Het college van het Vrije kwam op 25 juni 1473 samen “omme te overziene de provisie, die de ghedeputeerde vanden smalen steden lighende byder zee overghebrocht hadden, omme scepen up te stellene ter veillicheyt van der zee” (50).
Zoals gewoonlijk werden de schaarsbewoonde eilanden in de Zwinmonding als de zwakste sektor beschouwd voor het geval de vijand zou trachten te landen. Schepenen van het Brugse Vrije waren op 3 juni “in Cadsant, omme aldaer tvolc te helpene stellene in ordonnancie, omme te wackene lancx der zeecanten ieghen de zeerovers, die daer laghen met grooter menichte, up aventure of zy hadden willen landen” (51).
Andere schepenen reden twee dagen later naar Oostende “omme sanderdachs daer tilicke” te onderhandelen met afgevaardigden van Duinkerke, Nieuwpoort, Lombaardside, Raverside, Oostende, Heist, Biervliet en andere kustgemeenten, “vanden scepen van oorloghen, die men ter zee senden soude, in beschudde vanden ghuenen die ten naesten saisoene te haringhe varen souden, ende dander visschers te bewarene, metgaders de scepen die coopmanscepe bider zee voeren zullen, te convoierne ende vanden rovers te beschermene” (52).
De discussies draaiden natuurlijk rond de verdeling van de onkosten. De Hertog kwam tussen door het graafschap Vlaanderen in zijn geheel een flinke som geld te doen opbrengen “omme die bekeert te werdene inde wapenynghe, by onzen gheduchten heere gheordonneert te wesene ter zee ieghen den uploop vanden Fransoyen ende andere zine vianden”. De stad Brugge moest 171 pond 7 schelling. 6 groten betalen. Deze som werd echter pas op 1 mei 1476 volledig afgelost (53).
__________________________________________________________
Nota's
- Reg. Vrije nr 203, Rek. 1467-68, f° 34 r°
- idem, idem, f° 53 r°
- idem, nr 204, Rek. 1468-69, f° 13 r°
- idem, idem, f° 13 v°
- idem, idem, f° 15 r°
- idem, idem, f° 18 r°
- idem, idem, f° 21 r°
- idem, idem, fo 21 r°
- idem, idem, f° 27 v°
- idem, idem, f° 27 v°
- idem, nr 205, Rek. 1469-70, f° 25 r°
- idem, idem, f° 25 v°
- Stad Brugge Rek., 1469-70, f° 63 r°
- Reg. Vrije nr 205, Rek. 1469-70, f° 26 v°
- idem, nr 206, Rek 1470-71, f° 62 r°
- idem, idem, f° 63 r°
- idem, idem, f° 63 r°
- idem, idem, f° 63 v°
- idem, idem, f° 63 v°
- idem, idem, f° 64 v°
- idem, idem, f° 65 r°
- idem, idem, f° 66 r°
- idem, idem, f° 66 r°
- idem, idem, f° 66 v°
- idem, idem, f° 69 r°
- idem, idem, f° 69 v°
- idem, idem, f° 70 r°
- idem, idem, f° 70 v°
- idem, idem, f° 116 r°
- idem, idem, f° 71 r°
- idem, idem, f° 71 v°
- idem, idem, f° 72 r°
- idem, idem, f° 72 v°
- idem, idem, f° 74 v°
- idem, idem, f° 177 r°
35(bis). P. Van Duysse - E. De Busscher geven op pag. 257 van hun Inventaris van de Charters van de Stad Gent, een korte samenvatting van het charter. Ze stellen echter verkeerdelijk "Walravissie" gelijk met de kustplaats Saint-Valéry-sur-Somme. Walravens (persoonsnaam) + ide/ede (waterloop) is de oudere schrijfwijze voor de Vlaamse vissersgemeente Raverside. [vergelijk de uitspraak en oude schrijfwijze Koksie voor Kokside]. Het genoemde Beveren is Beveren-Waas op de linkeroever van de Schelde.
- Reg. Vrije nr 206, Rek 1470-71, f° 177 r°
- idem, idem, f° 107 v°
- idem, idem, f° 82 r°
- idem, idem, f° 84 v°
- idem, nr 207, Rek. 1471-72, f° 16 v°
- idem, idem, f° 69 v°
- idem, idem, f° 71 r°
- idem, idem, f° 79 r°
- idem, idem, f° 81 v°
- idem, nr 208, Rek 1472-73, f° 29 r°
- idem, idem, f° 42 v°
- idem, idem, f° 60 r°
- idem, idem, f° 60 v°
- idem, nr 209, Rek 1473-74, f° 30 r°
- idem, idem, f° 69 r°
- idem, idem, f° 70 v°
- idem, idem, f° 70 v°
- Stad Brugge Rek., 1475-76, f° 127 r°
-------------------0000000000000000000----------------